Oefeningen bij les 3 Oefening 1 Vertaal de zinnen naar het Marokkaans. 1 Wie ben jij (v)? Ik ben Fatima. 2 Komt hij uit Frankrijk? Nee, hij komt uit Duitsland. 3 Waar kom je (m) vandaan? Ik kom uit Algerije. 4 Kom jij (v) uit Marokko? Nee, ik kom niet uit Marokko, ik kom uit Egypte. 5 Ik kom uit Nederland. Zij komen uit Engeland. 6 Wij komen uit Marokko. Jullie komen uit China. 7 Wie zijn dat? Dat zijn Amerikanen. 8 Hoe gaat het met hem? Met hem gaat het goed. 9 Dit is een leraar. Dat is een lerares. 10 Waar komt die man vandaan? Hij komt uit Marokko. 11 Zij zijn Nederlands. Wij zijn niet Grieks. 12 Dit is van ons. Dat is van hen. 13 Hoe heet zij? Zij heet Rachida. 14 Hoe heet hij? Hij heet Driss. Oefeningen bij Basiscursus Marokkaans-Arabisch les 3 1 van 6
15 Mijn dochter en jouw zoon. Haar broer en zijn zuster. 16 Is het horloge van jou? Ja, het is van mij. 17 De auto is niet van de man. Het boek is van de leraar. 18 Hij is student Engels. Zij is studente Grieks. Oefening 2 Welke woorden uit de rechterkolom kun je invullen op de puntjes van de linkerkolom? Trek een lijn. Let op mannelijk/vrouwelijk en enkelvoud/meervoud. 1 hada..., u hadi... a bent, m a (meisje, vrouw) 2 hadi..., u hadi... b gem a, ma (maan, water) 3 hadi..., u hada... c walidin, xu (ouders, broer) 4 hadik..., u hadi... d suq, zenqa (markt, straat) 5 hadik..., u hada... e m a, a el (vrouw, man) 6 haduk..., u hada... f zenqa, umubil (straat, auto) 7 hadak..., u haduk... g a, kursi (huis, stoel) 8 hadi..., u hadak... h ktab, drari (boek, kinderen) Oefeningen bij Basiscursus Marokkaans-Arabisch les 3 2 van 6
1 dak, u had... a l-walidin, le-ktub (ouders, boeken) 2 dik..., u had... b - a, d-drari (huis, kinderen) 3 dik..., u duk... c z-zenqa, s-suq (straat,markt) 4 had..., u had... d l-weld, - a el (jongen, man) 5 duk..., u duk... e l-amriki, l-meß i (Amerikaan, Egyptenaar) 6 had..., u duk... f l-ma, l-kas (water, glas) 7 dak..., u dik... g le-ktub, d-drari (boeken, kinderen) 8 duk..., u dik... h s-sa$udiyin, t-tunsiya (Saoediërs, Tunesische) 9 had..., u dak... i - a el, le-m a (man, vrouw) Oefening 3 Maak zinnen zoals het voorbeeld. Gebruik een zelfstandig naamwoord en een bijvoeglijk naamwoord uit de tabel. Let op de vervoeging. voorbeeld bent + sġi : l-bent ßġi a. Het meisje is klein. nqi mwessex me lul mesdud wi zwin ldid schoon vuil geopend dicht lang mooi, leuk lekker xubz nqi e biya kbir kas wi sġi bent mdina mwessex a kelb mezyan fe an me lul bit ktab bab mesdud zwin m a mesdud ldid weld Oefeningen bij Basiscursus Marokkaans-Arabisch les 3 3 van 6
Oefening 4 Geef de juiste vorm in het Marokkaans van het bijvoeglijk naamwoord dat tussen haakjes staat. 1 e biya (klein) 2 a (schoon) 3 mekteb (gesloten) 4 ktab (mooi) 5 m a (Nederlands) 6 bab (gesloten) 7 bent (Marokkaans) 8 xubz (goed) 9 mdina (groot) 10 magana (leuk) 11 bit (dicht) 12 me aßa (vies) 13 bab (open) 14 zenqa (lang) 15 kursi (groot) 16 a el (goed) Oefening 5 Maak zinnen van de woordcombinaties van oefening 4. Maak de zinnen daarna ontkennend met ma-çi. Volg het voorbeeld. voorbeeld - e biya ß i a. - e biya ma-çi ßġi a. Het tapijt is (niet) klein. 1 2 3 4 5 6 7 8 Oefeningen bij Basiscursus Marokkaans-Arabisch les 3 4 van 6
9 10 11 12 13 14 15 16 Oefening 6 Bekijk nog eens de grammaticaonderdelen 3.5 en 3.6. Vul dan de juiste persoonsachtervoegsels in. voorbeeld le-ktab dyal-i mijn boek (letterlijk: het boek van mij) 1 l-mu$ellim dyal- haar onderwijzer 2 l-muderris dyal weld- de leraar van mijn zoon 3 hiya bent-. Zij is onze dochter. 4 walidi- f- a dyal-. Jullie ouders zijn in haar huis. 5 l-kursi da-. De stoel staat naast je. 6 çnu smiyt-? Hoe heten zij? 7 xu- m uwwe. Mijn broer is getrouwd. 8 fayn xal-? Waar is zijn oom? 9 xalt- f-le-mdina. Mijn tante is in de stad. 10 $end- bezzaf dyal d-drari. Zij hebben veel kinderen. 11 $end- bezzaf dyal le-ktub. Wij hebben veel boeken. 12 weld- m i. Zijn zoon is ziek. 13 ma kayen muçkil bin- u bin-. Er is geen probleem tussen mij en jou. 14 waç a el- Me ibi? Is haar man Marokkaans? 15 had s-stilu ma-çi dyal- a xu-! Deze pen is niet van jou, joh (mijn broer)! 16 xu- ani. Mijn broer is rijk. 17 çuf quddam-! Kijk voor je! 18 wedni- kbar. Jullie oren zijn klein. 19 walidi- ß a. Mijn ouders zijn Nederlands Oefeningen bij Basiscursus Marokkaans-Arabisch les 3 5 van 6
20 waç a el- Amriki? Is jouw man Amerikaan? 21 le-wlad dyal- u dyal- jouw en mijn kinderen 22 xt- f-le-mdina. Mijn zus is in de stad. 23 wedni- ß a. Mijn oren zijn klein. 24 $eyni- kbar. Haar ogen zijn groot. 25 iddi- zwinin. Jouw handen zijn mooi. 26 le-byut dyal- mezyanin. Onze kamers zijn goed. 27 $end- blad sxuna. Jullie hebben een warm land. Oefeningen bij Basiscursus Marokkaans-Arabisch les 3 6 van 6