Armoede, de welvaartsstaat en het belang van het lokale beleid Bea Cantillon Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck Universiteit Antwerpen
De welvaartsstaat als utopie? De welvaartsstaat was nooit een utopie, niet gestoeld op een blauwdruk van een gesloten toekomst, maar langzaam gegroeid, van onderuit, voortdurend zoekend naar evenwichten in alsmaar wisselende spanningsvelden, gradueel afgedwongen door sociaal overleg en in politieke onderhandelingen.
Thomas More s Utopia
CB5 Het begint met verontwaardiging There was no reason to wonder at the matter, since this way of punishing thieves was neither just in itself nor good for the public; for, as the severity was too great, so the remedy was not effectual
Dia 4 CB5 Cantillon Bea; 3/1/216
En een eenvoudige diagnose as long as there is any property, and while money is the standard of all other things, I cannot think that a nation can be governed either justly or happily
dividing the day and night into twenty-four hours, appoint six of these for work, three of which are before dinner and three after; they then sup, and at eight o clock, counting from noon, go to bed and sleep eight hours.
Throughout the island they wear the same sort of clothes, without any other distinction except what is necessary to distinguish the two sexes and the married and unmarried. The fashion never alters...
De welvaartsstaat tolereert geen unidimensioneel denken : hij is gestoeld op voortdurend wisselende evenwichten het economische en het sociale ; tussen gelijkheid, vrijheid en broederlijkheid ; tussen Europese, nationale, regionale en lokale overheden en het middenveld
een ongeëvenaarde hoogstaande samenlevingsvorm, het geestelijk ideaal van Europa, Herman Deleeck, 27
Maar 4 jaar later, de verontwaardiging
Waarom slaagt de welvaartsstaat er niet langer in om ongelijkheden en armoede succesvol terug te dringen? Waarom gaat vooruitgang op het vlak van inkomen, scholarisatie en werkgelegenheid niet langer samen met de verbetering van de levensomstandigheden van mensen die zich onderaan op de maatschappelijke ladder bevinden? Waarom zijn de nieuwe arbeidsgeoriënteerde beleidsparadigma s ontoereikend gebleken?
De puzzel Groeiend arbeidsvolume Hoge sociale uitgaven Blijvend hoge armoedecijfers
De evolutie van het arbeidsvolume 8 7 6 5 4 3 2 1 195 1952 1954 1956 1958 196 1962 1964 1966 1968 197 1972 1974 1976 1978 198 1982 1984 1986 1988 199 1992 1994 1996 1998 2 22 24 26 28 21 212 214 Totaal aantal jaarlijks gewerkte uren (in 1..) Aantal werkenden (in 1) Gemiddeld jaarlijks aantal gewerkte uren per werkende Bron: Cantillon, B. m.m.v. Buysse, L. (216), De Staat van de Welvaartsstaat, Leuven: Acco: p.253 13
14 De evolutie van de RVA uitgaven Totale uitgaven in % BBP (linkeras) 4,5 4 3,5 3 2,5 2 1,5 1,5 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 198 1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 199 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2 21 22 23 24 25 26 27 28 29 21 211 212 Totale uitgaven in % BBP (linkeras) Bron: Cantillon, B. m.m.v. Buysse, L. (216), De Staat van de Welvaartsstaat, Leuven: Acco: p.278
De evolutie van de ongelijkheid en van de armoede Evolutie van de inkomensongelijkheid (Gini) en armoede in België 1965 214.,5 2,4,3,2,1 15 1 5 1965 1967 1969 1971 1973 1975 1977 1979 1981 1983 1985 1987 1989 1991 1993 1995 1997 1999 21 23 25 27 29 211 213 Gini voor belasting en sociale transfers Gini na belasting en sociale transfers % armen, EU norm (5% mediaan equivalent inkomen) % armen, EU norm (6% mediaan equivalent inkomen) Bron: Gini coëfficiënt:1965 1989: Fiscale Statistiek; 199 1995: Dierckx, D., Coene, J., Van Haarlem, A. en Oosterlynck, S. (212), Armoede en sociale uitsluiting: Jaarboek 212, Leuven: Acco, p.451; 1995 214: Eurostat, EU SILC data. Armoedegraad: 1976 1995: Deleeck, H. (28), Architectuur van de welvaartsstaat, Leuven: Acco, p.357; 1995 213 Eurostat, EU SILC data.
22 213 1. Totale bevolking 15,4 15,5 2. Onderwijsniveau (18j 64j) Laag 19,6 28,5 Hoog 7,1 6,5 3. Activiteitstatus (16+) Tewerkgesteld 6,5 4,8 Werkloos 32,9 42,9 5. Werkintensiteit huishouden (j 59j) zeer hoog [,85 1] 4,4 2,7 zeer laag [,2] 45,9 62,2 Noot: * EU27; ** EU28; De data van 1995 2 en 23 214 zijn niet zonder meer vergelijkbaar; Armoedelijn: 6% van het mediane equivalente inkomen. Bron: 1995 2: Eurostat, ECHP1995, ECHP2; 23 214: Eurostat, EU SILC 23, EU SILC26, EU SILC29, EU SILC212, EU SILC214. 16
Waarom? Ongelijke tewerkstellingsgroei Ongelijke verdeling van jobs over huishoudens Nieuwe sociale risico s Neerwaartse druk op lage lonen en op uitkeringen
1.Ongelijke tewerkstellingsgroei naar scholing 1 9 8 7 6 5 4 3 2 1 1992 1994 1996 1998 België 2 22 24 26 28 21 212 214 1 8 6 4 2 1 8 6 4 2 1992 1994 1996 1998 1992 1994 1996 1998 Duitsland 2 22 24 26 Nederland 2 22 24 26 28 28 21 21 212 212 214 214 Aandeel hoogschoolden in het aantal werkenden 1 Zweden tewerkstellingsgraad laaggeschoolden 8 6 tewerkstellingsgraad middengeschoolden 4 2 tewerkstellingsgraad hooggeschoolden 1992 1994 1996 1998 2 22 24 26 28 21 212 214 Bron: Eurostat, Labour Force Survey data, berekeningen Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck door Linde Buysse. 18
Werkloosheid naar onderwijsniveau 18 16 14 12 1 8 6 4 2 Laag Midden Hoog Bron: Cantillon, B. m.m.v. Buysse, L. (216), De Staat van de Welvaartsstaat, Leuven: Acco: p.282 19
Ongelijke tewerkstellingsgroei naar geslacht 1 9 8 7 6 5 4 3 2 1 Tewerkstellingsgraad bij mannen 1 9 8 7 6 5 4 3 2 1 Tewerkstellingsgraad bij vrouwen 1961 214 1961 214 Bron: Cantillon, B. m.m.v. Buysse, L. (216), De Staat van de Welvaartsstaat, Leuven: Acco: p.266 2
2. Ongelijke verdeling van jobs over huishoudens 1 België 8 Nederland 9 6 4 8 2 7 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2 21 22 23 24 25 26 27 28 29 6 5 4 3 2 1 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2 21 22 23 24 25 26 27 28 29 8 Verenigd Koninkrijk 6 4 2 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2 21 22 23 24 25 26 27 28 29 wi = < wi < 1 wi = 1 21 Noot: employment rate is de tewerkstellingsgraad; wi = is het aandeel werkarme gezinnen (werkintensiteit = ); wi = 1 is het aandeel werkrijke gezinnen (werkintensiteit = 1); < wi < 1 is het aandeel werkrijkere gezinnen met een werkintensiteit tussen en 1. Bron: EU Labour Force Survey, berekeningen Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck, Universiteit Antwerpen door Vincent Corluy.
3. Nieuwe sociale risico s 14 12 1 8 6 14 12 1 8 6 4 4 2 2 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 198 1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 199 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2 21 22 23 24 25 26 27 28 29 21 211 212 213 214 UVW WZ Oudere WL Loopbaanonderbreking, tijdskrediet en thematische verloven Vrijgesteld familiale Activering SWT (brugpensioen, niet werkzoekend) Onvrijwillig deeltijds Vrijgesteld studies Tijdelijke werklozen Totale uitgaven in % BBP (linkeras) Bron: Cantillon, B. m.m.v. Buysse, L. (216), De Staat van de Welvaartsstaat, Leuven: Acco: p.278 22
23 Nieuwe sociale risico s 6 5 4 3 2 1 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 198 1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 199 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2 21 22 23 24 25 26 27 28 29 21 211 212 213 214 Onvrijwillig deeltijds Loopbaanonderbreking, tijdskrediet en thematische verloven Vrijgesteld studies Vrijgesteld familiale Activering Totale uitgaven in % BBP (linkeras) Bron: Cantillon, B. m.m.v. Buysse, L. (216), De Staat van de Welvaartsstaat, Leuven: Acco: p.278
4. Neerwaartse druk op lage lonen 25 Reële evolutie van productiviteit, gemiddelde loon en gewaarborgd minimumloon in België, 197 214 (1975=1) 2 15 1 5 BBP per gewerkt uur 1975=1 Reël gemiddeld maandinkomen (in VTE) 1975=1 Reëel gewaarborgd minimummaandinkomen (22 j met 12 m dienst) 1975=1 197 1973 1976 1979 1982 1985 1988 1991 1994 1997 2 23 Noot: Gemiddelde loonmassa per VTE: 1995 1998 gebaseerd op evolutie loonmassa per effectieven; 1999 213 gemiddelde loonmassa per VTE; gecorrigeerd voor tijdreeksbreuken; Bruto minimummaandinkomen: 1975 211 januari bedragen en 212 213 juni bedragen. Bron: BBP per gewerkt uur: OESO, Productivity data; Reëel gemiddeld maandinkomen en reëel gewaarborgd minimummaandinkomen: KOWESZ data, berekeningen Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck door Linde Buysse. 26 29 212 24
en op werkloosheidsuitkeringen 14 Werkloosheid: welvaart in verhouding tot loonmassa in VTE*, 1973=1 12 1 Gezinshoofd (voor alle periodes geldt hetzelfde minimum) 8 Alleenstaande(voor alle periodes hetzelfde minimum) 6 4 2 Samenwonende: 1e 2e periode: fase 2A en 2B (197 1987: 1 36 m; 1988 1993: 1 18 m; 1994 212: 1 15 m; vanaf 213: 1 24 m) Samenwonende: 3e periode (forfait; 1985 1987: 36 m+; 1988 1993: 18 m+; 1994 212: 15 m+; vanaf 213: 49 m+) 197 1972 1974 1976 1978 198 1982 1984 1986 1988 199 1992 1994 1996 1998 2 22 24 26 28 21 212 214 25 Noot: *Gemiddelde loonmassa per VTE: 1995 1998 gebaseerd op evolutie loonmassa per effectieven; 1999 213 gemiddelde loonmassa per VTE; gecorrigeerd voor tijdreeksbreuken. Sociale uitkeringen: 197 211 januaribedragen en 212 215 junibedragen. Bron: KOWESZ, berekeningen Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck door Linde Buysse.
Stijgende armoede bij laaggeschoolden Armoederisicopercentage naar onderwijsniveau (18 64 jaar) in enkele EU landen, 23 214. 35 3 25 2 15 1 België 35 3 25 2 15 1 5 35 3 25 2 15 1 5 23 23 24 24 25 25 26 26 27 Duitsland 28 29 Nederland 27 28 29 21 21 211 211 212 212 213 213 214 214 26 5 23 24 25 26 27 28 29 21 211 Laag Midden Hoog 212 Noot: Armoedelijn = 6% van het gestandaardiseerde mediane inkomen van alle gezinnen. Laaggeschoold: geen diploma, een diploma lager onderwijs of een diploma lager secundair onderwijs; midden geschoold: diploma hoger secundair onderwijs of diploma postsecundair onderwijs (niet tertiair onderwijs); hooggeschoold: tertiair onderwijs. Bron: Eurostat, EU SILC data. 213 214 35 3 25 2 15 1 5 23 24 25 26 Zweden 27 28 29 21 211 212 213 214
27 en bij werkloze gezinnen 8 België Duitsland 8 7 6 4 6 5 4 2 8 3 2 1 23 24 25 26 27 28 29 21 211 212 213 214 23 24 25 26 27 28 29 21 211 212 213 214 Armoederisicopercentage naar werkintensiteit (< 6 jaar) in enkele EU landen, 23 214. 6 4 2 23 24 25 26 27 28 29 21 211 212 213 214 Nederland Hogere werkintensiteit ],2;1] Zeer lage werkintensiteit [;,2] 8 6 4 2 23 24 25 26 27 28 29 21 211 212 213 214 Noot: Armoedelijn = 6% van het gestandaardiseerde mediane inkomen van alle gezinnen. Bron: Eurostat, EU SILC data. Zweden
28 De welvaartsstaat zorgt minder goed voor de onderkant
Een structurele crisis Economische overbodigheid laaggeschoolden Solidariteit in wederkerigheid middels sociale verzekeringen 29
Het sociale trilemma Jobs Adequate inkomens Inspanningen van de welvaartsstaat 3
Que faire? 1. De bodem optillen 2. Een progressievere verdeling van lasten en baten 3. Zorgarbeid, cement van de samenleving 4. Grote rol voor lokale overheden & middenveld : legitimiteit door de versterking van de samenleving van binnenuit, empowerment & lenigen van noden 31
32 Moed, barmhartigheid en ambitie