Korte bijdrage Zin en onzin van detectie van pre-schizofrenie

Vergelijkbare documenten
Nederlandse samenvatting

Samenvatting 21580_rietdijk F.indd :09

transistiepsychiatrie Dr. R. Klaassen Kinder- en jeugdpsychiater Bascule Projectleider headspace

Positieve, Negatieve en Depressieve Subklinische Psychotische Symptomen en het Effect van Stress en Sekse op deze Subklinische Psychotische Symptomen

Mental Health in Ethnic Minority Youth. Prevalence Risk and Protective Factors Identification dr. Marcia Adriaanse Psychiater i.o.

18/03/2016. inhoud. Zorg voor jongeren met psychiatrische problemen. jongeren populatie. jongeren populatie. jongeren populatie. jongeren populatie

Chapter 10 Samenvatting

THE COMPREHENSIVE ASSESSMENT OF AT-RISK MENTAL STATE CAARMS - TRAINING. No financial disclosure.

RELEVANTIE VROEGHERKENNING: AT RISK MENTAL STATE (ARMS)

Risico-indicatoren voor angst en depressie: hoe nu verder?

Samenvatting (summary in Dutch)

De opzet en management van een vroegdetectie- en behandelcentrum. Hoe eerder, hoe beter 30 mei 2013, Den Haag Mark van der Gaag

Korte bijdrage Life events bij patiënten in de acute dienst van achttien RIAGG s

Psychische en sociale problematiek in de huisartsenpraktijk in de periode

Pub u l b ic i at a i t e i s

Bipolaire stoornissen in de eerste lijn?

De psychische en sociale hulpvraag van volwassenen in de huisartsenpraktijk van

Denken is Doen? De cognitieve representatie van ziekte als determinant van. zelfmanagementgedrag bij Nederlandse, Turkse en Marokkaanse patiënten

3.3 Delirium. herkend wordt. Onduidelijk is in hoeveel procent het delirium niet, of niet volgens de gangbare richtlijnen, behandeld wordt.

Psychische en sociale problematiek in de huisartsenpraktijk in de periode

het voorkomen van psychose EDIT Haaglanden & VIBE EDIT Haaglanden

Karen J. Rosier - Brattinga. Eerste begeleider: dr. Arjan Bos Tweede begeleider: dr. Ellin Simon

Het Effect van Assertive Community Treatment (ACT) op het. Sociaal Functioneren van Langdurig Psychiatrische Patiënten met. een Psychotische Stoornis.

UvA-DARE (Digital Academic Repository) Emerging symptoms on the pathway to psychosis Klaassen, Rianne. Link to publication

Hechting en Psychose: Attachment and Psychosis:

Stadiëring en interepisodisch functioneren bij Bipolaire Stoornissen

Ketenzorg voor suïcidaliteit

Focus. Seksueel gedrag en kennis over HIV/AIDS bij een ambulante groep patiënten met schizofrenie

De Relatie tussen Angst en Psychologische Inflexibiliteit. The Relationship between Anxiety and Psychological Inflexibility.

Observationeel onderzoek Patiënt-controleonderzoek Cohortonderzoek Cross-sectioneel Systematisch review

Wat is de Modererende Rol van Consciëntieusheid, Extraversie en Neuroticisme op de Relatie tussen Depressieve Symptomen en Overeten?

hoofdstuk 2 hoofdstuk 3

Clinical Staging en Vroege Interventie voor Borderline Persoonlijkheidsstoornis

Onder de tafel of op de (keuken) tafel?

Jan Dirk van der Ploeg publicaties (4)

Auteur Bech, Rasmussen, Olsen, Noerholm, & Abildgaard. Meten van de ernst van depressie

Academische Werkplaats Ernstige Psychotische Aandoeningen

Pijnrevalidatie: De stand van zaken. Jeanine Verbunt

UvA-DARE (Digital Academic Repository) Emerging symptoms on the pathway to psychosis Klaassen, Rianne. Link to publication

MET DANK AAN WAAROM PREVENTIE?

Vroeg Detectie. On The ROAD. Marieke Pijnenborg namens Stuurgroep Vroegdetectie

Suïcide en suïcidepreventie

Comparison: Kinderen zonder deze risicofactor.

Disclosure belangen Dyllis van Dijk

Psychiatrische spoedinterventies in de eerste lijn: vreemd lichaam?

Primaire preventie Behandeling P(rimaire p)reventie Secundaire preventie

Jongeren, Cannabisgebruik & Psychose

Discussiestuk Masterclass Netwerk Vroege Psychose 10 februari 2017 Utrecht. Psychose: Overzicht en inzicht in een controverse

VROEGE INTERVENTIE BIJ EEN 1 E PSYCHOSE

Stress en Psychose 59 Noord. Stress and Psychosis 59 North. A.N.M. Busch

Sociale Cognitie bij Psychisch Gezonde Volwassenen

Het meedelen van een psychiatrische diagnose aan mensen met een psychose

Cannabis & psychosen: alleen risico s of ook kansen?

P. de Beurs, psychiater en adviseur voor de IGZ

Sekseverschillen in Huilfrequentie en Psychosociale Problemen. bij Schoolgaande Kinderen van 6 tot 10 jaar

ZORGPROGRAMMA PERINATALE GEESTELIJKE GEZONDHEID. Gilbert Lemmens Innovaties in de GGZ Gent 2017

Een gezondheidscheck via het werk: wat vinden werknemers ervan?

Factsheet 1: Hulpvraag - aanbod vanwege psychische en sociale problematiek in de huisartspraktijk

LECTORAAT ZORG & INNOVATIE IN PSYCHIATRIE. Risicofactoren, leefstijl en de mondzorg bij jong volwassenen na vroege psychose

Zeldzame zieken in Registratie Net Huisartspraktijken Professor Jean Muris Hoofd Vakgroep Huisartsgeneeskunde Universiteit Maastricht

Citation for published version (APA): Boonstra, T. C. (2011). Early detection of psychosis; why should we care? Groningen: s.n.

8. Persoonlijkheidsstoornissen

STAPPENPLAN PREVENTIE VAN VALLEN IN DE EERSTE LIJN

De Brouwerij. Hoogte Kadijk 61hs 1018 BE Amsterdam Tel: Fax:

Discussiestuk Masterclass Netwerk Vroege Psychose 10 februari 2017 Utrecht. Psychose: Overzicht en inzicht in een controverse

Psychiatrische spoedinterventies in de eerste lijn: vreemd lichaam?

Eetstoornissen. Rubriekhouder: Prof. dr. H.W. Hoek, Parnassia Groep en UMCG ( en ) Inleiding

Psychose in. Natuurlijk fenotype Bestaat echt (Validiteit) Klinisch Nuttig Acceptabel. De Componenten van Diagnose

. S tiphout T raining I n P raktijk

Vaccineren tegen Diarree; Wel of Niet? (of een beetje ) Patricia Bruijning-Verhagen

DE RELATIE TUSSEN TRAUMA EN PSYCHOSE. Tamar Kraan Psycholoog & PhD Student

Identification of senior at risk (ISAR)

Vroeg detectie en geïndiceerde preventie: van VIPsychose naar VIPsychiatrie? Don Linszen emeritus professor AMC opdadolescenten

Komt stress van de patiënt aan bod bij de huisarts? Factsheet Databank Communicatie, oktober 2007.

Commentaar bij de Richtlijn antipsychoticagebruik bij schizofrene psychosen

Individuele Rehabilitatiebenadering (IRB) IPS & IRB als voorbeelden van doelmatigheidsonderzoek. Individuele Plaatsing en Steun (IPS)

Schatting van de verhouding van het aantal suïcides binnen de GGZ en de resterende populatie? Een verkennende studie.

UIT DEN LANDE. Verslag Symposium "Vroege Psychose" 6 mei 1998

Publiekssamenvatting PRISMO. - De eerste resultaten-

Anorexia nervosa: een cohortonderzoek met het Register Geestelijke

Angst en Netwerken. Angst en psychosen. Angst om. Angst om. Angst en psychose. Deel 1 Angst bij vroegdetectie, psychose en als drempel naar herstel.

Zuid-Limburgse Jeugd-GGZ

Accepteren en betekenis geven aan stemmen. De Maastrichtse benadering

Preventieve psychotherapie

EFFECTIEF OMGAAN MET SUÏCIDALITEIT BIJ PATIËNTEN MET SCHIZOFRENIE OF EEN AANVERWANTE PSYCHOTISCHE STOORNIS

Running head: OPVOEDSTIJL, EXTERNALISEREND PROLEEMGEDRAG EN ZELFBEELD

Gehoorscreening via telefoon en internet: ervaringen met de Nationale Hoortest. Cas Smits, Joost Festen VU medisch centrum

Electronisch affect monitoren met feedback-interventie in de behandeling van depressie: een randomized controlled trial

Samenvatting. Samenvatting

Psychiatrische aandoeningen behoren wereldwijd tot de meest invaliderende en ernstige ziektebeelden, en de hiermee gepaard gaande ziektelast zal naar

DEPRESSIE, ANGST en MUCOVISCIDOSE

Parkinsonismen Vereniging. Parkinson en Psychose

Psychotische stoornissen in DSM V. Mirjam Klein (supervisor Erik Giltay) Afdeling Psychiatrie LUMC, Leiden

Beloop van angst en depressie. belang voor de klinische praktijk

Screening en behandeling van psychische problemen via internet. Viola Spek Universiteit van Tilburg

Als het tij verloopt, verzet men de bakens

Kennissynthese arbeid en psychische aandoeningen. Dr. F.G.Schaafsma Dr. H. Michon Prof. dr. J.R. Anema

Nederlandse samenvatting

Transcriptie:

Korte bijdrage Zin en onzin van detectie van pre-schizofrenie door J. van Os Samenvatting Detectie van pre-schizofrenie in de populatie met behulp van bijvoorbeeld vragenlijsten is zinloos. De prevalentie van pre-schizofrenie in de populatie is zo gering dat de voorspellende waarde van (combinaties van) risico-indicatoren te laag is om van nut te kunnen zijn. Met behulp van het filtermodel van Goldberg en Huxley wordt aangetoond dat ontwikkeling van screening op pre-schizofrenie wellicht zinvol is in de populatie van de ambulante GGZ, eventueel in combinatie met voorlichting van eerstelijnsinstanties. Pre-schizofrenie moet men trachten te diagnosticeren in de eigen praktijk, niet in de populatie. Inleiding Schizofrenie is een multifactorieel ziektebeeld met een lage incidentie (0,025% per jaar) maar met een grote kans op chroniciteit, resulterend in een aanzienlijk hogere prevalentie (0,6%). Het beloop is moeilijk te beïnvloeden. Mede hierom is de laatste jaren meer aandacht besteed aan detectie van, en mogelijke interventies bij, individuen die weliswaar een hoog risico hebben, maar (nog) niet de ziekte zelf. Het idee is om de pre-schizofrene toestand te couperen voordat zij zich verder kan ontwikkelen. Deze vorm van primaire preventie wordt in de epidemiologie ook wel aangeduid als de high-risk methode. Dit is dus niet hetzelfde als vroege detectie en behandeling van schizofrenie. Hier is de ziekte immers al begonnen en is er dus sprake van secundaire preventie. Voor het bedrijven van deze vorm van primaire preventie heeft men indicatoren nodig die op een risicovolle toestand (high-risk) wijzen. In de literatuur worden bijvoorbeeld genoemd: kortdurende en/of lichte psychotische symptomen, schizotypische trekken, sociale achteruitgang en aanwezigheid van een eerstegraads familielid met psychose in de voorgeschiedenis (Yung e.a. 1996a, 1996b). Bepaalde populaties kunnen worden gescreend op deze karakteristieken teneinde gevallen van pre-schizofrenie te kunnen identificeren. Hierbij kunnen enige kanttekeningen worden geplaatst. 570

Zin en onzin van detectie van pre-schizofrenie Is de high-risk methode überhaupt zinvol? Hoewel het intuïtief een goede strategie lijkt om mensen met een hoog risico te identificeren om de ziekte te voorkomen, is het maar de vraag of dit, vanuit het perspectief van de algemene gezondheidszorg, ook daadwerkelijk zo is (Rose 1993). Eén ding is namelijk zeker: hoe effectief de high-risk interventie ook mag zijn, de incidentie van schizofrenie zal nauwelijks veranderen. Dit lijkt paradoxaal, maar kan worden verduidelijkt als men bedenkt dat bijvoorbeeld een forse verhoging in de taxatie van de zeer vermogenden de inkomsten van de staat nauwelijks doet stijgen. De lage prevalentie van de zeer vermogenden in relatie tot de modale inkomens maakt dat de impact van toegenomen taxatie verwaarloosbaar is. Hetzelfde geldt voor de bovengenoemde risico-indicatoren voor schizofrenie. Aanwezigheid van bijvoorbeeld een eerstegraads familielid met schizofrenie doet het risico op psychose weliswaar toenemen met een factor 10, maar de overgrote meerderheid van schizofrene patiënten heeft geen eerstegraads familielid met psychose en de overgrote meerderheid van mensen met een psychotisch eerstegraads familielid zal nooit schizofrenie ontwikkelen. Screening voor pre-schizofrenie in eerstegraads familieleden zal dus, zelfs als er een geschikte behandeling bestond, weinig impact hebben op de totale incidentie van psychotische ziektebeelden. Men kan echter stellen dat, zelfs als de high-risk methode de incidentie van psychotische stoornissen in de populatie niet noemenswaardig zal veranderen, het toch zinvol kan zijn om in individuele gevallen veel leed te voorkomen door vroeg in te grijpen. Maar is identificatie van deze individuen door middel van screening op pre-schizofrenie in de populatie met behulp van risico-indicatoren mogelijk? Het antwoord is: nee. De volgende drie factoren zijn hierbij van belang: (1) de specificiteit van de risico-indicator, (2) de sensitiviteit van de risico-indicator, en (3) de prevalentie van pre-schizofrenie in de populatie (Van Os e.a. 1997). Lage specificiteit van risicofactoren Met de specificiteit van de risico-indicatoren voor schizofrenie is het net zo als met de stelling: alle olifanten zijn dieren, maar niet alle dieren zijn olifanten. Hoe zeldzamer het dier in kwestie, des te meer deze stelling opgaat. Dit geldt ook voor de risico-indicatoren voor schizofrenie: ze zijn veel prevalenter dan pre-schizofrenie. Dit resulteert in lage specificiteit. Zelfs individuele psychotische symptomen zoals wanen en hallucinaties zijn veel prevalenter in de populatie dan schizofrenie of pre-schizofrenie (Eaton e.a. 1991; Van Os e.a. 1998). Lage specificiteit resulteert in lage voorspellende waarde van een risicofactor. Slechts 10% van de mensen met een eerstegraads familielid met schizofrenie Tijdschrift voor Psychiatrie 40 (1998) 9 571

J. van Os ontwikkelt zelf de ziekte op een bepaald moment tussen het 15e en het 65e levensjaar. De kans dat iemand van twintig met een positieve familieanamnese in het komende jaar schizofrenie zal ontwikkelen, kan op basis van standaard epidemiologische gegevens worden berekend op ongeveer 10% x 0,1 = 1%. De voorspellende waarde van een positieve familieanamnese is dus te laag om van praktische waarde te kunnen zijn. Lage sensitiviteit van risico-indicatoren Aangezien schizofrenie een multifactoriële aandoening is, zal aanwezigheid van een bepaalde risico-indicator slechts een klein gedeelte van de totale populatie van mensen met pre-schizofrenie betreffen. Slechts 20% van de mensen met schizofrenie heeft bijvoorbeeld een eerstegraads familielid met de ziekte. Als men dus screent op basis van aanwezigheid van een positieve familieanamnese, kan 80% van de mensen met pre-schizofrenie nooit worden geïdentificeerd. Een dergelijke strategie is niet effectief. Lage prevalentie van pre-schizofrenie in de populatie Pre-schizofrenie is een toestand van transitie (naar schizofrenie), en de prevalentie in de populatie zal dus dichter in de buurt van de schizofrenie-incidentie (nieuwe gevallen) dan de schizofrenieprevalentie (bestaande gevallen) liggen. De prevalentie van pre-schizofrenie in de populatie is dus laag. Dit is belangrijk, zoals blijkt uit het volgende voorbeeld. Zelfs indien (1) voorbijgaande en kortdurende betrekkingswanen voorafgaan aan schizofrenie in 50% van de gevallen (sensitiviteit 50%), (2) de specificiteit van deze betrekkingswanen 90% is, en (3) de pre-schizofrene toestand een prevalentie heeft van 0,05% in de populatie, is de voorspellende waarde van deze risicofactor slechts 0,25%. Met andere woorden: van de 1000 high-risk mensen hebben er slechts twee à drie pre-schizofrenie. Nog lagere sensitiviteit van combinaties van risicoindicatoren De voorspellende waarde kan worden verhoogd door de specificiteit van de risico-indicatoren te verhogen. Volgens een Australische groep zou een combinatie van zogenaamde trait- (bijv. positieve familieanamnese) en state- (bijv. voorbijgaande betrekkingsideeën) risico-indicatoren de specificiteit, en daarmee de voorspellende waarde, verhogen (Yung e.a. 1996a, 1996b). Toch zijn er ook belangrijke nadelen verbonden aan deze methode. Ten eerste is de impact van een verhoging van de specificiteit te gering om de voorspellende waarde veel te ver- 572

Zin en onzin van detectie van pre-schizofrenie hogen. Onderzoek in het Engelse geboortecohort van 1946 heeft aangetoond dat zelfs een combinatie van risico-indicatoren met een gezamenlijk relatief risico van 10 een voorspellende waarde op schizofrenie had van slechts 1,2% (Jones & Van Os 1998). In het bovenstaande voorbeeld met betrekkingswanen zal zelfs bij 99% specificiteit de voorspellende waarde slechts 2,5% zijn. Een ander belangrijk nadeel is dat bij combinaties van risicofactoren de sensitiviteit steeds lager wordt. Stel dat van bijvoorbeeld 100 mensen met pre-schizofrenie 20% risico-indicator A heeft, 25% risico-indicator B en 15% risico-indicator C. Het aantal mensen met risico-indicator A, B én C is dan misschien maar 5%, hetgeen betekent dat de screeningsstrategie hoogstens 5% van alle potentiële gevallen kan ontdekken. Ethische kwesties Uit het bovenstaande volgt dat als men bijvoorbeeld vragenlijsten laat invullen op scholen, vele adolescenten voortekenen van schizofrenie zullen vertonen (tot 50% in een onderzoek van McGorry e.a. 1995). Dit zijn vrijwel allemaal vals positieven, en zelfs al was dat niet zo, dan is er niet correct gehandeld door een stigmatiserende waarschijnlijkheidsdiagnose te stellen zonder dat er een hulpvraag is, en zonder dat er een mogelijkheid voor geschikte behandeling bestaat. Screening is alleen zinvol indien er een (wens tot) behandeling bestaat voor het preklinische beeld, en wel één die minder erg is dan de kwaal in kwestie. Behandeling voor pre-schizofrenie bestaat niet, hoewel men de persoon eventueel kan vervolgen opdat behandeling vroeg kan beginnen (aangeduid met monitoring and care). Indien er echter geen hulpvraag bestaat, is het niet mogelijk een persoon te vervolgen omdat er misschien schizofrenie zal ontstaan. Interpretatie van het Australische onderzoek Het bovenstaande lijkt niet compatibel met het eerdergenoemde Australische onderzoek, volgens hetwelk de combinatie van trait- en staterisico-indicatoren een voorspellende waarde (transition rate) van rond de 50% zou hebben (Yung e.a. 1996a, 1996b). Het probleem is echter dat in dit onderzoek de voorspellende waarde als zodanig niet kan worden vastgesteld, omdat alleen de personen die voldeden aan de criteria van de risico-indicatoren werden gevolgd om te zien wat hun transition rate was. Dit schept een tautologische situatie, want als de mensen in de groep die niet werden vervolgd, óók een hoge transition rate blijken te hebben (hetgeen waarschijnlijk is), is de voorspellende waarde van de risico-indicatoren immers nul! In het Australische onderzoek is aangetoond dat het mogelijk is, onder andere door de reclamecampagne bij huisartsen voor vroegdetectie Tijdschrift voor Psychiatrie 40 (1998) 9 573

J. van Os van psychotische symptomen, een groep van mensen naar de GGZ te trekken die bij het eerste contact nog niet aan de conventionele criteria voor schizofrenie voldeden, maar die met de tijd steeds psychotischer werden. Of dit iets te maken heeft met de gebruikte trait- en state-indicatoren blijft vooralsnog echter onduidelijk. De enige oplossing: screen niet in de populatie, maar in de GGZ De voorspellende waarde van risico-indicatoren kan (statistisch gezien) op effectieve wijze worden verhoogd door populaties te screenen met een hoge prevalentie van pre-schizofrenie. Zo zou in het eerder beschreven voorbeeld van de voorspellende waarde van voorbijgaande betrekkingswanen de voorspellende waarde van 0,25% naar 26% zijn gestegen, indien de prevalentie van pre-schizofrenie in de populatie niet 0,05% maar 5% was geweest. De vraag is waar een populatie kan worden gevonden met een hoge prevalentie van pre-schizofrenie, waar screening met behulp van risicoindicatoren kan worden ontwikkeld. Het filtermodel van Goldberg en Huxley (1980) toont dat de prevalentie van psychose steeds hoger wordt naarmate filters worden gepasseerd (figuur 1). Op het niveau van de populatie en in de huisartsenpraktijk is de prevalentie van (pre-)schizofrenie te laag om screening ethisch en praktisch uitvoerbaar te maken. Op het niveau van de ambulante GGZ liggen de verhoudingen al anders. Het is hier dat van het Australische onderzoek kan worden geleerd. De Australische ervaring toont namelijk aan dat indien in de GGZ een speci- Psychoseprevalentie Filter 4 APZ GGZ ambulant HA herkend Filter 3 Filter 2 Filter 1 Huisarts Populatie Figuur 1: GGZ filtermodel 574

Zin en onzin van detectie van pre-schizofrenie aal team in het leven wordt geroepen voor de vroege behandeling van psychose, en de eerstelijnsinstanties hier door middel van voorlichting bewust van worden gemaakt, er een populatie op het niveau van de GGZ terechtkomt die een grote kans heeft op het ontwikkelen van schizofrenie (dus met een hoge prevalentie van pre-schizofrenie). In deze situatie is het mogelijk om diverse screeningscriteria te toetsen op hun voorspellende waarde, mits zowel de groepen met als zonder de risicoindicatoren worden opgevolgd. Het is in dit geval ook ethisch toelaatbaar om te screenen, in tegenstelling tot screening in de populatie. Op het niveau van de GGZ- (pre)psychosekliniek heeft men immers te maken met personen die de filters van hulpvraag en eerste herkenning (op de een of andere manier ook dit is belangrijk om verder te onderzoeken) al gepasseerd zijn, en bij wie de prevalentie van pre-schizofrenie voldoende hoog is om screeningsonderzoek zinvol te maken. Conclusie Screenen op pre-schizofrenie moet men in de eigen praktijk, niet in de populatie. Summary: Sense and nonsense of detection of preschizophrenia It is not feasible to screen for cases of pre-schizophrenia in the general population. The prevalence of pre-schizophrenia is too low, resulting in insufficient positive predictive value of (combinations of) risk factors. It is shown, however, that screening for pre-schizophrenia may be possible at level four (mental health out-patient services) of Goldberg and Huxley s filter model, combined with education on psychosis in primary care. Screening for pre-schizophrenia may be attempted at the level of mental health services, not at the level of the general population. Literatuur Eaton, W.W., Romanowski, A., Anthony, J., e.a. (1991). Screening for psychosis in the general population with a self-report interview. Journal of Nervous and Mental Disease, 179, 689-693. Goldberg, D., & Huxley, P. (1980). Mental illness in the community: The pathway to psychiatric care. Londen: Tavistock. Jones, P., & van Os, J. (1998). Predicting schizophrenia in teenagers: Pessimistic results from the British 1946 birth cohort. Schizophrenia Research, 29, 11. McGorry, P., McFarlane, C., Patton, G.C., e.a. (1995). The prevalence of prodromal features of schizophrenia in adolescence: A preliminary survey. Acta Psychiatrica Scandinavica, 92, 241-249. Os, J. van, Verdoux, H., Maurice-Tison, B., e.a. (1998). Psychosis and depression as extremes of normal variation. Schizophrenia Research, 29, 24. Os, J. van, Takei, N., Verdoux, H., e.a. (1997). Early detection of schizophrenia. British Journal of Psychiatry, 170, 579. Rose, G. (1993). Mental disorder and the strategies of prevention. Psychological Medi- Tijdschrift voor Psychiatrie 40 (1998) 9 575

J. van Os cine, 23, 553-555. Yung, A.R., McGorry, P.D., McFarlane, C.A., e.a. (1996a). Monitoring and care of young people at incipient risk of psychosis. Schizophrenia Bulletin, 22, 283-305. Yung, A.R., McGorry, P.D., Philips, L.J., e.a. (1996b). Can we predict first episode psychosis? A step towards indicated prevention of schizophrenia. Paper presented at First Episode of Schizophrenia conference, Amsterdam, november 28-29, the Netherlands. J. van Os is psychiater-epidemioloog, tevens universitair hoofddocent, verbonden aan de vakgroep Psychiatrie en Neuropsychologie van de Universiteit Maastricht. Correspondentieadres: Universiteit Maastricht, Vakgroep Psychiatrie en Neuropsychologie, Postbus 616, 6200 MD Maastricht. Tel.: 043-3299783, fax: 043-3299708, e-mail: j.vanos@sp.unimaas.nl Het artikel werd voor publicatie geaccepteerd op 23-4-1998. 576