UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN CATCH-ALLISERING BIJ DE LIBERALE PARTIJFAMILIE:

Vergelijkbare documenten
Hoofdstuk 6: Politieke partijen en partijsystemen

Inhoudsopgave Politiek en politieke wetenschap Staat en macht Breuklijnen en ideologieën

Vacature: volkspartij

Democratie in tijden van populisme en technocratie. Prof. Stefan Rummens ID dagen beweging.net 12 okt 2017

Beginselen van de politieke partijen die in 2006 in de Tweede Kamer vertegenwoordigd waren

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Inhoud. Figuren, tabellen, grafieken & kaarten 13 Woord vooraf 15. Hoofdstuk I Vrijheid van het parlementslid versus partijdiscipline 19

Een democratie is een staatsvorm waarbij de bevolking direct of indirect invloed uitoefent op de politieke besluitvorming.

Informed Floating Voters? The Impact of Media on Electoral Volatility. S. Geers

Samenvatting Maatschappijleer Politieke besluitvorming H9 en H10

Een Europese democratie: utopie of noodzaak?

Tijd van burgers en stoommachines De sociale kwestie.

Opgave 1 Jeugdwerkloosheid in Europa

4 Opvattingen over kerk en godsdienst 1

De evolutie van het ledenaantal van de politieke partijen in Vlaanderen,

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 6

Tijd van burgers en stoommachines Emancipatie en democratisering. Onderzoeksvraag: Hoe werd de politiek gedemocratiseerd?

De impact van supersterbedrijven op de inkomensverdeling

Tijd van burgers en stoommachines Emancipatie en democratisering. Onderzoeksvraag: Hoe werd de politiek gedemocratiseerd?

De activiteit in het Brussels Parlement voorbereiden of verwerken in de klas? Niet verplicht, wel leuk!

2 keer beoordeeld 20 februari 2016

DE GEDAANTEWISSELING VAN POLITIEKE PARTIJEN. Een theoretisch ontwikkelingsmodel

De evolutie van het ledenaantal van de politieke partijen in Vlaanderen,

Voorwoord 9. Inleiding 11

5. Discussie. 5.1 Informatieve waarde van de basisgegevens

Examen HAVO. maatschappijwetenschappen (pilot) tijdvak 1 vrijdag 25 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN FACULTEIT SOCIALE WETENSCHAPPEN OPLEIDING VERGELIJKENDE EN INTERNATIONALE POLITIEK.

From the Press to Politics and Back. When do Media set the Political Agenda and when do Parties set the Media Agenda? D.J.

Samenvatting Flanders DC studie Internationalisatie van KMO s

Studie over de geloofwaardigheid van politieke en socio-economische actoren 1

maatschappijwetenschappen pilot vwo 2015-I

maatschappijwetenschappen pilot vwo 2016-I

Ethische optiek = hoe is de benadering dat mensen het uiteindelijk goede behoren te doen.

De Verlichting. De Verlichting

Samenvatting Economie H 6

BEGINSELVERKLARING. Vastgesteld door de 125 e algemene vergadering op 15 november 2008 te Rotterdam

Samenvatting Maatschappijleer Hoofdstuk 1

Samenvatting Maatschappijleer Politiek

Eindexamen havo maatschappijwetenschappen pilot 2014-II

DE MAGISCHE FORMULE VAN NIEUW EXTREEM- RECHTS. Autoritarisme gekoppeld aan vrije markt

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling «Sociale Zekerheid»

Gevolgen van Brexit voor de besluitvorming in de EU

SOCIALE EN BURGERSCHAPSCOMPETENTIE

LOKALE KIEZERS: LOKALE KEUZES. Onderzoek stemgedrag Gemeenteraadsverkiezingen 2010

Politieke stromingen hv123. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Groeikansen voor VVD, SP en PVV

Inhoud. Deel 1 Politiek liberalisme, neutraliteit en de scheiding tussen kerk en staat

De winnaars en verliezers van 14 oktober

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Maatschappijleer Parlementaire Democratie 10 VWO

Generation What? 1 : Jongeren over Politiek

Tijd van pruiken en revoluties

Hoe zou de Deense aanpak electoraal voor de PvdA kunnen uitwerken?

Politieke stromingen hv123. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Paragraaf 2 De hedendaagse arbeids samenleving 2.1 wat is een arbeids samenleving?

Samenvatting Maatschappijleer Hoofdstuk 5 & 6

13.1. De geschiedenis van de Europese Unie

Stefaan Walgrave. Lerarendag Verkiezingen 2019 Vlaams Parlement 22 februari 2019

Interview met minister Joke Schauvliege

De positie van de politieke partij in het eindrapport van de staatscommissie Parlementair stelsel.

De Nieuwe Overheid: nieuwe mogelijkheden, nieuwe vragen

2.1 Omcirkel het juiste antwoord.

1ste bach rechten. Politicologie. samenvatting. uickprinter Koningstraat Antwerpen. R12 5,50

Eindexamen filosofie vwo I

Embargo tot de datum waarop deze toespraak wordt gehouden / toetsen aan deze datum

8 Ideologische oriëntaties en stemgedrag

Sociaal werk de toekomst in!

Behorende bij het proefschrift How Politics Becomes News and News Becomes Politics geschreven

Samenvatting. Betwiste Constituties: Constitutioneel Design, Conflict en Verandering in Postcommunistisch Centraal- en Oost-Europa.

Samenvatting Maatschappijleer Hoofdstuk 3

Opgave 3 Een nieuwe klassenmaatschappij?

Onze vraag: Waarom onze vraag?

Samenvatting Geschiedenis Module 5

Proeftoets E2 vwo4 2016

Leopold III capituleert op eigen houtje Krijgsgevangen in België Leopoldisten: vooral Vlamingen en katholieken Anti-Leopoldisten: Walen en liberalen

Natalia Tsvetkova. Samenvatting

Dit rapport behandelt de meervoudige verhouding tussen criminaliteit enerzijds en

Verslag college 1: Democratische waarden onder druk?

Inleiding. A. analyse per programma

Jongeren meer bij de politiek te betrekken en hen mondiger te maken door middel van talrijke activiteiten die burgerschapsvormend zijn.

Naar een gezamenlijke visie: lokale overheden als actoren voor ontwikkeling

Empirisch bewijs van impact op lange termijn van TV-reclame

Toekomstgericht toezicht: het ontwikkelen van moreel kapitaal

Communicatie en strategie van de Afghaanse Taliban, vanuit het perspectief van het leiderschap

De winst- en verliescijfers op 14 oktober: Een vergelijking tussen de provincieraadsverkiezingen van 2012 en 2018

Handreiking voor het organiseren van campagneactiviteiten

Examen VMBO-GL en TL 2006

b98809f0f

Van linkse, rechtse en andere liberalen

HOOFDSTUK 1. Representatie= vertegenwoordiging van groep door 1 of enkelen de namens groep spreken

Voor de definitie van een superpromoter van overheidsbeleid sluiten we zoveel mogelijk aan bij de definitie van Vogelaar:

Paperopdracht, Architectuurtheorie, deel 2 Tendensen en vertogen

VERTROUWEN & VERANTWOORDELIJKHEID WIM VANDERSTRAETEN

Lokale partijen en hun inhoud

VRAGENLIJST LERENDE ORGANISATIE (op basis van Nelson & Burns) 1

SO 2 Tijdvak I AVONDMAVO Staat en Natie. Dit SO bestaat uit 37 vragen. 29 openvragen en 8 meerkeuze vragen.

Geluk en Capabilities: een filosofische analyse. Ingrid Robeyns Erasmus Universiteit Rotterdam Faculteit der Wijsbegeerte

Toetsvragen geschiedenis toelating Pabo. Tijdvak 8 Toetsvragen

Bijzonder procesdoel 4: beleven van de democratie

Transcriptie:

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN CATCH-ALLISERING BIJ DE LIBERALE PARTIJFAMILIE: verschillen en gelijkenissen tussen liberale stromingen Wetenschappelijke verhandeling aantal woorden:18.731 LODE VAN DE VELDE MASTERPROEF POLITIEKE WETENSCHAPPEN afstudeerrichting NATIONALE POLITIEK PROMOTOR: (PROF.) DR. NICOLAS BOUTECA COMMISSARIS: (PROF.) DR. CARL DEVOS ACADEMIEJAAR 2014 2015

1

2

Abstract Deze masterproef bestudeert de mate van catch-allisering bij de verschillende liberale partijsoorten. De evolutie richting Kirchheimers catch-all concept is al menig keer onderzocht en vormt een belangrijk onderzoeksdomein binnen de politieke wetenschappen. Opvallend is echter dat de catch-all evolutie vooral bestudeerd wordt bij de christendemocratische en sociaaldemocratische politieke partijen. Als dusdanig is de mate van catch-allisering binnen de liberale partijfamilie een leemte die we in dit onderzoeksdomein trachten op te vullen. Aan de hand van een ideologische classificatie van liberale partijen onderscheidden we drie liberale strekkingen en selecteerden voor elke strekking één case: PVV/Open VLD, D66 en Venstre. Enerzijds bestuderen we in welke mate de geselecteerde liberale partijen, tussen 1960 en 1990 geëvolueerd zijn tot een volkspartij. Anderzijds gaan we op zoek naar verschillen en gelijkenissen tussen deze evoluties. We stellen vast dat D66 de minst verregaande en Venstre de meest verregaande evolutie richting een catch-all volkspartij heeft doorgemaakt. Daarnaast zijn er op de verschillende dimensies heel wat gelijkenissen en verschillen terug te vinden. 3

Woord vooraf De masterproef is klaar. Alleen al deze woorden te kunnen schrijven, voelt aan als een heuse overwinning. Het heeft relatief weinig bloed, enorm veel zweet en af en toe een traantje gekost om dit tot een goed einde te brengen. Sta mij toe om eerste enkele zeer belangrijke mensen te bedanken, zonder wie ik dit nooit mogelijk had geacht. Als eerst wil ik mijn promotor Prof. Nicolas Bouteca bedanken voor de wijze raad die hij mij doorheen deze periode heeft toegestopt. Ook tijdens zijn vakantieperiode, de periode waarin ik meestal het actiefst schrijf, heeft hij al mijn mails spoedig en uitgebreid beantwoord. Hiervoor ben ik hem zeer dankbaar. Verder wil ik ook collega student Benjamin bedanken voor de hulp en de vragen die ik hem over mijn onderzoek mocht stellen. Ook voor mijn lieftallige vriendin Eva is een bedanking op haar plaats. Haar wil ik bedanken voor de steun en het nalezen van deze onderzoekspaper. Ook Dennis en Nonkel Johan wil bedanken voor het nalezen en het verbeteren van zinsconstructies, dt-fouten en allerlei andere grammaticale constructies. Als laatste wil ik ook mijn ouders en mijn broer bedanken voor hun aanmoedigingen die mij doorheen een helse laatste week hebben gesleurd. 4

Inhoudsopgave Abstract p.3 Woord vooraf p.4 Inhoudsopgave p.5 Lijst met figuren p.7 Lijst met tabellen p.7 Lijst met grafieken p.8 1. Inleiding p.9 2. Literatuuroverzicht p.12 2.1. Liberalisme en soorten liberale partijen p.12 2.1.1. Wat is liberalisme? p.12 2.1.2. Verscheidenheid in het liberalisme: vormen en soorten liberale partijen p.14 2.2. De catch-all partij p.17 2.2.1. De catch-all partij: enkele definities p.17 2.2.2. Ontstaan van de catch-all partij p.18 2.2.3. Kirchheimers catch-all these p.20 2.2.3.1. Electorale dimensie p.21 2.2.3.2. Ideologische dimensie p.22 2.2.3.3. Organisatorische dimensie p.22 2.2.4. Classificatie van de catch-all partij p.23 3. Onderzoeksdesign en operationalisering p.26 3.1. Onderzoeksdesign p.26 3.2. Operationalisering p.27 5

3.2.1. Ideologische dimensie p.27 3.2.2. Electorale dimensie p.29 3.2.3. Organisatorische dimensie p.30 3.3. Verwachtingen en hypothesen p.31 4. Korte geschiedenis van de liberale partijen p.32 4.1. PVV/Open VLD tussen 1960 en 1990 p.32 4.2. D66 tussen 1960 en 1990 p.33 4.3. Venstre tussen 1960 en 1990 p.34 5. Vergelijkend onderzoek tussen Open VLD, D66 en Venstre p.35 5.1 Ideologische evolutie p.35 5.2. Organisatorische evolutie p.47 5.3. Electorale evolutie p.53 6. Conclusies p.61 7. Bibliografie p.63 8. Bijlagen p.67 6

Lijst met figuren Figuur 1. Classificatie van liberale partijsoorten p.16 Figuur 2. Indeling partijsoorten via vote-seeking, policy-seeking en office-seeking dimensie p.24 Lijst met tabellen Tabel 1. Ideologische dimensie van de catch-all partijen p.28 Tabel 2. Electorale dimensie van de catch-all partijen p.29 Tabel 3. Organisatorische dimensie van de catch-all partijen p.30 Tabel 4. Traditioneel beleidsprofiel van de Belgische Liberale Partij p.35 Tabel 5. Traditioneel beleidsprofiel Venstre p.36 Tabel 6. Traditioneel beleidsprofiel D66 p.36 Tabel 7. Traditionele beleidsvoorkeuren Belgisch Liberale Partij 1945-1960 p.40 Tabel 8. Beleidsvoorkeuren PVV/Open VLD 1960-1990 p.40 Tabel 9. Traditionele beleidsvoorkeuren Venstre 1945-1960 p.41 Tabel 10. Beleidsvoorkeuren Venstre 1960-1990 p.41 Tabel 11. Coalitiepotentieel PVV/Open VLD 1960-1990 p.42 Tabel 12. Coalitiepotentieel D66 1960-1990 p.43 Tabel 13. Coalitiepotentieel Venstre 1960-1990 p.44 Tabel 14. Samenstelling kieslijsten via ledenpoll PVV/PLP 1958-1978 p.52 Tabel 15. Sociaal-economische kenmerken van het electoraat PVV/Open VLD 1965-1984 p.55 Tabel 16. Partij-identificatie van kiezers bij de traditionele partijfamilies (1961-1990), in % p.59 7

Lijst met grafieken Grafiek 1. Nadruk op traditionele issues 1960-1990: PVV/Open VLD p.37 Grafiek 2. Nadruk op traditionele issues 1960-1990: Venstre p.38 Grafiek 3. Nadruk op traditionele issues 1970-1990: D66 p.39 Grafiek 4. Scores op de links-rechts schaal 1960-1990: Venstre, D66 en PVV/Open VLD p.45 Grafiek 5. Ledenaantal PVV/Open VLD 1960-1990 p.47 Grafiek 6. Ledenaantal D66 1966-1990 p.48 Grafiek 7. Ledenaantal Venstre 1960-1990 p.48 Grafiek 8. Volatiliteit bij Belgische federale verkiezingen (1961-2014) in Vlaanderen p.57 Grafiek 9. Electorale volatiliteit in Nederland: percentage Tweede Kamerzetels dat wisselt van partij 948-1998 p.58 8

9

1. Inleiding Tot op de dag van vandaag verbinden we traditionele partijen nog steeds met bepaalde segmenten van de bevolking: bij arbeiders denken we spontaan aan de socialistische partij, zelfstandigen verbinden we met liberale partijen en landbouwers koppelen we vaak aan de katholieke of christelijke partij. Maar richten deze traditionele politieke partijen zich nog enkel op bepaalde bevolkingsgroepen en laten kiezers hun partijkeuze afhangen van hun sociale klasse? Het antwoord is neen. Volgens een groot aantal politicologen hebben deze traditionele partijen na de Tweede Wereldoorlog een aantal ontwikkelingen moeten doorstaan. Dit kwam mede door een aantal maatschappelijke veranderingen zoals het opkomen van een nieuwe grote middenklasse, de uitbreiding van de welvaartstaat en later ook toenemende electorale veranderingen door het ontstaan van nieuwe partijen. In deze onderzoekspaper concentreren we ons op één van deze politicologen, namelijk Otto Kirchheimer. Kirchheimer ontwierp in de jaren '60 de catch-all volkspartij. Hij beweerde dat de op klasse of religie gebaseerde massapartijen - zoals Duverger ze beschreef - op ideologisch, organisatorisch en electoraal vlak gewijzigd zijn in catch-all people's parties (Krouwel, 1996, p.168). In deze paper onderzoeken we aan de hand van Kirchheimers catch-all these of de verschillende liberale partijsoorten een evolutie richting een catch-all partij hebben doorgemaakt. De onderzoeksvraag luidt als volgt: "In welke mate zijn de verschillende liberale partijsoorten geëvolueerd richting Kirchheimers catch-all partij?". Met als bijkomende vragen: "Op welke dimensies zijn ze geëvolueerd?" en "Welke onderlinge verschillen bestaan er tussen liberale partijen inzake deze evolutie?". Deze onderzoekspaper is binnen het domein van de catch-all partij belangrijk omwille van twee redenen. Ten eerste bestuderen we de evolutie van liberale partijen, terwijl in de bestaande literatuur vooral christendemocratische en sociaaldemocratische partijen onderzocht worden. Daarnaast concentreren we ons op de evolutie binnen de liberale partijfamilie, waar normaal gezien het nationale niveau of de partijfamilie als geheel bestudeerd wordt. Op basis van de ideologische classificatie van Almeida onderscheiden we drie liberale partijsoorten: het klassiek liberalisme, het sociaalliberalisme en het conservatief liberalisme. Voor elke liberale strekking selecteerden we één case: PVV/Open VLD als klassiek liberale partij, het Nederlandse D66 als sociaalliberale partij en het Deense Venstre als conservatief liberale partij. Via de onderzoeksmethode van Krouwel, die Kirchheimers catch-all theorie heeft geoperationaliseerd gaan we na of deze liberale partijen, tussen 1960 en 1990, gecatch-alliseerd zijn. Daarnaast bestuderen we of er gelijkenissen en verschillen tussen deze evoluties terug te vinden zijn. 10

Het verdere verloop van deze onderzoekspaper ziet er als volgt uit. Ten eerste krijgt u een overzicht met de belangrijkste literatuur over het liberalisme, de liberale partijsoorten en de catch-all partij. Daarna wordt de gehanteerde onderzoeksmethode en operationalisering van Krouwel uitgebreid aangehaald. Ten derde zullen we kort ingaan op de gekozen liberale cases, waarbij we een bloemlezing geven van de belangrijkste evoluties tussen 1960 en 1990. Vervolgens wordt onderzocht in welke mate de geselecteerde liberale partijen geëvolueerd zijn richting een volkspartij en bestuderen we de gelijkenissen en verschillen tussen de drie cases. Als laatste vermelden we de belangrijkste conclusies. 11

2. Literatuuroverzicht Dit literatuuroverzicht bestaat uit twee grote delen. In het eerste deel concentreren we ons op het liberalisme en de politieke partijen die deze ideologie uitdragen. In het tweede deel gaan we dieper in op Kirchheimers catch-all concept. 2.1. Liberalisme en soorten liberale partijen Het liberalisme is de ideologie waarop onze hedendaagse, westerse samenleving is gebaseerd (Devos, 2011, p.101). In dit eerste onderdeel van de literatuurstudie gaan we allereerst op zoek naar een algemene omschrijving van "het liberalisme". Verder zoeken we naar verschillende soorten liberale strekkingen en classificaties waarin we deze stromingen kunnen onderbrengen. Eén van deze classificaties vormt de basis voor ons onderzoek. 2.1.1. Wat is liberalisme? Het is geen eenvoudige opdracht om een algemene definitie van het liberalisme" te geven. Het blijkt moeilijk te zijn om de essentie van deze ideologie te vatten. We kunnen ons zelfs afvragen of zo'n essentie weldegelijk nog bestaat. In de wetenschappelijke literatuur wordt vaak het beeld gebruikt van ideologieën als families. Hiermee verwijzen we naar het begrip familiegelijkenis van filosoof Ludwig Wittgenstein. Leden van een familie delen vaak een aantal kenmerken. En hoewel niet iedereen in de familie al die kenmerken heeft en sommige kenmerken ook in andere families voorkomen, blijft het op één of andere manier toch herkenbaar wie wel en wie niet tot de familie behoort. Dit verband zien we ook terug bij het bestuderen van het liberalisme: niet elke liberaal denkt over alles hetzelfde en sommige liberale ideeën kom je ook in andere ideologische families tegen. Maar toch kunnen we een aantal kenmerken onderscheiden die typerend zijn voor de liberale familie (Devos & Sanders, 2008, p.91). De kern van het liberalisme is het streven naar een zo groot mogelijke vrijheid voor individuen. Niemand mag in de plaats van een ander beslissen over hoe men moet leven, welke keuzes men maakt of welke handelingen men stelt, tenzij er schade wordt toegebracht aan anderen. Voor liberalen vormt individuele vrijheid dus de hoogste waarde en het belangrijkste strijdpunt. Indien er afwegingen gemaakt moeten worden tussen botsende belangen, dan zal voor de liberaal het belang van het individu altijd primeren boven dat van de groep, traditie, geloofsgemeenschap of cultuur. Hiermee onderscheidt het liberalisme zich van andere ideologieën, waarbij vrijheid ondergeschikt blijft aan andere waarden (Verhofstadt, 2015, p.148, Devos & Sanders, 2008, p.91). 12

Deze vrijheid wordt door liberalen niet gezien als een doel op zich, maar eerder als een middel. Liberalen menen dat individuen zelf weten wat goed voor hen is: het goede leven is dan ook dat leven dat mensen in volle vrijheid voor zichzelf hebben gekozen. Desalniettemin pleiten liberalen voor vrijheid onder de wet, aangezien de vrijheid van een persoon een bedreiging voor anderen kan vormen. Men dient gebruik te maken van de maximaal mogelijke vrijheid (Heywood, 2013, p.32; Devos & Sanders, 2008, pp.94-95). De vraag is echter of iedereen in gelijke mate in staat is gebruik te maken van die vrijheid. In de liberale ideologie gaat men uit van morele gelijkheid: elk individu moet gelijke kansen krijgen om zichzelf te ontplooien en om zijn of haar vermogens te ontwikkelen. Liberalen zien de realiteit als een "level playing field" waarbij individuen gelijke kansen krijgen om hun ongelijk potentieel te organiseren. Mensen die hard werken en veel talent hebben zullen dus meer succes hebben dan diegenen die niet werken. Liberalen geloven dus niet in sociale gelijkheid of gelijkheid van resultaat (Heywood, 2013, p.32; Devos & Sanders, 2008, p.96; Verhofstadt, 2015, p.151). Door de nadruk op individuele vrijheid zijn liberalen automatisch ook voorstanders van pluralisme en tolerantie, twee andere belangrijke waarden binnen het liberale denken. Pluralisme betekent dat men aanvaardt dat verschillende mensen verschillende dingen belangrijk achten en deze ook willen verwezenlijken. Dit impliceert dat er behoefte is aan enige organisatie om deze verschillende visies in goede banen te leiden. Daarom zal er in een liberale wereld altijd nood zijn aan regels, overleg, compromissen en politiek. Volgens liberalen bestaat er echter geen alternatief voor pluralisme: verscheidenheid en diversiteit horen bij het leven. Pogingen om deze uit het leven te bannen, leiden ongetwijfeld tot problemen (Devos & Sanders, 2008, p.98). Tolerantie, op zijn beurt, betekent dat mensen de vrijheid hebben om uit te zoeken welke van de verschillende goede levens hen het best past. Dat wil zeggen dat er vrijheid van meningsuiting bestaat, vrijheid van vereniging, de vrijheid om anders te leven, enzovoort. Deze vrijheid mag geen grenzen kennen, want liberalen zijn van mening dat de vrijheid om te experimenteren de intellectuele vooruitgang bevordert (Heywood, 2013, p.32; Devos & Sanders, 2008, pp.98-99). In het liberalisme wil men een samenleving organiseren waar zoveel mogelijk mensen het leven kunnen leiden dat ze voor zichzelf wensen. Voor liberalen biedt een democratische bestuursvorm de beste garantie om deze vrijheid te organiseren, aangezien deze staatsvorm de grootste mogelijkheden biedt om de individuele doelstellingen na te streven. Wederom zien liberalen de democratie meer als een middel dan als een doel op zich. Toch houdt men in het liberale denken ook rekening met de wensen van minderheidsgroepen. De meeste liberalen zijn van mening dat men de democratie zo moet organiseren dat de meerderheid de minderheid niet kan verdrukken, bijvoorbeeld via bijzondere meerderheden en procedures. Verder is men in het liberalisme ook meer gewonnen voor een 13

vertegenwoordigende dan een directe democratie. Ze geloven dat er een matigend effect uitgaat van representatie: een vertegenwoordigende democratie zorgt ervoor dat de minderheidsstem gehoord wordt en dat er naar compromissen gestreefd wordt. De wijze waarop liberalen over democratie denken zegt veel over hun achterliggend mensbeeld: individuen moeten de vrijheid krijgen om hun eigen leven te leiden, maar instellingen moeten ervoor zorgen dat kwade actoren geen schade kunnen toebrengen aan anderen (Devos & Sanders, 2008, pp.100-103). Net zoals de democratie, vormt ook de vrije markt een middel om de individuele vrijheid te garanderen. Zo is de vrije markt de beste garantie dat de verschillende dingen die mensen willen, ook daadwerkelijk worden gerealiseerd. Liberalen zijn echter niet in de eerste plaats voorstanders van de vrije markt omdat ze zorgt voor meer efficiëntie of welvaart. Het gaat om een fundamentelere overweging: liberalen zijn in de eerste plaats voorstanders van een markteconomie omdat een vrije markt geen overheidsoptreden impliceert. Wanneer de overheid ingrijpt in de economie, zal ze onvermijdelijk sommigen bevoordelen ten opzichte van anderen. Dit gaat in tegen de morele gelijkheid en individuele vrijheid waarin liberalen geloven (Devos & Sanders, 2008, pp.103-105). Toch heeft een vrije markt een overheid nodig. De markteconomie komt er immers niet vanzelf: de overheid moet een wettelijk kader opzetten, de naleving van contracten kunnen afdwingen, de vrije concurrentie garanderen... Zonder een goed functionerende overheid heeft een vrije markt weinig kans op slagen. Verder heeft men in een liberale samenleving ook nood aan bescherming van de individuele vrijheid. Volgens de liberalen is het de taak van de overheid om deze individuele vrijheid te beschermen. De overheid vormt de belangrijkste waarborg voor orde en stabiliteit in een liberale samenleving. Omwille van die reden mag zij ook interveniëren in die samenleving en haar economie. Toch pleiten liberalen voor een kleine overheid, aangezien deze het best de vrijheid van individuen kan waarborgen. Door de creatie van "checks and balances" en een geschreven grondwet komt er een goede relatie tussen de staat en het individu tot stand (Devos & Sanders, 2008, p.105; Heywood, 2013, p.32). 2.1.2. Verscheidenheid in het liberalisme: vormen en soorten liberale partijen In het voorgaande zagen we een aantal kenmerken die de liberale familie typeren: het belang dat ze hecht aan individuele vrijheid, pluralisme, tolerantie, de democratie, de vrije markt... Zodra deze kenmerken concreter worden, vallen echter ook verschillen op binnen de liberale stroming. Deze verschillen kunnen op verscheidende manieren in kaart gebracht worden, maar de wetenschappelijke literatuur rond liberale partijen blijft vrij schaars. Meerdere genetische oorsprongen en een grote diversiteit in partijprogramma's vormen hierbij de twee belangrijkste obstakels. In wat volgt brengen we een aantal belangrijke typologieën en classificaties naar voren (Devos & Sanders, 2008, p.110; Almeida, 2012, pp.96-97). 14

Een onderscheid dat vaak gebruikt wordt, is dat tussen de klassieke en de moderne liberalen. Het belangrijkste verschil tussen deze twee liberale stromingen betreft de inmenging van de overheid in de economie en het dagelijkse leven van de burgers (Devos & Sanders, 2008, pp.110-111). De klassieke of utilitaristische liberalen worden gekenmerkt door een negatief vrijheidsbeeld en de eis dat mensen vrij moeten zijn van bemoeienis (Berlin, 1969, p.122). Deze groep verkiest een overheid die zich zo weinig mogelijk mengt in het economische en sociale leven van mensen. Een overheid die haar bevolking tracht op te voeden, bezondigt zich aan paternalisme (Vervoort, 2008, pp.4-5; Devos & Sanders, 2008, pp.110-111). De moderne liberalen, ook wel welvaarts- of ontplooiingsliberalen genoemd, pleiten voor een actiever optreden van de overheid op het sociaal en economisch vlak (Vervoort, 2008, pp.4-5). Mensen moeten, ongeacht hun achtergrond, herkomst of positie, optimaal hun potentieel kunnen ontwikkelen. Volksverheffing, via onderwijs en cultuurverspreiding, is dan ook een opdracht voor de overheid. Het is noodzakelijk dat burgers goed geïnformeerd worden (Devos & Sanders, 2008, pp.110-111). Het breuklijnenmodel van Lipset en Rokkan (1967) vormt een tweede manier om de diversiteit binnen de liberale familie te duiden. Volgens Lipset en Rokkan kan je het ontstaan van partijen, alsook partijontwikkelingen, verklaren aan de hand van het breuklijnenmodel. Partijen vinden hun oorsprong bij het ontstaan van grote maatschappelijke conflicten. Elke partij neemt een positie in op deze conflicten, waardoor de samenleving verdeeld wordt op basis van breuklijnen. Volgens Lipset en Rokkan zijn de belangrijkste breuklijnen: arbeid-kapitaal, kerk-staat; centrum-periferie en landbouwindustrie (Vervoort, 2008, pp.5-6; Lipset & Rokkan, 1967, pp.13-26). Voor liberalen vormen arbeid-kapitaal en kerk-staat de belangrijkste breuklijnen. Op de levensbeschouwelijke breuklijn nemen liberalen een seculiere positie in: de scheiding van kerk en staat is, volgens hen, een noodzakelijke voorwaarde voor godsdienstige tolerantie. Op het sociaaleconomische vlak worden liberalen gezien als voorstanders van het kapitaal. Bij de overige breuklijnen is het moeilijker om een specifieke eigenheid te ontdekken: zo zijn er liberale partijen die de belangen van de landbouwers verdedigen, terwijl anderen ijveren voor die van de industriëlen. Ook op de breuklijn centrum-periferie nemen liberale partijen geen expliciet standpunt in (Vervoort, 2008, pp.5-6). Het breuklijnenmodel onderscheidt twee stromingen binnen het liberalisme. De eerste stroming legt de nadruk op de individuele vrijheden en ijvert voor een minimaal overheidsoptreden in de economie. Deze liberale strekking vinden we vooral terug in landen met een sterke christendemocratische partij, waardoor ook de antiklerikale component van de liberale doctrine zeer belangrijk wordt. Deze stroming vinden we onder meer terug in Nederland, België, Luxemburg en Zwitserland en komt 15

overeen met het klassiek liberalisme. De tweede stroming is centrumlinks en besteedt meer aandacht aan sociaaleconomische rechtvaardigheid en gelijkheid. Liberale partijen van deze stroming vinden we vooral terug in landen met een sterk seculiere conservatieve partij, die het traditioneel liberaal antiinterventionisme verdedigt. Ook in landen waar antiklerikale ideeën minder belangrijk zijn, vinden we deze stroming terug. Voorbeelden hiervan zijn: Groot-Brittannië, Denemarken, Noorwegen, Zweden en Finland (Vervoort, 2008, pp.5-6). Een derde classificatie verdeelt liberale stromingen door de links-rechts schaal op te delen in twee belangrijke componenten. Volgens deze typologie bieden eendimensionale indelingen te weinig aandacht aan de twee fundamenten van het liberalisme, namelijk de politieke en economische vrijheid. Door de links-rechts schaal op te splitsen in een economische en politieke component kunnen we drie liberale strekkingen onderscheiden: het sociaal liberalisme, het klassieke liberalisme en het conservatief liberalisme (Almeida, 2012, p.97). Figuur 1. Classificatie van liberale partijsoorten 1 In de rechterbovenhoek vinden we het klassieke liberalisme terug. Zoals reeds vermeld ligt de nadruk in deze stroming op de vrije markt en het bekomen van een zo groot mogelijke individuele vrijheid. In de linkerbovenhoek treffen we het sociaal of radicaal liberalisme aan. Het belangrijkste verschil tussen deze liberale vormen betreft de visie op vrijheid. Aanhangers van het klassieke liberalisme gaan uit van een negatief vrijheidsbeeld en zijn gekant tegen elke vorm van overheidsoptreden. Sociaal liberalen zijn op hun beurt wel voorstander van overheidsoptreden, aangezien dit, volgens hen, een noodzakelijke voorwaarde vormt voor vrijheid. Sociaal of radicale liberalen zullen dan ook een centrum of centrum-linkse positie innemen op de economische breuklijn. De derde en laatste stroming die deze classificatie kenmerkt, is het conservatief liberalisme. Conservatief liberalen mengen een liberaal economisch beleid met een maatschappelijk conservatisme. Deze strekking neemt op beide 1 Bron: Almeida, 2012, p.97 16

breuklijnen een rechtse positie in (Almeida, 2012, pp.97-98). Het is deze classificatie die we later in deze paper als startpunt nemen voor ons onderzoek. 2.2. De catch-all partij In de jaren '60 ontwikkelde Otto Kirchheimer de term de "catch-all" partij. Dit begrip is uitgegroeid tot een belangrijk concept in de politieke wetenschappen. Deze term is belangrijk bij het bestuderen van politieke partijen en vormt een belangrijke bijdrage tot de literatuur rond ideologische convergentie. In dit gedeelte geven we een overzicht van de belangrijkste literatuur rond het concept van de catch-all partij. We geven duiding over het ontstaan, de situering en de kenmerken van de catch-all partij. 2.2.1. De catch-all partij: enkele definities We starten dit gedeelte van de literatuurstudie met enkele definities. Een eenduidige definitie van de catch-all partij bestaat niet. Door een overzicht te geven van enkele definities krijgen we een systematisch overzicht van de belangrijkste kenmerken van deze partijsoort. Volgens Krouwel kunnen we de catch-all partij als volgt beschrijven: "Catch-all partijen ontwikkelen zich uit massapartijen die hun partijorganisatie professionaliseren en hun ideologisch profiel afzwakken om buiten hun oorspronkelijke basis een breder electoraal publiek aan te trekken" (Krouwel, 2004, p.142). Heywood definieert catch-all partijen als volgt: "These are parties that drastically reduce their ideological baggage in order to appeal to the largest possible numbers of voters" (Heywood, 2002, p.250). Net zoals Krouwel schuift Heywood de verzwakking van het ideologische profiel en het brede electorale publiek naar voren als belangrijkste kenmerken van de catch-all partij. Volgens Maddens en Weekers is de catch-all partij een partij, die dankzij het vervagen van maatschappelijke tegenstellingen, haar kans ziet om in vele electorale vijvers te vissen. Ze doet dit door een meer inclusieve en minder ideologische boodschap te verkondigen. Verder zal de partij minder aandacht besteden aan haar leden en geeft ze voorkeur aan een charismatische leider om kiezers te ronselen (Maddens & Weekers, 2009, p.141). Hague en Harrop geven in "Comparative Government and Politics" hun belangrijkste kenmerken van de catch-all partij weer: "The catch-all party responds to a mobilized political system in which electoral communication takes place through television, bypassing the membership; such parties seek to govern in the national interest, rather than as representatives of a social group; a party large enough to get a majority has to be so catch-all that it cannot have a unique ideological program; catch-all 17

parties seek electoral support wherever they can find it; their purpose is to govern, rather than to represent" (Hague & Harrop, 2013, p.171). Wauters beschrijft de catch-all partij als volgt: "Catch-all partijen verbinden zich niet langer exclusief aan een bepaalde sociale klasse, maar trachten hun doelgroep te verruimen door zich een ideologisch vager profiel aan te meten. In plaats van een bepaalde groep mensen te vertegenwoordigen, wil men nu voor iedereen opkomen" (Wauters, 2010, p.77). Uit deze verschillende definities komen we tot de belangrijkste kenmerken van de catch-all partij. Een catch-all partij wordt dus gekenmerkt door: een vaag en onduidelijk profiel; een electorale strategie, gericht op het behalen van zoveel mogelijk stemmen; een zwakke band met het electoraat; een machtsbalans die overhelt in de richting van de partijtop ten nadele van de partijleden; een professionele en kapitaalintensieve partijorganisatie (Roggeman, 2007, p.14). 2.2.2. Ontstaan van de catch-all partij Voor de ontwikkeling van de catch-all partij was er sprake van twee dominante partijsoorten: de kaderpartij en de massapartij. De eerste moderne politieke partijen waren de kader- of elitepartijen. Deze politieke partijen werden vanuit de Europese parlementen ontwikkeld. Deze kader- of elitepartijen kenden een embryonale organisatiestructuur: ze hadden geen buitenparlementaire organisatie, er was geen organisatorische coördinatie tussen de leden en er was geen sprake van centrale sturing of controle. Kortom, op organisatorisch vlak waren kaderpartijen niets meer dan losse allianties van gekozen vertegenwoordigers. Deze vertegenwoordigers waren individuen met een hoge sociaal-economische status en verwierven hun electorale steun via hun persoonlijke contacten en financieel vermogen. Uitgebreide politieke campagnes waren niet nodig, aangezien het electoraat beperkt bleef tot een klein percentage van de totale bevolking. Deze partijen behartigden dan ook de belangen van deze groep in de samenleving. Voorbeelden zijn de liberale en conservatieve partijen (Krouwel,2004, pp.146-149). Massapartijen ontstonden toen een groot deel van de maatschappelijke onderklasse zich organiseerde in buitenparlementaire organisaties. Terwijl kaderpartijen uitgingen van machtsbehoud, waren massapartijen gericht op machtsverwerving. Ze gingen van start als kleine organisaties die uitgroeiden tot volwaardige politieke partijen. Massapartijen richten zich niet tot het hele electoraat. In plaats daarvan zullen ze opkomen voor de belangen van een bepaalde groep van de bevolking. ook wel de classe gardé genoemd. Ze probeert dit bepaald segment van de bevolking zo goed mogelijk te 18

mobiliseren, om zo hervormingen en veranderingen te realiseren (Katz, 2006, pp.204-206). Om hun electoraat zo efficiënt mogelijk te mobiliseren is een zeer strakke organisatie nodig. Massapartijen worden daarom gekenmerkt door een sterke institutionele dimensie: een groot aantal leden, een sterke territoriale organisatie en een goed functionerend partijapparaat. Voorbeeld van een massapartij is de sociaaldemocratische familie (Hlousek & Kopecek, 2010, p.1). Van de kader- en massapartijen kunnen we stellen dat ze een specifiek deel van de bevolking vertegenwoordigden. Na de Tweede Wereldoorlog zullen deze scherpe klassentegenstellingen echter verdwijnen als gevolg van een ongekende economische groei en uitbreiding van de welvaartstaat. De levensstandaard verhoogt en er ontstaat een brede middenklasse. Partijen willen deze brede middenklasse naar zich toetrekken en zullen zich richten op een breder deel van het electoraat. Politieke partijen zullen zich meer en meer concentreren op issues die breed gedragen worden in de samenleving. Ze hebben steeds meer aandacht voor dezelfde thema's, waardoor ze ideologisch dichter naar elkaar groeien. Hierdoor ontstaat ideologische convergentie (Krouwel, 1996, p.169). De eerste politieke wetenschapper die het concept van ideologische convergentie naar voren schoof was Anthony Downs. In zijn boek "The Economic Theory of Democracy" (1957) gaat Downs ervan uit dat politieke partijen inhoudelijk steeds meer op elkaar gaan lijken. Downs stelt dat het gedrag van politieke partijen enkel en alleen bepaald wordt door electorale drijfveren. Partijen willen zoveel mogelijk stemmen halen en zullen zich daarom concentreren op de mediaankiezer. De mediaankiezer is de kiezer die zich in het midden van het ideologische spectrum bevindt. Doordat alle partijen zich concentreren op deze mediaankiezer, zullen ze ideologisch meer op elkaar lijken (Bouteca, 2011, p.2). Daniel Bell (1960) ging nog een stap verder. Volgens hem was er zelfs sprake van het einde der ideologieën. Volgens Bell verschilden westerse politieke partijen enkel nog in technische zaken, ideologie was volledig overbodig geworden. Belangrijk is wel dat Bell zich in zijn "End of Ideology" enkel concentreert op de westerse politieke partijen. Hij splitst de wereld in twee rivaliserende systemen: de communistische en kapitalistische wereld. Binnen de liberale democratie stelt hij een grote eensgezindheid vast over een gemengde economie en parlementair systeem (Bouteca, 2014, p.149). Ook Kirchheimer kwam tot dezelfde conclusie met de oprichting van het catch-all partijmodel. Kirchheimer stelt dat massapartijen in de late jaren vijftig en de vroege jaren zestig transformeerden tot catch-all partijen. Zoals reeds vermeld, ontstaat er na de Tweede Wereldoorlog een nieuwe brede middenklasse door economische groei en uitbreiding van de welvaartstaat. Volgens Kirchheimer willen politieke partijen de steun van deze brede middenklasse behouden of verwerven. Om deze middenklasse te verleiden professionaliseerden ze hun politieke organisaties en werden de sterke 19

ideologische argumenten afgezwakt. Met ideologische convergentie tot gevolg (Krouwel, 2004, pp.143-144). De evolutie van de partijtypes stopt niet bij de catch-all partij van Kirchheimer. Katz en Mair zullen in 1995 een belangrijke bijdrage leveren in de literatuur rond partijtypes. Zij ontwikkelen het idee van de kartelpartij. Door het ontstaan van catch-all partijen nemen de ideologische verschillen en de partijcompetitie af. Hierdoor zijn grote politieke partijen sneller geneigd om nauw met elkaar samen te werken en een machtskartel te vormen. De kartelpartij was geboren. Katz en Mair definiëren de kartelpartij als volgt: "colluding parties (that) become agents of the state and employ the resources of the state (the party state) to ensure their own collective survival". In dit partijmodel staat de verhouding tussen staat en samenleving centraal: in de ontwikkeling tot kartelpartijen versmelten partijorganisaties met staatsinstituties. Deze versmelting van staat en partijen betekent een radicale omwenteling in de logica van de partijdemocratie. Massapartijen vertegenwoordigden de belangen van een bepaalde sociale klasse, daarna poogden de catch-all partijen de sociale klassen te overstijgen en het hele electoraat te vertegenwoordigen. Met het ontstaan van de kartelpartijen zullen de belangen van de bevolking tegenover de staat niet langer vertegenwoordigd worden, maar net omgekeerd: kartelpartijen vertegenwoordigen de staat tegenover de samenleving. Een tweede kenmerk van een partijsysteem met kartelpartijen is de afwezigheid van partijcompetitie. Tussen kartelpartijen is er geen sprake van strijd, aangezien ze ervoor kiezen nauw met elkaar samen te werken. Deze strijd was weliswaar al afgezwakt door de ideologische convergentie die ontstond naar aanleiding van de catchall partij. Ten derde staan kartelpartijen afkerig tegenover nieuwe politieke partijen. Ze spannen samen tegen deze nieuwkomers door zichzelf een disproportioneel deel van de staatssteun toe te kennen en nieuwe partijen buiten de uitvoerende macht te houden totdat ze zich aanpassen aan het systeem (Krouwel, 2004, pp.157-158). De ontwikkeling van catch-all- en kartelpartijen betekent echter niet dat ideologisch georiënteerde partijen volledig van het toneel verdwenen zijn. Precies door de centrumpositie komt er ruimte vrij voor partijen met een smalle ideologische basis die bepaalde programmapunten benadrukken en een beperkt kiespubliek aanspreken. Men spreekt dan ook van single issue partijen of nichepartijen (Devos, 2011, p.261). 2.2.3. Kirchheimers catch-all these In dit onderdeel zullen we uitgebreid ingaan op Kirchheimers concept van de catch-all partij. Kirchheimer stelt vast dat massapartijen ontwikkelen tot catch-all volkspartijen als gevolg van maatschappelijke veranderingen na de Tweede Wereldoorlog. De Europese massapartijen ontdeden zich van hun ideologische bagage en waren alleen nog gericht op het zoeken naar electorale steun. De 20

transformatie van de massapartij naar de volkspartij gaat volgens Kirchheimer gepaard met volgende ontwikkelingen: een drastische reductie van het ideologisch karakter van de partij; een versterkte positie van politieke leiders, die eerder worden beoordeeld op hun betekenis voor het totale politieke en sociale systeem dan op de mate waarin zij de specifieke doelen van de partij bevorderen; een zwakker wordende positie van gewone partijleden; een verminderde nadruk op specifieke sociale of confessionele kiezersgroepen: catch-all partijen trachten kiezers te winnen uit alle bevolkingsgroepen; een verminderde loyaliteit van leden en kiezers, die partijen dwingt samen te werken met een groot aantal belangengroeperingen om zich op die manier van permanente electorale steun te verzekeren (Webb, 2000, p.224). In wat volgt zullen we ingaan op de electorale, ideologische en organisatorische dimensie van de volkspartij 2.2.3.1. Electorale dimensie Het voornaamste doel van de catch-all partij is het vergroten van haar electorale basis. Volgens Kirchheimer zullen politieke partijen in toenemende mate kiezers aanspreken buiten hun traditionele achterban. Politieke partijen trachten de sociaal-economische en culturele breuklijnen te overbruggen om een breder publiek aan te trekken (Katz & Crotty, 2006, pp.256-259). Kirchheimer stelt dat de functies van partijen gewijzigd zijn: catch-all partijen integreren niet langer nieuwe groepen in de politieke samenleving en articuleren niet langer de belangen van deze groepen. In plaats daarvan zijn politieke partijen omgevormd tot opportunistische, electorale machines met een poreus karakter: iedereen die voor deze partij wil werken, doneren, hun stem wil geven of zich kandidaat wil stellen, is welkom. Kortom, catch-all partijen doen een beroep op alle sociale klassen (Krouwel, 2004, pp.153-157). Verder verliezen politieke partijen een groot deel van hun traditionele achterban. Door een aantal maatschappelijke veranderingen ontstaat er een nieuwe, brede middenklasse die haar partijkeuze niet laat afhangen van haar sociale afkomst. Door dit verlies aan loyaliteit is er een duidelijke toename van electorale volatiliteit. Als laatste komt de evolutie richting een catch-all partij ook tot uiting in een veranderende rekrutering van kandidaten voor de parlementsverkiezingen. Er is een toenemende professionalisering die belangrijker geacht wordt dan politieke ervaring. Verder zullen catch-all partijen kandidaten 21

rekruteren uit verschillende bevolkingsgroepen om een zo breed mogelijk publiek aan te spreken en de electorale basis te vergroten (Krouwel, 1996, pp.178-180). 2.2.3.2. Ideologische dimensie Over de ideologische component van de catch-all partij stelt Kirchheimer dat politieke partijen identieke beleidsposities in het midden van het politieke spectrum innemen en dezelfde issues benadrukken. Hierdoor ontstaat centripetale politieke competitie en ideologische convergentie. De oude ideologie wordt aan de kant geschoven en partijprogramma's worden niet langer gebaseerd op de specifieke ideologie of noden van een sociale groep. Politieke partijen daarentegen zullen zich concentreren op issues die in de samenleving breed gedragen worden in plaats van de onderlinge tegenstellingen te benadrukken. Ook regeringswissels zullen niet langer zorgen voor een wijziging van het beleid, aangezien de programmatische verschillen tussen partijen nagenoeg verdwenen zijn. Kirchheimer duidt dit fenomeen aan met de term "het verdwijnen van de oppositie" (Krouwel, 2004, pp.153-157). Aangezien er identieke partijprogramma's worden opgericht, moeten catch-all partijen concurreren op basis van andere partijkenmerken. Eén daarvan is de kwaliteit van politieke leiders. Hun kenmerken en kwaliteiten zijn heel belangrijk in het vergaren van een groot of klein aantal stemmen. Bij de catch-all partijen ruimt de ideologie plaats voor electorale steun. Kirchheimer vond dit een zorgwekkende ontwikkeling, omdat hij ervan overtuigd was dat een regime alleen legitiem kan zijn wanneer de sociale structuur in de politieke arena wordt gerepresenteerd (Katz & Crotty, 2006, pp.256-259). 2.2.3.3. Organisatorische dimensie Ten slotte bespreken we de organisatorische dimensie. Een eerste kenmerk is een afname van het aantal partijleden. Door een toegenomen electorale volatiliteit zullen kiezers volgens Kirchheimer minder snel geneigd zijn zich te binden met een bepaalde partij. Hierdoor raken de ledenorganisaties in verval. Een tweede belangrijk kenmerk is de nieuwe financiële structuur van de volkspartijen. Er is sprake van een afname van de lidmaatschapsgelden en een stijging van overheidsfinanciering. Politieke partijen worden volgens Kirchheimer in grote mate afhankelijk van de staat voor hun financiële middelen. Voorheen haalden ze het gros van hun financiële middelen van de leden. Deze nieuwe financiële structuur gaat gepaard met een toenemende kapitaalintensivering. De catch-all partijen geven meer en meer geld uit, vooral in tijden van verkiezingen. Er wordt veel geld geïnvesteerd in grote verkiezingscampagnes met de hoop de electorale basis te vergroten. 22

Een laatste en zeer belangrijk kenmerk op de organisatorische dimensie is de verschuiving van invloed van de leden naar de partijleiding. Een catch-all strategie vergt een grote beleidsruimte en een grote actieve ledenorganisatie staat dit in de weg. In een volkspartij zal de macht geconcentreerd worden bij de partijleiders, terwijl de leden beschouwd worden als relikwieën. Leden zijn enkel nog belangrijk om al dan niet in te stemmen met een pakket maatregelen, uitgevaardigd door de partijleiding. Kirchheimer geeft daarbij het voorbeeld van de partijcongressen. Partijcongressen zijn niet meer de organen waarop discussies worden gevoerd over het toekomstig beleid, maar zijn geëvolueerd tot media-events waarop partijen aan de buitenwereld tonen dat ze "Regierungsfähig 2 " zijn. Verder zien we deze machtsconcentratie van de partijleiding ook terug bij de kandidatenselectie. De selectie van parlementaire kandidaten komt formeel in handen van de partijleiding, en dit gebeurt ten koste van de gewone partijleden. Een nadeel van dit verval is echter wel dat partijen de voeling met de maatschappij verliezen (Krouwel, 2004, pp.153-157). 2.2.4. Classificatie van de catch-all partij In dit onderdeel gaan we op zoek naar een aantal partijclassificaties waarin we de catch-all partij kunnen indelen in een groter geheel van partijtypes. Daarnaast vermelden we ook enkele aanverwante partijsoorten. In de literatuur kunnen we een aantal methoden van partijclassificatie onderscheiden. In de eerste methode identificeren onderzoekers enkele "genera" van partijtypen en brengen zij vervolgens in kaart welke partijsoorten er zich hebben ontwikkeld binnen elk partijtype. Een voorbeeld van deze methode vinden we terug bij de partijclassificatie van Gunter & Diamond (Krouwel, 2004, p.139). In deze classificatie worden, op basis van zeven criteria, vijf partijtypes omschreven: Elite-parties, Mass-based parties, Ethnicity-based parties, Electoralist parties en Movement parties (Gunter & Diamond, 2001, pp.7-9). In deze vijf categorieën deelt men vijftien partijsoorten in. Kirchheimers catch-all partij wordt in deze classificatie ondergebracht bij de Electoralist parties (Gunter & Diamond, 2001, pp.25-29). Een tweede methode van partijclassificatie is gebaseerd op meer abstracte dimensies waarop partijen kunnen verschillen. Zo zal Wolinetz gebruikmaken van de concepten "vote-seeking", "policy-seeking" en "office-seeking" om zes partijtypes te positioneren, in een driehoekige ruimte, op basis van hun centrale doelstelling (Krouwel,2004, p.140). Wolinetz deelt de catch-all partij in bij de vote-seeking partijen, aangezien hun belangrijkste doel het verbreden van de electorale basis is (Wolinetz, 2002, p.160). 2 Met Regierungsfähig wordt bedoeld dat partijen bereid en klaar zijn om deel te nemen aan de regering. 23

Figuur 2. Indeling partijsoorten via vote-seeking, policy-seeking en office-seeking dimensie 3 Een derde methode om partijtypes te onderscheiden, is door simpelweg een lijst te maken van de verschillende partijtypes en daarbij de belangrijkste kenmerken van elk type op te sommen. Zo hebben Katz en Mair vier partijypes geanalyseerd: elite-, massa-, catch-all- en kartelpartijen. De auteurs komen tot dertien aspecten waarop deze vier typen verschillen (Katz & Crotty, 2006, pp.250-251). Een laatste methode om verschillende partijsoorten in te delen is de classificatie van Krouwel. Krouwel deelt partijsoorten in op basis van duidelijk geoperationaliseerde kenmerken die op drie dimensies van partijverandering terug te voeren zijn: een organisatorische, een electorale en een ideologische dimensie. Verder, en dit is een groot pluspunt, heeft Krouwel alle bestaande partijmodellen geclusterd. Volgens Krouwel hebben de verschillende partijtypes veel met elkaar gemeen, overlappen ze elkaar gedeeltelijk of zijn ze een herformulering van bestaande types. Op die manier komt de auteur tot vijf basistypes: elite-, caucus- en kaderpartijen; massapartijen; catch-all- en electorale partijen; kartelpartijen en business-firm partijen. De catch-all partij van Kirchheimer vinden we in deze classificatie terug in de categorie van de electorale partijen. Nog belangrijke electorale partijen zijn Panebianco's professioneel-electorale partij en het rationeel-efficiënte partijmodel van W.E. Wright. Toch blijft de catch-all partij de belangrijkste electorale partij, aangezien de overige een reactie op, of herformulering van, Kirchheimers theorie zijn (Krouwel, 2004, pp.140-141). Panebianco's professioneel-electorale partij was een reactie op Kirchheimers catch-all theorie. Volgens Panebianco had Kirchheimer in zijn theorie te weinig aandacht voor de professionalisering van de partijen. In de massapartijen was een machtig partijapparaat aanwezig waarbij bureaucraten administratieve en technische zaken uitvoerden. Dit apparaat werd door de partijleiders gebruikt om de band met hun leden te versterken. Bij de nieuwere electorale partijen was hiervan geen sprake meer. De bureaucraten werden vervangen door professionals die gespecialiseerde taken uitvoeren. Deze evolutie is te wijten aan het feit dat politieke partijen zich niet meer concentreren op leden, maar op kiezers. De partij zal dus bijvoorbeeld professionele communicatie- en marketingspecialisten inhuren 3 Bron: Wolinetz, 2002, p.160 24

om een campagne op te stellen die aanslaat bij de gehele bevolking. Andere belangrijke kenmerken van de electoraal-professionele partijen zijn de focus op kandidaten bij verkiezingscampagnes en geprofessionaliseerd leiderschap (Devos, 2011, pp.261-263). 25

3. Onderzoeksdesign en operationalisering 3.1. Onderzoeksdesign In deze paper onderzoeken we of de liberale partijsoorten geëvolueerd zijn richting een catch-all volkspartij. We trachten een antwoord te bieden op volgende centrale onderzoeksvraag: "In welke mate zijn de verschillende liberale partijsoorten geëvolueerd richting Kirchheimers catch-all partij?". Daarnaast stellen we ons bijkomende vragen: "Op welke dimensies zijn ze geëvolueerd?" en "Welke onderlinge verschillen bestaan er tussen liberale partijen inzake deze evolutie?". We onderzoeken of de verschillende liberale partijen tussen 1960 en 1990 transformeerden in catch-all partijen. We kiezen voor 1960 als startperiode aangezien Kirchheimer stelde dat de massapartijen begin jaren '60 zouden transformeren tot volkspartijen (Krouwel, 2004, pp.143-144). We bestuderen deze partijevolutie van de liberale partijsoorten tot 1990. Krouwel onderzocht in 1999 de mate van catch-allisering bij alle politieke partijen in twaalf West-Europese landen. In dit onderzoek kwam hij tot de conclusie dat de ontwikkeling richting catch-allisering tot stilstand kwam in de jaren '80 (Krouwel, 1999, p.309). Daarnaast concentreren we ons in dit onderzoek enkel op het nationale niveau. We onderzoeken geen regionale of lokale verkiezingscampagnes en regeringen, aangezien dit onze vergelijking zou bemoeilijken. We starten dit onderzoek op basis van een classificatie die we selecteerden na een grondige literatuurstudie. We hanteren in dit onderzoek de typologie van Almeida 4. Deze classificatie verdeelt liberale stromingen door de links-rechts schaal op te delen in twee belangrijke componenten: een economische en politieke component. We maken dus gebruik van een ideologische onderverdeling waarbij we drie liberale strekkingen kunnen onderscheiden: het klassiek liberalisme, het sociaal liberalisme en het conservatief liberalisme (Almeida, 2012, p.97). Voor elke liberale strekking aanwezig in onze classificatie, selecteerden we één case. Als klassiek liberale partij opteerden we voor PVV/Open VLD. De Vlaamse liberale partij ressorteert onder deze stroming door de nadruk die ze legt op een minimalistische overheid en de vrijemarkteconomie (Open Vld, 2015). Als sociaalliberale partij kozen we voor het Nederlandse D66. D66 combineert een centrumpositie op de sociaal-economische breuklijn met een linkse positionering op de levensbeschouwelijke breuklijn, waardoor deze partij terug te vinden is bij het sociaal of radicaal liberalisme (Kanne, 2011). Als laatste selecteerden we de Deense liberale partij Venstre als conservatief liberale partij. Deze partij legt de nadruk op de vrijemarkteconomie en is gekant tegen overheidsinmenging. Ze onderscheidt zich van de andere cases door de conservatieve positie die ze inneemt op sociale thema's (Slomp, 2011, p.420). Het zijn deze drie liberale partijen die onderworpen worden aan het onderzoek richting catch-allisering. De evolutie richting die catch-allisering zullen we 4 Zie literatuurstudie "2.1.2. Verscheidenheid in het liberalisme: vormen en soorten liberale partijen" 26

onderzoeken door gebruik te maken van Krouwels operationalisering. Deze wordt in de volgende paragraaf verder toegelicht. 3.2. Operationalisering Om van start te kunnen gaan met ons onderzoek, is het nodig om Kirchheimers definitie te operationaliseren in termen van empirisch waarneembare en meetbare factoren. Hiervoor doen we een beroep op het werk van Nederlands politicoloog André Krouwel. Via zijn operationalisatie kunnen we bestuderen of de verschillende liberale partijen geëvolueerd zijn richting een catch-all partij. In wat volgt grijpen we terug naar de drie dimensies van het catch-all concept. 3.2.1. Ideologische dimensie Op de ideologische dimensie zullen we vier karakteristieken van de catch-all partij bestuderen. Ten eerste bekijken we of de liberale partijen hun traditionele issues hebben verlaten en zich meer zullen concentreren op thema's die maatschappelijk breed gedragen worden. Daarvoor dienen we eerst het traditionele beleidsprofiel van onze cases te schetsen. Daarna onderzoeken we of deze partijen zich blijven concentreren op hun traditionele issues of ze eerder kiezen voor maatschappelijk breed gedragen thema's. Om het beleidsprofiel te schetsen en daarna te vergelijken, gebruiken we de CMP data op basis van verkiezingsprogramma's. Het traditionele beleidsprofiel bekomen we op basis van verkiezingsprogramma's in de periode 1945-1960. We vergelijken de verkiezingsprogramma's vanaf 1960 met het traditionele beleidsprofiel. Verder bestuderen we het verlaten van de traditionele issues via de ministerportefeuilles die de liberale partijen opnemen. We onderzoeken eerst welke de traditionele ministerportefeuilles zijn en vergelijken deze met de opgenomen ministerportefeuilles vanaf 1960. Een derde kenmerk dat we onderzoeken op de ideologische dimensie is het coalitiepotentieel. We onderzoeken of de verschillende liberale partijen sneller geneigd zijn coalities te sluiten met andere partijen. De evolutie van een catch-all partij gaat gepaard met een evolutie naar een office-seeking strategie. Krouwel stelt dus: hoe meer ministers een partij levert, hoe minder ze bezig is met haar ideologie. We berekenen dit via het percentage ministerportefeuilles dat de partij in handen heeft. Hoe hoger het percentage, hoe sneller men bereid is om een coalitie aan te gaan en hoe hoger het coalitiepotentieel. Ten slotte bestuderen we nog een belangrijk kenmerk op de ideologische dimensie, namelijk de centrumpositie die catch-all partijen innemen. We onderzoeken of de liberale partijen opgeschoven zijn naar het midden van het politieke spectrum. Hiervoor gebruiken we opnieuw de CMP databank, waarbij voor elk verkiezingsprogramma de linkse issues verminderd worden met de rechtse. 27