INHOUDSOPGAVE. Schrijfwijzer 2

Vergelijkbare documenten
Samenvatting Nederlands Cursus spellen (hoofdstuk 1 + 2)

Samenvatting Nederlands Spelling

6,3. Samenvatting door L woorden 12 november keer beoordeeld. Nederlands. 1. Werkwoordspelling. Persoonsvorm

Inhoud. Inleiding 15. Deel 1 Spelling 18

Kernwoord Uitleg Voorbeeld

Inhoud. 1 Spelling 5. Noordhoff Uitgevers bv

als iets niet letterlijk is bedoeld.

Samenvatting Nederlands NL Spelling 1 t/m 12

Eigen vaardigheid Taal

Visuele Leerlijn Spelling

Visuele Leerlijn Taal

1.2.3 Trappen van vergelijking 20

De bovenkamer. Het gebruik van De bovenkamer bij Taal actief. Josée Coenen. een kleurrijke grammatica van het Nederlands

Taalbeschouwelijke termen bao so 2010

De bovenkamer. Josée Coenen. een kleurrijke grammatica van het Nederlands. colofon

Spelling. 1. Werkwoorden

Samenvatting Nederlands Werkwoordspelling

Studiewijzer TaalCompetent

instapkaarten taal verkennen

Spelling. A. Kijk voor de vormen van de tegenwoordige tijd naar het volgende schema:

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

* Mijn vader vindt dat je aan make-up niet te veel geld aan moet uitgeven.

Zbeling Sbeling Speling Spelling

Spelling & Formuleren. Week 2-7

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Compacte taalgids Nederlands (basis en gevorderd) les- en werkboek

(ZAKELIJKE) TAALVERZORGING 2 NEDERLANDS

Les 5 Werkwoorden 22 Les 6 De persoonsvorm van het werkwoord 24 Les 7 De, het, een 26 Les 8 Het meervoud (op -en, -s of - s) 28 Herhalingstoets 2 30

instapkaarten taal verkennen

9,6. Samenvatting door een scholier 1001 woorden 26 maart keer beoordeeld. Nederlands

Zinsontleden en woordbenoemen groep 7/8

i n h o u d Inhoud Inleiding

5 Niet meer twijfelen 107 Geweest is/is geweest 107 Vele of velen? 108 Hen/hun/ze 110 U/uw, jou/jouw 111 Als/dan 111 Dat/wat 113 Dat/die 115

71 S. instapkaarten taal verkennen 5KM. MALtABERG. QVRre. v;rw>r t. -t.

π (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Naam: Mijn doelenboekje. Grammatica. Werelden - Eilanden - Dorpen 5 / 6 / 7 / 8.

Grammaticaboekje NL. Om een beeld te krijgen van de inhoud: De inhoudsopgave, een paar onderwerpen en de eerste bladzijde van de trefwoorden.

instapkaarten taal verkennen

Andere werkwoordsvorm (infinitief, voltooid of onvoltooid deelwoord) schrijf je zo simpel mogelijk. Op t- klank = verlengen, d-klank = verlengen.

LIJST MET DE MEEST VOORKOMENDE SPELFOUTEN. AcroPDF - A Quality PDF Writer and PDF Converter to create PDF files. To remove the line, buy a license.

Over dit boek 13 1 Zinsbouw

Woordsoorten. De woorden in een zin kunnen in een bepaalde groep worden ingedeeld. De woordsoort geeft aan tot welke groep een woord behoort.

π (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46

Benodigde voorkennis taal verkennen groep 5

2 Правописание Spelling 11 Hoofdletters en kleine letters 11 Klinkers na de sisklanken ж, ч, ш, щ / г, к, х / ц 12 Interpunctie 12

Programma van Inhoud en Toetsing

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Het Muiswerkprogramma Leestekens op maat is een programma voor het aanleren van een juist gebruik van leestekens.

Inleiding 7. Deel 1 BASISVAARDIGHEDEN SPELLING 9

Samenvatting Nederlands formuleren

Taaljournaal Leerlijnenoverzicht - Lezen

Leestekens op maat is een programma voor het aanleren van een juist gebruik van leestekens.

Overzicht toetsen en oefeningen Grammatica I. Grammatica I

Woordsoorten. Nederlands. Aanwijzend voornaamwoord. Onderschikkend voegwoord. Persoonlijk voornaamwoord. Betrekkelijk voornaamwoord

Programma van Inhoud en Toetsing

IN DRIE STAPPEN NAAR EEN FOUTLOZE WERKWOORDSPELLING. werkwoordspelling.com M.Kiewit

Samenvatting Nederlands Over lezen

Huiss%jlbrochure. Schrij0ips. 1. Kleine of hoofdle6er?

Werkwoorden: de belangrijkste valkuilen

Samenvatting Nederlands Grammatica en Spelling blok 2

1 WOORDSOORTEN 3 2 ZINSDELEN 8

Indien je de regels uit dit bestand kunt toepassen en je kent de stappen die je in het schema moet maken, dan beheers je de werkwoordspelling goed.

Online cursus spelling en grammatica

Gevarieerde Spelling is een programma voor het leren van de belangrijkste spellingregels van het Nederlands.

Inhoud. 1 Spelling 10

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Werkwoordspelling. Zomercursus Taal. Bijzondere gevallen 1. Bijzondere gevallen 1. De drie strategieën

De persoonsvorm vind je door de tijd in de zin te veranderen. De werkwoorden die mee veranderen zijn persoonsvormen.

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

PIT HAVO-2 +HAVO/VWO Onderdeel: Spelling H1 en H2 Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Taaldomein vmbo. 4 Een mondelinge presentatie Hulpmiddelen: PowerPointpresentatie. k4 3 De spreekbeurt Soorten spreekbeurten De boekpresentatie

Onderdeel: LEZEN Docent: RKW Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Thema 10. We ruilen van plek

OPLEIDINGEN MAATSCHAPPELIJKE ZORG AVENTUS APELDOORN / DEVENTER / ZUTPHEN STUDIEWIJZER

Iets wat alleen een mens kan. Geheel Deel Mensen Persoon Voorwerp Inhoud Product uitstreek product

1 keer beoordeeld 4 maart 2018

1. morgen krijgen we duitsers op bezoek. 2. in onze klas zitten ook kinderen uit irak, somalië en marokko. 3. ik doe boodschappen bij de aldi.

20 EEUWIGE STRUIKELBLOKKEN

Les 5 Werkwoorden 22 Les 6 De persoonsvorm van het werkwoord 24 Les 7 De, het, een 26 Les 8 Het meervoud (op -en, -s of - s) 28 Herhalingstoets 2 30

TAALVERZORGING KGT 2 SPORTIEF PERRON 1

Basis. letter a b c hoofdletter A B C woord appel banaan citroen zin Ik eet een appel. cijfer getal

De verschillende vormen van het werkwoord

Samenvatting Nederlands Formuleren

Onderdeel: Grammatica zinsdelen Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Hiermee wijs je een speciaal iemand of iets aan. Je begint met de ene zinsstructuur en maakt de zin af in een andere zinsstructuur.

TAALVERZORGING BK 2 SPORTIEF PERRON 2

Na de uitslag moest Rob onmiddellijk een Europese bestemming noemen. Razendsnel dacht hij na.

OPLEIDINGEN MAATSCHAPPELIJKE ZORG AVENTUS APELDOORN / DEVENTER STUDIEWIJZER

Formuleren voor gevorderden

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

schrijfwijzer compact herziene editie

Niveauproef voor Nederlands in ASO 3 de graad

Formuleren voor gevorderden

Doelen taalbeschouwing die verworven moeten zijn in het vierde leerjaar

Formuleren voor gevorderden

Onderdeel: Vakvaardigheden EBR Nieuwsbegrip: Leesvaardigheid en woordenschat Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Samenvatting Nederlands Deel 5

Samenvatting Nederlands NL Blok

6.2. Boekverslag door C. 727 woorden 17 mei keer beoordeeld. Nederlands. Paragraaf 1. Dubbel op. Onjuiste herhaling

Transcriptie:

Schrijfwijzer

INHOUDSOPGAVE 1 INLEIDING 3 2 GRAMMATICA 4 2.1 Inleiding 4 2.2 De zin 4 2.3 Het werkwoord 5 2.3.1 Werkwoordsvormen 5 2.3.2 Werkwoordsvolgorde 6 2.3.3 Congruentie 6 2.4 Samentrekking van zinnen 7 2.5 Opsommingen 8 2.6 Dat of wat? 9 2.7 Als of dan? 9 2.8 Hun of hen? 10 2.9 Omdat of doordat? 11 2.10 U heeft of u hebt? 11 2.11 Ervan uit gaan of ervanuit gaan? 12 2.12 Verwijswoorden 12 3 SPELLING 14 3.1 Inleiding 14 3.2 Bastaardwoorden: c of k? 14 3.3 Samenstellingen 16 3.3.1 Aaneen of met koppelteken? 16 3.3.2 Tussenletter e/en 17 3.3.3 Tussenletter s 18 3.3.4 Samenstellingen uit het Engels 19 3.4 Trema 20 3.5 Apostrof 21 3.6 Verkleinwoorden 21 3.7 Accenten 22 3.8 Hoofdletters 23 3.9 De slot-n 26 3.10 Getallen 26 3.11 Werkwoorden 27 4 LEESTEKENS 31 4.1 Inleiding 31 4.2 Punt, vraagteken, uitroepteken 31 4.3 Komma, dubbele punt en puntkomma 32 4.4 Aanhalingstekens 33 4.5 Haakjes en gedachtestreepjes 33 Schrijfwijzer 2

1 INLEIDING Deze syllabus is geschreven door Jikke de Ruiter als cursusmateriaal van Comtab bij trainingen in correct formuleren. Omdat in deze tijd steeds meer de nadruk wordt gelegd op schriftelijke communicatie, is het van belang de Nederlandse taal correct te hanteren. Correct taalgebruik is immers je visitekaartje en dat van jouw organisatie. Het doel van de syllabus is dan ook om in combinatie met een training je kennis en vaardigheid op het gebied van de Nederlandse grammatica en spellingsregels te vergroten. Na deze inleiding vind je in hoofdstuk 2 de belangrijkste regels op het gebied van de grammatica van de Nederlandse taal. Vervolgens bespreken we in hoofdstuk 3 de officiële spellingsregels die gelden sinds 1995 en vervolgens zijn herzien in 2005. Ten slotte vind je in hoofdstuk 4 hoe we de leestekens gebruiken. Schrijfwijzer 3

2 GRAMMATICA 2.1 Inleiding In dit hoofdstuk tref je de bespreking aan van enkele grammaticale regels. Vaak zijn we deze regels vergeten en maken we taalfouten. Dit komt door onze tolerantie ten opzichte van mondeling taalgebruik. Spreektaal is flexibeler dan schrijftaal. Met andere woorden: wat wij in de spreektaal niet direct als fout ervaren, ervaren wij in de schrijftaal wel als fout. Daarom zetten we de meest belangrijke regels voor je op een rijtje. 2.2 De zin Een zin is een combinatie van woorden en/of woordgroepen die samen een afgeronde uitspraak vormen. In zo n uitspraak wordt dan een handeling, beweging of toestand van een persoon of zaak uitgedrukt. Handelingen, bewegingen en toestanden drukken we uit door middel van werkwoorden. In een zin is dus de aanwezigheid van een werkwoord vereist. Dit werkwoord vormt, al dan niet in combinatie met andere werkwoorden, het gezegde. Hij at. Hij had gegeten. De persoon of zaak die bij de handleiding, beweging of toestand betrokken is, drukken we uit door middel van een woord of woordgroep. In een zin vormt dit woord of deze woordgroep het onderwerp. Kortom: de combinatie onderwerp + gezegde is het essentiële kenmerk van een zin. In de geschreven taal begint een zin met een hoofdletter en eindigt met een punt, een uitroepteken of een vraagteken. We onderscheiden enkelvoudige en samengestelde zinnen: Enkelvoudige zin: één onderwerp + gezegde-combinatie. Hij had gegeten. Samengestelde zin: meerdere onderwerpen + gezegde-combinaties. Hij zei dat hij gegeten had. Schrijfwijzer 4

Een samengestelde zin bevat meerdere zinnen, waarbij we een onderscheid maken tussen hoofdzinnen en bijzinnen. Een belangrijk verschil tussen hoofd- en bijzinnen is de volgorde van de zinsdelen. In een bijzin: - staat de persoonsvorm achteraan (op de laatste of één na laatste plaats) - staat het onderwerp zo veel mogelijk vooraan (op de eerste of tweede plaats na het voegwoord). Ik zag dat hij al gegeten had. In een hoofdzin: - staat de persoonsvorm op de tweede plaats in de zin (in vraagzinnen op de eerste) Hij heeft al gegeten. Heeft hij al gegeten? Twee hoofdzinnen kun je met elkaar verbinden door middel van een nevenschikkend voegwoord: - en - maar, doch - of - want - En en - Of of - Noch noch Hoofdzinnen verbind je niet met een komma. 2.3 Het werkwoord 2.3.1 Werkwoordsvormen Een werkwoord kan op verschillende manieren voorkomen in een zin: 1. Als heel werkwoord In een zin wordt deze vorm vaak vooraf gegaan door het woordje te. Hij zit vaak te kletsen. Schrijfwijzer 5

2. Als persoonsvorm De kenmerken van een persoonsvorm zijn dat - de tijd wordt aangegeven. Hij werkt bij de gemeente. Hij werkte bij de gemeente. - het zich richt naar het onderwerp. Hij eet een appel. Jullie eten een appel. 3. Als voltooid deelwoord Een voltooid deelwoord verschijnt met een vorm van hebben, zijn of worden. Ik heb gegeten. Ik ben verwittigd. Ik word voorgelicht. 2.3.2 Werkwoordsvolgorde De persoonsvorm, het voltooid deelwoord en andere werkwoorden kunnen in een bijzin verschillende posities innemen: (1) Het is vanzelfsprekend dat oudere auto s elk jaar gekeurd moeten worden. (2) Het is vanzelfsprekend dat oudere auto s elk jaar moeten worden gekeurd. In zin (1) staat een onbepaalde wijs (het hele werkwoord) op de laatste plaats. In zin (2) staat het voltooid deelwoord achteraan. Veel mensen denken dat alleen die laatste volgorde goed is. Maar die opvatting is onjuist: beide volgordes zijn even goed. In bepaalde gevallen kan de ene volgorde wat beter klinken dan de andere, maar dat is toch vooral een kwestie van persoonlijke smaak. 2.3.3 Congruentie Onder congruentie verstaan we de aanpassing van de persoonsvorm aan het getal en de persoon van het onderwerp. Bij een enkelvoudig onderwerp krijgen we een enkelvoudige persoonsvorm; bij een meervoudig onderwerp een meervoudige persoonsvorm. In het algemeen levert dit geen probleem op, maar soms is het moeilijk om vast te stellen of een onderwerp enkelvoud is of meervoud. Bijvoorbeeld: Schrijfwijzer 6

(1) Een aantal organisatie-adviesbureaus heeft/hebben ervoor gepleit de noodzaak van reorganisaties kritisch te bekijken. (2) Tal van organisatie-adviesbureaus heeft/hebben de laatste jaren heel wat werknemers de WW in gereorganiseerd. Een constructie als een aantal x kan soms beter als enkelvoud en soms beter als meervoud worden opgevat. In het eerste geval beschouwen we een aantal als de kern van het onderwerp; in het tweede geval vatten we een aantal op als een bepaling van hoeveelheid. In zin (1) zijn beide opvattingen mogelijk. Zowel heeft als hebben zijn verdedigbaar. Traditioneel prefereert men heeft. De constructie tal van x kent maar één interpretatie: tal van moet worden opgevat als een bepaling van hoeveelheid. De kern van het onderwerp is dus meervoud. Daarom is uitsluitend de meervoudige persoonsvorm, hebben, juist. Ook bij nevenschikking bestaat er soms twijfel over het getal van het onderwerp. Bijvoorbeeld: (3) Noch de minister noch de fractievoorzitter van zijn partij was/waren tevreden over het kamerdebat. In dit geval zijn zowel het enkelvoud als het meervoud mogelijk. Datzelfde geldt voor nevenschikkingen met éénmaal noch en voor nevenschikkingen met of. Nevenschikkingen met of of krijgen per se een enkelvoudige persoonsvorm. Nevenschikkingen met en en krijgen per se een meervoudige persoonsvorm. NB. Als de leden van een nevenschikking zelf meervoudig zijn, is natuurlijk bij alle nevenschikkende voegwoorden een meervoudige persoonsvorm verplicht. 2.4 Samentrekking van zinnen We spreken van een samentrekking als in de tweede helft van een nevenschikkende zin een deel van de zin is weggelaten dat in de eerste helft ook al voorkomt. Bos trok flink van leer tegen de oppositie en Balkenende tegen zijn eigen partijgenoten. In de tweede helft van de zin is weggelaten: trok flink van leer. We mogen alleen samentrekken als aan een aantal voorwaarden is voldaan. Het weg te laten deel in de tweede helft moet: 1. dezelfde uitspraak en betekenis hebben als het pendant in de eerste helft; Schrijfwijzer 7

2. dezelfde grammaticale functie hebben; 3. dezelfde plaats in de zin hebben; 4. grenzen aan het nevenschikkend voegwoorden (dit geldt niet voor werkwoorden). Daarom zijn de volgende voorbeelden van samentrekking fout: De trainer komt morgen, maar zijn assistent al gisteravond. (overtreding van regel 1) Zijn auto heeft hij vandaag niet nodig en kan dus in de garage blijven. (overtreding van regel 2) In het verleden hebben we deze fout vaak gemaakt, maar zullen hem in het vervolg zien te vermijden. (overtreding van regel 3) In het verleden hebben we deze fout vaak gemaakt, maar in het vervolg zullen hem zien te vermijden. (overtreding van regel 4) 2.5 Opsommingen Bij opsommingen moeten we erop letten dat de delen van de opsomming tot dezelfde grammaticale categorie behoren. Het moeten of allemaal zinnen zijn, of allemaal zelfstandige naamwoorden (met bepalingen). Dit voorbeeld geeft aan hoe het niet moet: De onderstaande problemen zijn besproken: 1. printen van reportlijsten vanuit het beeldscherm gaat fout; 2. werknemers verdwijnen uit de salarisadministratie; 3. onvoldoende kennis van de Exact-software. Het eerste en het tweede punt van de opsomming zijn zinnen, terwijl het derde een zelfstandig naamwoord is met bepalingen. Bovendien zijn de formuleringen gebrekkig (telegramstijl). De drie problemen moeten gelijkgeschakeld worden. Bijvoorbeeld zo: De onderstaande problemen zijn besproken: 1. het printen van reportlijsten vanuit het beeldscherm gaat vaak fout; 2. er verdwijnen werknemers uit de salarisadministratie; 3. de gebruikers beschikken over onvoldoende kennis van de Exact-software. Een andere mogelijkheid: De onderstaande problemen zijn besproken: Schrijfwijzer 8

1. fouten bij het printen van reportlijsten vanuit het beeldscherm; 2. verdwijning van werknemers uit de salarisadministratie; 3. onvoldoende kennis van de Exact-software 2.6 Dat of wat? De regel voor correct gebruik van dat of wat als betrekkelijk voornaamwoord luidt als volgt: Dat heeft altijd betrekking op een zelfstandig naamwoord. (1) Wat heeft altijd betrekking op een hele zin. (2) Bijvoorbeeld: (1) Het rapport, dat ik gelezen heb, is goed. (2) Ik ging naar de film, wat ik fijn vond. Er bestaat dus betekenisverschil tussen de volgende twee zinnen: (3) De directeur toonde ons het nieuwe kantoorgebouw, wat we aardig vonden. (4) De directeur toonde ons het nieuwe kantoorgebouw, dat we aardig vonden. In zin (3) vonden we het aardig dat de directeur ons het gebouw liet zien en in zin (4) vonden we het een aardig gebouw. Ook gebruiken we wat als het betrekking heeft op de volgende woorden: - alles - weinig - iets - dat - datgene - een superlatief 2.7 Als of dan? Alles wat ik belangrijk vind, heb ik opgeschreven. Er is weinig wat we eraan kunnen doen. Dit is iets wat hij altijd al heeft willen vertellen. Dat wat je leuk vindt, moet je vaak doen. Datgene wat mee moet, kun je nu inpakken. Het saaiste wat je kunt bedenken, is nog leuker dat dit. Wanneer we twee zaken met elkaar vergelijken maken we gebruik van het woordje als of het woordje dan. Schrijfwijzer 9

Maar welke zin is nu goed? Wim is groter als zijn broer. of Wim is groter dan zijn broer. De regels hiervoor luiden als volgt: Schrijf dan als er ongelijkheid is in een vergelijking en als je de uitgang -er ziet. Wim is groter dan zijn broer. In dit soort vergelijkingen staat de vergrotende trap: groter dan, vrolijker dan, eerlijker dan, eerder dan. Schrijf als wanneer er sprake is van gelijkheid. Els is net zo groot als haar moeder. Een uitzondering op deze regel is de volgende zin: Wim is twee keer zo zwaar als zijn moeder. In deze zin is er geen sprake van gelijkheid, want Wim is twee keer zo zwaar. Maar omdat er geen vergrotende trap in de vergelijking voorkomt (zwaarder) schrijven we toch als. Maar: Wim is tweemaal zwaarder dan zijn broer. 2.8 Hun of hen? Voor het gebruik van hun of hen gelden de volgende regels: Hen Gebruik hen als het woord de functie heeft van een lijdend voorwerp. Ik heb hen gezien. Gebruik hen als het op een voorzetsel volgt. Ik heb het aan hen gegeven. Gebruik hen als het de functie van een meewerkend voorwerp heeft en er een voorzetsel voorstaat. Ik heb het aan hen gegeven. Hun Gebruik hun als het woord de functie heeft van een meewerkend voorwerp zonder dat er een voorzetsel voor staat. Ik heb het hun gegeven. Schrijfwijzer 10

Gebruik hun als het de functie heeft van een bezittelijk voornaamwoord. Dit is hun auto. NB. Hun wordt nooit gebruikt als onderwerpsvorm. Fout is dus: Hun hebben een nieuwe auto. 2.9 Omdat of doordat? Gebruik combinaties met om (omdat, daarom, waarom) om een reden aan te geven. Bij een reden is er sprake van menselijke wil. Omdat het strormde, wilde de schipper niet uitvaren. Ik had geen zin, daarom ben ik niet gekomen. Gebruik combinaties met door (doordat, daardoor, waardoor) om een oorzaak aan te geven. Een oorzaak is dwingend en niemand kan daar invloed op uitoefenen. Doordat het stormde, kon de schipper niet uitvaren. Ik was ziek, daardoor kon ik niet komen 2.10 U heeft of u hebt? In het huidige taalgebruik zijn zowel u heeft als u hebt correct. U is van oorsprong 3 e persoon enkelvoud. Tegenwoordig wordt U ook als 2e persoon enkelvoud gezien, als beleefdheidsvorm van jij. Dit verklaart dat we beide vormen gebruiken. U heeft groot gelijk. U hebt groot gelijk. Deze beide vormen treffen we niet alleen aan bij het werkwoord hebben, maar ook bij de werkwoorden zijn, zullen en kunnen. U kan gaan. U kunt gaan. U zal wel bang zijn. U zult wel bang zijn. U is gul. U bent gul. Wel is het van belang consequent te zijn in het gebruik van deze vormen. Schrijfwijzer 11

2.11 Ervan uit gaan of ervanuit gaan? (a) Ik denk dat hij ervan uitgaat. In deze zin schrijven we de woorden uitgaat en ervan aan elkaar. Het hele werkwoord in de zin is uitgaan van. Hieraan zie je dat uit bij gaat hoort en daarom aaneengeschreven moet worden. De volgende regel geldt: Als een voorzetsel deel is van een werkwoord, wordt het daarmee verbonden. Uit de vorm van het hele werkwoord uitgaan van zien we dat van apart staat. We noemen van daarom een vrij voorzetsel. De volgende regel is nu van toepassing: De woorden er, hier, daar en waar worden altijd verbonden met het vrije voorzetsel. Zo ook: Het hangt ervan af. Ik heb ernaar uitgezien. Ik zit erover in. (afhangen van) (uitzien naar) (inzitten over) Waarom staat in de volgende zin ervanaf aan elkaar? (b) Hij is ervanaf gevallen. Het hele werkwoord in zin (b) is vallen van af. Van en af zijn dus beide vrije voorzetsels. De regel luidt: Als het voorzetsel geen deel is van het werkwoord, wordt het verbonden met andere voorzetsels en met de woorden er, daar, hier en waar. Zo ook: Ik denk dat ik ertussenuit ga. Je kunt eromheen lopen. Hij is eronderdoor gegaan. 2.12 Verwijswoorden Het gebruik van foute verwijswoorden is een overtreding die vaak wordt gemaakt. Het kabinet heeft besloten haar plannen te wijzigen. Naar een het-woord, mag je nooit verwijzen met haar, maar alleen met zijn. Naar de-woorden moet je traditioneel soms verwijzen met zijn, soms met haar. Dat hangt af van de vraag of die woorden traditioneel mannelijk of vrouwelijk zijn. Omdat vrijwel niemand dat nog weet, kun je het beste naar abstracta (regering, raad) Schrijfwijzer 12

verwijzen met haar en naar concreta met zijn. Ook kun je proberen dergelijke verwijzingen te omzeilen. Verwijswoorden kunnen ook onduidelijk zijn. De directeur sprak met zijn adjunct over zijn problemen. Het woord zijn kan verwijzen naar de problemen van de directeur zelf, maar ook naar die van zijn adjunct. Dat kun je oplossen door te kiezen voor andere formuleringen. De directeur sprak over zijn eigen problemen met zijn adjunct. De directeur sprak met zijn adjunct over diens problemen. Schrijfwijzer 13

3 SPELLING 3.1 Inleiding Als je wilt weten hoe je een woord moet schrijven dan kun je het zogenaamde Groene Boekje raadplegen. Dit boekje stamt af van de in 1954 verschenen Woordenlijst van de Nederlandse Taal, samengesteld in opdracht van de Nederlandse en Belgische regering. Deze lijst, de eerste versie van het Groene Boekje gaf de voorkeurspelling en de eventuele toegestane spelling aan van de Nederlandse woorden. Zo gaf het boekje aan dat het woord publikatie in de voorkeurspelling geschreven moest worden met een k, maar dat een c ook was toegestaan. Na ruim 40 jaar (1995) is vervolgens een spellingherziening in werking getreden. Die spellingherziening was vooral bedoeld om de voorkeurspelling tot de officiële spelling te maken. Vanaf 1 augustus 1996 waren overheid en onderwijs verplicht deze nieuwe spelling te hanteren. Omdat onze taal een levende taal is en dus onderhevig is aan veranderingen en uitbreiding is in 1995 ook besloten om de woordenlijst na tien jaar weer te actualiseren. In 2005 is dat dan ook gebeurd; het resultaat is het nieuwe Groene Boekje (2005). Niet aan iedereen is duidelijk wat er nu veranderd is bij de invoering van de nieuwe spelling, wat nu de nieuwe spellingsregels inhouden en wat is aangepast in 2005. In dit hoofdstuk bespreken we de onderwerpen die vaak vragen oproepen bij onze cursisten. 3.2 Bastaardwoorden: c of k? De spelling van woorden met een c of een k is niet altijd even consequent. Veel woorden die afkomstig zijn uit het Frans of Latijn, schrijf je met de oorspronkelijke c (cadeau). Maar van een aantal woorden is de c vervangen door de k. Er bestaan dus geen waterdichte regels. Er is echter voor elk woord maar één schrijfwijze toegestaan. Hieronder staan ruim honderd veel gebruikte twijfelgevallen. Schrijfwijzer 14

accijns economie akkoord komedie accolade exceem akoestiek komfoor accomocatie exclusief akte kompres accu excuus anekdote konvooi accuraat fabricaat diskette kopie actie fabricage diskjockey kopiëren actueel factuur diskwalifieren kordon acuut facultatief elektricien korps alcohol harmonica elektrisch korset attractie insect elektriciteit kosmos bioscoop laconiek fotokopie kostuum blocknote locatie frikadel kotelet cadeau locomotief helikopter krediet catastrofe macaroni kadetje kritiek categorie microfoon kaduuk kritsch collega object kakofonie kritiseren collectie octaaf kalligrafere krokant colonne practicum kandidaat kroket comité practicus kantine krokus commissie product kapsones lokaliteit complot productie kapucijner oktober consequent publicatie karamel prakkiseren consument reclame karbonade praktijk controle respect katalysator praktisch crisis structuur katapult praktiseren criticus stucwerk katheder rekruut cursief succes kathedraal rekwisiet defect tractor kerosine seksueel dialect traject kinine traktaat directeur vacant klandizie trakteren discotheek vacature klerikaal trukendoos discriminatie vaccinatie klinisch vakanie document verticaal koket vulkaniseren Schrijfwijzer 15

3.3 Samenstellingen 3.3.1 Aaneen of met koppelteken? Samenstellingen worden in het Nederlands zoveel mogelijk aaneengeschreven, zoals bijvoorbeeld langetermijnplanning en onroerendgoedmarkt. Soms levert dit een onduidelijk of dubbelzinnig woordbeeld op. Om de leesbaarheid te vergroten gebruiken we dan ook een koppelteken in de volgende zeven gevallen: 1. samenstellingen met cijfers, afkortingen, symbolen en letteraanduidingen. 80-jarige Ibo-leerling $-teken T-shirt 2. samenstellingen waarin de laatste letter van een deel en de eerste letter van een volgend deel de tekens voor één klinker kunnen vormen. auto-ongeluk na-apen lila-achtig 3. samenstellingen van delen die een hoofdletter bevatten. kabinet-kok Staten-Generaal 4. samenstellingen van gelijkwaardige delen. sergeant-majoor woon-werkverkeer 5. samenstellingen waarvan een deel zich gedraagt als een eng-verbonden voor- of nabepaling. niet-roker sint-bernardshond commissie-pietersen 6. sommige samenstellingen met Griekse en Latijnse voorvoegsels. pro-amerikaans loco-burgemeester non-actief 7. samenstellingen van aardrijkskundige namen en hun afleidingen. Oost-Vlaanderen Oost-Vlaams Ook in de volgende speciale gevallen gebruiken we een koppelteken: Schrijfwijzer 16

* in zinnen met een uitdrukking. Hij kreeg een klap van heb-ik-jou-daar. Je bent een kruidje-roer-me-niet. * in dubbele namen. mevrouw P. Bakker-Goossen mevrouw A.S. Van Aarle-Nieuwelink 3.3.2 Tussenletter e/en Er zit maar één hond in een hondenhok, maar er wonen meer kippen in een kippenhok. Op grond hiervan schreven we vroeger de samenstellingen aldus: Hondehok en kippenhok. Met ons gezond verstand bepaalden wij of de samenstelling een meervoud veronderstelde of niet. De regel die nu geldt voor het schrijven van de tussenletter n in samenstellingen veronderstelt enige taalkundige kennis. De regel luidt aldus: In samenstellingen komt en als het eerste deel van de samenstelling: a. een zelfstandig naamwoord is. b. alleen een meervoud heeft op en. hondenhok krantenartikel zakenreis pannenkoek c. niet eindigt op een toonloze e en een meervoud heeft op zowel en als -s. ambtenarenverzekering artikelenbundel d. een vrouwelijke nevenvorm is en eindigt op een toonloze e. studentenjurk Schrijf dus een e als het eerste deel van de samenstelling: a. geen zelfstandig naamwoord is. rodekool brekebeen b. geen meervoud heeft. erebaantje roggebrood c. alleen een meervoud heeft op s. Schrijfwijzer 17

horlogewinkel d. een zelfstandig naamwoord is dat eindigt op een toonloze e en een meervoud heeft op en of s heeft. secretaressebeurs hoogtevrees secondelijm Er bestaan drie uitzonderingen op deze regel: 1. Het eerste deel verwijst naar een persoon of zaak die in deze samenstelling als volstrekt uniek moet worden opgevat. koninginnedag zonnestraal maneschijn 2. Het eerste deel heeft niet de normale betekenis die het bij zelfstandig gebruik wel heeft en versterkt de betekenis van het gehele woord. reuzeleuk boordevol apetrots 3. De samenstelling bestaat al lang en het eerste deel is een lichaamsdeel of heeft geen afzonderlijke betekenis meer. bolleboos papegaai ruggespraak 3.3.3 Tussenletter s De hoofdregel voor het gebruik van de tussenletter s in samenstellingen luidt als volgt: - We schrijven de tussenklank s als we die horen. bakkersroom moederskindje bedrijfsleider zonsondergang verlovingstijd Er zijn samenstellingen, waarbij sommige mensen de tussen-s wel en sommige mensen deze niet uitspreken. Voor beide vormen mag gekozen worden. drugsbeleid drugbeleid Schrijfwijzer 18

Als het tweede deel van de samenstelling begint met een sisklank, is een eventuele s niet te horen. Dan geldt de volgende analogie: stationschef want: stationsklok personeelszaken want: personeelsfeest dorpsstraat want: dorpsplein Let ook op de s in: geenszins alleszins enigszins 3.3.4 Samenstellingen uit het Engels De regel voor het schrijven van samenstellingen vanuit het Engels in het Nederlands bestaat uit vier onderdelen: 1. Schrijf een samenstelling van Engelse woorden aan elkaar als die ingeburgerd is in het Nederlands, ook al worden de woorden in het Engels los geschreven. accountmanager businessplan callcenter cashflow compactdisc internetprovider knowhow serviceprovider online 2. Combinaties waarvan het eerste deel een bijvoeglijk naamwoord is, schrijf je vrijwel altijd los. human resources intensive care compact disc junior manager joint venture Uitzondering: Heeft het bijvoeglijk naamwoord één lettergreep of eindigt het op ing én ligt de klemtoon erop, schrijf het dan vast aan het andere woord: fastfood software hardware sellingpoint bestseller Schrijfwijzer 19

3. Schrijf samenstellingen die bestaan uit een Engels en een Nederlands deel aan elkaar. fastfoodketen bypassoperatie voicemailmelder onlinehelpteksten 4. Zet een streepje als de samenstelling begint met no- of non- of eindigt op een woordje als out, -up, -in, -over. hand-out Follow-up all-in non-profit 3.4 Trema Gebruik een trema wanneer er in een niet-samengesteld woord twee klinkers op elkaar volgen en er kans bestaat op een verkeerde uitspraak doordat deze klinkers samen een bestaande dubbele klinker kunnen vormen. Het trema staat steeds op de eerste letter van de volgende lettergreep. beëindigen maar: beogen commerciële commercieel ideëel ideaal kopiëren hij kopieert smeuïg buiig variëren hij varieert Er komt geen trema op woorden die eindigen op: 1. eum 2. eus museum baccalaureus 3. de meervoudsvorm ei baccalaurei 4. ien elektricien Samengestelde telwoorden kunnen wel een trema krijgen. tweeëndertig drieënhalf Schrijfwijzer 20

Ten slotte is er nog wel eens verwarring over de schrijfwijze van zelfstandignaamwoorden die in het meervoud eindigen op ën. industrieën bacteriën De regel is dat wanneer bij een woord de klemtoon valt op de laatste lettergreep (industrie) een meervoud gevormd wordt met een extra e, waar het trema op staat. Valt de klemtoon op een lettergreep voor de laatste (bacterie), dan volgt er geen extra e en plaatsen we het trema op de enige e van de laatste lettergreep. 3.5 Apostrof Op vier plaatsen gebruiken we een apostrof in woorden: 1. Wanneer woorden die eindigen op een klinker (a, e, i, o, u of y) in het meervoud een s krijgen, komt er een apostrof om uitspraakproblemen te voorkomen. alinea s menu s baby s 2. Als we willen aangeven dat er sprake is van een bepaalde bezitsrelatie en het woord waar het betrekking op heeft al op een s-klank eindigt, schrijven we na deze klank een apostrof. Frits visie Maar: Margreets idee 3. We gebruiken de apostrof om aan te geven dat er letters zijn weggelaten in een woord. A dam s morgens 4. Het verkleinwoord voor een woord op y vereist een apostrof als de-y op een medeklinker volgt. baby tje displaytje 3.6 Verkleinwoorden Woorden die eindigen op a, é, o, u, krijgen als verkleinwoord een dubbele klinker + tje. collegaatje logeetje Schrijfwijzer 21

autootje Woorden die eindigen op i krijgen als verkleinwoord ie + tje. Woorden eindigend op een y krijgen een + tje. skietje bikinietje baby tje pony tje maar let op: displaytje Woorden die eindigen op een u die uitgesproken wordt als oe kijgen + tje. Haiku tje Tiramisu tje Woorden die eidigen op een é krijgen ee + tje. cafeetje logeetje maar let op: dinertje Cijfer- en letterwoorden krijgen als verkleinwoord + tje. A4 tje sms je o tje 3.7 Accenten Onze taal kent twee soorten accenten: Ten eerste gebruiken we het uitspraakaccent op de e in hé, hè of blèren en in sommige oorspronkelijk Franse woorden, zoals: employé maîtresse carrière enquête Een uit het Frans afkomstige é in de eerste lettergreep verliest echter zijn accent. decolleté etage echec In de woorden of uitdrukkingen die nog zuiver Frans aanvoelen, blijft het accent evenwel staan. en détail Schrijfwijzer 22

dédain Ook verliest de vrouwelijke nevenvorm van een woord dat eindigt op é het accent. attaché attachee employé employee In de nieuwe spelling krijgen de a en de u geen accent circonflexe meer, evenals er is gebeurd met de o. debacle paté ragout controle zone Maar de o krijgt wel een dakje in Franse woorden die niet vernederlandst zijn, zoals: Côte d Azur coûte que coûte Het tweede soort accent dat we gebruiken is het nadrukaccent boven klinkers van beklemtoonde woorden of lettergrepen. óók géén dáár NB.Tenzij je het woord één wilt beklemtonen, krijgen de volgende woorden en uitdrukkingen geen accenten: eenmalig, eenpersoonskamer, een of meer, een van de, een en ander, het een en ander. De volgende zinnen hebben namelijk niet dezelfde betekenis: Natuurlijk bent u ook welkom, bij een van onze andere seminars. Natuurlijk bent u ook welkom, bij één van onze andere seminars. 3.8 Hoofdletters We schrijven hoofdletters in de volgende gevallen: 1. Bij het eerste woord van een zin en in persoonsnamen. Ik ben gek op Pieter. 2. Bij personen en zaken die als heilig worden beschouwd. het Opperwezen Schrijfwijzer 23

3. Bij aanduidingen van vorstelijke personen, staatshoofden en kabinetsleden als we het echt over de staatsrechtelijke functie hebben. de Staatssecretaris Zijne Koninklijke Hoogheid Maar: De minister was moe. Daar loopt de koningin 4. Bij Aardrijkskundige namen, ook in verbuigingen of samenstellingen. Nederland Leidseplein West-Europese Als een aardrijkskundige naam echter niet meer alszodanig fungeert, vervalt de hoofdletter. neerlandistiek moezelwijn 5. Bij namen van talen, dialecten en volken. het Frans Brabants Fransen Let op: geen hoofdletter krijgen etnische groepsaanduidingen of geloofsaanduidingen. joodse gebruiken indiaan katholiek neger 6. Bij namen van feestdagen, tijdperken en historische gebeurtenissen, tenzij de naam onderdeel uitmaakt van een samenstelling of afleiding. Hemelvaart Moederdag de Tweede Wereldoorlog 7. Bij namen van organen, instellingen, verenigingen, diensten, bedrijven, kranten enzovoorts. het Rijk Partij van de Arbeid Gereformeerde Kerk 8. Bij woorden waarvan de vorm van de letter bedoeld is. T-kruising U-bocht Schrijfwijzer 24

Voor het hoofdlettergebruik bij de afkortingen van organen, instellingen enzovoorts zijn geen bindende regels. We volgen hier de door de instantie zelf gebruikte schrijfwijze: VROM Benelux Schrijfwijzer 25

3.9 De slot-n Is het nu alle of allen? Er bestaat een groep woorden waarbij we niet altijd zeker zijn van de schrijfwijze: zonder of met slot-n. De volgende regels hebben daarop betrekking: 1. Als de desbetreffende woorden zelfstandig voorkomen(dus niet voor een zelfstandig naamwoord staan) en betrekking hebben op mensen, krijgen ze een slot-n. Dit is een instituut voor blinden Velen volgen de recente ontwikkelingen Verschillenden waren het met mij eens. 2. We gebruiken geen slot-n - als de desbetreffende woorden niet zelfstandig gebruikt zijn (en dus geplaatst zijn voor een zelfstandig naamwoord) of als ze op dieren of dingen betrekking hebben. Dit is een instituut voor blinde kinderen. De boeken zijn alle uitverkocht. Alle gingen ze achter het bot aan. - als achter de desbetreffende woorden een zelfstandig naamwoord dat al in de zin genoemd is, kan worden geplaatst. Vele leden gaan naar de vergadering, enkele blijven thuis. Die mensen zijn de enige die het gezien hebben 3.10 Getallen Getallen die lange woorden opleveren kun je het beste in cijfers schrijven. Dan is het voor de lezer het snelst te overzien Dit kan alleen niet altijd: in contracten en jurisische akten vind je ook lange getallen helemaal uitgeschreven. Handhaaf de volgende regels bij de schrijfwijze van getallen: Schrijf als woorden de getallen van een tot en met twintig, de hele tientallen, de hele honderdtallen en de hele duizendtallen. veertien zestig tweeduizend Als je cijfers helemaal uitschrijft, schrijf ze dan als één woord tenzij er duizend in voorkomt. Zet in dat geval een spatie na duizend. Achterhonderddertienduizend zeshonderddrie Schrijfwijzer 26

Miljoen, miljard en triljoen schrijf je altijd apart omdat ze worden beschouwd als eenheden vergelijkbaar met kilo en euro. zes miljoen achterhonderddertienduizend zeshonderdrie Schrijf breuken aan elkaar als er een lidwoord voor staat en/of als er een woord achter staat dat een zaak aanduidt tweederde deel een tweederde een achtste van vierentwintig is drie 3.11 Werkwoorden De belangrijkste regels voor het juist spellen van de werkwoordsvormen vind je hieronder. Ga als eerste na wat voor vorm het werkwoord heeft. 1. Is het werkwoord een persoonsvorm? Dan vervoeg je aldus: a. persoonsvorm in de tegenwoordige tijd Ik loop / antwoord / beloof (1 e persoon enkelvoud) Jij loopt / antwoordt / belooft (2 e persoon enkelvoud) Hij loopt / antwoordt / belooft (3 e persoon enkelvoud) Wij lopen / antwoorden / beloven (1 e persoon meervoud) Jullie lopen / antwoorden / beloven (2 e persoon meervoud) Zij lopen / antwoorden / beloven (3 e persoon meervoud) Er komt dus een t achter de persoonsvorm in de 2 e en 3 e persoon enkelvoud. Alleen als jij/je achter de persoonsvorm staat, komt er geen -t achter. Loop jij weg? Beantwoord je die brief? Geloof jij die man? Bij de werkwoorden zullen, kunnen, willen en mogen krijgt de persoonsvorm geen -t na de 3 e persoon enkelvoud: hij zal, hij wil, hij kan, hij mag. b. persoonsvorm in de verleden tijd We onderscheiden sterke en zwakke werkwoorden. 1. Sterke werkwoorden zijn werkwoorden die in de verleden tijd van klinker veranderen. Hierdoor geeft de spelling van deze werkwoorden doorgaans geen problemen: Schrijfwijzer 27

lopen - liep lezen - las vinden - vond lijden leed 2. Zwakke werkwoorden krijgen in de verleden tijd de(n) of te(n) achter de stam. De stam van een werkwoord is het hele werkwoord zonder en. Meestal komt dit overeen met de ik-vorm van dat werkwoord. bedoelen bedoelde antwoorden - antwoordde eisen - eiste belasten - belastte Bij de vraag of er te(n) of de(n) in de verleden tijd komt, kan een ezelsbruggetje helpen: als de stam van het werkwoord eindigt op een van de medeklinkers uit t kofschip (dus t, k,f, s, ch, p) dan komt er te(n) achter. In alle andere gevallen krijgt de stam de(n). De minister vermeldde zijn bevindingen in het wetenschappelijk onderzoek. Op de administratie miste men de tekstverwerker. Deze nota benadrukte nog eens alles. Onze chef rustte een aantal dagen uit. Er bestaan twee groepen werkwoorden waarbij we moeten opletten: a. Werkwoorden als beloven, erven, leven enzovoort krijgen in de verleden tijd de(n). De ik-vorm (ik beloof) eindigt wel op een letter uit t kofschip, maar de ik-vorm valt niet samen met de stam. b. Werkwoorden als verhuizen en vrezen krijgen ook in de verleden tijd de(n). De stam van het werkwoord eindigt namelijk op een z. 3. Is het werkwoord een voltooid deelwoord? Het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden eindigt op een t of een d, afhankelijk van de verleden tijd van dat werkwoord. notuleren genotuleerd (verleden tijd: notuleerde) roken gerookt (verleden tijd: rookte) geloven geloofd (verleden tijd: geloofde) Het voltooid deelwoord kan ook als bijvoeglijk naamwoord voorkomen. De secretaresse wil de genotuleerde vergadering beëindigen. De eerst gehate computers zijn nu geaccepteerd. De minister moest het bestede bedrag verantwoorden De gebarsten vaas was niets meer waard. Schrijfwijzer 28

NB. Bijvoeglijk voornaamwoorden worden dus afgeleid van het voltooid deelwoord en niet van de verledentijdsvorm van een werkwoord. Daarom krijgt het nooit een extra t of d. Vergelijk: Hij verbrandde zijn vinger. Hij had een verbrande vinger. Spelling van buitenlandse werkwoorden Ook werkwoorden die oorspronkelijk uit een andere taal komen, worden vervoegd volgens de gewone regels. Dat wil zeggen dat het voltooid deelwoord met gebegint en een Nederlandse uitgang krijgt. Het deelwoord eindigt (doorgaans) niet op -ed, zoals in het Engels, maar krijgt een d of een t achter de stam. checken checkte gecheckt faxen faxte gefaxt speechen speechte gespeecht cancelen cancelde gecanceld sealen sealde geseald plannen plande gepland showen showde geshowd Verder gelden de volgende vier regels: 1. Soms heeft de stam van het woordwoord een extra e nodig vanwege de uitspraak van de voorlaatste letter. Deze e blijft in de Nederlandse vormen gehandhaafd. Zo is de stam van timen: time en van deleten: delete. timen timede getimed saven savede gesaved deleten deletete gedeletet 2. Engelse werkwoorden die eindigen op een oo-klank met daarna een medeklinker worden vernederlandst. to promote ik promoot promootte gepromoot to score ik scoor scoorde gescoord maar to move ik move movede gemoved 2. Het ezelsbruggetje van t kofschip gaat ook op wanneer de s niet geschreven maar wel gehoord wordt. faxen faxte gefaxt racen racete geracet lunchen lunchte geluncht Schrijfwijzer 29

3. De dubbele medeklinker van oorspronkelijk Engelse werkwoorden blijft alleen staan als dat nodig is voor de uitspraak. Vergelijk: baseballen baseballde gebaseballd volleyballen volleybalde gevolleybald callen callde gecalld grillen grilde gegrild passen passte gepasst (sportterm) flossen floste geflost Schrijfwijzer 30

4 LEESTEKENS 4.1 Inleiding Leestekens vervullen in teksten twee functies. Ten eerste worden leestekens gebruikt om het lezen gemakkelijker te maken en de lezer aanwijzingen te geven hoe de tekst begrepen moet worden. Wanneer er bijvoorbeeld geen leestekens in de tekst staan, dan moet de lezer gaan puzzelen om erachter te komen hoe de tekst gelezen moet worden. Dat maakt het lezen een stuk moeilijker. Daarnaast geven leestekens de pauzes en de toon van de tekst aan. Zo geven komma s bijvoorbeeld aan dat er een korte pauze in de zin is opgenomen. Een vraagteken geeft aan dat de zin als vraag begrepen dient te worden. In de volgende paragrafen lees je over de verschillende leestekens en wanneer je ze moet gebruiken. 4.2 Punt, vraagteken, uitroepteken Punt De punt gebruiken we om het einde van een mededelende zin aan te geven. Verder gebruikt men punten bij afkortingen en vaak bij nummeringen (zoals in deze syllabus). Aan het eind van een zin komt een punt. d.w.z. Titels van teksten en tussenkopjes worden niet van een punt voorzien. Vraagteken Een vraagteken komt aan het eind van een directe vraagzin. Hoe laat is het? Na een indirecte vraag zet je echter geen vraagteken. Hij vroeg hoe laat het was. Uitroepteken Een uitroepteken dient om een bewering of een waarschuwing kracht bij te zetten. Ook kun je hiermee een emotie benadrukken. Wat was ik boos! Pas op! Schrijfwijzer 31

Dit leesteken kun je in zakelijke correspondentie maar beter vermijden. De kracht hoort in de betoogtrant te zitten. Een overtuigend en sluitend betoog heeft nooit uitroeptekens nodig. 4.3 Komma, dubbele punt en puntkomma Komma Een komma gebruiken we om een pauze in een zin te markeren. Bij twijfel kun je dus het beste de zin voorlezen. In de praktijk komt deze algemene regel erop neer dat in de volgende vijf gevallen een komma wordt geplaatst: 1. Tussen leden van een opsomming. Op het Rijswijkse octrooibureau werken veel allochtonen: Amerikanen, Britten, Fransen, Duitsers en Belgen vormen de voornaamste groepen. 2. Tussen in volgorde verwisselbare bijvoeglijk naamwoorden. Ik houd van ingewikkelde, onbegrijpelijke regelingen. 3. Voor en na een bijstelling. De staatsecretaris, de heer Vermeend, werd verwacht. 4. Tussen de werkwoorden (en vooral de persoonsvormen) van hoofd- en bijzin. Omdat het formulier vereenvoudigd is, kan iedereen het nu invullen. 5. Voor en na een uitbreidende bijzin. de inspecteurs, die gefraudeerd hebben, worden ontslagen. Dit betekent dat alle inspecteurs gefraudeerd hebben en ontslagen zijn. de inspecteurs die gefraudeerd hebben, worden ontslagen Dit betekent dat sommige inspecteurs gefraudeerd hebben en dat alleen die groep is ontslagen. Dubbele punt De dubbele punt wordt gebruikt in drie gevallen. 1. Voor een letterlijk citaat. De heer Jansen zei: Ik vind dit vreselijk, meneer de voorzitter. 2. Voor een verklaring in plaats van want. De training is uitgesteld: de trainer is ziek geworden. 3. Voor een toelichting. Er was één bezwaar: hij had geen rijbewijs. Schrijfwijzer 32

4. Voor een conclusie. De tandarts was op drift: een enorme zenuwbehandeling 5. Voor een opsomming. Deze regeling is van toepassing op de volgende groepen: werklozen, gepensioneerden, VUT-gerechtigden en allen die daarvoor in aanmerking komen volgens de beschikking van de inspecteur. Puntkomma De puntkomma staat tussen twee zelfstandige zinnen, als ze qua onderwerp bij elkaar horen. Een punt zou een te sterke scheiding tussen de zinnen geven. Gisteren heeft het enorm gestormd; er is veel schade aangericht. Jansen kwam te laat; toch was hij op tijd van huis gegaan. 4.4 Aanhalingstekens Aanhalingstekens kun je aangeven met de volgende twee tekens: of. We gebruiken ze op twee momenten in een zin: 1. Bij woordelijk geciteerde taaluitingen. Dit kunnen gesproken taaluitingen zijn (directe rede), maar ook woordelijk overgenomen tekstfragmenten (citaten). Het tekort op het personeelsbudget zal door de komende ontslagen aanzienlijk verminderen, zo sprak de directeur. Artikel 7 lid 2 van het reglement luidt: Bij niet nakomen van de verplichtingen volgt een schorsing van ten hoogste twee weken. Het aanhalingsteken aan het begin van zo n geciteerde uitdrukking kan ook onderaan de regel geplaatst worden. 2. Bij woorden die een bijzondere aandacht verdienen. De schrijver zet ze even apart, omdat ze bijvoorbeeld ironisch bedoeld zijn of omdat de schrijver ze als fout beschouwt. De sociaal ingestelde directeur wil het aantal ontslagen wel met 2% verminderen. Hij vond dat boek ergens niet geschikt, omdat het aanvechtbare theorieën bevatte. 4.5 Haakjes en gedachtestreepjes Schrijfwijzer 33

Haakjes Haakjes zijn bedoeld om een woord, woordgroep of zin af te scheiden van de rest. Wat tussen haakjes staat is meestal minder belangrijke informatie, of informatie die binnen de context niet relevant is. In het schoolbestuur zitten minstens twee (maar meestal vier) leerkrachten. Verwijzingen naar andere gedeelten uit de tekst zetten we eveneens tussen haakjes. Op de afrekening zijn ook de extra uitgaven verantwoord ( zie bijlage 2). Gedachtestreepjes Eén gedachtestreepje dient om een onderbreking van een gedachtegang aan te geven. Het heeft meestal en spanningwekkend effect, te vergelijken met het beletselteken (puntje, puntje, puntje) Wat gebeurde er ze werden gevangen. Je kunt het gebruik van zo n gedachtestreepje in zakelijke teksten beter vermijden. Twee gedachtestreepjes gebruiken we om een tussenzin van de rest af te scheiden. We zullen hem ook al blijft hij zich verzetten op kostschool sturen. Schrijfwijzer 34