Hoe werk je met het projectenboek? In dit boek ga je allerlei opdrachten maken met gewassen in de hoofdrol. Je gaat toepassen wat je in de afgelopen jaren hebt geleerd. Ook leer je er nog een hoop nieuwe dingen bij. Bij alle opdrachten ben je bezig met je toekomstige vak. Vaak werk je in een groep. Sommige opdrachten doe je op school, andere opdrachten doe je in een bedrijf of op een andere plek. Elke opdracht bestaat uit: een oriëntatie; een uitvoering; een afsluiting. In de oriëntatie denk je na over wat je al over het onderwerp van de opdracht weet. Je leest de hele opdracht door en maakt een werkplan waarin je opschrijft wat je precies met je groep gaat doen. Je verdeelt de taken en noteert wanneer alles klaar moet zijn. Het werkplan bespreek je altijd met je docent. In de uitvoering ga je echt aan de slag: je voert de opdracht stap voor stap uit. Soms overleg je even met je docent. In de afsluiting kijk je terug op de opdracht. Je presenteert het resultaat van jullie werk aan de groep. En je geeft je mening over het resultaat en de werkwijze. HOE WERK JE MET HET PROJECTENBOEK? 5
6 HOE WERK JE MET HET PROJECTENBOEK?
Wat staat er in dit projectenboek? In het projectenboek staan zes opdrachten. Hier zie je een overzicht van de opdrachten. Hoofdstuk 1 Eindprojecten In dit hoofdstuk maak je opdrachten over de kanten van je vak die je nog niet goed kent. Bijvoorbeeld: hoe bescherm je gewassen op een biologisch landbouwbedrijf? Opdracht Inhoud 1.1 Een diepgravende opdracht In deze opdracht ga je uitzoeken welke gewassen je op een bepaalde grondsoort kunt verbouwen. Je doet grondboringen en voert proefjes uit. 1.2 Zaaien en oogsten In deze opdracht ga je meewerken op een landbouwbedrijf tijdens het zaaien of oogsten. Je draait een dag mee en doet verslag aan je klasgenoten. 1.3 Landbouw op drie manieren In deze opdracht ga je een gangbaar, biologisch of geïntegreerd landbouwbedrijf bezoeken. Je onderzoekt hoe de boeren daar omgaan met bemesting en gewasbescherming en -verzorging. WAT STAAT ER IN DIT PROJECTENBOEK? 7
Hoofdstuk 2 Een beroep onder de loep In dit hoofdstuk oriënteer je je op toekomstige beroepen. Wat is een goede baan voor jou? En vooral ook: hoe kom je aan die droombaan? Opdracht Inhoud 2.1 Een baan zoeken In deze opdracht ontdek je allerlei slimme manieren om een baan te zoeken. Mensen uit je omgeving kunnen je vaak heel goed helpen. 2.2 Een dag meelopen met... In deze opdracht loop je een dag mee met iemand die een beroep heeft dat jij nog niet kent. Je ziet wat voor werkzaamheden hij uitvoert en hoe hij daarbij rekening houdt met arbo-regels en het milieu. Ook werk je met hem mee. Hoofdstuk 3 De grote, praktische opdracht In dit hoofdstuk laat je in één grote, praktische opdracht zien wat je de afgelopen jaren hebt geleerd. Je bent echt bezig met je toekomstige vak. Opdracht Inhoud 3.1 Adopteer een akker In deze opdracht ga je met een groepje een meerjarenplan maken voor een akker die jullie geadopteerd hebben. Jullie zoeken uit welke gewassen jullie gaan telen, hoe je deze moet verzorgen en hoe je vruchtwisseling kunt toepassen. 8 WAT STAAT ER IN DIT PROJECTENBOEK?
Inhoud Hoe werk je met het projectenboek? 5 Wat staat er in dit projectenboek? 7 1 Eindprojecten 10 2 Een beroep onder de loep 28 3 De grote, praktische opdracht 40 INHOUD 9
1 Eindprojecten Opdracht 1.1 Een diepgravende opdracht Doel Na deze opdracht kun je: een eenvoudig bodemprofiel tekenen van drie verschillende locaties; een vergelijking maken tussen grondsoorten; bepalen welke gewassen op een bepaalde plaats geteeld kunnen worden; aangeven hoe de grond bemest zou moeten worden. Benodigdheden Bij deze opdracht heb je nodig: grondboor; potlood, kleurpotloden en papier; centimeter; 3 potjes; ph-meter of lakmoespapier; computer met internetaansluiting en Word; vakliteratuur; bijlage 1, 2, 3 en 4. Oriëntatie Je gaat in deze opdracht uitzoeken welke gewassen je op een stuk land kunt telen. Kun je aardappels telen op zandgrond? Of kun je beter kiezen voor een ander gewas? Je maakt eerst een bodemprofiel van de grond op drie verschillende plekken. Die plekken vergelijk je met elkaar. Daarna kies je een aantal gewassen die het goed zullen doen op deze grond en zoek je uit hoe deze grond bemest moet worden. a b Je werkt bij deze opdracht in een groepje van vier leerlingen. Vorm een groepje. Vul jullie namen in op het werkplan (bijlage 1). Elke grondsoort heeft eigen eigenschappen. Bekijk het schema. Noteer bij elke grondsoort in steekwoorden wat jullie er al van weten. 10 EINDPROJECTEN
Grondsoort Wat ik er al van weet Rivierklei Zeeklei Leem Zavel Zand Dalgrond c Welke grondsoort komt in jullie omgeving het meest voor, denken jullie? Waarom denken jullie dat? EINDPROJECTEN 11
d Welke gewassen worden in jullie omgeving veel geteeld? e Lees de opdracht door en vul samen het werkplan in de bijlage volledig in. Overleg met docent Bespreek het werkplan met je docent. Uitvoering Om te weten welke gewassen je op een stuk grond kunt telen, moet je weten wat voor soort grond het is. 1 Jullie gaan op drie verschillende plekken een grondmonster nemen. Je docent vertelt waar. Noteer de plekken. 2 Je neemt de grondmonsters met een grondboor. Bekijk de demonstratie die je docent geeft. Schrijf op een apart papier een gebruiksaanwijzing voor de grondboor. Je mag hem verduidelijken met tekeningen. 3 Je gaat van deze grondmonsters een bodemprofiel tekenen. Wat is een bodemprofiel? Zoek een goede omschrijving op in de vakliteratuur of op internet. 12 EINDPROJECTEN
Overleg met docent Bespreek de omschrijving met je docent. Is hij juist? 4 Zoek op internet ten minste twee plaatjes van bodemprofielen. Druk ze af en plak ze hier op. 5 Neem een grondmonster. Boor op dezelfde plek, tot ongeveer 125 cm diep. Leg de monsters op de grond. Leg de grondmonsters in de juiste volgorde neer. 6 Teken het bodemprofiel. Geef deze zaken op je tekening weer: de kleur van de verschillende grondlagen; de structuur van de verschillende grondlagen, bijvoorbeeld: korrelig of compact; de lengte van de verschillend gekleurde grondlagen in centimeters. Noteer onder het bodemprofiel waar je geboord hebt. 7 Onderzoek de grondmonsters met je ogen, vingers en neus. Vul bijlage 2 (Eigenschappen grondmonsters) in. 8 Onderzoek wat de grondwaterstand is. Doe het zo: Meet met een rechte stok of tak hoe hoog het water staat op de plaats waar je geboord hebt. Boor of graaf desnoods nog wat dieper. Meet met de centimeter waar de stok of tak nat wordt. De grondwaterstand is...cm/m. 9 Informeer bij een landbouwer of andere deskundige of deze grondwaterstand kunstmatig of natuurlijk is. De grondwaterstand is kunstmatig/natuurlijk, omdat: 10 Neem wat grond mee in een potje. 11 Herhaal stap 5 t/m 10 op de andere twee plaatsen. 12 Meet op school hoe zuur de grond is. EINDPROJECTEN 13
13 Maak een overzicht van de eigenschappen van elk grondmonster in Word. Het overzicht moet bevatten: eigenschappen grondmonster die je met je zintuigen hebt waargenomen; de zuurtegraad van de grond; het bodemprofiel. 14 Zoek op internet of in vakliteratuur op wat voor grondsoorten het zijn. Gebruik de gegevens uit het overzicht van opdracht 13. Grondmonster 1 Naam grondsoort Dit denken wij, omdat: 2 3 Overleg met docent Bespreek de gevonden grondsoorten met je docent. Zijn het de goede? 15 Vergelijk de eigenschappen van de grondsoorten. Welke grond is volgens jullie het meest geschikt voor landbouw? Het meest geschikt is,... omdat: 16 Kies een plaats uit waar jullie gewassen op willen telen. Welke is het best geschikt voor landbouw? Wij kiezen..., omdat: 14 EINDPROJECTEN
17 Noteer de eigenschappen van de grondsoort in bijlage 3 (Een optimale bodem). Gebruik internet of vakliteratuur om de eigenschappen op te zoeken. 18 Zoek op internet of in vakliteratuur uit welke gewassen je hier kunt telen. Noteer er minstens vier. 19 Kies een gewas uit. Noteer de behoeften van dit gewas in bijlage 3. Gebruik internet, vakliteratuur en/of een geschikt computerprogramma. Afsluiting Hebben jullie een goede keuze gemaakt? Dat gaan jullie nu bespreken in de klas. a b c Je gaat het resultaat van deze opdracht presenteren aan de klas. Bereid de presentatie voor. Gebruik hiervoor bijlage 4 (Voorbereiding presentatie). Laat deze dingen tijdens de presentatie aan de orde komen: de plaatsen waar jullie geboord hebben; de bodemprofielen; de plaats die jullie hebben gekozen om een gewas te verbouwen; redenen voor die keuze; het gewas dat jullie gekozen hebben; redenen voor die keuze. Zoek plaatjes van de grondsoort en het gewas om te laten zien. Houd de presentatie. Bespreek de presentaties met de klas. Hadden de groepjes goede gewassen gekozen? Waarom wel/niet? EINDPROJECTEN 15
d Beoordeel het resultaat van jullie werk. Beoordelingspunten Ja Nee We weten hoe we een eenvoudig grondonderzoek moeten uitvoeren. We hebben een duidelijk bodemprofiel getekend. We hebben zelfstandig ontdekt met wat voor grondsoorten we te maken hadden. We hebben de beste grondsoort voor landbouw uitgekozen. We kunnen een geschikt gewas bij een bepaalde grondsoort kiezen. We hebben zelfstandig ontdekt wat je moet doen om optimale omstandigheden voor een gewas te creëren. e Beoordeel jullie werkwijze. Beoordelingspunten Ja Nee We hebben de taken eerlijk verdeeld. Iedereen heeft goed samengewerkt. Onze planning klopte. We hadden de juiste materialen bij ons. We hebben snel correcte informatie kunnen opzoeken. We hebben de grondboring op de juiste wijze uitgevoerd. We hebben onze opdracht op een interessante manier gepresenteerd. Overleg met docent Bespreek jullie resultaat met je docent. f Noteer je verbeterpunten voor een volgende keer. 16 EINDPROJECTEN