Algemene vragen over Inleiding Technische Bestuurskunde. 1. Goed inleiding TB toe kunnen passen vereist dat je

Vergelijkbare documenten
Wat is het probleem precies -) probleem expliciet maken. Wat moet er gedaan worden? -) probleem rationaliseren, objectief beste oplossing zoeken

Dillema s kunnen niet in een keer worden opgelost en voor de meeste is er niet een oplossing maar verschillende oplossingen.

Olde Bijvank Advies Organisatieontwikkeling & Managementcontrol. Datum: dd-mm-jj

Kwaliteit begrotingsprogramma's Gemeente Dordrecht Bijlage 1

Fileprobleem. Leerjaar 1, schooljaar De opdrachtgever

Reactie op SEO-studie naar welvaartseffecten van splitsing energiebedrijven

Hoofdstuk 6: Investeringsbeslissingregels

Criteria voor het advies inzake sluiting kerkgebouwen in Den Haag

Populaties beschrijven met kansmodellen

CO2-voetafdruk van beleggingen

Summary in Dutch 179

CO2-voetafdruk van beleggingen

Samenvatting en conclusie

Samenvatting. Samenvatting 8. * COgnitive Functions And Mobiles; in dit advies aangeduid als het TNO-onderzoek.

Hoofdstuk 26: Modelleren in Excel

Kosteneffectiviteit en het programma Beter Benutten

PRAKTISCHE INVULLING VOOR OPTIMALISATIEMODEL PLAATSING GEURSENSOREN. Door: Bertus van der Weijst Stagiair Wageningen Universiteit

Waar Bepaal ten slotte zo nauwkeurig mogelijk waar het onderwerp zich afspeelt. Gaat het om één plek of spelen meer plaatsen/gebieden een rol?

Businesscase: titel. Businesscase. Titel. Auteur: Versie: Datum: Pagina 1 van 5

Leren bedrijfseconomische problemen op te lossen door het maken van vakspecifieke schema s

Netwerkdiagram voor een project. AOA: Activities On Arrows - activiteiten op de pijlen.

Capaciteitentest HBO. Denkvermogen en denkstijl

Taxanomie van Bloom en de kunst van het vragen stellen. Anouk Mulder verschil in talent

Rekentermen en tekens

Advies van de commissie van economische deskundigen over de CPB studie Economisch optimale waterveiligheid in het IJsselmeergebied *

Werken met eenheden. Introductie 275. Leerkern 275

WINSTCALCULATOR. Gebruik van de tool Voorbeeld

Workshop voorbereiden Authentieke instructiemodel

CO2-voetafdruk van beleggingen

Opdrachten Toeval Opdrachten Toeval Opdracht 1.1 (Bestaat toeval) Opdracht 1.2(toeval in de natuur)

1 Rekenen in eindige precisie

Quick scan programmabegroting. Bestuurlijk rapport. Rekenkamercommissie Alphen aan den Rijn

Grofweg zijn er twee typen redeneervraagstukken. A. Gedrag van een formule verklaren. B. Het doorzien van de structuur van de formule.

Netwerkdiagram voor een project. AON: Activities On Nodes - activiteiten op knooppunten

1. Reductie van error variantie en dus verhogen van power op F-test

plan facilitators Werkvorm: problemen verbinden

Stappenplan Social Return on Investment. Onderdeel van de Toolkit maatschappelijke business case ehealth

HANDREIKING REKENEN 2F MBO

Laag Vaardigheden Leerdoelen Formulering van vragen /opdrachten

DAP Toepassing in de Praktijk

Rijke Lessen. zetten je aan het denken. Handleiding(etje) Minka Dumont 26 november 2009 SLO - Landelijke Plusklasnetwerkdag

Combinatoriek groep 1 & 2: Recursie

De Taxonomie van Bloom Toelichting

Continuous Learning in Computer Vision S.L. Pintea

6 Valkuilen bij het maken van testvragen die eenvoudig zijn te ontwijken. Meer informatie? Bezoek ons op

De Businesscase Light

omschrijven wat je ermee bedoelt. Dat geldt dus ook voor dom en de vraag of je dat met een IQ-test kunt meten. Dan naar een ander aspect van de

ontwerpdocumentatie doelgroep

Mengsel mix. Elieke van Sark en Liza Fredriks

BIJLAGE I: Artikelsgewijze analyse PGB Compensatieregeling

Lightrail verbinding Hasselt Maastricht : een kosten-baten analyse

8. Analyseren van samenhang tussen categorische variabelen

HANDREIKING REKENEN 3F MBO

Van huidige situatie naar gewenste situatie

Rendement, Effectief rendement, IRR, wat is het nu?

Hoe zou je dit vertellen aan iemand die er vandaag niet bij is? Leerlingen helpen om wiskunde te begrijpen: Vragen die: Ben je het er mee eens?

Nordex Windturbine type

1

CO 2 -uitstootrapportage 2011

WISKUNDE B-DAG november uur

Methodiek voor de analyse van het economisch evenwicht van een concessie voor openbaar personenvervoer per spoor

Rekenen aan wortels Werkblad =

Nationaal verkeerskundecongres 2018

3 november Inleiding

3. Structuren in de taal

Behoeftes rijksambtenaren in kaart Flitspanelonderzoek oktober Een uitgave in het kader van het strategisch personeelsbeleid Rijk

Hoofdstuk 3: Arbitrage en financiële besluitvorming

Een vragenlijst voor de Empowerende Omgeving

Aannames Energie-U/ Kema/ECN/BvLW Energie U Kema/ECN BvLW Eenheid. Nordex N100 Nordex N100

MKBA Rotterdamse Klimaatadaptatie Strategie. Rotterdam, november 2012

Operationaliseren van variabelen (abstracte begrippen)

Beroepsproducten in GradeWork

3.2 Effecten van onbemande snelheidshandhaving op autosnelwegen in Vlaanderen

Dienst Identiteit & kwaliteit Guimardstraat BRUSSEL

Samenvatting (Summary in Dutch)

Je financiële jaarbegroting

Examen Discrete Wiskunde donderdag 12 april, 2018

De Keukentafel Uitdaging

Basisvaardigheden algebra. Willem van Ravenstein Den Haag

Wiskunde 2 september 2008 versie Dit is een greep (combinatie) van 3 uit 32. De volgorde is niet van belang omdat de drie

Geldwisselprobleem van Frobenius

Impactmeting: een 10 stappenplan

Docentenblad Tricky Tracks

MONITOR ELEKTRICITEITSPRODUCTIE

Universiteit Utrecht Faculteit Wiskunde en Informatica. Examen Optimalisering op maandag 18 april 2005, uur.

Gunningsmethodieken gewichten en scoren. Datum: 30 januari 2017 Spreker: Prof. dr. Jan Telgen

Correctievoorschrift HAVO

Ketenanalyse uitbesteed transport. Goedgekeurd door: H. van Wijk

Amsterdam lapt regels preventief fouilleren aan haar laars. 26 maart 2013, Peter van de Wijngaart

PARADOXEN 1 Dr. Luc Gheysens

Introductie. De onderzoekscyclus; een gestructureerde aanpak die helpt bij het doen van onderzoek.

Capaciteitentest MBO. 1. Inleiding

DE NETWERKTHERMOMETER LEERLINGEN INSTRUCTIE

Luchtkwaliteit in Zeist

Module: Ontbrekende schakel in netwerk

Beoordeling van investeringsvoorstellen

Uitwerkingen oefeningen hoofdstuk 2

Combinatorische Algoritmen: Binary Decision Diagrams, Deel III

Enkele valkuilen om te vermijden

Transcriptie:

Algemene vragen over Inleiding Technische Bestuurskunde 1. Goed inleiding TB toe kunnen passen vereist dat je a. Goed leert om uit een veelvoud van alternatieven de klant te adviseren over wat zij het beste kan doen. b. Goed leert om zo exact mogelijk de werkelijkheid na te bootsen in een numeriek model. c. In een presentatie naar een opdrachtgever duidelijk kunt aangeven welk alternatief hij beter kan implementeren dan een ander. d. Jezelf afremt om in oplossingen te denken. Het goede antwoord is D. Analisten adviseren geen klanten, noch geven zij aan welk alternatief beter is dan een ander, zij helpen hen slechts om zelf een keuze te maken voor een alternatief. Modellen bouwen kan nuttig zijn voor een opdrachtgever, maar het gaat er dan niet om de werkelijkheid na te bootsen, maar om een representatie van die werkelijkheid te hebben, liefst zo simpel mogelijk, die iemand praktisch kan ondersteunen bij het maken van keuzes. Iedereen heeft de tendens om bij het ervaren van een probleem de dichtstbijzijnde oplossing die lijkt te voldoen te omarmen. Juist dat moet je als analist afleren om zo je klant te kunnen helpen om uit een veel bredere set van mogelijke oplossingen (alternatieven) een keuze te kunnen maken. 2. Een studente ontwerpt verschillende SMART-modellen tijdens haar analyse, elk model specifiek voor een actor in een bepaald scenario. Wat doet zij? a. Het probleem rationaliseren. b. De status van het systeem beschrijven. c. De klant aangeven welk alternatief moet worden gekozen. d. Geen van bovenstaande antwoorden is juist. Het goede antwoord is A. Het rationaliseren is het vergelijken van alternatieven mogelijk maken door middel van impact tabel, score card of SMART (zie hoofdstuk 5 in het boek). Het probleem expliciteren gebeurt aan het begin van de analyse, door middel van onder meer een probleemstelling en een doelenboom. Een systeem beschrijven doe je met een causaal diagram en een probleemdiagram, in feite maak je daarmee ook het probleem expliciet. In de rol van analist geef je je klant niet aan welk alternatief moet worden gekozen, je ondersteunt slechts je klant bij het maken van die keuze door het probleem expliciet te maken en te rationaliseren.

3. Welk uitspraak is juist? a. De spanningen in de probleemstellingen komen terug als (sub)doelen in de doelenbomen. b. De criteria die als startpunt dienen voor het causaal diagram zijn afgeleid uit de doelenbomen. c. Voor elk scenario is er een impact tabel waarin alternatieven met elkaar worden vergeleken op een evenwichtige set criteria. d. A, B en C zijn alle juist. Het juiste antwoord is D. De drie antwoorden beschrijven heel duidelijk de consistentie en samenhang tussen de verschillende technieken van Inleiding TB. Probleemstellingen zijn een eerste model om voor een actor expliciet te maken hoe hij/zij het probleem ziet. Doelenbomen doen dat in meer detail en ook op een meer meetbaar niveau. Maar beide modellen gaan over hetzelfde probleem, vanuit het perspectief van dezelfde actor. Er moet dus sterke overeenkomst zijn. Hetzelfde geldt voor de systeembeschrijving met het causaal, dat moet gebaseerd zijn op wat de actoren belangrijk vinden (de criteria). Idem voor de impact tabellen: in elke mogelijke toekomst zullen de effecten van de alternatieven anders zijn, daarom maak je een impact tabel voor al die mogelijke toekomsten, dus voor elk scenario. In die tabellen vergelijk je natuurlijk wel dezelfde alternatieven op dezelfde criteria, alleen de scores zullen waarschijnlijk (hoeft niet altijd!) steeds anders zijn. We spraken hier uitgebreid over in de colleges 1, 2, 3 en 6. Probleemstelling 4. Voor welke actor of actoren maken we (een) probleemstelling(en) in een klassieke Inleiding TB analyse? a. Alleen voor de klant, hij is immers leidend in de analyse. b. Alleen voor de belangrijkste actor in het actorenveld, die is immers in staat om ook echt veranderingen in het systeem aan te brengen. c. In principe voor alle actoren die in het probleemveld betrokken zijn. d. Geen van de bovenstaande antwoorden is juist. Het juiste antwoord is C. Door het maken van probleemstellingen voor iedereen die betrokken is in het probleem, kunnen de dilemma s en spanningen in het probleem goed worden weergegeven. Wat uiteindelijke de hoofdspanning is die je in de centrale probleemstelling noemt is een keuze. De spanningen die gelden voor alle actoren moeten op de een of andere manier wel tot uiting komen in de doelenbomen en daarna in de keuze voor de criteria voor de verdere analyse. Let er op dat je niet alleen voor je klant probleemstellingen maakt! Hoe kom je anders achter de spanningen die er in het probleem bestaan? Juist de veelvoud aan percepties op het probleem is kenmerkend voor multi actor complexiteit.

Tegelijkertijd is echt IEDEREEN wel een beetje te veel van het goede. Zo absoluut is het ook niet, het gaat om alle betrokkenen, mensen die wat te winnen of verliezen hebben, die een belang hebben. En dat zijn er veel minder dan iedereen. 5. Hoe kunnen we de geluidsisolatie optimaliseren met lage kosten? Dit is een voorbeeld van een a. Juiste probleemstelling: scherp en duidelijk voor iedereen. b. Onjuiste probleemstelling: de woorden hoe kan ik en zonder dat zijn niet gebruikt. c. Onjuiste probleemstelling: er wordt te veel gefocust op slechts een alternatief. d. Onjuiste probleemstelling: er staat een werkwoord in. Het juiste antwoord is C. Deze probleemstelling richt zich op een alternatief, namelijk geluidsisolatie als oplossing voor het probleem. Maar voor welk probleem? Dat wordt hier namelijk niet genoemd! Ook door het woord optimaliseren richt deze probleemstelling zich op een alternatief, er is er namelijk maar eentje optimaal. Helaas is het woord optimaal voor iedere actor anders, zodat je er nooit uit kunt komen. Let er op dat D onjuist is, er staat inderdaad een werkwoord in, optimaliseren, maar dat het een werkwoord is is hier niet het probleem. Wel dat het (werk)woord optimaliseren in de probleemstelling staat. Werkwoorden wil je vooral voorkomen als je doelen maakt, doelen zijn immers systeemtoestanden waar je naar streeft. Zodra je dan werkwoorden introduceert beschrijf je een actie en niet op een systeemtoestand. 6. Welke uitspraak is juist? a. Vergelijkingen die je opstelt aan de hand van je causaal relatie diagram horen bij de fase actoranalyse van je probleemanalyse. b. De probleemformulering: Hoe kan het gevaar op een overstroming worden verlaagd terwijl de overheid niets wil doen? is een goede probleemformulering c. De probleemformulering: Hoe kunnen we de efficiëntie van een Unilever margarine fabriek verhogen zonder dat de productiekosten worden verhoogd? is een goede probleemformulering d. Geen van de uitspraken is juist. Het juiste antwoord is D. A is onjuist, vergelijkingen representeren het causaal diagram en zijn dus actoronafhankelijk. De actoranalyse brengt de actoren in kaart en hun doelen. B heeft geen dilemma, hier wordt wel een wens aangegeven en vervolgens naar een andere actor gewezen als schuldige waarom die wens niet kan worden vervuld. In een dilemma schets je twee factoren, de een wenselijk, de ander onwenselijk. Het probleem bestaat daarin dat je beide factoren wilt ontkoppelen van elkaar, dan heb je het probleem opgelost. Wel vliegen, geen geluidsoverlast.

C is onjuist, omdat kosten onderdeel is van efficiëntie, is er geen echt dilemma. Onderaan p.33 van je boek vind je het kopje an apparent dilemma dat uitlegt waarom deze probleemformulering geen goede probleemformulering is. Let erop dat het gebruik van het woord efficiënt op zich niet het probleem is. Het probleem zit m er in dat je efficiënt als formulering gebruikt IN COMBINATIE met de factor productiekosten. Daar zit overlap in en daardoor is er iets mis met het dilemma. 7. Welke uitspraak is juist? a. De probleemstelling: Hoe kan de tunnel worden gebouwd, zonder dat de natuur wordt beschadigd? is een goede probleemformulering. b. De probleemformulering: Hoe kan de uitstoot van CO 2 worden geminimaliseerd, zonder dat het ten koste gaat van de flexibiliteit van transport voor forenzen? is een goede probleemformulering c. De probleemformulering: Hoe kan er een goedkope energievoorziening voor de Nederlandse burgers worden gecreëerd, zonder dat het milieu te veel wordt belast? is een goede probleemformulering d. De probleemformulering: Hoe kunnen we efficiënt transport realiseren, zonder dat de kosten voor de burger te hoog op lopen? is een goede probleemformulering Het juiste antwoord is C. A is onjuist, omdat er een duidelijk alternatief wordt genoemd, zie p. 35 van je boek. Waarom wil je eigenlijk een tunnel bouwen? B is onjuist, omdat minimaliseren niet zou moeten worden gebruikt in je probleemformulering, zoals te lezen is in het midden van pagina 36 in je boek. D is onjuist, omdat efficiëntie en kostenreductie overlappende begrippen zijn waardoor er geen goed dilemma is gecreëerd. Nogmaals, efficiëntie is niet het probleem (zie ook vraag 6), maar de combinatie van de begrippen efficiëntie en kostenreductie die elkaar overlappen, waardoor er geen echt dilemma is. C zou een goede probleemformulering kunnen zijn bij de doelenboom die op p.41 van je boek staat.

Causaal relatie diagram 8. Welke van onderstaande factoren met bijbehorende eenheid is juist gespecificeerd? a. Uitstoot van NO x [ton/jaar] b. Frequentie buslijn [frequentie] c. Aandeel groene stroom gebruik [%] d. Personeelskosten [ ] Het goede antwoord is A. B: Wanneer de frequentie van een buslijn gemeten wordt, is het noodzakelijk dat er ook een tijdsperiode wordt aangegeven. Rijden er 6 bussen per uur? Of 6 bussen per dag? Alleen frequentie noemen als eenheid zegt dat niet, wat meet je dan? C: Aandeel duidt op een percentage. Als eenheid is het percentage prima, maar dan moet het wel gespecificeerd worden, dus inclusief een eenduidige beschrijving van wat in de teller en noemer staat. Dat is hier niet het geval. D: Ook bij het meten van personeelskosten moet een tijdsperiode worden aangegeven. Als er nu personeelskosten van X euro gemeten worden, is het niet duidelijk of dit per dag, per maand of per jaar is bijvoorbeeld. 9. Welke van onderstaande factoren met bijbehorende eenheid is juist gespecificeerd? a. Belemmerende weersomstandigheden [sneeuw] b. Reistijd [uren] c. Efficiëntie werkdag [ziektemeldingen] d. Geen van de factoren is juist gespecificeerd Het goede antwoord is D. A is onjuist, omdat belemmerende weersomstandigheden niet alleen met sneeuw heeft te maken en de eenheid sneeuw ook geen eenheid is, maar op zichzelf weer een factor. Belemmerende weersomstandigheden kan ook met heftige regenval te maken hebben. B is onjuist, omdat het geen tijdseenheid aangeeft (reistijd per dag?) en ook niet of het per persoon geldt of voor een soort baan. Wat sowieso ook niet goed is, is dat de eenheid in het meervoud is gespecificeerd, dat moet [uur] zijn, anders weet je niet wat je moet tellen. C is onjuist, omdat het aantal ziektemeldingen een aparte factor is en de analist hier blijkbaar een causaal verband veronderstelt met efficiëntie. Je kunt dan beter de factor aantal ziekmeldingen per dag gebruiken met als eenheid [ziekmelding/dag].

10.Welke van onderstaande factoren met bijbehorende eenheid is juist gespecificeerd? a. Doorstroming (%: gereden snelheid/toegestane snelheid) b. Olieprijs (euro/vat) c. Weggebruikers (aantal) d. Capaciteit wegen (m 2 ) Het goede antwoord is B. A is onjuist, aangezien de doorstroming niet per se beter is als de auto s een snelheid rijden die dicht bij de toegestane snelheid ligt. Wellicht is de factor reistijd een betere factor om hier te gebruiken. C is onjuist, omdat aantal niet duidelijk gespecificeerd is. Welke weggebruiker? En waar zit de afbakening qua tijd en locatie? Aantal is ook nog eens juist de factor. De capaciteit van een weg wordt doorgaans gemeten in het maximum aantal voertuigen dat per tijdseenheid een bepaald meetpunt kan passeren, en niet in weg oppervlakte. Daarnaast is niet duidelijk hoe het wegoppervlak als eenheid voor capaciteit is afgebakend: meet je de oppervlakte van alle soorten wegen (snelwegen, wegen in de bebouwde kom), van heel Nederland, of binnen een gemeente? En hoe dient dit getal vervolgens door actoren geïnterpreteerd te worden? Antwoord D is daarom ook onjuist. De olieprijs kun je op verschillende manieren weergeven. Vaak wordt er een prijs in dollar per vat gebruikt, maar je kunt ook euro per liter, of euro per vat gebruiken. Deze eenheden zijn eenduidig in elkaar om te rekenen. Doorstroming meten in snelheid betekent dat je doorstroming representeert door snelheid. Dat is op zich geen probleem, maar dan moet je in je analyse vermelden dat je het concept doorstroming wilt meten, dat dat niet direct kan, maar dat je dat doet door een representatie van doorstroming met de factor snelheid en dat je die snelheid meet. Denk aan onze driekoloms tabel op het college met een kolom concept, eentje met factor en eentje met eenheid. Vaak zijn het vage concepten, zoals het weer die je wilt representeren met meer concrete factoren, maar doorstroming zou ook kunnen, omdat er meerdere interpretaties zijn hoe je dat meet. Laat maar zien dus, met welke factoren in de tweede kolom. Maar zorg er voor dat de factoren in kolom 2 en eenheden in kolom 3 echt eenduidig en goed overeenkomen met elkaar!

Afschatten 11.Welke van de volgende afschattingen is methodologisch correct? a. Het spookverbruik van elektriciteit is ongeveer 6 MW per stad. b. Nederlandse studenten hebben in totaal ongeveer 1 miljard euro aan leningen uit staan. c. De Jaffalaan (waar de faculteit TBM aan staat ) is ongeveer 200 meter lang. d. Er staan ongeveer 100 bomen in de Jaffalaan. Het juiste antwoord is C. Bij afschattingen gaat het er om dat je getallen produceert voor een factor die enigszins controleerbaar zijn en waar mensen een gevoel voor orde grootte bij kunnen hebben. Correct volgens de methodiek van afschatten (dus: methodologisch correct) is het als je bij een getal dat je afschat dus gebruik maakt van andere getallen waarbij voor elk getal mensen een gevoel voor orde grootte kunnen hebben. Voor de lengte van een straat kan dat, orde grootte. Voor het verbruik van een auto kan dat ook. Maar niet voor het spookverbruik van een stad, het aantal inzittenden van een trein, etc. Die getallen moet je afschatten op basis van berekeningen met andere getallen waar je wel een orde grootte gevoel bij kunt hebben. Zoals het aantal wagons in een trein, het aantal stoelen in een wagon en de bezettingsgraad. Als je die getallen vermenigvuldigt heb je orde grootte een idee van het aantal inzittenden van een trein. Spookverbruik kun je afschatten, maar schat dan eerst het aantal inwoners van een stad af en hoeveel apparaten elke inwoner (of elk huishouden) op stand-by heeft staan. Een totaal leenbedrag kun je afschatten, maar schat dan eerst het aantal studenten goed af (bijvoorbeeld door aantal studentensteden, of aantal universiteiten en een gemiddeld aantal studenten per universiteit) en vervolgens per student een leenbedrag. Vergelijk het totaalbedrag ook eens met het aantal inwoners van Nederland om te zien of het orde grootte wel kan. Hoeveel bomen staan er in de Jaffalaan? Vraag je af hoe lang die laan is en hoeveel ruimte er tussen twee bomen zit (bijvoorbeeld: 200 meter lang?, 10 meter tussen elke boom?, dan in totaal 20 bomen!). En staan die bomen aan beide kanten van de weg of niet? Enkele rij, of dubbele? Etc. Let er op dat het bij afschatten om orde-grootte gaat (dus binnen de marge van 10x kleiner en 10x groter). Als je rekent schrijf je je eindantwoord dan ook niet in te veel significante cijfers op. Dus geen 40000, maar 4*10 5. Tussenberekeningen, zoals hoe lang de Jaffalaan is, schrijf je gewoon op als 200 meter, maar interpreteer je niet als zijnde zo nauwkeurig als 199,5-200,5 meter, maar als tussen de 20 meter en 2000 meter. Het gaat er hier om dat je een orde grootte gevoel hebt voor deze tussenafschatting, zodat je met een aantal van dit soort factoren een afschatting kunt maken voor iets waarvoor je orde grootte geen enkel gevoel kunt hebben (zoals het spookverbruik van een stad).

Onzekerheid en Scenario s 12.Kun je bij een scenario-analyse theoretisch er voor kiezen om slechts 1 scenario in je analyse te beschouwen? a. Nee, dan zou je in feite zeggen dat je weet hoe de toekomst er uit ziet. b. Ja, dat is het theoretisch minimum. c. Ja, als er maar 1 externe factor is. d. Nee, dan kun namelijk ook maar 1 SMART produceren. Het goede antwoord is A. Als er geen externe factoren zijn, betekent dat dat de probleemeigenaar geen rekening hoeft te houden met factoren die buiten zijn invloed om het systeem veranderen (en dus de criteria). In dat geval doe je GEEN context scenario analyse. Zodra je dat wel doet, in dit geval met 1 scenario, geef je aan dat er WEL externe factoren zijn en dus dat er onzekerheid in het probleemveld zit. Dat ene scenario is dan in feite geen scenario (plausibele toekomst), maar een beschrijving van de toestand van het systeem zoals je verwacht dat het zal zijn (een voorspelling dus eigenlijk). Je geeft dan namelijk aan dat er geen noemenswaardige onzekerheid in je systeem zit en dat je dus weet hoe het er in de toekomst uit zal zien. 13.Voor een niet nader genoemde casus is de volgende matrix opgesteld met de classificatie van externe factoren A t/m F. Lage impact Hoge impact Lage onzekerheid A Hoge onzekerheid B, C D, E, F Hoeveel scenario s kunnen theoretisch minimaal geformuleerd worden? a. 2 b. 8 c. 3 d. 4. Het goede antwoord is B. De scenario variabelen zijn de externe factoren met hoge impact en hoge onzekerheid, dus de drie externe factoren D, E en F. Voor scenario schetsen dienen minimaal twee plausibele waarden per externe factor gespecificeerd te worden (anders is er geen onzekerheid). In totaal kunnen daarom 2^3=8 scenario s minimaal, theoretisch, geformuleerd worden.

14.Een analist heeft de volgende scenario variabelen met plausibele minimum en maximum waarde geïdentificeerd: Scenario variabele Lage waarde Hoge waarde Olieprijs $ 70 / barrel $ 250 / barrel Verblijfskosten 40 / persoon / nacht 200 / persoon / nacht Op basis hiervan heeft deze analist de volgende 4 scenario s geformuleerd: Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3 Scenario 4 Lage olieprijs: $ 70 / barrel Hoge olieprijs: $ 250 / barrel Lage verblijfskosten: 40 / persoon / nacht Hoge verblijfskosten: 200 / persoon / nacht Welke uitspraak over deze scenario formulering is juist? a. Bovenstaande scenario formulering op basis van de geïdentificeerde scenario variabelen is juist. b. Het aantal geformuleerde scenario s op basis van de geïdentificeerde scenario variabelen met plausibele waarden is onjuist. c. De combinatie van scenario variabelen tot context scenario s op basis van de geïdentificeerde scenario variabelen is onjuist. d. Zowel antwoord B als C zijn juist. Het goede antwoord is C. Er zijn twee scenario variabelen geïdentificeerd met in dit geval elk 2 plausibele waarden: een minimum en maximum waarde. Het aantal te formuleren scenario s is in dat geval gelijk aan 2^2=4 scenario s, net zoals in deze uitwerking is gedaan. Antwoord B, en daarmee antwoord D, zijn onjuist. Wanneer twee scenario variabelen geïdentificeerd zijn, bestaat elk scenario uit een waarde van elk van de scenario variabelen. Een scenario zou in dit geval kunnen zijn: hoge olieprijs ($ 250 / barrel) en lage verblijfskosten ( 40 / persoon / nacht). In bovenstaande uitwerking zijn de context scenario s echter niet gecombineerd uit een plausibele waarde van elk van de scenario variabelen: elk scenario bestaat slechts uit 1 waarde van 1 scenario variabele: welke waarde de andere scenario variabele in dat scenario heeft blijft onduidelijk. Antwoord C is daarmee juist.

Vinden van alternatieven 15.Welke van onderstaande opties zijn manieren om alternatieven te vinden in een klassieke Inleiding TB analyse? a. Brainsketching en brainwriting. b. Bestuderen van literatuur en de suggesties van de actoren in je probleemveld. c. Identificeren met behulp van het causaal diagram en brainstorming. d. Alle bovenstaande antwoorden zijn goed. Het goede antwoord is D. Zie voor details hierover hoofdstuk 3 van het boek en onze discussies in college 4, waarin we onder andere met elkaar alternatieven hebben gezocht (en gevonden!). Doelenanalyse 16.Welke uitspraak is, ongeacht de casus, juist? a. Een goed hoofddoel voor een minister zou welzijn burgers kunnen zijn. b. Een goed hoofddoel voor een commerciële organisatie zou continuïteit kunnen zijn. c. Drie mogelijke subdoelen voor het hoofddoel Duurzame Energievoorziening zouden, enigszins afhankelijk van hoe je duurzaam definieert, betaalbare energievoorziening, betrouwbare energievoorziening en milieuvriendelijke energievoorziening kunnen zijn. d. Geen van bovenstaande uitspraken is juist. Het juiste antwoord is C. De hoofddoelen genoemd onder A en B zijn te algemeen. Ze zijn altijd waar, ook zonder dat er een probleem is. De vraag is juist wat deze hoofddoelen betekenen bij een specifiek probleem. We spraken hierover uitgebreid in college 2 en 3. Het voorbeeld onder C hebben we in het college letterlijk besproken naar aanleiding van een vraag uit de zaal. Let er op dat continuïteit een typisch belang is van een commerciële organisatie, iets dat ze altijd willen, ook zonder dat er een probleem is. De vraag is wat continuïteit betekent in een bepaalde probleem situatie, daaruit volgt het hoofddoel. Continuïteit is dus geen goed (geen praktisch) hoofddoel omdat je anders veel te veel algemene criteria krijgt die niets met het probleem te maken hebben.

Je kunt discussiëren of betaalbaarheid wel valt onder duurzaam. Meestal wel, gezien de gangbare operationalisatie van onder meer Brundtland en Shell in people, planet en profit, met andere woorden, belangen van sociale aard, milieu aard en financiële aard. Er zijn meer betekenissen natuurlijk, vandaar ook de toevoeging zou kunnen zijn in de antwoordoptie. 17.Welke uitspraak is juist? a. Minder CO 2 uitstoot in [ton/dag] is een goede combinatie van doel en eenheid. b. Minder CO 2 uitstoot in [μg/m 3 ] is een goede combinatie van doel en eenheid. c. Minder CO 2 uitstoot in [%/dag] is een goede combinatie van doel en eenheid. d. Meerdere van bovenstaande combinaties zijn correct. Het juiste antwoord is A. B: is de eenheid van concentratie en niet van uitstoot. Let er op dat als je dit antwoord als correct beschouwd, je in feite een causale relatie veronderstelt tussen uitstoot en concentratie. Namelijk, dat een hogere uitstoot ondubbelzinnig en direct leidt tot een hogere concentratie. Dat is zeker niet zomaar het geval, de concentratie is afhankelijk van veel andere zaken, zoals windrichting, windkracht, vermenging van lagen in de atmosfeer, opname van CO 2 door onder andere planten, etc. Je kunt de concentratie wel meten natuurlijk, maar dan moet je ook concentratie opnemen als factor in je causaal, of als criterium: Concentratie CO 2 in de lucht in [μg/m 3 ]. C: het percentage is niet gedefinieerd, dus je weet niet wat je moet meten voor de getallen in de teller en in de noemer. Gezien de toevoeging /dag, zal het hier ook wel om een verschil gaan, dus een afname per dag. Dat meten in een percentage is vrij lastig. Als iets elke dag met een bepaald percentage afneemt, hebben actoren dan nog gevoel voor wat dat getal inhoudt? 18.Welke uitspraak is juist? a. De doelenboom dient om alternatieven te identificeren. b. In een doelenboom kunnen spanningen tussen doelen inzichtelijk worden gemaakt. c. Een doelenboom remt het denken in oplossingen af. d. Zowel B als C zijn correct. Het goede antwoord is D. Zie de slides van college 2 en onze discussie daarover. Doelenbomen gebruik je zeker niet om alternatieven te vinden. Wel om spanningen te benadrukken en om het denken in oplossingen af te remmen. Doordat je tegelijkertijd meerdere doelen ziet, kun je ook meteen zien hoe die met elkaar mogelijk in spanning zijn. Zo wil je kwaliteit hoger hebben, maar ook

de kosten reduceren. Zo wil je mobiliteit houden en meet je dat in het aantal kilometers dat iemand rijdt per jaar, maar wil je ook de uitstoot in [ton/jaar] verminderen, etc. Je kunt dus wel degelijk spanningen laten zien in een doelenboom. We bespraken dit uitgebreid in college 2, maar ook tijdens de uitwerking die we live met de klant (Suzanne) maakten in college 5. 19.Een TB-analist is een aantal jaren geleden betrokken geweest bij de realisatie van de Hanzelijn, de nieuwe spoorlijn tussen Lelystad en Zwolle, welke in december 2012 officieel in gebruik is genomen. Met deze lijn ontstaat een snelle verbinding tussen Amsterdam / Schiphol en het noorden van het land. Aangaande deze casus heeft deze analist voor het Ministerie van Infrastructuur & Milieu de volgende probleemstelling opgesteld: Hoe kan bereikbaarheid verbeterd worden, zonder dat teveel schade aan de natuur ontstaat? Deze probleemstelling a. Kan een juiste zijn. b. Is onjuist, omdat het dilemma uit de probleemstelling te vaag geformuleerd is. c. Is onjuist, omdat het dilemma uit de probleemstelling een schijndilemma vormt samen met de wens uit de probleemstelling. d. Is onjuist, omdat de probleemstelling niet voldoende casus specifiek is. Het goede antwoord is D. Uit de probleemstelling blijkt duidelijk een spanning tussen bereikbaarheid enerzijds en natuur anderzijds: antwoord C is onjuist. Uiteraard dient schade aan de natuur in een doelenboom verder geëxpliciteerd te worden tot meetbare doelen, maar het dilemma is voldoende scherp en duidelijk geformuleerd om aan alle betrokken actoren de spanning duidelijk te maken tussen bereikbaarheid en natuur. Antwoord B is onjuist. Het probleem met deze probleemstelling is dat deze toepasbaar is voor vrijwel elke casus of elk probleem waar het Ministerie van Infrastructuur & Milieu bij betrokken is. Continu zal de afweging tussen bereikbaarheid en natuur / milieu gemaakt moeten worden: de probleemstelling laat niet duidelijk zien hoe deze specifiek op deze casus van toepassing is; wat het specifieke dilemma is bij de realisatie van de Hanzelijn. Dezelfde probleemstelling had ook geformuleerd kunnen worden bij de verbreding van een snelweg in Limburg, bijvoorbeeld. Antwoord D is daarmee juist. Hoewel je ook kan redeneren dat te veel schade niet specifiek genoeg is geformuleerd (wat inderdaad voor sommigen zo zal zijn) is dat hier niet de reden om de probleemstelling als onpraktisch aan te merken. Dat komt echt doordat de probleemstelling niet voldoende specifiek gericht is op de casus en voor veel situaties bruikbaar is.

Er zijn plannen om een kunstmatige berg in Nederland te bouwen, waarmee diverse bergsporten in Nederland beoefend kunnen worden in plaats van in het buitenland. Diverse actoren zien hiervoor de provincie Flevoland als geschikte locatie. Aangaande deze casus heeft een analist voor de actor Provincie Flevoland de volgende probleemstelling opgesteld: Hoe kunnen de mogelijkheden om bergsporten te beoefenen in Flevoland verbeterd worden, zonder dat het woongenot van inwoners in omliggende gemeenten afneemt? 20.Deze probleemstelling a. Kan een juiste zijn. b. Is onjuist, omdat het dilemma uit de probleemstelling te vaag geformuleerd is. c. Is onjuist, omdat de wens zoals geformuleerd in de probleemstelling niet overeenkomt met de wens zoals aangegeven in de casusbeschrijving. d. Is onjuist, omdat het dilemma zoals geformuleerd in de probleemstelling niet relevant is voor de provincie Flevoland. Het goede antwoord is A. Het dilemma uit de probleemstelling is scherp geformuleerd: de spanning met de geformuleerde wens blijkt hier duidelijk uit. Antwoord B is onjuist. Daarnaast is het dilemma ook relevant voor de provincie Flevoland, aangezien het probleem hier betrekking heeft op meerdere gemeenten. Juist in de situatie waarbij meer dan een enkele gemeente geraakt wordt door het probleem, kan een rol weggelegd zijn voor de provincie om het overkoepelende belang van de inwoners van deze verschillende gemeenten mee te wegen in de besluitvorming. Antwoord D is onjuist. De wens zoals in de probleemstelling geformuleerd komt niet 1 op 1 overeen met de beschrijving van de wens in de casus. Echter, dit is juist wat van een TB analist verwacht mag worden. In de casusbeschrijving wordt specifiek gefocust op 1 oplossing het bouwen van een kunstmatige berg om het beoefenen van bergsporten in Nederland / Flevoland te verbeteren. De analist stapt juist van deze ene oplossing af en heeft een wens geformuleerd die het echte, onderliggende probleem weergeeft. Antwoord C is dus onjuist. Bij deze vraag komen we in een beetje grijs gebied qua definitie. Voor veel mensen is de term woongenot duidelijk: het gaat hier om leef-kwaliteit in een woonomgeving. Voor anderen is woongenot juist een vage term die ze gedefinieerd willen zien in geluidsoverlast, gemiddelde woonkosten, aantal voorzieningen, etc. Dit blijft een keuze van de analist en de groep waar hij/zij in werkt. Is woongenot duidelijk voor iedereen of niet? In de statistische analyse kwam naar voren dat blijkbaar veel mensen vinden van niet, daarom zal ik antwoord B ook goed rekenen.

Vervolgens heeft deze analist voor de actor Provincie Flevoland de volgende doelenboom opgesteld: Populariteit bergsporten in Flevoland vergroten Meer bergsporters [bergsporter] Groter aandeel bergsporters [% aantal bergsporters / totaal aantal sporters] Goedkopere tarieven [Euro / dag] 21.Welke uitspraak over deze doelenboom is juist? a. Het hoofddoel van deze doelenboom kan een juiste zijn. b. Het hoofddoel uit deze doelenboom is met deze drie subdoelen op juiste wijze gedefinieerd. c. Het subdoel meer bergsporters met bijbehorende eenheid is op een juiste wijze geformuleerd. d. Het subdoel groter aandeel bergsporters met bijbehorende eenheid is op een juiste wijze geformuleerd. Het goede antwoord is D. Het hoofddoel van deze doelenboom bevat een werkwoord, wat daarmee een actie in plaats van een doel impliceert. Daarmee is dit hoofddoel niet op juiste wijze geformuleerd. Antwoord A is fout. Populariteit van bergsporten in Flevoland zou gedefinieerd kunnen worden door middel van het absolute aantal bergsporters en het aandeel bergsporters ten opzichte van het totaal aantal sporters. Echter, goedkopere tarieven is geen definitie van populariteit, maar een middel om populariteit te vergroten. Door de foutieve formulering van het hoofddoel wordt de keuze van een verkeerd subdoel in de hand gewerkt. Dit is dus geen definitie relatie, maar een causale relatie. Antwoord B is fout. Meer bergsporters als doel is in orde, echter de eenheid bergsporter bevat geen tijdseenheid. Als er nu 10000 bergsporters gemeten worden, zegt dit niks over of dit meer of minder is dan eerder: gaat het namelijk om 10000 bergsporters per dag, maand of jaar? Antwoord C is fout. Aandeel uit het subdoel van antwoord D wijst op een percentage. Te zien is in de eenheid dat inderdaad een percentage is gebruikt, waarbij teller en noemer netjes gedefinieerd zijn. Antwoord D is juist. 22.Welke uitspraak met betrekking tot de consistentie tussen de geformuleerde probleemstelling en opgestelde doelenboom voor de provincie Flevoland is juist?

a. Probleemstelling en doelenboom zijn consistent met elkaar. b. De doelenboom is consistent met de wens uit de probleemstelling, maar inconsistent met het dilemma uit de probleemstelling. c. De doelenboom is consistent met het dilemma uit de probleemstelling, maar inconsistent met de wens uit de probleemstelling. d. De doelenboom is inconsistent met zowel de wens als het dilemma uit de probleemstelling. Het goede antwoord is D. De doelenboom focust alleen maar op de populariteit van bergsporten in Flevoland. Echter, in de wens uit de probleemstelling wordt gesproken over het verbeteren van mogelijkheden om bergsporten te beoefenen in Flevoland. De subdoelen uit de doelenboom - meer bergsporters en groter aandeel bergsporters - hebben niet betrekking op het verbeteren van mogelijkheden voor bergsport: dan zou je eerder doelen als meer bergsportfaciliteiten en grotere capaciteit voor bergsport beoefenaars verwachten: doelenboom en wens uit de probleemstelling zijn dus inconsistent met elkaar. De doelenboom focust alleen maar op de populariteit van bergsporten: alle subdoelen zijn hier op gericht, zonder dat uit de subdoelen een spanning blijkt. De spanning uit de probleemstelling met het woongenot van inwoners van omliggende gemeenten blijkt geenszins uit de subdoelen van de doelenboom: doelenboom en dilemma uit de probleemstelling zijn dus ook inconsistent met elkaar.

Causaal relatie diagram en vergelijkingen Voor een niet nader gespecificeerde casus is een deel van het causaal relatie diagram hieronder weergeven. De vragen 26, 27 en 28 hebben betrekking op dit causaal relatie diagram. Tarief kaartje [Euro / kilometer] + Opbrengsten kaartverkoop [Euro / jaar] - + Zitplaatskans [% aantal aanwezige zitplaatsen / aantal treinreizigers] - + Aantal treinreizigers [reiziger / jaar] + Aantal nieuwe treinen [trein / jaar] + 23.Welke van onderstaande beweringen over dit causaal relatiediagram is juist? a. De twee causale paden die gespecificeerd zijn tussen tarief kaartje en opbrengsten kaartverkoop zijn beide plausibel. b. De causale relatie zoals gespecificeerd tussen opbrengsten kaartverkoop en aantal nieuwe treinen is plausibel. c. Er is één terugkoppellus ( feedbackloop ) aanwezig in dit causaal relatie diagram. d. Geen van bovenstaande beweringen is juist. Het goede antwoord is A. Tussen tarief kaartje en opbrengsten kaartverkoop is zowel een direct, korte termijn effect te zien (hoger tarief kaartje leidt tot hogere opbrengsten uit de kaartverkoop, als het overige gelijk blijft), als een indirect, lange termijn effect (een hoger tarief verhoogt de verplaatsingsweerstand voor treinreizigers, waardoor het aantal treinreizigers zal afnemen. Minder treinreizigers leidt, als het overige gelijk blijft, tot lagere opbrengsten uit de kaartverkoop). Beide causale paden zijn plausibel, en geven de trade-off weer die een besluitvormer ondervindt wanneer het tarief van een kaartje verhoogd zou worden. Antwoord A is juist; antwoord D is onjuist. Let er op dat het dus niet twee positieve causale mechanismen zijn, zoals iemand opmerkte, maar een positieve en een negatieve: een hogere prijs zal bij gelijkblijvend aantal reizigers leiden tot meer opbrengst. Maar, een hogere prijs zal ook leiden tot minder reizigers. En minder

reizigers zorgen voor minder opbrengst. Het laatste causale mechanisme is negatief, omdat er een negatief verband is tussen prijs en aantal reizigers. De relatie tussen opbrengsten kaartverkoop en aantal nieuwe treinen is niet causaal: hogere opbrengsten is niet de oorzaak van meer nieuwe treinen. Hiertussen zit een beslissing van een actor: deze relatie is dus zeker niet causaal en algemeen geldend. Antwoord B is onjuist. Er zijn twee feedbackloops aanwezig in dit causaal diagram. Een (negatieve) feedbackloop tussen zitplaatskans en aantal treinreizigers en een (positieve) feedbackloop tussen zitplaatskans, aantal treinreizigers, opbrengsten kaartverkoop en aantal nieuwe treinen. Antwoord C is onjuist. Netto Contante Waarde 24. Als de NCW negatief is, moet de klant per definitie dat alternatief verwerpen Deze uitspraak is a. Onjuist, er zitten altijd onzekerheden in berekeningen die je maakt bij de analyse van complexe multi actor problemen. b. Onjuist, anders is er geen sprake van een multi criteria, multi actor analyse. c. Juist, negatief verwachte inkomsten (verlies dus) zijn niet acceptabel. d. A en B kunnen beide goed zijn. Het goede antwoord is D. Met name bij overheidsprojecten treedt het weleens op dat NCW<0, omdat de cash in niet altijd goed te specificeren is (wat is de toegevoegde waarde van een snelweg precies in euro?). Wellicht dat dit zich bij commerciële bedrijven ook weleens voor doet. Hoe dan ook, alleen op de NCW kun je niet beslissen, dan voer je geen inleiding TB analyse uit, maar besluit je op slechts een criterium. Daar kun je bewust voor kiezen, maar niet in je rol als analist zoals beschreven in dit vak, in complexe multi actor omgevingen. Verder zitten er standaard veel onzekerheden in het oplossen van complexe multi actor problemen, zodat alleen afgaan op een criterium, of een berekening, erg onverstandig is. Bovendien kan een criterium nooit een dilemma weergeven. Een aantal studenten zochten bij deze vraag het antwoord alleen op basis van een NCW kun je geen keuze maken. In feite is dat antwoord B. In een complexe multi actor situatie alleen op NCW je keuze maken, is je keuze maken op slechts 1 criterium (NCW in dit geval) en dat is onlogisch en onpraktisch. 1 criterium kan nooit de spanning in een probleem representeren. Laat staan dat een aantal actoren het met elkaar eens zouden kunnen worden op welk enkel criterium iedereen met elkaar gaat beslissen welk alternatief wordt geïmplementeerd. Verder vroeg een student zich af of een NCW, die actorspecifiek was, wel past in een multi actor analyse. Interessante vraag! Voor elk alternatief kun je een NCW uitrekenen, waarbij je een inschatting maakt voor risico s en een grens aangeeft

voor de tijdstermijn. Die aannames maak je heel duidelijk expliciet, waardoor anderen de waarde van die NCW kunnen inschatten en zelf misschien een iets andere berekening maken. Dat maakt een NCW echter niet minder bruikbaar in een multi actor analyse, waar je met elkaar besluit welke criteria in de analyse mee te nemen of niet. Je geeft in je Score Card of SMART ook niet DE NCW berekening, maar EEN NCW berekening gebaseerd op jouw aannames, die je expliciet vermeldt. Misschien dat iemand anders in diezelfde tabel wel een andere berekening wil toevoegen en die berekening meer bij zijn/haar besluitvorming betrekt dan de andere NCW berekening. 25.Een bedrijf wil een inschatting maken van de effecten van een grootschalige, meerjarige reclamecampagne. Om te bekijken of deze campagne de investering over de jaren terugverdient, wordt de Netto Contante Waarde gebruikt. Het eerste jaar bestaat puur uit het voorbereiden en maken van de reclamecampagne, wat dat jaar 5 miljoen kost. Het tweede en derde jaar vindt de campagne plaats en is deze zichtbaar voor de doelgroep. Zowel in het tweede als derde jaar bedragen de kosten voor het bedrijf voor deze campagne 1 miljoen. In het eerste jaar dat de reclamecampagne aan publiek getoond wordt het tweede jaar dus levert de campagne 2 miljoen op aan extra opbrengsten voor het bedrijf. Elk daarop volgend jaar neemt deze opbrengst exponentieel af met 18%. Welk jaar is het eerste jaar dat de totale Netto Contante Waarde van dit project positief (>0) is? Veronderstel een totale r-waarde van 6%. a. Jaar 7 b. Jaar 8 c. De NCW wordt nooit groter dan 0 d. Geen van bovenstaande antwoorden is juist Het goede antwoord is B. Zie onderstaande ingevulde NCW tabel. De formule om de opbrengsten van de reclamecampagne vanaf het tweede jaar te berekenen is: Cash In = 2 * 0.82^t (waarbij t=0 gelijk is aan jaar 2). r=0.06 Tijd (t) 0 1 2 3 4 5 6 7 Totaal (1+r)^t 1 1.06 1.12 1.19 1.26 1.34 1.42 1.50 Cash In 0 2 1.64 1.34 1.10 0.90 0.74 0.61 Cash Out 5 1 1 0 0 0 0 0 Cash -5 1 0.64 1.34 1.10 0.90 0.74 0.61 Flow NPV -5 0.94 0.57 1.13 0.87 0.68 0.52 0.40 0.12 Alle waarden in miljoen Euro

De tabel laat zien dat de totale NCW over 8 jaar gelijk is aan 0.12 miljoen. Over 7 jaar is de NCW nog negatief: 0.12 0.40 < 0. Aangezien bij t=7 de totale NCW voor het eerst > 0 is, is jaar 8 (wat behoort bij t=7 uit de NCW tabel) het eerste jaar waarin de totale NCW positief is. Let er op dat je niet de vergissing maakt dat jaar 8 in het project ook tijdstap 8 is in de tabel. De tabel begint met t=0, in het heden, en telt dan in stappen van jaren door in de toekomst. De t=7 is jaar 8. 26.Netto contante waarde berekeningen worden uitgevoerd om een aantal redenen. Welke van de volgende redenen kan een juiste reden zijn? a. Met NCW berekeningen breng je in kaart hoe de waarde van geld mogelijk tijdsafhankelijk is. b. Voor een klant is het nuttig om te weten wat de verwachte waarde van een project is over meerdere jaren loopt. c. Een goede NCW berekening brengt risicogebieden in kaart en representeert ze in getallen zodat de vergelijking tussen alternatieven gemakkelijker wordt. d. Alle bovenstaande antwoorden zijn juist Het goede antwoord is D. Zie hoofdstuk 5 in het boek. Door inflatie heb je ook waardevermindering van geld. Je kunt dit op verschillende manieren in de NCW berekening meenemen. Bijvoorbeeld door uit te gaan van een vast rentepercentage (risicovrije rente) die je bij een bank krijgt. Dat is meestal de inflatie plus een klein beetje extra. Andere manieren kunnen ook, door gewoon iets op te tellen bij de r-waarde. Dit verandert allemaal niets aan de redenen waarom je een NCW gebruikt. De waarde van geld is weliswaar per definitie tijdsafhankelijk, echter of dit ook in je analyse zinvol is om mee te nemen is de vraag. Het hangt af van de lengte van het traject. Gaat het over zaken die je in een paar weken of maanden met elkaar analyseert, een alternatief kiest en implementeert, dan is een NCW soms minder belangrijk omdat er door de tijdsafhankelijkheid geen grote verschillen in waarde gaan ontstaan. Loopt het project over jaren, bijvoorbeeld de aanleg van een spoorlijn die er 100 jaar ligt, dan worden die verschillen wel heel groot en is een NCW wellicht wel interessant voor de betrokkenen om als criterium mee te nemen in de analyse.

Impact Tabel, Score Card en SMART Een energiebedrijf bekijkt verschillende alternatieven om de opwekcapaciteit te vergroten. De volgende probleemstelling is gehanteerd: Hoe kan de opwekcapaciteit worden vergroot, zonder dat de CO 2 -uitstoot te hoog wordt? Op dit moment hebben zij reeds één energiecentrale in gebruik. Een alternatief is om daarnaast een totaal nieuwe energiecentrale te bouwen. Een ander alternatief is om de capaciteit van hun huidige, reeds operationele, centrale te vergroten. Ook wordt een nulalternatief in de analyse meegenomen, waarbij geen maatregelen worden genomen. Hieronder is de Impact Tabel weergeven voor deze analyse. Extra capaciteit (MW) 0 200 95 CO 2 -uitstoot (miljoen ton/jaar) 30 60 40 Realisatiekosten (miljoen Euro) 0 600 350 De vragen 31 en 32 hebben betrekking op deze casus. 27.Stel een SMART op en geef aan welke van onderstaande beweringen correct is. Neem als gewicht voor de criteria 1.0 voor NCW, 3.0 voor extra capaciteit, 2.5 voor CO 2 -uitstoot en 1.5 voor realisatiekosten. Welke van onderstaande beweringen is juist? a. Op basis van deze criteria en gewichten komt het nulalternatief het gunstigste uit deze analyse naar voren. b. Op basis van deze criteria en gewichten komt het alternatief nieuwe centrale het gunstigste uit deze analyse naar voren. c. Op basis van deze criteria en gewichten komt het alternatief uitbreiden huidige centrale het gunstigste uit deze analyse naar voren. d. Geen van de antwoordopties A, B en C is correct. Het goede antwoord is D. Wanneer de SMART (na normalisatie en schaling in de juiste richting van het 3 e en 4 e criterium) wordt ingevuld: Alternatieven Criteria Gewicht Alternatieven Nulalternatief Nieuwe Uitbreiden Criteria centrale huidige centrale NCW (miljoen Euro) 0 60 18 Nulalternatief Nieuwe centrale Uitbreiden huidige centrale NCW 1.0 0 1 0.30 Extra capaciteit 3.0 0 1 0.475 CO 2 -uitstoot 2.5 1 0 0.67 Realisatiekosten 1.5 1 0 0.42 Gewogen som 4.00 4.00 4.02

Hoewel feitelijk gezien volgens de SMART het alternatief uitbreiden huidige centrale de hoogste score heeft op basis van deze criteria en gewichten, zijn de verschillen in gewogen som tussen de alternatieven zo klein dat onmogelijk geconcludeerd kan worden dat een alternatief gunstiger scoort dan een ander alternatief. Bedenk dat veelal veel schattingen en aannames gedaan moeten worden om de waarden voor de Impact Tabel te bepalen en dat de toekenning van gewichten voor de criteria vervolgens ook nog subjectief is. Een verschil van 0.02 is daarmee absoluut geen aanleiding om te concluderen dat het uitbreiden van de huidige centrale gunstiger zou scoren dan de andere alternatieven. Merk ook op dat je als analist normaliter naar aanleiding van de SMART analyse geen advies geeft aan je klant over wat het beste alternatief is. Je maakt de SMART zodat je de klant beter helpt bij het maken van zijn keuze. Let op dat niet alleen puur gekeken dient te worden naar het getalsmatig grootste getal en daarmee dus antwoord C gekozen wordt. Een analyse zoals we die als TB ers uitvoeren gaat altijd over complexe multi actor problematieken. Met veel onzekerheid. We moeten veel aannames maken en afschattingen om de klant te kunnen helpen met kiezen. Daar zijn we weliswaar goed in (het helpen met kiezen), maar dat betekent niet dat we de toekomst kunnen voorspellen of iets dergelijks. We modelleren, we vereenvoudigen, we maken inzichtelijk. Bij bijvoorbeeld een NCW schatten we risico s in waar we vervolgens mee rekenen. Realisatiekosten zijn ook grove schattingen. Een SMART is een hulpmiddel dat nuttig is als de verschillen in scores tussen de alternatieven groot zijn. Als dit de uitkomst van je SMART is, moet je echt op zoek naar andere manieren om je klant te helpen kiezen. In andere onderzoeks- en toepassingsvelden hebben kleine verschillen soms grote betekenis, bij het gebruik van een SMART in een TB achtige analyse is dat niet praktisch. We hebben met opzet het woordje analyse toegevoegd in de vraag en de antwoorden, om aan te geven dat het niet alleen een conclusie is die je op basis van de SMART trekt, maar op basis van het gebruik van de SMART in je analyse. Dan gaat het om een interpretatie van de SMART en niet om eenvoudigweg kijken welke alternatief bovenaan in de ranking staat. Let er op dat het hier dus niet om de precieze berekening gaat, maar om de interpretatie van de tabel. Je kunt niet kiezen op basis van deze kleine verschillen, daarvoor is de onzekerheid in het probleemveld en dus in de analyse te groot. Antwoord C is dus echt niet goed.

28.Voor het vergelijken van de verschillende alternatieven op basis van de gegeven probleemstelling in de vorige vraag zijn vier criteria gehanteerd (zoals weergeven in de Impact Tabel van de vorige vraag): NCW, extra capaciteit, CO 2 -uitstoot en realisatiekosten. Welke bewering omtrent de gekozen criteria is correct? a. De gekozen criteria zijn plausibel, aangezien deze consistent zijn met de wens en het dilemma uit de probleemstelling (zie de tekst voor vraag 31). b. De gekozen criteria zijn plausibel, omdat het hanteren van ongeveer vier (4) criteria in dit soort analyses de norm is. c. De gekozen criteria zijn niet plausibel, omdat er bij deze keuze sprake is van dubbeltellingen bij de vergelijking van de alternatieven. d. De gekozen criteria zijn niet plausibel, omdat alleen het dilemma en niet de wens - uit de probleemstelling door deze criteria gedekt wordt. Het goede antwoord is C. De gekozen criteria dekken zowel de wens (meer opwekcapaciteit) met het criterium extra capaciteit als het dilemma (niet teveel CO 2 -uitstoot) met het criterium CO 2 -uitstoot. Daarnaast wordt ook het kosten/baten aspect meegenomen, hetgeen doorgaans voor een energiebedrijf ook belangrijk is. Het probleem bij deze keuze van criteria is echter dat met zowel het criterium NCW als realisatiekosten dezelfde kosten van een alternatief worden meegewogen. Dit kostenaspect wordt dus dubbel meegeteld: hierdoor wordt een alternatief dat erg duur is dubbel gestraft door een lage score op zowel het criterium NCW als realisatiekosten. Dit leidt tot bias in de analyse, hetgeen de gekozen criteria niet plausibel maakt. 29. Er is gekozen voor de volgende probleemformulering: Hoe kunnen we de spitsmobiliteit op een verantwoorde wijze verbeteren zonder dat het de overheid te veel geld kost? Gekozen is voor de criteria: Investeringskosten [euro/jaar], Uitstoot broeikasgassen [g CO 2 /jaar], Filelengte [km in Nederland] en Netto Contante Waarde, NCW, [euro]. Anne: De eenheden van de criteria zijn plausibel Tim: De gekozen criteria zijn plausibel a. Zowel Anne als Tim hebben gelijk b. Geen van hen heeft gelijk. c. Alleen Tim heeft gelijk. d. Alleen Anne heeft gelijk.

Het goede antwoord is B. Anne heeft ongelijk omdat filelengte [km] nogal onduidelijk is: er staat geen tijdseenheid bij. De gekozen criteria zijn niet plausibel, omdat er overlap is bij NPV en investeringskosten. 30.Welke uitspraak is juist? a. Een impact tabel is niet actorspecifiek. b. Een score card is niet actorspecifiek. c. Een SMART is niet actorspecifiek. d. Geen van bovenstaande antwoorden is juist. Het goede antwoord is A. Alleen een impact tabel is onafhankelijk van enige actor, omdat deze alleen ruwe, gemeten of afgeschatte waarden bevat. Zowel een score card als een SMART is opgesteld voor een specifieke actor, door actorspecifieke voorkeuren (bijvoorbeeld in de vorm van weegfactoren) toe te voegen. Zie hoofdstuk 5 voor details en de inhoud van college 6. En tot slot 31.Welke van onderstaande beweringen is juist? a. Als je als TB er een rapport schrijft en de klant een bepaald alternatief wilt aanbevelen, is dat op zich geen punt als je maar duidelijk aangeeft dat je dan niet meer de rol van analist hebt (zoals in je eerdere analyse), maar die van adviseur. b. Als advocaat is het geoorloofd om informatie achterwege te houden die een bepaald alternatief in een slecht daglicht zou kunnen stellen. c. Zowel A als B zijn juist. d. Geen van alle antwoorden is juist. Het goede antwoord is C. Zie je aantekeningen van de eerste drie colleges, onze ruime discussie daarover in de zaal en de aankondiging dat een vraag over de rollen van analist, adviseur en advocaat in zowel toets als tentamen zouden zitten Essentie blijft: ken je rol. Ben je analist, dan adviseer je niet. Wil je wel adviseren, omdat je dat niet kunt laten, of omdat je klant er om vraagt, of om welke reden dan ook, prima, maar geef aan dat je vanaf een bepaald punt in je eindrapportage niet meer de (quasi-neutrale) analist bent, maar de adviseur die zelf interpreteert. Dit kun je ook aan de klant over laten. En pas op met adviezen. Klanten kunnen achteraf jou op het matje roepen (en verantwoordelijk stellen) als je advies niet goed was. Nog een reden om de klant te laten kiezen