SAMENVATTING UITSPRAAK



Vergelijkbare documenten
het College van bestuur van het C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever

UITSPRAAK. de Vereniging B, gevestigd te C, verweerster, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. M. De Vita

Beroep tegen berisping is gegrond omdat het plichtsverzuim niet ernstig genoeg is. UITSPRAAK

UITSPRAAK. het College van Bestuur van Stichting C, gevestigd te B, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. J.A.

UITSPRAAK. het College van Bestuur van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mevrouw mr. C.A.C.M.

Commissie van Beroep BVE

De berisping houdt geen stand omdat niet vaststaat dat de werknemer de geheimhoudingsplicht heeft geschonden.

SAMENVATTING. het College van Bestuur van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mr. Y.E.M.

UITSPRAAK. [appellant], wonende te [woonplaats], appellante, hierna te noemen [appellant] gemachtigde: de heer mr. E.A.C. Sietsma

SAMENVATTING U I T S P R A AK

Beroep tegen schorsing als ordemaatregel en tegen ontslag wegens gewichtige reden; hbo

UITSPRAAK. het College van Bestuur van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mevrouw mr. F.J.

SAMENVATTING UITSPRAAK. A, B, C, D, E, F, G, werknemers van ROC H, gevestigd te I, verzoekers, hierna te noemen de werknemers gemachtigde: de heer J

SAMENVATTING U I T S P R A AK

UITSPRAAK. het College van Bestuur van C, gevestigd te B, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. A.

Beroep tegen berisping gegrond. De verzonden kritische levert geen plichtsverzuim op. UITSPRAAK

SAMENVATTING. het College van Bestuur van het E, gevestigd te E, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr.

Commissie van Beroep PO

Waardebepaling tegen de zin van een van de twee opdrachtgevers gemeld.

UITSPRAAK. het College van Bestuur van het C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever

SAMENVATTING. het College van Bestuur van de Stichting D, gevestigd te E, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr.

het College van Bestuur van C, gevestigd te E, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mr. dr. J.H. van Gelderen

het College van Bestuur van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mr. W. Brussee

Tuchtrechtspraak NVM. Stichting RvT Zuid 203 ERECODE 202 TAXATIE. Taxatie uitgevoerd door medewerker die geen lid NVM was.

Beroep tegen onthouding promotie gegrond omdat de werkgever de procedure niet correct heeft gevolgd.

SAMENVATTING UITSPRAAK. het bestuur van de Stichting C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever

in het geding tussen: de heer [appellant], wonende te [woonplaats], hierna te noemen [appellant]

UITSPRAAK 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE. Samenvatting , en

SAMENVATTING. het College van Bestuur van het ROC B te C, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. G

Docente terecht op staande voet ontslagen omdat zij stagebezoeken heeft gefingeerd en hiervoor reiskostendeclaraties heeft ingediend.

SAMENVATTING ADVIES. A, moeder van B, leerling VMBO klas 3kbad van het C te D, wonende te D, verzoeker, hierna te noemen klaagster

DE CENTRALE RAAD VAN TOEZICHT VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS O.G. EN VASTGOEDDESKUNDIGEN NVM.

ECLI:NL:CRVB:2016:5122

Beroep tegen overplaatsing en berisping wegens weglopen leerlingen gegrond. Beroep tegen schorsing niet-ontvankelijk.

SAMENVATTING / Beroep (2) tegen schorsing als ordemaatregel en verlenging schorsing; BVE

SAMENVATTING UITSPRAAK

Meetinstructie. Geen informatie verstrekt over positie van medewerker van makelaarskantoor.

het College van Bestuur van de Stichting C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever

UITSPRAAK in het geding tussen: de heer A, wonende te B, bezwaarde, hierna te noemen A gemachtigde: mevrouw mr. J.G.T.M. Bekkers-Van Heumen

SAMENVATTING UITSPRAAK

Beroep tegen overplaatsing gegrond vanwege het ontbreken van de instemming van de werkneemster.

SAMENVATTING U I T S P R A AK

Commissie van Beroep VO

SAMENVATTING UITSPRAAK

X wonende te Y, appellant, tegen het college van bestuur van de Hogeschool van Beeldende Kunsten, Muziek en Dans verweerder,

Commissie van Beroep VO

SAMENVATTING Beroep ontslag wegens arbeidsongeschiktheid, subsidiair wegens gewichtige redenen; BVE

Interpretatiegeschil cao vo. Niet vastgesteld kan worden dat de werkgever artikel 8.1 lid 5 cao vo onjuist heeft toegepast.

SAMENVATTING. het College van Bestuur van de D, gevestigd te E, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mr. C.M.J.

Gerechtshof te 's-gravenhage negende enkelvoudige belastingkamer 29 maart 2002 Nr. BK-00/01073 UITSPRAAK

SAMENVATTING UITSPRAAK

het College van Bestuur van C, gevestigd te B, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mr. S.A. van Lammeren

SAMENVATTING Beroep tegen ontslag wegens onbekwaamheid/ongeschiktheid, subsidiair wegens gewichtige redenen; BVE

UITSPRAAK. in het geding tussen: de heer A, wonende te B, bezwaarde, hierna te noemen A gemachtigde: mevrouw mr. J.G.T.M. Bekkers-Van Heumen

RAAD VAN TOEZICHT VOOR DE OCTROOIGEMACHTIGDEN Postbus 3219, 2280 GE Rijswijk telefoon fax

U I T S P R A A K

het College van Bestuur van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. B.J. van Hees

Zaaknummer : 2013/129

Beweerdelijk te lage taxatie. Verschil van 10 % tussen verschillende taxatie niet onaanvaardbaar.

Commissie van beroep vo

SAMENVATTING UITSPRAAK

SAMENVATTING U I T S P R A AK. het College van Bestuur van het ROC C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever

CR 12/2415 DE CENTRALE RAAD VAN TOEZICHT VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS O.G. EN VASTGOEDDESKUNDIGEN NVM.

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:

Commissie van Beroep VO SAMENVATTING

Collegialiteit. Oneerlijke concurrentie. Aftroggelen van medewerkers van collega. Onvoldoende gekwalificeerde medewerkers.

UITSPRAAK. het College van Bestuur van B, gevestigd te G, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mevrouw mr. G.M.

DE RAAD VAN TOEZICHT ZUID VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS O.G. EN VASTGOEDDESKUNDIGEN NVM geeft de volgende uitspraak in de zaak van:

Belangenbehartiging opdrachtgever. Contractsbepalingen. Courtage.

Beroep tegen overplaatsing gegrond omdat de werkgever verzuimd heeft te vermelden welke cao-grond de basis is voor de overplaatsing.

ADVIES. inzake de klacht van: de heer A, vader van B, klager gemachtigde: mevrouw mr. M. Shaaban. tegen

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr d.d. 6 mei 2013 (mr. A.W.H. Vink, voorzitter en mr. S.N.W. Karreman, secretaris)

SAMENVATTING ADVIES. Klacht inzake niet-bevordering klas 4 HAVO VO

Verweerder heeft op 7 november 1995 een verweerschrift ingediend.

Commissie van Beroep HBO

SAMENVATTING U I T S P R A AK. het College van Bestuur van het ROC C, gevestigd te B, verweerder, hierna te noemen de werkgever

Beroep tegen schorsing als ordemaatregel en verlenging daarvan is gegrond, omdat de werknemer niet vooraf zijn zienswijze kon indienen

De Raad van Toezicht Eindhoven/Maastricht geeft de volgende uitspraak in de zaak van:

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

1. Procedure. 2. Feiten

SAMENVATTING Bezwaar tegen de waardering als Docent B, schaal 10; HBO

SAMENVATTING. het College van Bestuur van het C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mr. L.R.T.

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in strijd met:

SAMENVATTING. het College van Bestuur van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mr. J.M. Frons

Commissie van Beroep PO

SAMENVATTING. de heer A te B, ouder van C, een leerling op de regionale scholengemeenschap D, klager

SAMENVATTING / Beroepen (2) tegen rddf-plaatsingen; PO

Optie en Bod. Afbreken onderhandelingen. Contact opnemen met opdrachtgever van collega.

SAMENVATTING Beroep tegen mededeling beëindiging verlengd tijdelijk dienstverband; HBO

Collegialiteit. Contact opnemen met opdrachtgever van collega.

UITSPRAAK. het College van Bestuur van C, gevestigd te B, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mr. drs. C.A.H.

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 17/1388 Wtra AK van 9 maart 2018 van

SAMENVATTING UITSPRAAK

Verzoek voorlopige voorziening, doorbetaling salaris; VO.

Beoordeling. h2>klacht

UITSPRAAK. in het geding tussen: mevrouw A, wonende te B, appellante, hierna te noemen A

SAMENVATTING. het College van bestuur van de C, gevestigd te B, verweerder, hierna te noemen de werkgever

UITSPRAAK. [Bestuur], gevestigd te [vestigingsplaats], verweerder, hierna te noemen de werkgever

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

UITSPRAAK. het College van Bestuur van het ROC D, gevestigd te B, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. A.

Transcriptie:

102450 SAMENVATTING Berisping wegens afwezigheid bij cursus en wegens ongeldig BAPO-gebruik BVE Docent heeft zijn leidinggevende vooraf medegedeeld niet aanwezig te zullen zijn bij de cursus vanwege detacheringswerkzaamkeheden. Leidinggevende was sinds kort in functie en was niet op de hoogte van de detachering. De werkgever stelt dat er plichtsverzuim is omdat de werknemer zijn leidinggevende onjuist heeft geïnformeerd over zijn detacherings- werkzaamheden. De Commissie oordeelt dat niet gebleken is dat de werknemer zijn leidinggevende onjuist heeft geïnformeerd. De werknemer is wel erg makkelijk omgegaan met het uitdrukkelijke verzoek van zijn leidinggevende om deel te nemen aan de cursus maar anderzijds kan niet gezegd worden dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan plichtsverzuim, nu zijn leidinggevende zonder nader te informeren geen bezwaar heeft gemaakt tegen de mededeling dat hij niet aanwezig zou zijn. Docent maakt reeds 2 jaar gebruik van de BAPO-regeling zonder dat hij daarvoor betaalt door inhouding op zijn salaris. De Commissie oordeelt dat gelet op de gebrekkige en vertraagde communicatie van de werkgever ten aanzien van de BAPO-aanvraag van de werknemer, in combinatie met het gegeven dat de direct leidinggevende van de werknemer het BAPO-gebruik niet heeft doorgegeven, niet kan worden geconcludeerd dat de werknemer zich heeft schuldig gemaakt aan plichtsverzuim. Beroep gegrond 102450 in het geding tussen: A, wonende te B, verzoeker, hierna te noemen A en UITSPRAAK het College van bestuur van het C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Bij beroepschrift van 28-10-2003, ingekomen op 29-10-2003 en aangevuld d.d. 10-11-2003, heeft A beroep ingesteld tegen de beslissing van de werkgever d.d. 29-09-2003 om hem te berispen wegens tweeledig plichtsverzuim. De werkgever heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend, ingekomen op 17-12-2003. De mondelinge behandeling vond plaats op 12-01-2004. A verscheen in persoon. De werkgever werd vertegenwoordigd door E, juridisch medewerkster, F, personeelsfunctionaris en G, directeur. A heeft een pleitnotitie overlegd. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting, is de zitting voortgezet op 16-02-2004 en is tevens de heer H, direct leidinggevende van A, als getuige gehoord. De inhoud van voornoemde stukken geldt als hier herhaald en ingelast. Pagina 1 van 7

2. DE FEITEN De Commissie gaat op grond van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht uit van de volgende, als gesteld en niet of onvoldoende weersproken en door de Commissie in deze procedure relevant geachte, tussen partijen vaststaande feiten. A is sinds 01-01-1996 werkzaam bij het C als docent in een vast dienstverband met een volledige betrekkingsomvang. Op de arbeidsverhouding is de CAO-BVE van toepassing. Sedert 01-05-2002 is A voor 0,1 FTE gedetacheerd bij de Stichting X. In verband met die detachering alsmede een wekelijkse halve vrije dag, is A op donderdag vrijgeroosterd. Bij brief van 01-07-2003 heeft de werkgever A medegedeeld voornemens te zijn hem te berispen omdat A op donderdag 19-06-2003 niet is verschenen op de CITO-cursus voor docenten en omdat A reeds twee jaar op ongeldige wijze gebruik maakt van de BAPO-regeling. Tegen dit voornemen heeft A bij brief van 09-09-2003 verweer gevoerd. Vervolgens heeft de werkgever A bij brief van 29-09-2003 een berisping opgelegd. Bij brief van 07-10-2003 heeft de werkgever de berispingsbrief op enkele punten gecorrigeerd. Tegen de berisping heeft A op 29-10-2003 beroep ingesteld 3. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN Ten aanzien van de afwezigheid op de CITO-cursus van donderdag 19 juni 2003 A heeft erkend dat hij op donderdag 19-06-2003 afwezig was op de CITO-cursus. Die afwezigheid levert volgens A echter geen plichtsverzuim op omdat hij zijn leidinggevende, H, daarover op 18-06- 2003 persoonlijk heeft gesproken. In dat gesprek heeft A zijn leidinggevende medegedeeld dat hij op donderdag 19-06-2003 X-werkzaamheden had, de cursus al gedeeltelijk had gevolgd en de hele cursusmap al had doorgenomen. Volgens A heeft zijn leidinggevende toen aangegeven dat het geen probleem was. Indien zijn leidinggevende zou hebben gezegd dat hij wilde dat A de cursus zou bijwonen, dan was hij gegaan, aldus A. Ten aanzien van de X-werkzaamheden heeft A betoogd dat met de overige mensen die voor X werken is afgesproken dat de X-werkzaamheden op donderdag worden uitgevoerd om zo op hetzelfde tijdstip voor elkaar bereikbaar te zijn. Vandaar ook dat A op donderdag is vrijgeroosterd. De cursusdag op 19-06-2003 was laat in het schooljaar en A diende nog een aantal zaken voor X af te maken. A heeft voorts ontkend dat hij zijn leidinggevende zou hebben verteld dat hij op 19-06-2003 een afspraak voor X had. Volgens A heeft de werkgever ten aanzien van de afwezigheid op de cursus uit de losse hand geoordeeld aangezien hij niet wist dat A op 18-06-2003 met zijn leidinggevende had gesproken over zijn afwezigheid. De werkgever heeft daartegen aangevoerd dat de leidinggevende van A hem in een memorandum d.d. 18-06-2003 nadrukkelijk heeft verzocht om deel te nemen aan de cursus. In het gesprek dat A daarop met zijn leidinggevende heeft gevoerd, heeft A niet duidelijk laten blijken dat er voor hem op donderdag 19-06-2003 geen geregelde activiteit voor X was. A is op donderdag vrijgeroosterd doch nergens staat dat A op donderdag voor X moet werken. A hoeft ook niet elke donderdag voor X te werken; hij had die werkzaamheden ook op een andere dag kunnen uitvoeren. 19 juni was de enige keer dat de werkgever uitdrukkelijk een beroep op A deed, zodat A de cursus had moeten bijwonen. Ten aanzien van het op ongeldige wijze gebruik maken van de BAPO-regeling A heeft aangevoerd dat hij nooit een schriftelijke kennisgeving als bedoeld in art. V bijlage G van de CAO-BVE heeft ontvangen. Vanaf begin mei 2000 heeft A regelmatig contact gezocht met de afdeling Personeelszaken over zijn wens gebruik te maken van de BAPO-regeling, doch zonder resultaat. A wenste zijn BAPO-verlof met ingang van 01-09-2000 te effectueren. Na aandringen bij Personeelszaken ontving hij een brief d.d. 26-09-2000 waarin zijn totaalrecht was vastgesteld. Bij de brief zat een formulier verzoek effectuering deelname BAPO-regeling dat A heeft ingevuld en tezamen met zijn directeur, de heer G, heeft ondertekend. A heeft van de heer G een kopie van dit formulier ontvangen en is ervan uitgegaan dat zijn verzoek was gehonoreerd. Volgens de CAO-BVE Pagina 2 van 7

dient de werkgever binnen 8 weken na het verzoek een besluit te nemen. Omdat A geen bericht had ontvangen, heeft hij in april 2001 telefonisch contact opgenomen met Personeelszaken. In dat gesprek werd A medegedeeld dat er organisatorische problemen waren en een grote werkachterstand maar dat dat geen gevolgen zou hebben voor de ingangsdatum van de BAPO-regeling. In het functioneringsgesprek van mei 2001 heeft A, onder overlegging van zijn verzoek tot effectuering deelname BAPO en de brief van 26-09-2000 met het overzicht van zijn totaalrecht, met zijn toenmalige leidinggevende overlegd op welke manier hij gebruik zou maken van de BAPO: een halve BAPO per 01-09-2001 en volledige BAPO in de daaraan volgende jaren. Het gebruik van de halve BAPO per 01-09-2001 is in het verslag van het functioneringsverslag opgenomen onder taakinhoud. In de brief van 26-09-2000 staat ook dat alles met de direct leidinggevende overlegd moest worden. In het cursusjaar 2001-2002 is de BAPO volledig geworden, zonder dat A daar nog iets voor ondernomen heeft. Op 02-12-2002 ontving A een brief van Personeelszaken waarin hem met excuses werd medegedeeld dat in verband met interne wijzigingen binnen het C en een langdurige onderbezetting van de afdeling Personeelszaken zijn aanvraag tot op heden niet was afgehandeld. De brief vermeldt voorts dat dit geen nadelige gevolgen zou hebben voor de ingangsdatum van zijn aanvraag en dat de aanvraag nu in behandeling genomen zou worden. Omdat A wist dat Personeelszaken ermee bezig was en hem bekend was dat de behandeling van de BAPO lang duurde bij een collega had het ook meer dan een jaar geduurd - heeft hij niet gereageerd naar aanleiding van zijn salarisstroken waaruit bleek dat hij niet betaalde voor gebruikmaking van de BAPO. Tot zijn verbazing ontving A vervolgens de brief van 03-02-2003 van Personeelszaken waarin is aangegeven dat geen schriftelijke opgave is ontvangen waarop is vermeld hoe en wanneer A het totaalrecht wenst op te nemen en dat gebruikmaking van de BAPO-regeling eerst aan de orde is nadat er een definitieve bevestiging van het College van bestuur is ontvangen. Hierop heeft A de afdeling Personeelszaken telefonisch medegedeeld dat hij in overleg met zijn leidinggevenden reeds 1,5 jaar gebruik maakte van de flex-bapo, zoals aangegeven in de brief van Personeelszaken van 26-09-2000. A stelt dat het probleem is ontstaan door het niet of nauwelijks functioneren van de afdeling Personeelszaken met betrekking tot de uitvoering van de BAPO-regeling. Het probleem is nog vergroot doordat de uitvoering van de BAPO voor het management en de afdeling administratie een onbekend terrein is, aldus A. De werkgever heeft daartegen aangevoerd dat uit de brief van 26-09-2000 blijkt dat er nog een schakel ontbrak om gebruik te maken van de BAPO: A had nog een opgave moeten doen van het aantal uren en de cursusjaren waarin hij gebruik wenste te maken van de flex-bapo. Dit is ook vermeld in art. V van Bijlage G CAO-BVE. Die opgave is er niet geweest. Bovendien moet de werkgever volgens art. V BAPO-regeling een besluit over het BAPO-verzoek nemen. Het formulier Verzoek tot effectuering deelname BAPO-regeling bevat de verklaring van de ondertekenaar dat hij formeel het toekenningsbesluit van het bevoegd gezag afwacht. Dat besluit is er niet geweest. Voorts heeft de werkgever aangegeven dat A heeft kunnen merken dat het BAPO-verlof niet werd verrekend in zijn salaris, en dat hij dit had moeten melden aan zijn leidinggevende en aan Personeelszaken. 4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE De bevoegdheid en de ontvankelijkheid Aangezien de instelling is aangesloten bij deze Commissie en het beroep is gericht tegen een disciplinaire maatregel waartegen op grond van artikel 4.1.5 WEB beroep bij de Commissie open staat en het beroep binnen de daartoe geldende termijn is ingesteld, is de Commissie bevoegd van het beroep kennis te nemen en is het beroep ontvankelijk. De berisping De Commissie overweegt dat de berisping, zoals gecorrigeerd bij brief van 07-10-2003, is gebaseerd op twee gronden, namelijk: Pagina 3 van 7

- het niet aanwezig zijn op donderdag 19-06-2003 op een CITO-cursus - het 2 jaar op ongeldige wijze gebruik maken van de BAPO-regeling. De Commissie dient allereerst te onderzoeken of de feiten die aan de berisping ten grondslag zijn gelegd, voldoende zijn komen vast te staan en zo ja, of zij kunnen worden aangemerkt als plichtsverzuim. Ten aanzien van de afwezigheid op de CITO-cursus van donderdag 19 juni 2003 Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is de Commissie gebleken dat de berisping aan A is opgelegd zonder dat de werkgever ervan op de hoogte was dat A op 18-06-2003 aan zijn leidinggevende had medegedeeld dat hij afwezig zou zijn op de cursus. Immers, de berispingbrief vermeldt uitdrukkelijk dat het memorandum van zijn direct leidinggevende voor A geen reden was om gehoor te geven aan zijn oproep en dat dit memo voor A geen aanleiding was om voor of tijdens de cursus contact met zijn leidinggevende op te nemen. In zijn brief van 7 oktober 2003 aan A heeft de werkgever dit punt onder het maken van excuses gecorrigeerd. De werkgever heeft daaraan toegevoegd dat A zijn leidinggevende op 18 juni heeft medegedeeld dat hij niet op de cursus zou kunnen verschijnen wegens zijn X-activiteiten de volgende dag. Volgens de directeur van X was er die dag geen activiteit of bijeenkomst gepland. Ik blijf vinden dat u uw direct leidinggevende niet juist hebt geïnformeerd, aldus de brief van 7 oktober 2003. Gelet op de inhoud van de brief van 07-10-2003 concludeert de Commissie dat het beweerde plichtsverzuim eruit bestaat dat A afwezig was bij de cursus terwijl hij zijn leidinggevende vooraf onjuist heeft geïnformeerd over de reden van zijn afwezigheid. Aangezien partijen elkaar tegenspreken over de informatie die A op 18-06-2003 aan zijn leidinggevende, de heer H, heeft verstrekt, heeft de Commissie H op 16-02-2003 als getuige gehoord. Daarnaar gevraagd heeft H verklaard dat hij op de desbetreffende locatie op 01-06-2003 in dienst is getreden en destijds niet op de hoogte was van de X-detachering van A. Op woensdagmiddag 18-06- 2003 heeft H het memo in het postvak van A gedaan. Vervolgens is A het kantoor van H binnengestapt en heeft hij H medegedeeld dat hij op donderdagmiddag is gedetacheerd bij X en een afspraak had. H heeft voorts verklaard dat hij niet meer weet wat daarop zijn woorden zijn geweest, iets als jammer of zo. H verklaarde te hebben aangenomen dat A een afspraak had en dat hij is uitgepraat als A afspraken had voor Stichting X. Na de cursus heeft H A gevraagd waar hij op donderdag was, waarop A heeft aangegeven dat hij thuis was, geen afspraak had, maar X- werkzaamheden uitvoerde. De Commissie overweegt dat uit verklaringen van partijen voldoende is gebleken dat A vanaf de aanvang van zijn detachering bij Stichting X, op donderdag X-werkzaamheden uitvoert. De onweersproken stelling van A, dat is afgesproken dat de X-werkzaamheden op donderdag worden uitgevoerd, niet alleen vanwege de planning van vergaderingen maar ook om voor elkaar bereikbaar te zijn via telefoon of internet, acht de Commissie aannemelijk. Tevens is voor de Commissie voldoende komen vast te staan dat de X-werkzaamheden, behoudens bepaalde afspraken zoals vergaderingen en dergelijke, thuiswerkzaamheden betreffen die A in beginsel ook op andere dagen in de week zou kunnen uitvoeren, mits daarvoor ruimte is, gelet op het fulltime dienstverband van A. Voorts is voor de Commissie voldoende duidelijk geworden dat de leidinggevende van A op 18-06- 2003 geen bezwaar heeft gemaakt tegen de mededeling van A dat hij op donderdagmiddag X- werkzaamheden had en om die reden niet naar de cursus zou gaan. De vraag die dan rest is of kan worden gezegd dat A zijn leidinggevende op 18-06-2003 onjuist heeft geïnformeerd over zijn X- werkzaamheden, zodat A de toestemming van zijn leidinggevende niet als rechtvaardiging voor zijn afwezigheid kan aanvoeren. Dienaangaande overweegt de Commissie dat H weliswaar heeft verklaard dat hij zeker weet dat A het woord afspraak heeft gebruikt alsmede dat hij heeft aangenomen dat A een afspraak had, maar dat daaruit nog niet kan worden afgeleid dat A H onjuist heeft geïnformeerd. Immers, blijkens de verklaring van H was hij op 18-06-2003 niet op de hoogte van het bestaan van de detachering van A. Aldus kan niet worden uitgesloten dat A zijn leidinggevende op 18-06-2003 heeft geïnformeerd over de detachering en daarbij heeft aangegeven dat de afspraak is dat hij die werkzaamheden op donderdag uitvoert. Naar het oordeel van de Commissie lag het op de weg van de leidinggevende om zich, gelet op het belang dat kennelijk aan het bijwonen van de cursus werd gehecht, tijdig nader te Pagina 4 van 7

informeren over de detachering. Het is de Commissie niet gebleken dat H dit heeft gedaan door bijvoorbeeld aan A te vragen of hij die werkzaamheden ook op een andere dag kon uitvoeren. Ook heeft H op 18-06-2003 geen nadere informatie ingewonnen bij de directeur. Alles overziende is de Commissie van oordeel dat A, gelet op het memorandum van 18-06-2003, wel erg makkelijk is omgegaan met het uitdrukkelijke verzoek van zijn leidinggevende om bij de cursus aanwezig te zijn maar dat anderzijds niet kan worden gezegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan plichtsverzuim, nu zijn leidinggevende zonder nader te informeren geen bezwaar heeft gemaakt tegen zijn mededeling dat hij niet aanwezig zou zijn. Dientengevolge kan de opgelegde berisping niet worden gebaseerd op de afwezigheid van A bij de cursus op 19-06-2003. Ten aanzien van het op ongeldige wijze gebruik maken van de BAPO-regeling Ter zitting heeft de werkgever aangegeven dat de instelling naast bijlage G CAO-BVE (BAPOregeling) geen aparte regeling ten aanzien van de BAPO heeft. Aldus is de CAO-BVE bepalend voor de wijze waarop werkgever en werknemer communiceren over eventuele gebruikmaking van de BAPO. Art. V BAPO-regeling bepaalt dat de werkgever de werknemer ten minste zes en ten hoogste acht maanden voor diens 52ste verjaardag schriftelijk meldt dat hij, mits hij voldoet aan de in art. II genoemde voorwaarden, in aanmerking komt voor toepassing van de BAPO-regeling. Deze bepaling was echter niet opgenomen in de BAPO-regeling die bij de CAO-BVE 1999-2000 was gevoegd, zodat de werkgever destijds niet in strijd met de regeling heeft gehandeld door de bedoelde mededeling niet aan A te doen. De brief van de werkgever aan A d.d. 26-09-2000 is dan ook niet verzonden naar aanleiding van een reactie van A op een mededeling van de werkgever, maar wel naar aanleiding van een telefonisch verzoek van A aan de afdeling Personeelszaken over zijn recht op BAPO. De brief van 26-09-2000 vermeldt uitdrukkelijk: Zoals afgesproken in het telefonisch onderhoud van 25 september jl.doen wij u als bijlage diverse bescheiden toekomen betreffende de BAPO-regeling. Ter zitting heeft de werkgever bij monde van de medewerkster Personeelszaken verklaard dat bij de brief van 26-09-2000 een formulier verzoek effectuering deelname BAPO-regeling was gevoegd. Dat formulier is op 02-10-2000 door A tezamen met zijn branche-directeur ingevuld en ondertekend. Het formulier is door de afdeling Personeelszaken ontvangen op 04-10-2000 en vermeldt dat A met ingang van 01-09- 2000 gebruik wenst te maken van de flex-bapo. De werkgever heeft uitgelegd dat normaal gezien naar aanleiding van de ontvangst van dat formulier, het totaalrecht BAPO wordt berekend en aan de werknemer wordt medegedeeld. Het totaalrecht van A was echter reeds berekend in de brief van 26-09-2000. In verband daarmee vermeldt de brief van 26-09-2000: Gebruikelijk is dat wij eerst na ontvangst van het aanvraagformulier het totaalrecht berekenen. Daar dit in uw geval reeds is gebeurd verzoeken wij u, indien u gebruik wenst te maken van de flex-bapo met uw leidinggevende te overleggen hoe u het totaalrecht wenst op te nemen. U dient hierbij rekening te houden met artikel IV.2 bijlage G van de CAO-BVE. Graag ontvangen wij van de gewenste verdeling van de uren een door u beiden getekende opgave. Voor de goede orde delen wij u mede dat een en ander slechts geëffectueerd kan worden met toestemming van uw leidinggevende. A heeft onweersproken gesteld dat hij de gewenste verdeling van uren met zijn leidinggevende heeft besproken in een functioneringsgesprek van mei 2001. A heeft de aantekening van de leidinggevende in het functioneringsverslag aan de Commissie overgelegd. Daarin is inderdaad vermeld dat A met ingang van 01-09-2001 gebruik wil maken van een halve BAPO. A is vervolgens door zijn leidinggevende ook minder ingezet in verband met het gebruik van de BAPO, hetgeen volgens verklaring van partijen ook bleek uit de jaartaakformulieren van A. Aldus komt de Commissie tot de conclusie dat A over de opname van zijn totaalrecht heeft overlegd met zijn leidinggevende en diens toestemming daarvoor heeft ontvangen, zoals aangegeven in de brief van 26-09-2000. Gebleken is evenwel dat de direct leidinggevende het BAPO-gebruik van A niet heeft doorgegeven aan de afdeling Personeelszaken. De stelling van de werkgever, dat de leidinggevende het BAPO-gebruik van A ten onrechte niet heeft doorgegeven aan Personeelszaken maar dat A dit heeft kunnen ontdekken aan de hand van zijn salarisstroken en daarop dus actie had moeten ondernemen, acht de Commissie in zijn algemeenheid juist. In het kader van goed werknemerschap mag van een werknemer worden verwacht dat hij zelf initiatieven ontplooit zodra hem duidelijk wordt dat hij niet betaalt voor daadwerkelijk gebruik van de BAPO-regeling. Pagina 5 van 7

In het onderhavige geval echter is de Commissie van oordeel dat er voldoende omstandigheden zijn op grond waarvan het uitblijven van actie niet, althans niet in belangrijke mate, aan A kan worden toegerekend. Immers, uit verklaringen van de werkgever ter zitting is duidelijk naar voren gekomen dat de afdeling Personeelszaken vanwege reorganisatie en onderbezetting had besloten om de behandeling van de aanvragen voor de flex-bapo, waaronder deze van A, uit te stellen. Reden om te kiezen voor latere behandeling van de flex-bapo, was dat werknemers meestal toch eerst gaan sparen voor deze vorm van BAPO zodat latere behandeling geen nadeel voor hen zou opleveren. In december 2002 was het moment aangebroken waarop de afdeling Personeelszaken de aanvragen voor de flex-bapo in behandeling ging nemen. Vandaar dat op 02-12-2002 aan elke werknemer die een aanvraag voor de flex-bapo had gedaan, onder wie A, een brief is gestuurd waarin onder aanbod van excuses is medegedeeld dat in verband met interne wijzigingen binnen het C en een langdurige onderbezetting van de afdeling Personeelszaken, zijn aanvraag tot op heden niet was afgehandeld. De brief vermeldt voorts dat dit geen nadelige gevolgen zou hebben voor de ingangsdatum van zijn aanvraag en dat de aanvraag nu in behandeling genomen zou worden. De aanvragen zijn vervolgens naar datum van binnenkomst behandeld. In februari 2003 was de aanvraag van A aan de beurt en is hem een brief d.d. 03-02-3003 gezonden met de mededeling dat bij brief van 26-09-2000 aan hem een totaaloverzicht aan BAPO-uren is gezonden met het verzoek om met zijn leidinggevende te overleggen hoe en wanneer hij dit totaalrecht wenste te gaan opnemen maar dat nog geen schriftelijke opgave is ontvangen. De brief vermeldt voorts dat gebruikmaking van de BAPO-regeling eerst aan de orde is nadat er een definitieve bevestiging van het College van bestuur is ontvangen. Hierop heeft A telefonisch bericht dat hij al 1,5 jaar gebruik maakte van de BAPO. A heeft zijn leidinggevende niet geïnformeerd over de brief van 03-02-2003, doch Personeelszaken heeft blijkbaar ook niet meteen melding van een en ander gedaan aan de leidinggevenden aangezien A eerst op 23-06-2003 hierover benaderd is door de heer G. Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de Commissie voldoende dat de achterstand op de afdeling Personeelszaken mede ten grondslag ligt aan de ontstane situatie. Immers, indien de aanvraag van A tijdig, dit wil zeggen kort na de datum van de ontvangst ervan door de afdeling Personeelszaken (04-10-2000) in behandeling was genomen, dan had A reeds eerder en tijdig bericht gekregen dat er nog een opgave moest worden gedaan. Bovendien blinkt de brief van 26-09-2000 niet uit in duidelijkheid over wie welke opgave diende te doen. Het formulier verzoek effectuering deelname BAPO-regeling, was door A en zijn branche-directeur ondertekend en is door deze laatste aan Personeelszaken doorgezonden. Nu de brief van 26-09-2000 aangaf dat A met zijn leidinggevende diende te overleggen over hoe hij de BAPO wenste op te nemen en diens toestemming moest hebben, acht de Commissie het aannemelijk dat A heeft gemeend daaraan te hebben voldaan door inlevering van het formulier Verzoek effectuering deelname BAPO-regeling en door bespreking van het op te nemen BAPO-verlof in het functioneringsgesprek met zijn directleidinggevende van mei 2001, welke bespreking heeft geleid tot opname van het BAPO-verlof in het jaartaakformulier van A. A mocht er in het cursusjaar 2001-2002 redelijkerwijze van uit gaan dat zijn leidinggevende de opname van BAPO-uren aan Personeelszaken had doorgeven en dat een en ander in zijn salaris zou worden verwerkt. Verder acht de Commissie het begrijpelijk dat A heeft gemeend dat het uitblijven van inhoudingen op zijn salaris werd veroorzaakt door de achterstand bij Personeelszaken, die bij hem goed bekend was uit zijn telefonische contacten met Personeelszaken en de brief van 02-12-2002, alsmede naar aanleiding van ervaringen van een collega. Ten slotte overweegt de Commissie dat het argument van de werkgever, namelijk dat A op grond van art. V bijlage G CAO-BVE slechts gebruik kon maken van de BAPO-regeling na een formeel besluit van de werkgever, weliswaar juist is maar dat de beslissing van de werkgever tot toe- of afwijzing van de BAPO-aanvraag er op grond van dezelfde bepaling binnen 8 weken na de aanvraag had moeten liggen, welke termijn in casu met 2 jaar overschreden is. Ook op dit punt speelt de achterstand bij de afdeling Personeelszaken zodanig mee dat van A niet kon worden gevergd dat hij vanwege het uitblijven van een formeel besluit zou hebben moeten begrijpen dat hij geen daadwerkelijk gebruik van het BAPO-verlof zou mogen maken. De Commissie concludeert dan ook dat, gelet op de gebrekkige en vertraagde communicatie van de werkgever ten aanzien van de BAPO-aanvraag van A, in combinatie met het gegeven dat de toenmalige direct leidinggevende van A het BAPO-gebruik van A in mei 2001 niet heeft doorgegeven, Pagina 6 van 7

niet kan worden geconcludeerd dat A zich heeft schuldig gemaakt aan plichtsverzuim. door gebruik te maken van de BAPO-regeling. Alles overziende is de Commissie van oordeel dat de feiten die als redenen aan de bestreden berisping ten grondslag liggen, niet kunnen worden aangemerkt als plichtsverzuim, zodat het beroep gegrond verklaard dient te worden. Volledigheidshalve overweegt de Commissie dat A heeft aangeboden dat het BAPO-gebruik alsnog volledig wordt verrekend door inhouding op zijn salaris. 5. OORDEEL Op grond van bovenstaande overwegingen verklaart de Commissie het beroep gegrond. Aldus gedaan te Woerden op 9 maart 2004 door prof. mr L.H. van den Heuvel, voorzitter, drs J.A.M. van Agt, J.H.H. Dezaire, J. Prins en mr drs W.G.A.M. Veugelers leden, in aanwezigheid van mr H.E. Mertens, secretaris. prof. mr L.H. van den Heuvel voorzitter mr H.E. Mertens secretaris Pagina 7 van 7