Jaarverslag 2014 / 2015



Vergelijkbare documenten
Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM

Halfjaarrapportage juli t/m december 2017

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Vierde kwartaal oktober 2014 t/m 31 december 2014

Stichting Contractspelersfonds KNVB. Jaarverslag 2013/2014

Welkom bij het webinar over de beleggingsresultaten van de Life Cycle Fondsen van Aegon PPI in het derde kwartaal van 2015

Beleggen in het Werknemers Pensioen

Marktwaardedekkingsgraad per 31 maart 2014: 128,6%, een toename van 3,3%-punt ten opzichte van 31 december 2013.

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM

Jaar. Samenvatting 2014 / 2015

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Tweede kwartaal april 2015 t/m 30 juni Samenvatting:

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Eerste kwartaal januari 2016 t/m 31 maart Samenvatting:

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Eerste kwartaal januari 2015 t/m 31 maart 2015

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Derde kwartaal juli 2017 t/m 30 september Samenvatting:

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Eerste kwartaal januari 2017 t/m 31 maart Samenvatting:

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM Tweede kwartaal april 2015 t/m 30 juni 2015

visie op 2018 Vice seminar a.s.r. vermogensbeheer 1 november 2017 Jack Julicher, Chief Investment Officer

Terugblik. Maandbericht mei 2018

De marktwaardedekkingsgraad per 30 juni 2015 was 135,1%. Dit is een toename van 5,7% ten opzichte van 31 maart 2015.

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Tweede kwartaal april 2014 t/m 30 juni Samenvatting: dalende rente

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Eerste kwartaal januari 2014 t/m 31 maart Samenvatting: stijgende aandelen

Stichting Pensioenfonds Ballast Nedam

Marktwaarde van de pensioenverplichtingen in het tweede kwartaal gestegen van miljoen naar miljoen ( miljoen ultimo Q4 2013).

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM

Stichting Fondsenbeheer Spoorwegmuseum. Jaarrapport 2017

Beleggingsrendement 3% over het vierde kwartaal van 2012 (14,4% over geheel 2012); waarde van de beleggingen gestegen naar miljoen.

Marktwaardedekkingsgraad per 30 september ,8%, een toename van 1,3%-punt ten opzichte van 30 juni 2013.

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Vierde kwartaal oktober 2013 t/m 31 december Samenvatting: stijgende aandelen

Stichting Fondsenbeheer Spoorwegmuseum. Jaarrapport 2015

2013 in het kort SAMENVATTING VAN HET JAARVERSLAG

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Vierde kwartaal oktober 2016 t/m 31 december Samenvatting:

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM Eerste kwartaal januari 2016 t/m 31 maart 2016

Stichting Contractspelersfonds KNVB. Jaarverslag 2012/2013

Marktwaarde van de pensioenverplichtingen in het derde kwartaal gestegen van miljoen naar miljoen ( miljoen ultimo Q4 2013).

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Derde kwartaal juli 2015 t/m 30 september Samenvatting:

Kwartaalbericht. 2e kwartaal 2015 Den Haag, 14 juli Samenvatting cijfers per 30 juni 2015

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Tweede kwartaal april 2016 t/m 30 juni Samenvatting:

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM Derde kwartaal juli 2016 t/m 30 september 2016

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Tweede kwartaal april 2012 t/m ultimo juni Samenvatting:

NN First Class Balanced Return Fund

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM Derde kwartaal juli 2014 t/m 30 september 2014

Dekkingsgraad 121,8% per 30 september 2012, toename van 9,3%-punt ten opzichte van 30 juni 2012.

Persbericht ABP, eerste halfjaar 2008

Informatie over beleggingen in de prepensioneringsregeling

Presentatie beleggingsresultaten eerste kwartaal 2018 van de Life Cycle Fondsen van Aegon PPI. Bas Endlich Jacob Vijverberg 1

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Tweede kwartaal april 2017 t/m 30 juni Samenvatting:

Kwartaalbericht. 4e kwartaal 2014 Den Haag, 30 januari Samenvatting cijfers per 31 december 2014

Algemene informatie 3. Verslag van de beheerder 4. Jaarrekening 6. Balans per 31 december Winst- en verliesrekening over

Aanpassing Prospectussen Aegon, AEAM en Aegon Paraplu 1 Funds Per 1 augustus 2016

ABN AMRO. verzekeringen. Marktontwikkelingen & vooruitzichten. Portefeuilleverdeling & fondsselectie. Rendement. Profielfonds 3. Tweede kwartaal 2012

Oktober Macro & Markten. 1. Rente en conjunctuur :

Bericht 3 e kwartaal September 2014

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM Eerste kwartaal januari 2015 t/m 31 maart 2015

Interpolis Obligaties 3e kwartaal 2012

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Vierde kwartaal oktober 2015 t/m 31 december Samenvatting:

Interpolis Obligaties 4e kwartaal 2013

INFORMATIE BELEGGINGSFONDSEN (NETTO) WERKNEMERS PENSIOEN

DOUBLEDIVIDEND OUTLOOK 2015 KWALITEIT ONAFHANKELIJK BETROKKEN

Interpolis Obligaties 4e kwartaal 2012

Robeco Life Cycle Funds. Kwartaalbericht Q4 2017

Kwartaalbericht 2e kwartaal 2009

Informatie beleggingsfondsen per 31 december 2015

Achmea life cycle beleggingen

Care IS klantbijeenkomst. Hotel Van der Valk 2015

Presentatie Pensioen voor de ondernemer Loege Schilder

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM Tweede kwartaal april 2016 t/m 30 juni 2016

Essentiële Beleggersinformatie

2e kwartaal 2017 Den Haag, juli 2017

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM. Tweede kwartaal april 2012 t/m 30 juni Samenvatting: Lage rente drukt dekkingsgraad

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM. Eerste kwartaal januari 2013 t/m 31 maart 2013

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM Vierde kwartaal oktober 2014 t/m 31 december 2014

Jaarverslag Samenvatting 2013/2014

Risico pariteit Aandelen Wereldwijd Ontwikkelde Markten - MSCI World Index MSCI Daily Net TR World Euro, Aandelen Wereldwijd

Van Lieshout & Partners Nieuwsbrief 1 e kwartaal 2019

Jaarlijks gemiddeld Cumulatief vanaf Q Q Q Q Q Dekkingsgraad (kwartaalultimo) 143% 137% 148% 153% 153%

De gegevens van Hewitt Associates zijn: Hewitt Associates Outsourcing B.V. Beukenlaan 143 Postbus JP Eindhoven

Informatie beleggingsfondsen per 30 juni 2015

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM Derde kwartaal juli 2015 t/m 30 september 2015

Stichting Pensioenfonds Unisys Nederland

QE in de eurozone: bezit van de zaak, einde van het vermaak?

Presentatie ALV 2015 IBEV. Volendam, 29 april 2015

2011 in het kort TOELICHTING OP HET JAARVERSLAG

NN First Class Return Fund

Van Lieshout & Partners Nieuwsbrief 3 e kwartaal Bron: Reuters

Treasury- en beleggingsstatuut

visie op 2017 seminar a.s.r. vermogensbeheer 2 november 2016 Jack Julicher

Persbericht ABP, vierde kwartaal 2008

AEGON Equity Fund. vierde kwartaal 2006

Michiel Verbeek, januari 2013

STICHTING PENSIOENFONDS SAGITTARIUS BELEGGINGSBEGINSELEN

Care IS klantbijeenkomst. Hotel van der Valk

Persbericht. Kwartaalbericht: vierde kwartaal 2011

Kwartaalbericht 4e kwartaal 2008

Kwartaalbericht Q The beat goes on (1967), Sonny & Cher

4e kwartaal 2016 Den Haag, januari 2017

KWARTAALVERSLAG. Philips Pensioenfonds. 1. In het kort. 2. Financiële positie Philips Pensioenfonds 1/5 DERDE KWARTAAL 2015

Addendum. Prospectus van 1 mei 2018 RZL Beleggingsfondsen N.V.

Kwartaalverslag Tweede kwartaal 2019

Strategy-prospectussen dd. 5 februari 2015 van:

Transcriptie:

Jaarverslag 2014 / 2015 Stichting Contractspelersfonds KNVB

Algemene gegevens Beheerder Stichting Contractspelersfonds KNVB (KvK nr: 41180418) Harderwijkweg 5 2803 PW Gouda Telefoon: +31(0)182 571171 www.cfk.nl Juridisch adviseur Prof. Dr. E. Lutjens (DLA Piper) Amstelveenseweg 638 Euclideslaan 1 1081 JJ Amsterdam 3584 BL Utrecht Fiscaal adviseur Ernst & Young Belastingadviseurs LLP Telefoon: +31 (0)20 5419888 Telefoon: +31 (0) 88 4073025 www.dlapiper.com www.ey.com Accountant Compliance adviseur Ernst & Young Accountants LLP CLCS BV Euclideslaan 1 Keizersgracht 433 3584 BL Utrecht 1017 DJ Amsterdam Telefoon: +31 (0) 88 4072949 Telefoon: +31(0)20 6235176 www.ey.com www.clcs.nl AIFMD bewaarder Kas Trust & Depositary Services Nieuwezijds Voorburgwal 225 1000 DB Amsterdam Telefoon: +31 (0)20 5575843 www.kastrust.com Beleggingsinstelling Hoofdfonds Vermogensbeheerder Rechtstreekse belegging NN Investment Partners (NNIP) PVF Hypothekenfonds, via beheerder: Schenkkade 65 Syntrus Achmea Real Estate & Finance 2595 AS Den Haag Gatwickstraat 1 Telefoon: +31 (0)70 3791409 1043 GK Amsterdam www.nnip.com Telefoon: +31 (0)20 6065623 www.syntrusachmea.nl Accountant Custodian Ernst & Young Accountants LLP Kasbank NV Euclideslaan 1 Nieuwerzijds Voorburgwal 225 3584 BL Utrecht 1012 RL Amsterdam Telefoon: +31 (0) 88 4072949 Telefoon: +31 (0) 20 557 5132 www.ey.com www.kasbank.nl Beleggingsinstelling 4%-fonds Vermogensbeheerder Lombard Odier (Europe) S.A., Netherlands Branch Herengracht 466 1017 CA Amsterdam Telefoon: +31 (0)20 5220522 www.lombardodier.com Accountant Custodian Ernst & Young Accountants LLP Kasbank NV Euclideslaan 1 Nieuwerzijds Voorburgwal 225 3584 BL Utrecht 1012 RL Amsterdam Telefoon: +31 (0) 88 4072949 Telefoon: +31 (0) 20 557 5132 www.ey.com www.kasbank.nl 2

1. Inhoudsopgave 1. Inhoudsopgave... 3 2. Voorwoord... 5 3. Bestuursverslag... 6 3.1 Algemeen... 6 3.2 Economie en financiële markten... 6 3.3 Hoofdfonds: beleggingsbeleid en -resultaten... 9 3.3.1 Beleggingsdoelstelling... 10 3.3.2 Asset allocatie portefeuille... 10 3.3.3 Asset allocatie binnen de beleggingscategorieën... 11 3.3.4 Liquiditeit... 12 3.3.5 Gebruik van derivaten... 12 3.3.6 Belang in het PVF particuliere hypothekenfonds... 12 3.3.7 Allocatie en rendementen per kwartaal... 13 3.3.8 Allocatie, rendement en kerncijfers 2014/2015... 16 3.3.9 Uitbesteding en verantwoordelijkheden CFK... 19 3.4 Beleggingsbeleid en resultaten 4%-fonds... 19 3.4.1 Beleggingsdoelstelling... 20 3.4.2 Beleggingen... 20 3.4.3 Liquiditeit... 21 3.4.4 Uitbesteding... 21 3.4.5 Resultaten 4%-fonds... 21 3.5 Premies en uitkeringen... 22 3.6 Risicoprofiel... 23 3.6.1 Risicoprofiel Hoofdfonds... 24 3.6.2 Risicoprofiel 4%-fonds... 25 3.6.3 Risicoprofiel CFK (beheerder & uitvoerder overbruggingsregeling)... 25 3.6.4 Beheersing van de risico s... 26 3.7 Pensioenregelingen... 26 3.7.1 Pensioenregeling bij ASR Pensioenen... 26 3.7.2 Pensioenregeling bij Nationale-Nederlanden... 27 3.8 Bestuur en organisatie... 27 3.8.1 Taken en verantwoordelijkheden... 27 3

3.8.2. Wijziging toezichtregime... 28 3.8.3. Structuur en organisatie... 30 3.8.4 Belangrijke en bijzondere onderwerpen... 32 3.9 Overige informatie... 34 3.9.1 Interne beheersing... 34 3.9.2 Beleid ten aanzien van de uitoefening van stemrechten... 34 3.10 Een blik op de toekomst... 35 3.11 Ten slotte... 35 4. Verslag van de Raad van Toezicht... 36 5. Jaarrekening 2014 / 2015... 39 5.1 Balans... 40 5.2 Winst- en verliesrekening... 42 5.3 Kasstroomoverzicht... 43 5.4 Toelichting... 44 5.4.1 Algemeen... 44 5.4.2 Stelsel... 44 5.4.3 Grondslagen van waardering en resultaatbepaling... 44 5.4.4 Toelichting op de balans... 47 5.4.5 Toelichting op de winst- en verliesrekening... 56 6. Overzicht samenstelling beleggingen... 67 7. Overige gegevens... 72 7.1 Algemeen... 72 7.2 Controleverklaring van de onafhankelijke accountant... 73 8. Nevenfuncties bestuurders en leden Raad van Toezicht... 75 BIJLAGE: UITSPLITSING JAARREKENING NAAR BEHEERDER, HOOFDFONDS EN 4%-FONDS (GEEN ACCOUNTANTSCONTROLE TOEGEPAST)... 76 4

2. Voorwoord Met genoegen presenteren wij u hierbij het jaarverslag van Stichting Contractspelersfonds KNVB (CFK) over het boekjaar 2014/2015. Het is een verantwoording over het in het afgelopen jaar gevoerde beleid en blikt terug op de belangrijkste gebeurtenissen. Het is tevens een blik vooruit op de komende jaren. Het netto rendement van het Hoofdfonds is uitgekomen op 4,8%, wat opnieuw een verhoging van de overbruggingsuitkeringen mogelijk maakt. Deze verhoging zal doorgevoerd worden per 1 januari 2016. De beleggingen in het 4%-fonds leverden toevalligerwijs eveneens een netto rendement op van 4,8%. Voor deelnemers in het 4%-fonds die voldoende ruimte in hun deelnemersfonds hebben, is de uitkering reeds verhoogd per 1 juli 2015. In dit verslag wordt aandacht besteed aan de situatie op de financiële markten, waar grootschalig ingrijpen van centrale banken een belangrijke invloed heeft (gehad) op de prijsontwikkelingen op kapitaal- en aandelenmarkten. Gedurende het boekjaar was daarnaast een positieve ontwikkeling zichtbaar in de wereldwijde en Europese economische groei. Hier doorheen speelden diverse geopolitieke conflicten en de slepende Europese crisis rond de verlenging van de financiële steun aan Griekenland, waardoor koersen van de meeste beleggingscategoriën vooral in de tweede helft van het boekjaar sterk fluctueerden. U leest over het effect van de ontwikkelingen op de financiële markten op de beleggingsportefeuilles van de twee beleggingsfondsen die het CFK beheert, het Hoofdfonds en het 4%-fonds, alsmede over de vooruitzichten voor de komende jaren. Verder wordt aandacht besteed aan de belangrijkste ontwikkelingen gedurende het boekjaar, zoals de omzetting van de AFM-vergunning waaronder het CFK opereert, de aanpassing van de organisatie aan het nieuwe AIFMD-toezichtregime dat per 22 juli 2014 in werking trad, de samenwerking met de Stichting CAO voor contractspelers die in maart van start ging en de voortschrijdende digitalisering die ten voordele strekt van deelnemers en clubs. Het bestuur vertrouwt erop u met dit verslag een helder inzicht te geven in de financiële ontwikkelingen van het CFK in het afgelopen boekjaar. Het bestuur, 27 augustus 2015 5

3. Bestuursverslag 3.1 Algemeen De Stichting Contractspelersfonds KNVB (CFK) is opgericht op 20 oktober 1972. Zij is belast met de uitvoering van de voor beroepsvoetballers in Nederland in het leven geroepen overbruggingsregeling, verankerd in het Reglement Betaald Voetbal van de KNVB, het standaardspelerscontract en de CAO Betaald Voetbal. Deelname aan de overbruggingsregeling is in beginsel verplicht voor elke in Nederland werkzame contractspeler in Ere- en Eerste divisie. De regeling is goedgekeurd door de staatssecretaris van Financiën bij resolutie van 30 november 1972 nummer B71/24096. Het CFK beschikt sinds 18 juli 2014 over een vergunning als beheerder van beleggingsfondsen, ex artikel 2:65, aanhef, onder a Wft. Het CFK beheert twee beleggingsfondsen: het Hoofdfonds en het 4%-fonds. Meer over de omzetting van de vergunning die het afgelopen jaar heeft plaatsgevonden leest u in paragraaf 3.8.2. Naast de overbruggingsregeling voert het CFK een aantal werkzaamheden uit op administratief en communicatief vlak voor diverse pensioenregelingen in de branche betaald voetbal: - Tot 1 juli 2005 bevatte de overbruggingsregeling tevens opbouw van pensioenrechten. Uit die tijd stammen twee verzekerde (en premievrije) pensioenregelingen voor contractspelers. Voor de hieraan gerelateerde werkzaamheden ontvangt het CFK geen vergoeding. - De huidige verzekerde pensioenregeling voor contractspelers zoals overeengekomen door de sociale partners in de branche. Wegens het beëindigen van de administratieve werkzaamheden is de vergoeding voor het CFK die van toepassing was tot 1 maart 2015 op dezelfde datum geëindigd. - De verzekerde pensioenregeling voor oefenmeesters zoals overeengekomen door de sociale partners in de branche. Voor de werkzaamheden wordt door het CFK jaarlijks een vergoeding ontvangen. Het CFK is verder uitvoerder van de overbruggingsregeling voor de professionele wielrenners in Nederland (Stichting Nederlands Wielrenners Fonds). Ook voor deze activiteiten ontvangt het CFK jaarlijks een vergoeding. 3.2 Economie en financiële markten Na de VS, Groot-Brittannië en Japan, volgde de eurozone tijdens dit verslagjaar met grootschalige monetaire stimulering van de economie. Na de aankondiging eind 2014 kocht de Europese Centrale Bank (ECB) vanaf maart 2015 elke maand voor een astronomisch groot bedrag van 60 miljard aan Europese staatsobligaties op. Directe aanleiding voor het opkoopprogramma was de dreiging van deflatie in de eurozone. In december 2014 was de inflatie (HCIP) inmiddels onder de 0% gedoken en structurele deflatie lag op de loer. De ECB heeft aangekondigd het opkoopbeleid voort te zetten tot september 2016. De dreigende deflatie werd in de eerste plaats veroorzaakt door de aanhoudend zwakke groei in de eurozone. Deze zwakke groei was het gevolg van de grootschalige schuldenafbouw in gang gezet door de kredietcrisis. Terwijl de belastinginkomsten daalden, werd in alle Europese landen tegelijkertijd getracht om de Deflatie Deflatie (dalende prijzen) kan leiden tot een negatieve groeispiraal. In een deflatoire omgeving willen bedrijven niet investeren, terwijl consumenten meer gaan sparen, wat leidt tot een negatieve economische groei. Als gevolg wordt het inkomen van overheden, bedrijven en gezinnen kleiner, waardoor de rentelasten op de publieke en private schulden steeds zwaarder gaan drukken. Daardoor wordt het besteedbare inkomen nog kleiner en dreigt een verlamming van de economie, zoals dat decennialang 6 in Japan te zien was.

begrotingstekorten te beperken. Consumenten en bedrijven werden eveneens voorzichtig en hielden de hand op de knip. Tot overmaat van ramp stokte de kredietverlening tegelijkertijd, omdat banken hun balansen moesten versterken door de verliezen die ze hadden geleden tijdens de crisis en tevens vanwege het feit dat de bankenwetgeving op hetzelfde moment werd aangescherpt. Kortom, bestedingen liepen zowel in publieke als private sectoren terug door een gebrek aan middelen of een gebrek aan vertrouwen en dat leidde tot een lage economische groei. Het Europese beleid bestond echter niet alleen uit bezuinigen. Europa eiste immers ook dat landen structurele maatregelen zouden nemen om de verdiencapaciteit van hun economie te versterken en de groei te stimuleren. De gevraagde maatregelen, zoals het verhogen van de pensioenleeftijd en het versoepelen van het ontslagrecht, kwamen in te veel landen echter nauwelijks van de grond. De IMF en de ECB hebben de politiek in de betreffende landen meerdere malen opgeroepen om werk hiervan te maken, maar hervormingen bleken in veel landen om politieke redenen niet haalbaar. Door het gebrek aan politieke daadkracht waren er nauwelijks kansen op economische groei, met mogelijk deflatie als gevolg. Uiteindelijk besloot de ECB dus tot monetaire verruiming door het opkopen van obligaties. Hoewel de Duitse 10-jaarsrente eind december 2014 al was gedaald tot 0,74%, mede als gevolg van lage economische groei, dalende inflatiecijfers en een lagere olieprijs, zette de daling daarna sterk door als gevolg van de aankondiging van de monetaire verruiming in januari 2015. De obligatiekoersen bleven stijgen en de rente tikte midden maart 2015 zelfs een niveau van 0,07% aan. Obligaties van een duur tot 8 jaar bereikten zelfs een negatieve rente. In mei en juni steeg de rente opeens sterk, wat door economen werd geweten aan een gebrek aan liquiditeit veroorzaakt door de verstorende activiteiten van de ECB. 1,25 1,13 10-jarige Duitse rente 2014/2015 (%) 0,95 0,91 0,85 0,74 0,54 0,36 0,37 0,2 0,59 0,78 JUL AUG SEP OKT NOV DEC JAN FEB MRT APR MEI JUN De gevolgen van het opkoopprogramma van de ECB waren grotendeels zoals gewenst: naast een oorspronkelijk lagere rente daalde de koers van de euro tegen de Amerikaanse dollar en andere munten, wat de export naar landen buiten de eurozone versterkte. Op 31 december 2014 was een euro nog 1,21 dollar waard, drie maanden later was de waarde 10% gedaald (1,08 dollar). Het opkopen van obligaties betekende dat de geldhoeveelheid aanzienlijk steeg. Deze wall of money vond zijn weg richting de wereldwijde aandelen- en vastgoedmarkten, wat blijkt uit de uitzonderlijk hoge rendementen van de indices: de MSCI World aandelenindex steeg in het 1 e kwartaal van 2015 met 15,3% en de GPR 250 Global Index (vastgoed) steeg met 17,6%. Als gevolg van stijgende koersen en huizenprijzen voelden consumenten zich rijker en steeg het consumentevertrouwen aanzienlijk. Consumentenbestedingen en kredietverlening aan bedrijven namen toe in de 1 e helft van 2015, hierbij verder geholpen door de gedaalde olieprijs. De economische groei in de Eurozone voor 2015 werd tegen het einde van het boekjaar door het IMF geschat op 1,5% (2014: 0,9%) en de inflatie was gestegen naar 0,22%. De werkloosheid daalde maar bleef op een te hoog niveau van ruim 11% (ter 7

vergelijking: in de VS is deze 5%). Zo had de monetaire politiek invloed gekregen op de reële economische groei, waarbij er veel discussie bleef over de effectiviteit van de ECBmaatregelen op de langere termijn. In het afgelopen jaar werd verder gewerkt aan de financiële stabiliteit in de Eurozone. Volgens de afspraken van de Bankenunie staan de grootste Europese banken sinds het najaar van 2014 onder direct toezicht van de ECB. De Europese leiders hebben verder besloten dat alle banken de komende jaren hun buffers moeten versterken. Zo kunnen ze tegenslagen beter opvangen. Daarnaast moeten toekomstige financiële tekorten eerst worden opgevangen door aandeelhouders en obligatiehouders, waardoor overheden en belastingbetalers gespaard worden. De risico s van de financiële wereld liggen weer bij de banken zelf en dat maakt de eurozone financieel stabieler. Tenslotte vonden gedurende de 1 e helft van 2015 moeizame onderhandelingen met de nieuwe linkse regering van Griekenland plaats over het voortzetten van het Europese steunpakket. Uiteindelijk kwam het pas na afloop van het boekjaar tot een overeenkomst. De dreiging van een Grexit heeft de partijen uiteindelijk bij elkaar gebracht, maar de vraag is of het gesloten akkoord levensvatbaar is voor de toekomst. Bemoedigend was overigens dat de renteniveaus van andere perifere landen als Italië en Portugal nagenoeg immuun bleken voor de Griekse perikelen, een gevolg van het continue opkoopprogramma van de ECB. Wel kregen de aandelenkoersen in juni een gevoelige tik te verwerken als gevolg van de onrust rond Griekenland. De economische situatie in de VS bleef gunstig gedurende het boekjaar. Het opkopen van staatsobligaties werd door de FED in oktober 2014 gestaakt, waarbij men ervan uitging dat de economie geen stimulering meer nodig zou hebben. Dit lijkt het geval te zijn geweest, want er was ook in de periode na oktober sprake van aanhoudende economische groei met verder dalende werkeloosheid. Hoewel de groei in het 1 e kwartaal van 2015 wat terugviel, zette deze in het 2 e kwartaal gewoon weer door (prognose IMF voor geheel 2015: 2,5%). Het vertrouwen onder consumenten en producenten bleef sterk. Het eerder ingezette beleid van het stelsel van centrale banken (FED) om de lange rente laag te houden, middels het hiervoor genoemde opkoopprogramma van obligaties, ligt aan de basis van dit vertrouwen. Het moment waarop de FED ook zijn forward guidance, het inzicht geven in zijn beleid om de korte rente laag te houden, loslaat, komt dichterbij en zal naar verwachting liggen in 2015. Tegen het einde van het boekjaar leek er nog geen sprake van een serieuze looninflatie, ondanks de sterk gedaalde werkloosheid. Desondanks zal de prioriteit de komende tijd liggen bij het voorkómen van inflatie. Alom bestaat er zorg dat de economische groei geraakt kan worden door de geplande serie van renteverhogingen. Japan zette zijn monetaire expansiebeleid voort. Toen eind oktober 2014 bleek dat de inflatiedoelstelling van 2% niet was gehaald en de economische groei tegenviel, verraste de Bank of Japan de markten met een aanzienlijke uitbreiding van haar obligatieopkoopprogramma. Dat bleek gunstig voor de export, dat profiteerde van de dalende Yen. Aandelenkoersen van Japanse aandelen stegen sterk in het boekjaar, vooruitlopend op export en hogere lonen. China, de tweede economie van de wereld, kent een afnemende groei. De hoge groei van de afgelopen jaren was voor een belangrijk deel terug te voeren op groei in krediet waarmee deels onproductieve investeringen zijn gedaan. In het boekjaar was al sprake van een inzinking van de Chinese vastgoedmarkt en de daarbij horende failliete investeerders. Het risico op een bredere kredietcrisis in China is ook nog steeds aanwezig, hoewel de Chinese overheid maatregelen heeft genomen om dit risico in te dammen. Verder probeert China zijn economie om te vormen naar een economie die meer gebaseerd is op consumentenbestedingen. De vraag of dat lukt, is lastig te beantwoorden. 8

De ontwikkeling dat veel consumenten beleggen, vaak met geleend geld, leidde in 2015 tot een hausse op de Chinese aandelenmarkt. Tegen het einde van het boekjaar kwam de klad erin en dreigde een totale ineenstorting van de koersen, waarna de overheid ingreep. De handel in veel beursfondsen werd stilgelegd en overheidsinstanties werd opgedragen aandelen te kopen om koersen te ondersteunen. Hoewel deze maatregelen de koersval stopte, was het voor veel buitenlandse partijen het bewijs dat de Chinese economie nog steeds een geleide economie is. Op lange termijn is dit gebrek aan vertrouwen van buitenlandse beleggers en investeerders misschien wel zorgwekkender dan een incidentele crisis op de aandelenmarkten. Het was geen gunstig jaar voor opkomende landen. Zij hebben economisch te lijden onder de lagere Chinese groei. China betrekt zijn grondstoffen voor een groot deel uit opkomende landen die te eenzijdig gericht zijn op export van basismaterialen en energie. De lagere olieprijs betekent dat olie-export minder opbrengt. Tenslotte is de verwachting dat de Amerikaanse rente aantrekt een signaal voor investeerders om hun geld weg te trekken uit opkomende landen. 3.3 Hoofdfonds: beleggingsbeleid en -resultaten Het CFK is beheerder van twee beleggingsfondsen met een eigen beleggingsbeleid: het Hoofdfonds en het 4%-fonds. In deze paragraaf wordt het beleid van het Hoofdfonds beschreven en de ontwikkelingen in het boekjaar. Het Hoofdfonds is als aparte beleggingspool gestart op 1 juli 2009 en kreeg op 18 juli 2014 de formele status van beleggingsfonds. De ingelegde gelden van de deelnemers worden collectief belegd met de gelden van de deelnemers aan de overbruggingsregeling van de Stichting Nederlands Wielrennersfonds (NWF). Participanten in het Hoofdfonds zijn: Actieve contractspelers van Nederlandse BVO s die premie afdragen aan het CFK; Ex-contractspelers van Nederlandse BVO s die in het verleden premie aan het CFK hebben afgedragen maar nog geen overbruggingsuitkering ontvangen; Ex-contractspelers van Nederlandse BVO s die in het verleden premie aan het CFK hebben afgedragen en een overbruggingsuitkering ontvangen die is aangevangen na 1 november 2008 en Ex-contractspelers van Nederlandse BVO s die in het verleden premie aan het CFK hebben afgedragen en een overbruggingsuitkering ontvangen die is aangevangen vóór 1 november 2008, nemen deel aan het Hoofdfonds indien zij tussen 1 november 2008 en 1 juni 2009 van de reglementaire mogelijkheid gebruik hebben gemaakt om de duur van hun uitkering met 40% in te korten. Sinds 18 juli 2014 zijn de volgende (ex)-profwielrenners die deelnemen aan de overbruggingsregeling van het NWF eveneens rechstreeks participant in het Hoofdfonds: Actieve profwielrenners in dienst bij een Nederlandse wielerploeg die premie afdragen of hebben afgedragen aan het NWF; Ex-profwielrenners die in het verleden premie aan het NWF hebben afgedragen maar nog geen overbruggingsuitkering ontvangen; Ex-profwielrenners die in het verleden premie aan het NWF hebben afgedragen en een overbruggingsuitkering ontvangen die is aangevangen na 1 november 2008. Het NWF beheert de overbruggingsregeling voor de profwielrenners met een KNWU-licentie en was tot 18 juli 2014 een door de AFM vrijgestelde beleggingsmaatschappij. Het NWF was met zijn gehele belegde vermogen een participant in het Hoofdfonds. Op de eerder genoemde datum heeft de AFM het CFK een vergunning verleend als beheerder van beleggingsfondsen. Als gevolg hiervan kreeg de voormalige Hoofdpool de 9

status van een beleggingsfonds ( het Hoofdfonds ). Vanaf dat moment was het NWF geen participant meer. In plaats van het NWF werd op die datum een vooraf gedefinieerde groep van deelnemers aan de overbruggingsregeling van het NWF rechtstreeks participant in het Hoofdfonds. In het kader hiervoor wordt uitgelegd om welke deelnemers van het NWF het gaat. Nationale Nederlanden Investment Partners (NNIP, voorheen ING Investment Management) heeft het mandaat om het grootste deel van de ingelegde gelden van het Hoofdfonds (ca. 91%) te beheren volgens het door het CFK geformuleerde beleggingsbeleid. De rest van de ingelegde gelden in het Hoofdfonds is door het CFK belegd in het PVF particuliere hypothekenfonds waarvan de beheerder Syntrus Achmea is. De beleggingen in het Hoofdfonds waren per 30 juni 2015 518,8 miljoen waard (30 juni 2014: 504,9 miljoen). Hiervan viel een bedrag van 474,3 miljoen onder het mandaat van NNIP. Het restant, een bedrag van 44,5 miljoen, was belegd in het PVF particuliere hypothekenfonds. In de paragrafen 3.3.1 tot en met 3.3.8 wordt de portefeuille van het Hoofdfonds beschreven gedurende het boekjaar 2014/2015. 3.3.1 Beleggingsdoelstelling Het Hoofdfonds kent een absolute return strategie: het streven naar een positief rendement in absolute zin. Doel van het beleggingsbeleid is om elk jaar een rendement te behalen dat hoger is dan de gemiddelde spaarrente op een particuliere spaarrekening bij een Nederlandse grootbank. Het risico op een negatief rendement in een beleggingsjaar dient, binnen de gestelde rendementsdoelstelling, zo gering mogelijk te zijn. De hiervoor geformuleerde doelstelling is als volgt gekwantificeerd: het nagestreefde rendement (vóór verrekening van de beheerfee) dient minimaal 2,5% boven de 1-maands euriborrente te liggen. Het gemiddelde risico van de portefeuille, gemeten in termen van volatiliteit, is 3% en de maximaal acceptabele volatiliteit bedraagt 5%. 3.3.2 Asset allocatie portefeuille Binnen de portefeuille kent de belegging in het PVF particuliere hypothekenfonds een belang van ca. 8-9% (zie paragraaf 3.3.6). Het overige deel van de portefeuille wordt beheerd door NNIP. Uitgangspunt van de asset allocatie binnen het door NNIP beheerde mandaat is het systeem van risicopariteit : de gelijkmatige verdeling van het risicobudget over de diverse beleggingscategorieën. De aanvangsallocatie van de portefeuille komt tot stand door de allocatie van de neutrale portefeuille te bepalen. Deze wordt vastgesteld door het risicobudget van 3% gelijkelijk te verdelen over laag risico beleggingen en hoog risico beleggingen. Door het jaar heen wordt getracht extra rendement te maken door wijzigingen in de asset allocatie aan te brengen en daarmee in te spelen op kansen of bedreigingen op de financiële markten. Hierbij dient de bandbreedte van de volatiliteit (0-5%) steeds als grens. De ex-ante volatiliteit van de portefeuille wordt dagelijks gemeten. Zodra het maximum overschreden wordt, wordt het risico afgebouwd. Naast deze volatiliteitseisen, zijn er ook bandbreedtes per beleggingscategorie gedefinieerd die niet overschreden mogen worden. Deze worden hierna beschreven. Laag risico beleggingscategorieën (60-100% van de portefeuille) Het grootste deel van de portefeuille bestaat uit uitgeleend geld waarbij de kans op wanbetaling nagenoeg afwezig is omdat de debiteuren zeer sterk zijn. De term laag 10

risico slaat dus op het feit dat de tegenpartij sterk genoeg is om de lening terug te betalen. Dat wil echter niet zeggen dat er geen enkel beleggingsrisico aan deze beleggingscategorie verbonden is: bij leningen met enige duratie is er sprake van een renterisico: de koers van de obligatie daalt als gevolg van een rentestijging. Het grootste deel van de laag risico categorie wordt gevormd door liquide beleggingen (spaarrekeningen, deposito s en geldmarktfondsen) en de zogenaamde euro core staatsobligaties. Dit zijn zowel nominale als inflatiegerelateerde staatsobligaties van eurolanden als obligaties met onderpand waarbij de minimale kredietstatus AA (S&P) of Aa (Moody s) is. Een gedeelte (maximaal 20%) kan worden belegd in niet-euro staatsobligaties met minimaal een AA/Aa kredietstatus op voorwaarde dat het valutarisico volledig is afgedekt. Hoog risico beleggingscategorieën ( 0-40% van de portefeuille) Een kleiner deel van de portefeuille bestaat uit hoog risico beleggingscategorieën. Als eerste worden hieronder verstaan de obligaties met kredietrisico. Hieronder vallen staatsobligaties van de landen uit de periferie van Europa, van opkomende markten, leningen met onderpand ( asset backed securities ) en bedrijfsobligaties (zowel credits met een minimale rating van BBB-/Baa3 als high yield van een lagere rating). Als tweede vallen hieronder alle andere risicovolle beleggingscategorieën zoals aandelen, beursgenoteerd vastgoed, grondstoffen en alternatives (hedge fondsen). De te gebruiken beleggingsfondsen worden op basis van diverse criteria gekozen uit actief beheerde fondsen van NNIP en index trackers van externe vermogensbeheerders. Voor zover beleggingen in aandelen en vastgoed gedenomineerd zijn in US$, wordt het valutarisico strategisch voor minimaal 50% afgedekt. De hiervoor genoemde bandbreedtes zijn gegeven op het hoogste niveau, maar op elke subcategorie binnen de genoemde beleggingscategorieën zijn ook bandbreedtes van toepassing. Binnen de categorie hoog risico beleggingen mag de categorie aandelen bijvoorbeeld variëren tussen de 0 20% van de portefeuille als geheel. Het maximale risico van de portefeuille wordt dus ingeperkt door enerzijds de eerdergenoemde maximum exante volatiliteit (5%) voor de portefeuille als geheel en anderzijds het gebruik van bandbreedtes per beleggingscategorie. Door het jaar heen wordt getracht extra rendement te maken door wijzigingen in de asset allocatie aan te brengen. Hierin spelen de volgende zaken een rol: De relatieve aantrekkelijkheid van risicopremies (waardering), waarbij de kwalitatieve inschatting en de uitkomsten van een kwantitatief risicomodel een rol spelen. De beperking van het liquiditeitsrisico en andere risico s door het stellen van een ondergrens aan de risicoschatting. Op deze wijze kan snel worden ingespeeld op gewijzigde inzichten in risico en rendement en wordt recht gedaan aan de bijzondere positie van het CFK (focus op de middellange termijn, waarbij de korte termijn focus op sommige momenten eveneens een grote rol speelt). De kwalitatieve inschattingen en kwantitatieve modellen van NNIP spelen een belangrijke rol in het tactische beleid van het CFK. De beleggingscommissie bespreekt de uitvoering van het beleggingsbeleid en de eventueel gewijzigde inzichten eenmaal per kwartaal met het bestuur en geeft zijn eigen visie in de vorm van een advies. Tussen het bestuur en NNIP is frequent contact over de uitvoering van het beleggingsbeleid. 3.3.3 Asset allocatie binnen de beleggingscategorieën - De laag risico nominale staatsobligaties worden gespreid over verschillende looptijden en landen binnen en buiten de eurozone. 11

- De laag risico inflatiegerelateerde staatsobligaties waarin gedurende het boekjaar belegd is, zijn alle uitgegeven door de Duitse staat. Deze kennen verschillende looptijden. - De hoog risico (discretionair aangehouden) nominale staatsobligaties zijn gespreid over Italië, Spanje en Portugal. Deze zijn gedurede het boekjaar verkocht. - De gedekte leningen (ABS) zijn verdeeld over diverse soorten leningen (auto, hypotheken, overheid e.d.), landen en looptijden. - De obligaties van opkomende landen zijn verdeeld over diverse landen, looptijden en soms valuta s (local currency). - De bedrijfsobligaties (zowel binnen de categorie credits als high yield) kennen een spreiding over sectoren, landen, rating en looptijden. Er wordt uitsluitend in beursgenoteerde bedrijfsobligaties belegd. - Er wordt zowel in wereldwijde aandelenfondsen belegd als in aandelenfondsen die zich richten op bedrijven uit Europese landen, de VS, Japan of opkomende landen. - Voor beursgenoteerd vastgoed geldt dat belegd wordt in wereldwijd vastgoed of vastgoed van een bepaalde regio in de wereld. - Voor grondstoffen geldt dat er belegd kan worden in diverse grondstoffen, zoals olie of goud. Grondstoffen worden uitsluitend tactisch toegevoegd aan de basisportefeuille. - Het CFK heeft de bevoegdheid om leningen aan te gaan of financiële instrumenten uit te lenen, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt in het boekjaar. 3.3.4 Liquiditeit Een deel van de portefeuille wordt in de vorm van liquiditeit aangehouden in een gespreid liquiditeitenfonds en op een (spaar) rekening of deposito bij banken. Voor het laatste worden de volgende banken (of dochterbedrijven) gebruikt: ABN Amro Bank, ING Bank, Van Lanschot Bank, Kas Bank, Rabobank en SNS Bank. 3.3.5 Gebruik van derivaten Derivaten kunnen om specifieke tactische redenen worden ingezet. In het boekjaar 2014/2015 is gebruik gemaakt van valuta forwards en futures. Het valutarisico op laag risico staatsobligaties wordt voor 100% afgedekt. Het dollarrisico op aandelen, vastgoed en risicodragende obligaties binnen fondsen wordt strategisch voor minimaal 50% afgedekt. Voor de afdekking worden valuta forwards ingezet: derivaten waarmee een bepaalde hoeveelheid vreemde valuta op een toekomstig moment tegen een vooraf vastgestelde prijs (in ) verkocht worden. Hiermee wordt bereikt dat de valutakoers van de belegging op verkoopdatum vooraf vast staat en dat het valutarisico (deels) is afgedekt. Deze transacties worden afgesloten op basis van onderhandse overeenkomsten met een select aantal tegenpartijen. De tegenpartijen zijn geselecteerd op basis van diverse criteria. Het afgelopen jaar betrof het HSBC, Barclays en BNP Paribas. Om het kredietrisico (de kans dat een vordering op de tegenpartij niet geïnd kan worden) verder te beperken is in de overeenkomsten afgesproken dat onderpand wordt ontvangen als de vordering een bepaalde omvang bereikt. Uit hoofde hiervan wordt ook onderpand geleverd als de schuld een bepaalde omvang bereikt. Daarnaast zijn futures op indices van aandelen gebruikt om snel en goedkoop posities in te nemen. Futures op Duitse staatsobligaties zijn gebruikt om de duratie en het renterisico van de portefeuille te beheersen. Deze futures worden afgesloten op gereguleerde beurzen. Hiertoe dient steeds een bepaald bedrag als waarborg ( margin ) te worden aangehouden. Het gebruik van derivaten mag per saldo niet leiden tot een shortpositie op een beleggingscategorie (zoals aandelen, vastgoed e.d.). 3.3.6 Belang in het PVF particuliere hypothekenfonds Eén van de mogelijkheden om de risico/rendement verhouding van de portefeuille te verbeteren is door het innemen van minder liquide posities waarmee een liquiditeitspremie kan worden opgestreken: het extra rendement dat een belegger ontvangt als compensatie 12

apr-13 jun-13 aug-13 okt-13 dec-13 feb-14 apr-14 jun-14 aug-14 okt-14 dec-14 feb-15 apr-15 jun-15 voor het feit dat de belegging niet op elk moment te gelde kan worden gemaakt. Mogelijk gemaakt door het liquide karakter van de portefeuille werd in mei 2013 besloten om een deel van de portefeuille (ca. 8%) rechtstreeks te beleggen in het illiquide PVF particuliere hypothekenfonds. Per 30 juni 2015 is het belang 8,5% van de portefeuille. Het PVF particuliere hypothekenfonds verstrekt hypotheken aan woningeigenaren in geheel Nederland en Syntrus Achmea Real Estate & Finance voert als beheerder het gehele proces van acceptatie, verstrekking en administratie uit. Een belangrijk kenmerk van het fonds is een strikt acceptatiebeleid met een groot aandeel in hypotheken die onder de garantie van NHG vallen of met een lage loan-to-value ratio (tot 65%). 3,00% 2,50% 2,00% 1,50% 1,00% 0,50% 0,00% PVF particuliere hypothekenfonds Ontwikkeling kredietopslag De doelstelling van het belang was om met een beperkt risico te profiteren van de toenmalige hoge kredietopslag op particuliere hypothekenmarkt in Nederland. Sinds het moment van beleggen is de kredietopslag sterk gedaald, vooral in de laatste periode van het boekjaar 2012/2013 en de laatste periode van het afgelopen boekjaar (zie nevenstaande grafiek). Het inkomen van de kredietopslag gecombineerd met de sterke daling van de rente hebben geleid tot zeer hoge rendementen sinds mei 2013, zie de onderstaande tabel. De belegging in hypotheken heeft dan ook volledig voldaan aan de verwachtingen. Rendement belegging hypotheken Boekjaar Rendement Kredietopslag einde boekjaar 2012/2013* 3,00% 2,66% 2013/2014 7,16% 1,68% 2014/2015 7,91% 1,06% * alleen mei en juni Per het einde van het boekjaar 2014/2015 is de kredietopslag nog ruim een procent. Hoewel de hoge rendementen van de afgelopen jaren voorbij zijn, is de combinatie van de kredietopslag van ruim 1% per einde boekjaar en het bijzonder defensieve karakter van deze belegging nog steeds interessant genoeg om het belang in het fonds aan te houden. 3.3.7 Allocatie en rendementen per kwartaal Het Hoofdfonds liet in het boekjaar 2014/2015 opnieuw een hoog beleggingsrendement zien van 5,15%. Aangezien de benchmark over dezelfde periode 2,57% was (2,5% boven 1- maands euribor, zie paragraaf 3.3.1), werd de benchmark met 2,58% verslagen. Hierna worden de belangrijkste wijzigingen in de asset allocatie gedurende het jaar weergegeven en toegelicht. De asset allocatie wordt hier gedefinieerd als de blootstelling aan elke beleggingscategorie, inclusief het PVF particuliere woninghypothekenfonds, door het direct beleggen in effecten of door het beleggen in futures. Het PVF particuliere hypothekenfonds is geen onderdeel van het NNIP-mandaat. De in paragraaf 3.3.2 genoemde bandbreedtes zijn alleen van toepassing op de portefeuille die door NNIP wordt beheerd. 13

NB: Waar in het onderstaande wordt gesproken van hoog risico en laag risico wordt dit bedoeld in de context van de defensieve inrichting van de beleggingsportefeuille zoals beschreven in paragrafen 3.3.1 en 3.3.2. Bedacht moet worden dat risico een relatief begrip is; juist in deze periode van lage rente is beleggen in risicovollere activa noodzakelijk om de kans op het behalen van de rendementsdoelstelling mogelijk te maken. Juli september 2014 Per saldo daalde het belang in hoog risico beleggingen van 44,7% naar 38,7% gedurende het kwartaal door een lagere allocatie naar high yield obligaties, aandelen, vastgoed en grondstoffen. Besloten werd om een deel van de behaalde winst in de eerste drie categorieën te nemen, in verband met de toenemende onzekerheden tegen het eind van het kwartaal zoals de oplopende geopolitieke spanningen, het naderend einde van het opkoopprogramma van de FED en de problemen met overkreditering in China. De verlieslatende positie in grondstoffen (1%) werd gesloten vanwege het zwakke macroeconomische momentum in de opkomende markten. De vrijgekomen gelden werden gedeeltelijk herbelegd in veilige staatsobligaties buiten de eurozone (Canada, Australië, Verenigd Koninkrijk). Hiermee werd de duratie van de portefeuille op peil gehouden na de verkoop van de high yield obligaties. De duratie is het gewogen gemiddelde van de looptijden van de vastrentende effecten in de portefeuille en is een maatstaf voor de rentegevoeligheid ervan. De duratie van de portefeuille, die mede wordt gestuurd door short te gaan in Bund futures, eindigde het kwartaal op 2,15 jaar. De belegging in niet-euro obligaties had als bijkomend voordeel dat deze een hoger rendement geven en daardoor ook wat meer bescherming geven op het moment dat aandelen onder druk zouden komen te staan. In het derde kwartaal werd een rendement behaald van 1,16% (benchmark: 0,66%). Aandelen (6,35%), staatsobligaties Spanje, Italië en Portugal (5,00%) en hypotheken (1,89%) lieten hoge rendementen zien, terwijl grondstoffen (-2,84%) verliesgevend waren. Asset allocatie Hoofdfonds per kwartaal 2014/2015 30/6/14 30/9/14 31/12/14 31/3/15 30/6/15 LAAG RISICO BELEGGINGEN 55,3% 61,3% 58,1% 55,2% 63,1% Staatsobligaties AA/Aa* 30,0% 31,9% 35,1% 15,5% 23,4% Liquiditeiten 25,3% 29,4% 23,0% 39,7% 39,7% HOOG RISICO BELEGGINGEN 44,7% 38,7% 41,9% 44,8% 36,9% Kredietobligaties, waarvan 16,2% 13,7% 13,4% 17,9% 13,9% - staatsobligaties 3,0% 3,1% 2,1% 0,0% 2,2% - Credits (investment grade) 4,3% 3,7% 5,1% 5,9% 5,0% - High Yield 2,3% 0,4% 1,9% 4,2% 3,0% - Emerging fixed income LC 1,2% 1,2% 1,5% 1,0% 0,0% - Emerging fixed income HC 1,1% 1,2% 0,4% 2,4% 1,4% - Asset backed securities 4,3% 4,1% 4,5% 4,4% 2,3% Aandelen 15,4% 14,4% 14,2% 14,4% 12,1% Grondstoffen 1,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% Vastgoed 3,7% 2,2% 3,8% 4,3% 2,4% Part. woninghypotheken 8,4% 8,4% 8,4% 8,2% 8,5% Totaal portefeuille 100,0% 100,0% 100,0% 100,0% 100,0% Oktober december 2014 Het beleggerssentiment schommelde gedurende het kwartaal tussen paniek en optimisme. Aandelen leverden begin oktober bijvoorbeeld meer dan 7% in maar vanaf midden oktober volgde herstel. Midden december volgde een tweede correctie. 14

Na de correctie van midden oktober werd het belang in hoog risico beleggingen opgevoerd (van 38,7% op 30 september naar 41,9% op 31 december 2014). Er werd vooral meer belegd in bedrijfsobligaties en vastgoed. Aanleiding hiervoor was de steeds dalende rente en de lage inflatie die deze categorieën relatief aantrekkelijker maken. Het belang in perifere obligaties (Spanje, Italië en Portugal) werd teruggebracht omdat de Griekse coalitie politiek onder druk kwam en dit mogelijk tot een besmettingsgevaar kon leiden. Binnen de categorie aandelen werd de nadruk meer gelegd op Japanse aandelen terwijl tevens een voorzichtige voorkeur voor Europese aandelen ontstond ten koste van Amerikaanse. Redenen hiervoor waren het vooruitzicht van groeiende bedrijfswinsten in Europa, mede door de lagere olieprijs, de aantrekkelijkere koers-winst verhouding in vergelijking met de VS alsmede de verwachting dat de ECB een monetaire verruiming zou aankondigen. Door een hogere allocatie naar hoog risico beleggingen is de allocatie naar laag risico beleggingen in het kwartaal afgebouwd naar 58,1%. Het belang in staatsobligaties werd verhoogd, als gevolg waarvan de cashpositie sterk slonk van 29,4% naar 23%. De duratie van de portefeuille werd gedurende het kwartaal verhoogd naar 2,8 jaar om te profiteren van diverse renteverlagende ontwikkelingen zoals de lagere olieprijzen, een verruimend monetair beleid, de deflatieverwachting, de onzekerheid omtrent de verkiezingen in Griekenland en de onrust rond de Oekraïne. In het vierde kwartaal werd een portefeuillerendement behaald van 1,57% tegen een benchmark van 0,65%. Vastgoed (12,36%), aandelen (5,59%) en staatsobligaties van Spanje en Italië (3,94%) lieten de beste rendementen zien. Dankzij het aanhouden van een hogere duratie kon ook een hoog rendement (bijna 2%) worden geboekt op de grote portefeuille AA/Aa staatsobligaties. Januari maart 2015 Het opkoopprogramma van de ECB was mede bedoeld om de koersen van risicovollere beleggingen op te drijven het vertrouwen in de economie van consumenten te verhogen. Het was dus logisch dat deze categorie zou profiteren. Om die reden werd het belang in hoog risico beleggingen flink opgevoerd van 41,2% naar 44,8% gedurende het kwartaal. Binnen deze categorie werd vooral ingezet op bedrijfsobligaties (+3,1%) en leningen van opkomende landen in harde valuta (+2,0%). Als gevolg van het opkoopprogramma van de ECB daalden rentes op staatsobligaties namelijk verder en werden de kredietobligaties relatief interessanter voor beleggers op zoek naar rendement. Ook aandelen en beursgenoteerd vastgoed werden interessanter door de dalende rentes; het reeds vrij hoge belang van bijna 20% van de portefeuille werd gehandhaafd. Het resterende belang in Spaanse, Italiaanse en Portugese obligaties werd juist verkocht in verband met de stijgende onrust rond Griekenland. Toen de 10-jarige Duitse rente de stand van 0,4% aantikte is besloten om de duratie van de portefeuille af te bouwen tot 1,9 jaar per einde kwartaal. De risico-rendementverhouding van deze obligaties leek nauwelijks langer interessant gegeven het feit dat de economische groei in Europa aan het aantrekken was. Daarbij zou de verwachte renteverhoging van de FED een aanzuigende werking kunnen hebben op de Europese rente. De afbouw van de duratie is grotendeels uitgevoerd door zowel euro als niet-euro obligaties te verkopen. Dit leidde tot een sterke verhoging van liquiditeiten in de portefeuille (+16%). Het portefeuillerendement in het kwartaal was 3,17% tegen een benchmark van 0,63%. Vastgoedfondsen rendeerden maar liefst 16,5% gedurende het kwartaal, terwijl ook aandelen (15,7%) extreem hoge rendementen lieten zien. Geen enkele beleggings-categorie behaalde een negatief rendement. 15

April juni 2015 In het tweede kwartaal van 2015, tevens laatste kwartaal van het boekjaar, werden de eerder ingenomen posities in kredietobligaties afgebouwd, samen met het belang in vastgoed en aandelen. Het belang in de categorie hoog risico beleggingen werd per saldo naar 36,9% verlaagd. De directe aanleiding om minder kredietrisico in de portefeuille te nemen was gelegen in een combinatie van de mogelijkheid van een Grieks vertrek uit de eurozone en de getemperde wereldwijde groeiverwachtingen. Juni was een zeer onrustige maand waarin de Grieken in een referendum tegen een nieuwe deal met Europa stemde. Er heerste verder grote turbulentie op de Chinese aandelenmarkt, die de Chinese overheid met kunst- en vliegwerk probeerde te beteugelen. Aandelen en beursgenoteerd vastgoed gingen hard onderuit. De afbouw van de duratie in maart bleek achteraf net iets te vroeg getimed, want midden april daalde de 10-jarige Duitse rente daalde eerst nog verder naar 0,07% en pas daarna ging deze stijgen. Van deze situatie werd gebruik gemaakt om de duratie verder te verlagen naar 1,2 jaar met behulp van derivaten (futures). Toen vervolgens in mei en later in juni de rente sterk steeg en de overdreven waarderingen van obligaties teruggebracht waren, was dat het sein om de rentegevoeligheid weer wat op te voeren. Dit was mede belangrijk voor het geval de situatie in Griekenland ongustig zou verlopen.tussen midden april en eind juni 2015 werd de duratie opgevoerd naar 2,3 jaar. Het laatste kwartaal liet een negatief rendement (-0,86%) zien waarvoor vooral het rendement in de maand juni verantwoordelijk was. De benchmark was 0,62%. De liquide beleggingen toonden als enige een positief rendement, hoewel dit als gevolg van de lage rente niet hoog was (0,11%). Zwaar negatief waren de rendementen op vastgoed (-11,47%) en in mindere mate aandelen (-2,77%) en de betere staatsobligaties (-2,57%). Dit kon echter niet voorkomen dat het jaarrendement eindigde op een zeer bevredigende 5,15%. 3.3.8 Allocatie, rendement en kerncijfers 2014/2015 De wijzigingen in allocatie gedurende het boekjaar tussen obligaties (AA/Aa) zonder kredietrisico, cash en hoog risico beleggingen zijn hiernaast nog eens grafisch in beeld gebracht. Het gaat hier om de Allocatiewijzigingen 2014/2015 blootstelling aan de 60% beleggingen uit de genoemde categorieën, enerzijds door het 50% bezit van de onderliggende 40% effecten en anderzijds door het 30% innemen van posities met futures. 20% 10% 0% Het gemiddelde belang in hoog risico beleggingen gedurende Obligaties (AA) Cash Hoog risico het jaar was 42% (2013/2014: 37%). Het belang in AA/Aa obligaties en cash was eveneens vrij constant tot januari. Vanaf het moment dat de ECB het opkoopprogramma aankondigde en ging uitvoeren ontstonden er grote rentebewegingen op de markt waarop actief is ingespeeld. De positie in cash is het spiegelbeeld hiervan. Door het actief sturen van de allocatie zijn er gedurende het boekjaar meer transacties uitgevoerd. Een andere reden voor het stijgen van het aantal transacties was het feit dat het 16

belang in veilige staatsobligaties uit de Eurozone is afgebouwd ten gunste van niet-euro staatsobligaties in landen als Australië, Canada en Zweden. De omloopfactor, die de effectentransacties en de transacties van deelnemers weergeeft als percentage van de gemiddeld intrinsieke waarde, steeg per saldo van 81% naar 174%. De transactiekosten stegen hierdoor ook, van 315 duizend naar 398 duizend. Een andere manier waarop het portefeuillerisico wordt beoordeeld is door middel van de exante volatiliteit (beweeglijkheid) van de portefeuille. Volgens het gekozen risico/rendementsprofiel, zoals vastgelegd in het mandaat, is het streven om over een langere termijn een gemiddelde volatiliteit te hebben van 3%. De maximaal aanvaardbare ex-ante volatiliteit op enig moment is 5%. Volgens het gehanteerde systeem van risicometing lag de volatiliteit in het boekjaar tussen de 2,0 en 3,5%, zonder de positie in het PVF particuliere hypothekenfonds mee te nemen. Zou deze positie wel worden meegenomen, dan zou de gemeten volatiliteit iets hoger uitkomen. 7,0% 6,0% 5,0% 4,0% 3,0% 2,0% 1,0% 0,0% Ontwikkeling rendement 2014/2015 jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Maandrendement na transactiekosten (cum.) Benchmark (cum.) De nevenstaande grafiek laat de ontwikkeling van het cumulatieve rendement op de portefeuille zien gedurende het boekjaar. Het bruto beleggingsrendement van het Hoofdfonds na aftrek van transactie-kosten eindigde op 30 juni op 5,15%. De benchmark (2,5% boven het gemiddelde 1-maands euribor tarief) eindigde op 2,57%. Zoals eerder gemeld werd er derhalve een outperformance gerealiseerd van 2,58%. Net als vorig jaar werden in het jaar 2014/2015 hoge rendementen geboekt op aandelen (26,3%) en vastgoed (17,5%). De immense geldstromen richting deze categorie, veroorzaakt door extreem ruime monetaire politiek in de verschillende delen van de wereld, de lage rente, een toegenomen consumentenvertrouwen en aantrekkende wereldwijde economische groei, zorgden voor sterk hogere koersen. De rendementen op cash geld nemen steeds verder af en de 1-maands euriborrente was per het einde van het boekjaar negatief. In dat licht moet opgemerkt worden dat het CFK nog steeds profiteert van relatief hoge spaarrentes door het uitzetten van spaargeld- en deposito s bij verschillende banken. Opvallend is dat op obligaties met het minste kredietrisico (AA/Aa) nog een rendement behaald kon worden van 3,2%, terwijl de verwachting vorig jaar was dat de lange rente niet veel verder kon dalen. Per saldo daalde de Duitse 10-jaarsrente toch nog met bijna een half procent, maar het behaalde rendement wordt voor een groot deel verklaard doordat er een actief duratiebeleid kon worden gevoerd inspelend op de rentebewegingen. De kredietobligaties behaalden een bescheiden rendement van 1%. Het rendement werd getemperd door de harde klap die de maand juni toebracht aan bedrijfsobligaties. De 17

kredietopslagen zijn de afgelopen jaren reeds hard gedaald en onzekerheid (Griekenland) blijkt op deze spreadniveaus snel te resulteren in een stijgende kredietopslag, met negatieve invloed op de koersen. Andere obligaties met kredietrisico deden het uitstekend, mede als gevolg van de gedaalde rente en kredietopslag gedurende het jaar. Zo werd op het PVF hypothekenfonds opnieuw ruim 7% rendement gemaakt en op obligaties van perifere landen in Europa bijna 10%. Het gerealiseerde resultaat op de afgeleide instrumenten (derivaten) in het afgelopen boekjaar was negatief en bedroeg - 5,6 miljoen. Dit bedrag viel uiteen in een verlies op de afdekking van het valutarisico (- 7,6 miljoen) en een winst op de futures (+ 1,9 miljoen). Het verlies op de afdekking van valutarisico werd voor ca. 2/3 deel (- 4,9 miljoen) veroorzaakt door het afdekken van het risico op een daling van de dollarkoers. Aangezien de dollarkoers in het boekjaar fors steeg, werd op deze afdekking verlies geleden. Daar stond tegenover dat de beleggingen in dollar - Amerikaanse aandelen, beursgenoteerd vastgoed en bedrijfsobligaties juist fors geprofiteerd hebben van de koersstijging. Aangezien er sprake was van een gedeeltelijke afdekking, is de portefeuille door de stijging van de dollar per saldo meer waard geworden. Uit de onderstaande tabel blijkt welke bijdrage de beleggingscategorieën laag risico en hoog risico aan het uiteindelijke rendement in het jaar 2014/2015 leverden in de afgelopen twee jaren. 6,00% 5,00% 4,00% 3,00% 2,00% 1,00% Opbouw rendement per categorie De bijdrage van de laag risico beleggingen (goed voor gemiddeld 58% van de portefeuille tijdens het boekjaar) aan het portefeuillerendement was 1,5% (2013/2014: 0,9%). De hogere bijdrage komt voor rekening van de hogere rendementsbijdrage van de AA/Aa obligaties. 0,00% De portefeuille met hoog risico 2014/2015 Laag risico 2013/2014 Hoog risico beleggingen leverde een bijdrage van 3,6% aan het rendement (2013/2014: 4,4%) op basis van een gemiddeld belang van 42% in de portefeuille. Net als in het afgelopen jaar kan worden vastgesteld dat het met uitsluitend een laag risico portefeuille het afgelopen jaar onmogelijk geweest was om de gestelde doelstelling te behalen. De bruto opbrengsten van de beleggingen in het Hoofdfonds bedroegen 26,2 miljoen. Dat leidt tot een bruto rendement van 5,44% (uitgedrukt als percentage van het gemiddelde deelnemersvermogen en dus niet direct te relateren aan de grafiek Ontwikkeling rendement 2014/2015 ). Na aftrek van kosten van vermogensbeheer, bewaring en transacties ( 1,8 miljoen ofwel 0,37%) en organisatie ( 1,1 miljoen ofwel 0,22%) resteert een netto rendement van 23,3 miljoen. Dit rendement, dat gelijk staat aan 4,76% van het gemiddeld belegde vermogen, is per 1 juli 2015 bijgeschreven op de fondssaldo van iedere deelnemer in het Hoofdfonds. De kerncijfers over de afgelopen vijf jaren zijn als volgt: 18

Opbrengsten en kosten van het Hoofdfonds (in miljoen) 14/ 15 13/ 14 12/ 13 11/ 12 10/ 11 Directe opbrengsten beleggingen* 7,09 7,99 10,51 10,13 8,23 Waardeveranderingen 19,14 17,62 9,57 10,19 0,49 (-/-) Kosten** 2,90 (-/-) 2,62 (-/-) 2,94 (-/-) 2,52 (-/-) 1,57 (-/-) Resultaat 23,34 22,99 17,14 17,80 6,17 * Aandeel NWF-rendement is t.l.v. directe opbrengsten uit beleggingen gebracht ** Beleggingskosten en exploitatiekosten 3.3.9 Uitbesteding en verantwoordelijkheden CFK In het kader van de AIFMD-wetgeving is de beheerovereenkomst met NNIP aangepast aan de uitbestedingseisen die hieraan wettelijk gesteld worden. Dit betreffen geen wijzigingen die op de beleggingsrichtlijnen van toepassing zijn. NNIP maakt gebruik van een geavanceerd risicomanagementsysteem. In dit systeem wordt niet alleen de asset allocatie continu beoordeeld, maar wordt met behulp van een volledige doorkijk in alle fondsen ook een beoordeling van het dagelijkse risico van de gehele portefeuille gemaakt. Zowel in het bestuur als in de beleggingscommissie worden de aannames van de risicomodellen van NNIP regelmatig kritisch tegen het licht gehouden. Dit heeft het afgelopen boekjaar niet geleid tot een aanpassing in de risicobeoordeling. Elk kwartaal wordt in de beleggingscommissie de resultaten van de uitgevoerde stress test besproken. In deze test worden de gevolgen van extreme situaties op de financiële markten op de portefeuille doorgerekend. Naar aanleiding hiervan wordt beoordeeld of er aanleiding is de portefeuille te wijzigen. De prestaties van NNIP worden periodiek beoordeeld door het bestuur. Vanaf het jaar 2011, toen dit mandaat aan NNIP werd gegund, heeft NNIP steeds ruim de gestelde doelstelling gehaald. Performance en benchmark Boekjaar Rendement NNIP Benchmark* Verschil 2011/2012 4,32% 3,52% + 0,80% 2012/2013 3,78% 2,65% + 1,13% 2013/2014 5,10% 2,69% + 2,41% 2014/2015 4,90% 2,57% + 2,33% Gemiddeld 4,53% 2,86% + 1,67% * 2,5% boven 1-maand euribor Hoewel moet worden aangetekend dat een deel van het bovengemiddelde rendement voortgekomen is uit de trendmatig dalende marktrente en het effect hiervan op obligatiekoersen, is het bestuur tevreden met de resultaten en de wijze waarop NNIP het dagelijkse beheer van de portefeuille heeft gevoerd. De resultaten van het PVF particuliere hypothekenfonds worden eveneens periodiek gemonitord door bestuur en beleggingscommissie, waarbij de liquiditeit en de koersvorming van het fonds steeds een punt van aandacht is. De belegging in het fonds wordt onder AIFMD gekwalificeerd als een rechtstreekse belegging waarbij geen sprake is van uitbesteding. Om die reden is er geen sprake van een uitbestedingsovereenkomst, maar alleen van een participatieovereenkomst met het beleggingsfonds. 3.4 Beleggingsbeleid en resultaten 4%-fonds Het CFK is beheerder van twee beleggingsfondsen met een eigen beleggingsbeleid: het Hoofdfonds en het 4%-fonds. In deze paragraaf wordt het beleid van het 4%-fonds beschreven en de ontwikkelingen in het boekjaar. 19

Het 4%-fonds is als aparte beleggingspool gestart op 1 juli 2009 en kreeg op 18 juli 2014 de formele status van beleggingsfonds. De ingelegde gelden van de deelnemers worden collectief belegd met de gelden van de deelnemers aan de overbruggingsregeling van de Stichting Nederlands Wielrennersfonds (NWF). Het 4%-fonds is een gesloten fonds; er komen geen nieuwe deelnemers bij. De naam van het 4%-fonds komt voort uit de rekenrente van 4% op basis waarvan de uitkeringen van deelnemers vóór 1 november 2008 zijn vastgesteld. Participanten in het 4%-fonds zijn ex-profvoetballers met een lopende overbruggingsuitkering ingegaan vóór 1 november 2008 die geen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid die het reglement bood om vóór 1 juni 2009 de uitkeringsduur met 40% in te korten. Sinds 18 juli 2014 zijn de ex-profwielrenners die deelnemen aan de overbruggingsregeling van het NWF en een lopende uitkering hebben die is aangevangen voor 1 juli 2009 eveneens rechtstreeks participant in het 4%-fonds. Het NWF beheert de overbruggingsregeling voor de profwielrenners met een KNWU-licentie en was tot 18 juli 2014 een door de AFM vrijgestelde beleggingsmaatschappij. Het NWF was met zijn gehele belegde vermogen een participant in het 4%-fonds. Op de eerder genoemde datum heeft de AFM het CFK een vergunning verleend als beheerder van beleggingsfondsen. Als gevolg hiervan kreeg de voormalige 4%-pool de status van een beleggingsfonds ( het 4%-fonds ). Vanaf dat moment was het NWF geen participant meer. In plaats van het NWF werd op die datum een vooraf gedefinieerde groep van deelnemers aan de overbruggingsregeling van het NWF rechtstreeks participant in het 4%-fonds. In het kader hiervoor wordt uitgelegd om welke deelnemers van het NWF het gaat. Doordat er alleen uitstroom van geld is (de overbruggingsuitkeringen) loopt het fonds geleidelijk leeg. Het belegde vermogen, gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs, bedroeg 152,7 miljoen per 30 juni 2015 ( 161,8 miljoen op 30 juni 2014). 3.4.1 Beleggingsdoelstelling Doel van het beleggingsbeleid is om tot 1 juli 2019 een jaarlijks gemiddeld bruto rendement te behalen van 5% met een zo beperkt mogelijk risico. De gekozen waarderingsmethode leidt ertoe dat het rendement gelijkmatig wordt gespreid over de jaren tot 1 juli 2019. Hiermee worden conform de wens van de betrokken deelnemers grote fluctuaties in de hoogte van de vastgestelde uitkeringen naar verwachting voorkomen. 3.4.2 Beleggingen De beleggingen bestaan uitsluitend uit bedrijfsobligaties en staatsobligaties van goede kwaliteit genoteerd in euro. Er wordt een buy-and-hold -beleid gevoerd: in principe worden obligaties aangehouden tot de aflossingsdatum. Alleen in specifieke omstandigheden, zoals uit oogpunt van risicomanagement, kan besloten worden een obligatie tussentijds te vervangen door een andere obligatie. In het boekjaar 2014/2015 werden drie obligaties afgelost. Er werden geen obligaties gekocht of verkocht. De beleggingsportefeuille ultimo het boekjaar bestond uit 39 obligaties. De laatste aflossing van obligaties in dit fonds vindt plaats in het jaar 2021. Verder geldt het volgende: - Er worden geen derivaten gebruikt. 20

- Er wordt niet in andere beleggingsinstellingen belegd. - Er wordt niet in gelieerde organisaties belegd. - Er worden geen financiële instrumenten uitgeleend. - Er worden geen leningen aangegaan. Verder geldt dat het belang in de portefeuille van een enkele bedrijfsobligatie niet groter mag zijn dan 5% van de totale marktwaarde van de portefeuille. De gemiddelde rating van de totale portefeuille moet minimaal gelijk zijn aan of hoger dan A3 en/of A-. De obligaties worden gespreid over verschillende sectoren en landen. Er wordt uitsluitend in beursgenoteerde obligaties belegd die op Europese beurzen verhandeld worden. Elke obligatie heeft bij aankoop minimaal een investment grade rating, vastgesteld volgens rating agencies Moody s (Baa3) of Standard & Poors (BBB-). Bij een verlaging van de rating door beide rating agency s naar een waarde lager dan investment grade kan om specifieke redenen besloten worden om de obligatie aan te houden. In het afgelopen jaar is hiervan geen sprake geweest. De onderstaande grafiek geeft een beeld van de kredietkwaliteit van de portefeuille per einde boekjaar. 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% Ratingverdeling obligaties 4%-fonds Moody's, in % van de portefeuille Aaa Aa A Baa Ba geen rating 2014/2015 2013/2014 Er zijn twee obligaties in de portefeuille waarvan de rating door beide agency s verlaagd was vóór het boekjaar 2014/2015. Het betreft hier de obligatie Telecom Italia (rating Ba1 bij Moody s/ BB+ bij S&P per 30 juni 2015, nominaal belang van 4,8 miljoen, aflossing juni 2019) en Arcelor Mittal (geen rating bij Moody s / BB bij S&P per 30 juni 2015, nominaal belang van 2,0 miljoen, aflossing juni 2016). Ondanks de lager dan gewenste ratings voor deze obligaties is besloten deze obligaties in portefeuille te houden, omdat het risico op wanbetaling nog steeds als gering wordt beoordeeld. 3.4.3 Liquiditeit Een gering deel van de portefeuille wordt in liquiditeit aangehouden in verband met de verplichtingen van het fonds (de overbruggingsuitkeringen). Hiervoor kunnen de volgende banken worden gebruikt: ABN Amro Bank, ING Bank, Kas Bank en Rabobank. Ultimo boekjaar werden liquiditeiten aangehouden bij ABN Amro Bank, Kas Bank en Rabobank. 3.4.4 Uitbesteding Het mandaat is uitbesteed aan Lombard Odier. De prestaties van Lombard Odier worden periodiek beoordeeld door het bestuur. 3.4.5 Resultaten 4%-fonds De bruto opbrengsten van de beleggingen in het 4%-fonds bedroegen 7,8 miljoen. Uitgedrukt als percentage van het gemiddelde deelnemersvermogen staat dat gelijk aan een bruto rendement van 5,14%. Na aftrek van kosten van vermogensbeheer en bewaring ( 177 duizend ofwel 0,12%) en organisatie ( 322 duizend ofwel 0,22%) resteert een netto 21

rendement van 7,3 miljoen. Dit netto rendement, dat gelijk staat aan 4,81% van het gemiddelde deelnemersvermogen, is per 1 juli 2015 bijgeschreven op het fondssaldo van iedere deelnemer in het 4%-fonds. De kerncijfers over de afgelopen vijf jaren zijn als volgt: Opbrengsten en kosten van het 4%-fonds (in miljoen) (in miljoen euro) 14/ 15 13/ 14 12/ 13 11/ 12 10/ 11 Directe opbrengsten beleggingen* 8,07 8,63 9,21 9,83 10,23 Waardeveranderingen 0,26 (-/-) 0,34 (-/-) 0,48 (-/-) 0,64 (-/-) 0,74 (-/-) Bruto opbrengst beleggingen 7,81 8,29 8,73 9,19 9,49 Kosten** 0,50 (-/-) 0,55 (-/-) 0,56 (-/-) 0,57 (-/-) 0,48 (-/-) Resultaat 7,31 7,74 8,16 8,61 9,01 * Aandeel NWF-rendement is t.l.v. directe opbrengsten uit beleggingen gebracht ** Beleggingskosten en exploitatiekosten 3.5 Premies en uitkeringen In het afgelopen boekjaar verwelkomde het CFK 126 nieuwe deelnemers, terwijl aan 142 deelnemers de laatste uitkering werd betaald. Per 30 juni 2015 kende de overbruggingsregeling 1.898 deelnemers, van wie 1.545 in het Hoofdfonds participeerden en 353 in het 4%-fonds. In totaal ontvingen 697 deelnemers een overbruggingsuitkering. Per dezelfde datum waren er 633 premiebetalende deelnemers. Van de 568 deelnemers die niet in deze twee categorieën vallen is de grootste groep (328) actief als speler bij een buitenlandse Betaald Voetbal Organisatie. De restgroep bestaat uit deelnemers die hun overbruggingsuitkering om diverse redenen nog niet hebben aangevraagd, bijvoorbeeld omdat zij nog de ambitie hebben om hun professionele voetballoopbaan in de toekomst voort te zetten. Reglementair moeten deelnemers hun uitkering uiterlijk drie jaar na afloop van hun laatste profcontract laten aanvangen. Het boekjaar 2014/2015 liet een reguliere premie-inleg zien van 12,8 miljoen. Na de versobering van de regeling in 2011 en de crisisjaren vanaf het seizoen 2009/2010, waarin BVO s fors hebben gesnoeid in de omvang van hun selecties en de hoogte van de salarissen, stabiliseert de reguliere premie zich op of net boven ca. 1 miljoen per maand. De inleg van hand- en tekengelden bedroeg 3,9 miljoen en is voor het tweede jaar op rij relatief fors gestegen. De totale premie-inleg van 16,6 miljoen is ruim 10% hoger dan de premie in het boekjaar 2013/2014 ( 15,1 miljoen). Incasso van premies verliep net als vorig jaar zeer voorspoedig. BVO s die te laat betalen kunnen door de KNVB worden bestraft met puntenaftrek op basis van de betalingseisen die zijn vastgelegd in het licentiereglement. Er zijn in het boekjaar 2014/2015 geen betalingsachterstanden geweest voor de overbruggingsregeling van meer dan 30 dagen. Als gevolg van het voorgaande bestaat het (BVO-) debiteurensaldo per ultimo boekjaar bijna uitsluitend uit de nog niet geïnde premies voor de maand juni. Deze premies zijn pas per 10 juli 2015 verschuldigd en er bestaat dus geen enkele betalingsachterstand per ultimo boekjaar. Overigens werd de laatste premie over de maand juni kort na afloop van het boekjaar ontvangen (16 juli 2015). Het totale bedrag aan uitkeringen in het boekjaar beliep 42,8 miljoen en steeg opnieuw met 4% ten opzichte van het vorige boekjaar. Er is al enkele jaren een stijging van de uitkeringen waar te nemen, hoewel het tempo van deze stijging niet verder toeneemt. 22

Dalende premies en stijgende uitkeringen: de risico s Sinds het seizoen 2011/2012 wordt er substantieel meer aan deelnemers uitgekeerd dan er aan premies binnenkomt. Premies daalden door de versobering van de regeling in 2011. De stijging van uitkeringen kent grofweg drie oorzaken: - de voetballers die hun carrière beëindigen verdienden gemiddeld meer; - de regeling biedt sinds 2011 de mogelijkheid om het fondssaldo sneller te laten uitkeren; - de uitkeringen van deelnemers worden sinds 2011 elk jaar verhoogd uit het rendement. Het CFK-bestuur is zich bewust van de twee belangrijke risico s die dit gegeven potentieel met zich meebrengt: het liquiditeitsrisico (te weinig geld in kas om uitkeringen te betalen) en het kostenrisico (kosten per deelnemer worden te hoog door kleinere kostenbasis). 50 40 30 20 10 0 Ontwikkeling premies en uitkeringen (in miljoen) Premies Uitkeringen Het liquiditeitsrisico is beperkt doordat er in het Hoofdfonds strategisch veel in liquidteiten wordt belegd. In het 4%-fonds is de cash outflow geheel afgedekt met inkomsten tot het seizoen 2019/2020. Het kostenrisico heeft zich nog niet voorgedaan; doordat de rendementen de afgelopen jaren zeer behoorlijk zijn geweest, heeft het totale belegde vermogen zich juist positief ontwikkeld. Dit risico blijft echter aanwezig in een omgeving van lage rente. Het bestuur van het CFK probeert dit te beperken door scherp op de kosten te letten. - de uitkeringen van deelnemers worden sinds 2011 elk jaar verhoogd uit het rendement. 3.6 Risicoprofiel De overbruggingsregeling die het CFK uitvoert, beoogt profvoetballers in staat te stellen om na afloop van hun voetbalcarrière een nieuwe maatschappelijke loopbaan op te bouwen. Het doet dit door de financiële zekerheid voor de ex-profvoetballer te bevorderen. Het CFK is opgezet vanuit een maatschappelijke verantwoordelijkheid en faciliteert de beoefening van het professionele voetbal in Nederland. Bij het vermogensbeheer kan het CFK zowel rechtstreekse posities innemen als gebruik maken van afgeleide instrumenten. De resultaten van het vermogensbeheer worden toegedeeld aan de fondssaldi van de deelnemers en daarmee indirect aan de (toekomstige) overbruggingsuitkeringen. In zijn algemeenheid geldt dat de deelnemersfondsen zowel in waarde kunnen stijgen als dalen. Hoewel dit voor zover bekend nog nooit in de geschiedenis van het CFK is voorgekomen, moet gemeld worden dat deelnemers mogelijk minder terugkrijgen dan zij hebben ingelegd. Deelnemers lopen verschillende risico s. Enerzijds de directe beleggingsrisico s die behoren bij het beleggingsfonds waarin ze participeren en anderzijds de indirecte risico s behorend bij de overbruggingsregeling waaraan ze deelnemen en die het CFK als beheerder uitvoert. Hierna worden de belangrijkste risico s per soort uiteengezet. De risico s kunnen in samenhang worden gelezen met de prospecti van het Hoofdfonds en het 4%-fonds. Voor een overzicht van alle risico s per beleggingsfonds verwijzen wij ook naar het betreffende prospectus. 23

3.6.1 Risicoprofiel Hoofdfonds Marktrisico Het marktrisico is het risico van waardeveranderingen in de portefeuille door veranderingen in marktprijzen, ongeacht wat hiervan de oorzaak is. De waarde van de onderliggende beleggingen kan toe- of afnemen vanwege een groot aantal factoren, zoals verwachtingen ten aanzien van economische groei, rente, inflatie, prijsontwikkeling op goederen- en valutamarkten en politieke en monetaire ontwikkelingen. Het marktrisico van het Hoofdfonds wordt gematigd door spreiding over meerdere soorten beleggingen. Risico verkeerde tactische posities Tactische posities in de asset allocatie worden binnen vooraf gedefinieerde bandbreedtes ingenomen (al of niet met behulp van derivaten). Het risico bestaat dat de verkeerde beslissingen worden genomen, al of niet gebaseerd op onjuiste informatie uit het risicomanagementsysteem of op tactische visies van de vermogensbeheerder NNIP. Risico actief beheerde fondsen Het risico dat er binnen de actief beheerde beleggingsfondsen van NNIP of het PVF hypothekenfonds verkeerde actieve keuzes worden gemaakt, waardoor het rendement achterblijft bij de relevante benchmark. Kredietrisico Het risico dat een tegenpartij contractuele of andere overeengekomen verplichtingen (waaronder verstrekte kredieten, leningen, vorderingen, ontvangen garanties) niet nakomt. Operationeel risico Het risico van verliezen als gevolg van tekortkomingen van interne processen, mensen en systemen, of als gevolg van externe gebeurtenissen. Ook juridische risico s worden tot de operationele risico s gerekend. Systeemrisico Gebeurtenissen in de wereld of activiteiten van één of meerdere grote partijen in de financiële markten kunnen leiden tot een verstoring van het normale functioneren van de financiële markten. Hierdoor zouden grote verliezen kunnen ontstaan ten gevolge van door die verstoring verwezenlijkte liquiditeits- en tegenpartijrisico s. Inflatierisico Het risico dat de koopkracht van de belegde euro kan afnemen in geval van geldontwaarding. Afwikkelingsrisico Het risico dat afwikkeling via een betalingssysteem niet plaatsvindt zoals verwacht omdat de betaling of levering van de financiële instrumenten door een tegenpartij niet, niet tijdig of niet zoals verwacht plaatsvindt. Wisselkoersrisico/ Valutarisico Wisselkoersrisico bestaat in die beleggingscategorieën die niet in euro zijn genoteerd. Waar nodig geacht worden deze risico s afgedekt. In de beleggingscategorie staatsobligaties van opkomende landen worden posities in lokale valuta expres aangehouden om diversificatie in de portefeuille te bewerkstelligen. Liquidatierisico Het risico dat een positie niet tijdig kan worden geliquideerd. Dit risico bestaat vooral bij de belegging in het PVF particuliere hypothekenfonds. 24

3.6.2 Risicoprofiel 4%-fonds Tegenpartijrisico Het risico dat een van de uitgevende instellingen van de obligaties in portefeuille zijn verplichtingen niet kan nakomen door faillissement of andersoortige financiële insolventie. Tevens kan dit risico optreden indien besloten wordt om uit oogpunt van opgelopen risico een obligatie tussentijds te verkopen en hierdoor een koersverlies wordt gemaakt. Inflatierisico Het risico dat de koopkracht van de belegde euro kan afnemen in geval van geldontwaarding. Systeemrisico Gebeurtenissen in de wereld of activiteiten van één of meerdere grote partijen in de financiële markten kunnen leiden tot een verstoring van het normale functioneren van de financiële markten. Hierdoor zouden grote verliezen kunnen ontstaan ten gevolge van door die verstoring verwezenlijkte liquiditeits- en tegenpartijrisico s. Concentratierisico De portefeuille bestaat voornamelijk uit Europese bedrijfsobligaties. Gebeurtenissen op financiële markten die vooral deze categorie beleggingen treffen en die leiden tot een terugbetalingsrisico, kunnen een grote impact op de waarde van de portefeuille hebben. Het risico wordt om die reden goed gemonitord. Het maximale belang in één obligatie is niet groter dan 5%. Afwikkelingsrisico Het risico dat afwikkeling via een betalingssysteem niet plaatsvindt zoals verwacht omdat de betaling of levering van de financiële instrumenten door een tegenpartij niet, niet tijdig of niet zoals verwacht plaatsvindt. Operationeel risico Het risico van verliezen als gevolg van tekortkomingen van interne processen, mensen en systemen, of als gevolg van externe gebeurtenissen. Ook juridische risico s worden tot de operationele risico s gerekend. Herbeleggingsrisico De bedrijfsobligaties in portefeuille lossen grotendeels af uiterlijk in de jaren 2019 t/m 2021, waarna er moet worden herbelegd t.b.v. de deelnemers van wie de uitkeringen langer doorloopt. Gezien de hoge rekenrente van 4% die in de uitkeringen van deelnemers is meegenomen, zal het rendement in de toekomst ook ca. 4% per jaar moeten zijn om te voorkomen dat uitkeringen gekort worden. 3.6.3 Risicoprofiel CFK (beheerder & uitvoerder overbruggingsregeling) Risico van wijziging van wet- en regelgeving De financiële en fiscale wet- en regelgeving die van toepassing is op het CFK kan onderhevig zijn aan verandering. Een gunstige omstandigheid ten tijde van toetreding kan ten nadele wijzigen. Tevens kunnen dergelijke veranderingen onvoorziene kosten met zich meebrengen en het rendement van de beleggingsfondsen verlagen. Onduidelijke regelgeving kan leiden tot het onverhoopt overtreden van deze regels en extra kosten met zich meebrengen. Reputatierisico De overbruggingsregeling is een unieke regeling met een in juridische zin afwijkende status, die soms discussie oplevert over de uitleg van het reglement. Gezien de media-aandacht die 25

het CFK krijgt, als onderdeel van de branche betaald voetbal, bestaat er een reëel reputatierisico. Het CFK probeert dit zoveel mogelijk te beheersen door een zorgvuldige uitvoering van het reglement, een goede en volledige communicatie met deelnemers, terughoudendheid in publicitaire zaken en een professioneel opgezette bestuursstructuur. Compliancerisico Het risico dat het CFK niet voldoet aan de steeds uitgebreidere en complexere wet- en regelgeving. De invoering van de AIFMD en de hieruit voortvloeiende eisen is een zware belasting en brengt het risico op non-compliance met zich mee. 3.6.4 Beheersing van de risico s Het CFK probeert zijn statutaire doelen te verwezenlijken met inachtneming van de risico s die met het geformuleerde beleid zijn verbonden. De risico s en de mate waarin deze risico s worden beheerst, zijn expliciet gemaakt in het door bestuur vastgestelde risicobeheersingsplan. Beleggingsopbrengsten komen na aftrek van kosten toe aan de deelnemers, door middel van een jaarlijkse bijschrijving conform reglementaire bepalingen. In die zin komen alle financiële risico s voor rekening van de deelnemers. Het CFK houdt slechts een beperkt eigen vermogen aan dat ter beoordeling en besluitvorming van het bestuur kan worden aangewend indien risico s onverhoopt tot schade leiden. 3.7 Pensioenregelingen Tot 1 juli 2005 bevatte de overbruggingsregeling een pensioenregeling voor de oude dag en voor partners. De rechten hiervan werden ingekocht bij Nationale-Nederlanden op het moment dat een speler zijn voetbalcarrière beëindigde. Per de eerder genoemde datum werd de opbouw van pensioen binnen de overbruggingsregeling gestaakt. Als gevolg van de stopzetting van de pensioenopbouw binnen de overbruggingsregeling hebben de per 1 juli 2005 actieve deelnemers hun pensioenaanspraken versneld ingekocht bij ASR Pensioenen (voorheen Fortis). 3.7.1 Pensioenregeling bij ASR Pensioenen Ruim 500 CFK-deelnemers hebben tussen 2005 en 2010 pensioen ingekocht bij ASR Pensioenen. In de verzekerde bedragen is een levenslang gegarandeerd rendement van 3% per jaar verwerkt. Het CFK streeft ernaar de pensioenen jaarlijks te verhogen, zoals staat omschreven in het pensioenreglement. Daartoe worden de gestorte premies collectief belegd door verzekeraar ASR Pensioenen. Indien over een kalenderjaar de beleggingsopbrengsten minus de kosten hoger zijn dan 3%, wordt het meerdere (de overrente ) eerst gebruikt om het eventuele tekort van de jaren ervoor te compenseren. Zodra de totale tekorten uit eerdere jaren zijn gecompenseerd, reserveert ASR de resterende overrente voor de helft als buffer (tot een vastgesteld maximum). De andere helft van de overrente wordt aangewend om de door CFK voorgeschoten beheerkosten te compenseren en, eventueel, om een buffer te vormen voor de beheerkosten die in de toekomst aan het CFK gefactureerd zullen worden. Als er daarna nog een tegoed is, kunnen de pensioenrechten verhoogd worden. Over de jaren 2005, 2006 en 2007 zijn de pensioenrechten verhoogd. In 2008 zorgde de financiële crisis voor een substantieel verlies op de beleggingen en dus voor een tekort. De in de jaren 2009 t/m 2013 gegenereerde overrente kon weliswaar alle eerdere tekorten compenseren, maar nog niet alle door het CFK voorgeschoten beheerkosten. Eind 2013 had het CFK uit dien hoofde een vordering op het depot van 159 duizend en deze liep gedurende het boekjaar 2014/2015 op tot 241 duizend. De overrente en technische winstdeling in 2014 waren positief, waarmee het mogelijk is om de gehele vordering te voldoen uit het depot. Na nadere analyse van het jaarwerk 2014 zal 26

geconcludeerd kunnen worden of er na het vormen van een kostenbuffer een verhoging van pensioenrechten mogelijk is. 3.7.2 Pensioenregeling bij Nationale-Nederlanden De ruim 500 deelnemers die hun pensioenrechten vóór 1 juli 2005 hebben ingekocht, hebben dat gedaan bij Nationale-Nederlanden (NN). Deze rechten zijn gebaseerd op een rekenrente van 4%, wat wil zeggen dat het levenslang gegarandeerde rendement op deze polis 4% per jaar is. Daarnaast streeft het CFK ernaar om de pensioenen periodiek te verhogen zoals staat omschreven in het pensioenreglement. Dit is mogelijk als de beleggingsopbrengsten en/of technische winstdeling daartoe aanleiding geven. De gestorte premies worden collectief belegd door NN Investment Partners. Indien over een kalenderjaar de beleggingsopbrengsten minus de kosten hoger zijn dan 4%, wordt het meerdere (de overrente ) eerst gebruikt om het eventuele tekort van het jaar ervoor te compenseren. Zodra een tekort uit eerdere jaren is gecompenseerd, wordt de overrente aangewend om de door het CFK voorgeschoten beheerkosten te compenseren en zo mogelijk een kostenbuffer voor de toekomst aan te leggen, waardoor vooraf zekerheid bestaat dat de bij het CFK in rekening te brengen kosten voor een aantal jaren gecompenseerd kunnen worden. Als er daarna nog geld over is, kunnen de pensioenrechten verhoogd worden. De jaren 2006 tot en met 2008 genereerden per saldo geen overrente en lieten dus geen verhoging toe. Dat kwam doordat de marktrente zich voornamelijk onder de 4% bewoog. Daarnaast zorgde de crisis op de financiële markten in 2008 voor een aanzienlijk extra tekort. In 2009 en in 2010 trad een sterk herstel op, waardoor de overrente in die jaren de eerdere tekorten in zijn geheel konden compenseren. Het resterende overschot over de genoemde periode werd gereserveerd voor de financiering van kosten die de verzekeraar gedurende de jaren 2011 tot en met 2015 bij het CFK in rekening zal brengen. Het risico van het CFK voor deze periode was daarmee afgedekt. Het jaar 2011 liet een positieve overrente zien waarmee (per 1 januari 2013) alle pensioenrechten met 1% zijn verhoogd. Ook de jaren 2012 en 2013 lieten een positieve overrente zien. Na analyse van de resultaten over het jaar 2014 zal het bestuur bepalen of het mogelijk is om de pensioenen verder te verhogen. Dit besluit hangt nauw samen met de mogelijke verlenging van de pensioenovereenkomst tussen CFK en NN; bij verlenging zal er immers een nieuwe kostenbuffer gevormd moeten worden om het risico van het CFK voor de nieuwe contractsperiode af te dekken. 3.8 Bestuur en organisatie 3.8.1 Taken en verantwoordelijkheden De taken van het CFK bestaan vooral uit activiteiten voor de overbruggingsregeling, zoals vaststelling en uitvoering van het beleggingsbeleid, incasso van premies, uitbetaling van uitkeringen, administratie van deelnemersrechten en deelnemersgegevens en uitleg aan en overleg met deelnemers, BVO s en andere belanghebbenden. Het CFK voert daarnaast activiteiten uit voor drie regelingen van derden: de overbruggingsregeling voor de wielrenners (volledige uitvoering op verzoek van de Stichting Nederlands Wielrennersfonds, NWF), de Pensioenregeling Betaald Voetbal en de Pensioenregeling Oefenmeesters. De activiteiten voor beide pensioenregelingen worden uitgevoerd op verzoek van de sociale partners die de CAO s hebben afgesloten voor respectievelijk de contractspelers en de oefenmeesters in het betaalde voetbal. 27

De taken van het CFK bij de uitvoering van de genoemde pensioenregelingen behelzen bijvoorbeeld (controle op) incasso van premies, beheer van deelnemersgegevens en controle op de werkzaamheden van de verzekeraars. Daarnaast informeert het CFK de deelnemers en de BVO s over allerlei inhoudelijke aspecten van de regeling. Voor de werkzaamheden die het CFK verricht voor derden wordt een vergoeding ontvangen. In de tweede helft van het afgelopen jaar heeft het CFK het beheer van deelnemersgegevens (Pensioenregeling Betaald Voetbal) ten behoeve van de BVO s beëindigd. Deze worden vanaf maart 2015 uitgevoerd door de 34 BVO s zelf. Er wordt voor de resterende werkzaamheden niet langer een vergoeding ontvangen. 3.8.2. Wijziging toezichtregime In het afgelopen boekjaar vond een wijziging plaats in het toezichtregime waar het CFK onder valt. Het CFK had reeds vanaf mei 2011 een vergunning als beleggingsmaatschappij zonder aparte beheerder en viel daarmee onder de Wet op het Financieel Toezicht (Wft) en het toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM). De stichting Nederlands Wielrennersfonds (NWF) heeft een overbruggingsregeling voor wielrenners, waarvoor het CFK alle werkzaamheden uitvoert, inclusief de beleggingen. Onder de voorwaarde dat deze constructie gehandhaafd zou blijven, heeft het NWF in 2011 een ontheffing van een vergunning als beleggingsmaatschappij gekregen. In juridische zin was het NWF een externe participant van het CFK. Op 22 juli 2013 trad de nieuwe Europese richtlijn voor beleggingsfondsen in werking (AIFMD) die ook op het CFK van toepassing is. Tot 22 juli 2014 rustte een inspanningsverplichting op het CFK om te voldoen aan de eisen van deze richtlijn. Vanaf laatstgenoemde datum diende het CFK in overeenstemming met deze richtlijn te werken. In het boekjaar 2013/2014 is een onderzoek gedaan naar de consequenties van de AIFMD op de verhouding tussen het CFK en het NWF. Hieruit werd duidelijk dat deze niet op dezelfde manier voortgezet kon worden. De reden daarvoor was dat een beleggingsinstelling zonder aparte beheerder onder het AIFMD-regime geen externe participant meer kon hebben. Bovendien bestaat er onder het AIFMD-regime niet langer de mogelijkheid van ontheffing van een vergunning als beleggingsmaatschappij. Na overleg over deze situatie met de AFM heeft het CFK een vergunning als beheerder van een beleggingsinstelling aangevraagd en op 18 juli 2014 gekregen. Op 22 juli 2014 is deze vergunning van rechtswege omgezet in een AIFMDvergunning. De twee beleggingspools van het CFK (Hoofdpool en 4%-pool) kregen hierdoor de status van beleggingsfonds (Hoofdfonds en 4%-fonds). Kosten van toezicht De kosten van extern toezicht zijn de afgelopen jaren sterk toegenomen. De kosten werden voor het eerst gemaakt na de onder toezichtstelling van de AFM in het boekjaar 2010/2011. Na de invoering van het nieuwe toezichtregime AIFMD zijn deze kosten sterk gestegen. Maar ook andere wetgeving (zoals EMIR, Fatca, CRS) leidt tot het maken van kosten en niet altijd valt in te zien dat deelnemers profijt hebben bij de vereiste maatregelen. De kosten van toezicht in het jaar 2014/2015 beliepen bijna 200 duizend. Het 2/3 deel hiervan betreft doorlopende kosten, terwijl 1/3 deel te maken heeft met incidentele kosten. Het gaat hierbij alleen om de zichtbare kosten die direct en uitsluitend zijn toe te wijzen zijn aan het toezichtregime waar het CFK als beheerder van beleggingsinstellingen onder valt. De werkelijke kosten van toezicht liggen hoger als gevolg van: - de verhoogde kosten van andere leveranciers a.g.v. het toezichtregime. De accountantskosten stijgen bijvoorbeeld door de extra eisen die de Wft aan de verslaggeving stelt; - de sterk toegenomen tijdbesteding van medewerkers van het CFK, verband houdende met wet- en regelgeving, zoals overleggen, controles, rapportages e.d.. De eenmalige kosten zijn gerelateerd aan projecten en opdrachten in het boekjaar 2014/2015. Gezien de toenemende weten regelgeving zullen ook de komend boekjaren hoge eenmalige kosten per boekjaar gemaakt gaan worden. 28

De deelnemers aan de overbruggingsregelingen van het CFK en het NWF werden daardoor participanten in deze fondsen. Anders dan gebruikelijk bij een beheerder van beleggingsinstellingen blijft de Stichting CFK juridisch eigenaar van de beleggingen behorend bij de beleggingsfondsen. De stichting is dus zowel beheerder als juridisch eigenaar van de fondsactiva. Hiervoor is gekozen om de structuur zo eenvoudig mogelijk te houden en de kosten te beperken. Voor deze bijzondere situatie heeft het CFK ontheffing aan de AFM aangevraagd en gekregen. In hetzelfde kader heeft het CFK met de AFM afspraken gemaakt over de wijze van presenteren van de cijfers in de jaarrekening. Vanaf volgend boekjaar zullen de jaarcijfers van de beheerder en de twee beleggingsfondsen separaat worden gepresenteerd en aan accountantscontrole onderhevig zijn. Reeds in de onderhavige jaarrekening wordt een bijlage gevoegd waaruit de separate jaarcijfers van beheerder en beleggingsfondsen blijkt, waarop overigens nog geen accountantscontrole is toegepast. Ten slotte had de AIFMD als gevolg dat geschillen niet langer door de Geschillencommissie van het CFK worden behandeld. In plaats daarvan heeft het CFK zich aangesloten bij het Kifid (Klachteninstituut Financiële Dienstverlening), waar deelnemers terecht kunnen als ze het niet eens zijn met de wijze waarop het CFK een klacht heeft afgehandeld. De AIFMD-vergunning heeft geleid tot een aantal ingrijpende operationele wijzigingen, zowel voor de beheerder CFK als voor de twee beleggingsfondsen. Deze zijn bedoeld om de participanten in de fondsen te beschermen. De belangrijkste wijziging is dat het CFK een AIFMD - bewaarder moest aanstellen, die periodiek een groot aantal controles verricht op de uitvoering van het vermogensbeheer. Kas Trust is als bewaarder aangesteld en controleert bijvoorbeeld de geldstromen, de juistheid van koersen, de aanwezigheid en juiste tenaamstelling van beleggingen en het goede verloop van transacties. Daarnaast stelt de AIFMD diverse nieuwe eisen aan het risicobeheer, beloningsbeleid, prospectus, handboek en informatieverstrekking aan deelnemers. In de eerste maanden van het afgelopen boekjaar is er veel energie gestoken in het voldoen aan alle eisen. Het CFK is daarbij bijgestaan door zijn externe compliance officer. Zowel de Kas Trust als de compliance officer hebben na afloop van het boekjaar bevestigd dat het CFK en de twee beleggingsfondsen aan de AIFMD-eisen voldoen. 29

3.8.3. Structuur en organisatie De structuur van het CFK per 30 juni 2015 wordt geschetst in de afbeelding hieronder. Stichting CFK (de beheerder) beheert de twee beleggingsfondsen. De twee beleggingsfondsen hebben geen rechtspersoonlijkheid; de beleggingen staan op de balans van de stichting. De organisatie kende per 30 juni 2015 een bezetting van 5,97 fte, verdeeld over zeven personen onder wie de twee bestuursleden. In het personeelsbestand is geen wijziging geweest. Het bestuur bepaalt het dagelijkse beleid van de beheerder en het beleggingsbeleid van de beleggingsfondsen. Het bestuur bestaat uit Ben-Ivar Kolster (in dienst per december 2004, bestuurder sinds november 2009) en Arco van der Veer (in dienst per november 2005, bestuurder sinds november 2009). Beide bestuurders zijn het gehele boekjaar voltijds werkzaam geweest bij het CFK. De Raad van Toezicht heeft een adviserende en controlerende taak. De Raad van Toezicht kent een onafhankelijke voorzitter, twee leden namens de VVCS, één lid namens ProProf en drie leden namens de FBO. Van de drie leden namens de FBO wordt er één voorgedragen in samenspraak met de KNVB. In december 2014 is Peter Gortzak op voordracht van de VVCS als lid van de Raad van Toezicht benoemd voor een periode van vier jaar. Gortzak is in het dagelijkse leven hoofd van de beleidsafdeling van APG, de uitvoeringsorganisatie van het grootste pensioenfonds 30