AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Vergelijkbare documenten
vanstate /1. Datum uitspraak: 8 februari 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Raad vanstate /1. Datum uitspraak: 20 mei 2008

vanstate /1/V3. Datum uitspraak: 29 augustus 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Raad van State /1/V1. Datum uitspraak: 2 november 2009

vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 21 januari 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

* vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 13 juli 2012

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1. Datum uitspraak: 1 november 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Raad vanstate /1. Datum uitspraak: 17 maart 2008

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Eiseres heeft tegen deze besluiten bij schrijven van 4 augustus 2009 en 14 September 2009 bezwaar aangetekend.

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Uitspraak /1/A2 en /1/A2

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Raad vanstatc /1/V1. Datum uitspraak: 28 augustus 2012

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ7402

vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 18 juli 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V2. Datum uitspraak: 5 oktober 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht) van:

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste (id, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1/V2. Datum uitspraak: 28 februari 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2010:BM8422

Raad vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 31 mei 2010

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2006:AY3839

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V3. Datum uitspraak: 28 juni 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Transcriptie:

Raad vanstate 200906698/1 /V1. Datum uitspraak: 30 november 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 4 augustus 2009 in zaak nr. 08/34166 in het geding tussen: en de staatssecretaris van Justitie.

200906698/1/V1 2 30 november 2009 1. Procesverloop Bij besluit van 10 april 2008 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) de aanvragen van (hierna: de vreemdeling) om onderscheidenlijk verlenging van de geldigheidsduur en wijziging van de beperking van een aan haar verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen en deze vergunning ingetrokken. Bij besluit van 16 september 2008 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 4 augustus 2009, verzonden op 6 augustus 2009, heeft de rechtbank 's-gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 1 september 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

200906698/1 /VI 3 30 november 2009 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat. w.g. Mondt-Schouten lid van de enkelvoudige kamer w.g. De Vink ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2009 154-623. Verzonden: 30 november 2009 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, voor deze.

u^m..._..--'"^rechtbank 's-gravenhage Nevenzittingsplaats Assen Sector Bestuursrecht Vreemdelingenkamer Zaaksnummer: AWB 08/34166 BEPTDN A S2 Uitspraak van de rechtbank van 4 augustus 2009 inzake: geboren op van Colombiaanse nationaliteit, IND-dossiernummer: 0005.01.6092, V-nummer: eiseres, gemachtigde: mr. A. Neermawatie Nandoe, advocaat te Wassenaar, tegen: de staatssecretaris van Justitie, (Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)), te 's-gravenhage, verweerder, gemachtigde: mr. M.A. Vonk, ambtenaar bij de IND. Procesverloop Op 27 december 2006 heeft eiseres een aanvraag gedaan tot verlenging van de geldigheidsduur van haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) onder de beperking 'verblijf bij partner Op 6 augustus 2007 heeft eiseres een aanvraag gedaan tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw 2000 onderde beperking 'voortgezet verblijf. Bij besluit van 10 april 2008 heeft verweerder deze aanvragen niet ingewilligd. Tevens heeft verweerder bij dit besluit de verleende verblijfsvergunning regulier onder de beperking 'verblijf bij partner ' met terugwerkende kracht per 26 februari 2004 ingetrokken. Eiseres heeft daartegen op 5 mei 2008 een bezwaarschrift ingediend. Bij besluit van 16 september 2008 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.

Zaaknummer: AWB 08/34166 BEPTDN A S2 2 Bij beroepschrift van 22 september 2008 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank tegen dit besluit. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres gezonden en haar in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 23 juni 2009. Eiseres is daarbij verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Motivering In geschil is de vraag of de intrekking van eiseres' verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw 2000 onder de beperking 'verblijf bij partner ' op goede gronden berust, en of verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor verlenging van de geldigheidsduur van deze verblijfsvergunning en evenmin voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw 2000 onder de beperking 'voortgezet verblijf. Intrekking verblijfsvergunning per 26 februari 2004. Ingevolge artikel 19 Vw 2000 - voor zover hier van belang - kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden ingetrokken op de gronden bedoeld in artikel 18, eerste lid. Ingevolge artikel 18, eerste lid, onder f, Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden. Ingevolge artikel 3.17 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, verleend, indien: a. de vreemdeling en de hoofdpersoon samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren, en b. het huwelijk of het geregistreerd partnerschap is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Ingevolge paragraaf B1/5.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) wordt de vergunning ingetrokken, indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden, tenzij bij het Vb of in de toepasselijke materiehoofdstukken van de Vc anders is bepaald. Volgens paragraaf B2/9.3 Vc 2000 kan ingevolge artikel 19 juncto 18, eerste lid, onder f, Vw de verblijfsvergunning worden ingetrokken indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend of een voorschrift dat aan de verblijfsvergunning is verbonden. Daarvan zal met name sprake zijn ingeval van verbreking van de (huwelijks)relatie. Er is sprake van een verbreking van de (huwelijks)relatie indien - voor zover hier van belang - de (huwelijks)relatie op grond waarvan verblijf was toegestaan feitelijk of juridisch is verbroken. Dit kan ondermeer blijken uit het feit dat de vreemdeling en de hoofdpersoon niet meer staan ingeschreven op hetzelfde adres in de GBA, of uit het feit dat de partners naar buiten toe verschillende adressen voeren. Tenzij op grond van B16 een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf kan worden verleend, wordt in een dergelijk geval de verblijfsvergunning ingetrokken.

Zaaknummer: AWB 08/34166 BEPTDN A S2 3 Vast staat dat eiseres en haar ex-partner per 26 februari 2004 niet meer op hetzelfde adres staan ingeschreven. Het standpunt van eiseres dat deze omstandigheid slechts een formaliteit betreft die niet aan haar mag worden tegengeworpen, wordt door de rechtbank niet onderschreven. Naar het oordeel van de rechtbank biedt deze omstandigheid namelijk tevens een aanknopingspunt voor de aanname dat hun relatie sedertdien ook feitelijk was verbroken en zij niet meer samenwoonden, waarvan verweerder in zijn besluitvorming (kennelijk) ook is uitgegaan. De toelichting van eiseres dat de uitschrijving van haar ex-partner verband hield met de omstandigheid dat hij destijds een nieuw huis heeft gekocht en zich op het nieuwe adres heeft (moeten) laten inschrijven, biedt naar het oordeel van de rechtbank eveneens een aanknopingspunt voor voormelde aanname. Hiervan uitgaande was het vervolgens aan eiseres om voldoende tegenbewijs te leveren. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres daar niet in geslaagd. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat uit de door eiseres overgelegde foto's en de daarop vermelde data - 10 oktober 2006, 10 december 2006 en 25 januari 2007 - weliswaar zou kunnen worden afgeleid dat zij en haar ex-partner op die dagen bij elkaar zijn geweest, maar niet dat zij destijds nog bij hem verbleef in de zin van het voeren van een gezamenlijke huishouding. Aan de door eiseres overgelegde op naam van haar ex-partner gestelde acceptgiro, jaaroverzicht beleggingsverzekering en folders van een Duitse en de Nationale Postcodeloterij, waarop haar adres is vermeld, kan evenmin de waarde worden gehecht die eiseres daaraan toegekend wenst te zien. In dit verband volstaat de rechtbank evenals verweerder met de constatering dat deze stukken voorzien zijn van een datum gelegen in het jaar 2008, toen de relatie tussen eiseres en haar ex-partner ook volgens haar al (geruime tijd) was verbroken. Bezien in het licht van de overige beschikbare gegevens is de rechtbank vân oordeel dat verweerder aan de verklaring van eiseres' ex-partner van 15 februari 2008, dat het niet zo is dat zij sedert 26 februari 2004 niet langer samenwoonden en dat zij (pas) ongeveer in maart 2007 uit elkaar zijn gegaan, in redelijkheid niet het geloof heeft hoeven hechten dat eiseres daaraan toegekend wenst te zien. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat dan ook voldoende grondslag voor het standpunt van verweerder dat eiseres sedert 26 februari 2004 niet meer voldoet aan de beperking 'verblijf bij partner ', waaronder haar de laatstelijk tot 5 maart 2007 verlengde verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat in het geval van eiseres voldaan is aan de voorwaarden voor het ontstaan van de bevoegdheid om ingevolge artikel 19 Vw 2000 in samenhang met artikel 18, eerste lid, onder f, Vw 2000 tot intrekking van deze vergunning met terugwerkende kracht per 26 februari 2004 over te gaan. De rechtbank stelt tevens vast dat verweerder van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt met verwijzing naar en in overeenstemming met zijn hierop betrekking hebbende beleid, zoals neergelegd in de paragrafen Bl/5.3.1 en B2/9.3 Vc 2000. In hetgeen eiseres in beroep naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank evenmin als verweerder bijzondere omstandigheden gelegen waarin verweerder aanleiding had moeten zien om met toepassing van artikel 4:84 Awb ten gunste van haar van dit beleid af te wijken. Naar het oordeel van de rechtbank neemt verweerder op goede gronden het standpunt in dat geen sprake is van schending van (c.q. inmenging in) het recht op eerbiediging van het

Zaaknummer: AWB 08/34166 BEPTDN A S2 4 familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM, nu gelet op hetgeen hierboven is besproken kan worden aangenomen dat eiseres en haar ex-partner hun relatie en samenwoning per 24 februari 2004 feitelijk hebben verbroken. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen komt de rechtbank tot de slotsom dat het bestreden besluit, voor zover hierbij het bezwaar van eiseres tegen het besluit tot intrekking van haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf met partner ' met terugwerkende kracht per 24 februari 2004 ongegrond is verklaard en dit besluit is gehandhaafd, in rechte stand kan houden. Afwijzing verlenging verblijfsvergunning. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen en het daarop gebaseerde oordeel, dat voldoende grondslag bestaat voor het standpunt van verweerder dat eiseres sedert 26 februari 2004 niet meer voldoet aan de beperking 'verblijf bij partner ', waaronder haar laatstelijk tot 5 maart 2007 verlengde verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend, is de rechtbank tevens van oordeel dat verweerder zich terecht op grond van artikel 18, eerste lid, onder f, Vw 2000 bevoegd heeft geacht tot afwijzing van eiseres' aanvraag om verlenging van deze verblijfsvergunning. Overigens wijst de rechtbank er in dit verband tevens op dat reeds op basis van de eigen verklaringen van eiseres, ter gelegenheid van haar aanvraag van 6 augustus 2007 dat de relatie met haar ex-partner per 2 februari 2007 is verbroken en in beroep dat de relatie in februari/maart 2007 is geëindigd, kan worden vastgesteld dat zij niet voor verlenging vanaf 5 maart 2007 van haar verblijfsvergunning onder de beperking 'verblijf bij partner ' in aanmerking kwam. Volgens verweerder wordt de aanvraag ingevolge het ter zake gevoerde beleid in dergelijke gevallen afgewezen. Het is de rechtbank niet duidelijk welk beleid verweerder hierbij precies voor ogen heeft en waar dit is terug te vinden. De rechtbank is echter gelet op de beschikbare gegevens van oordeel dat verweerder in het geval van eiseres in redelijkheid van zijn bevoegdheid ingevolge artikel 18, eerste lid, onder f, Vw 2000 gebruik heeft kunnen maken. Naar het oordeel van de rechtbank kan het bestreden besluit, voor zover hierbij het bezwaar van eiseres tegen het besluit tot afwijzing van haar aanvraag om verlenging van haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf bij partner ' ongegrond is verklaard en dit besluit is gehandhaafd, dan ook in rechte stand houden. Afwijzing verblijfsvergunning voortgezet verblijf. Ingevolge artikel 3.51, eerste lid, onder a, Vb 2000 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend aan de vreemdeling die driejaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming met een persoon met niet-tijdelijk verblijfsrecht. Ingevolge het tweede lid kan de verblijfsvergunning worden verleend, indien in de in het eerste lid bedoelde periode is voldaan aan de voorwaarden voor het verlengen van de geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning. Artikel 3.52 Vb 2000 luidt dat in andere gevallen dan genoemd in de artikelen 3.50 en 3.51, de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf kan worden verleend aan de

Zaaknummer: AWB 08/34166 BEPTDN A S2 5 vreemdeling die rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel 1, van de Wet heeft gehad en van wie naar het oordeel van Onze Minister wegens bijzondere individuele omstandigheden niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat. Naar het oordeel van de rechtbank kan met verweerder worden vastgesteld dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarde die ingevolge artikel 3.51, eerste lid, onder a, Vb 2000 geldt om in aanmerking te kunnen komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking, verband houdend met voortgezet verblijf, dat de vreemdeling driejaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming met een persoon met niet-tijdelijk verblijfsrecht. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verblijfsvergunning onder de beperking 'verblijf bij partner ' volgens het primair en het bestreden besluit met ingang van 25 april 2001 aan eiseres is verleend en dat deze verblijfsvergunning met ingang van 26 februari 2004 weer is ingetrokken. Gelet op het toepasselijke criterium van verblijf gedurende driejaar als houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming met een persoon met niet-tijdelijk verblijfsrecht, is de in beroep naar voren gebrachte stelling van eiseres, dat de relatie op laatstgenoemde datum al zo lang bestond, niet relevant. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid eveneens op het standpunt kunnen stellen dat in het geval van eiseres niet is gebleken van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan niet gevergd zou kunnen worden dat zij Nederland verlaat, en dat zij derhalve evenmin voldoet aan de voorwaarden om op grond van artikel artikel 3.52 Vb 2000 voor een verblijfsvergunning onder de beperking verband houdend met voortgezet verblijf in aanmerking te kunnen komen. Nu de afwijzing van eiseres' aanvraag om een verblijfsvergunning onder de beperking 'voortgezet verblijf volgt uit de conclusie, dat niet voldaan is aan de voorwaarden die voor het ontstaan van de bevoegdheid tot verlening van een dergelijke verblijfsvergunning gelden op grond van artikel 3.51 Vb 2000 dan wel artikel 3.52 Vb 2000, en deze bepalingen algemeen verbindende voorschriften en niet beleidsregels betreffen, kan het beroep dat eiseres in dit verband heeft gedaan op artikel 4:84 Awb reeds hierom niet slagen. Naar het oordeel van de rechtbank kan het bestreden besluit, voor zover hierbij het bezwaar van eiseres tegen het besluit tot afwijzing van haar aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'voortgezet verblijf ongegrond is verklaard en dit besluit is gehandhaafd, dan ook in rechte stand kan houden. Hetgeen verder is aangevoerd behoeft geen bespreking. Het beroep is, gelet op het voorgaande, ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Zaaknummer: AWB 08/34166 BEPTDN A S2 Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. L.J. Hofstra, rechter, bijgestaan door mr. P.A. Schoenmakers, griffier. 7^ Is mr. P.A. Schoenmakers mr. L.J. Hofstra In het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2009. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken ", postbus 16113, 2500 BC te 's- Gravenhage. In gevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrifi één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing. Afschrift verzonden op:.- Q Aim,. )9 A R V^SC; )' IR!FT CONFORM WK TE 's-gravqnhagf

ADVOCATENKANTOOR NEERMAWATIE NANDOE 97713/1 Raad van State Afdeling Bestuursrechtspraak Hoger Beroep Vreemdelingenzaken HOGER BEROEPSCHRIFT INTREKKING EN WEIGERING VTV Geeft eerbiedig te kennen: RAAD VA^ STATï 2A4KrV _AAJ\I: _BEHAN y L13: DD- SEP 2009., geboren op _ te, van Columbiaanse nationaliteit, te dezer zake woonplaats kiezende te Wassenaar aan de Schoolstraat 4, ten kantore van de advocaat mr. A. Neermawatie Nandoe, die als haar bepaaldelijk daartoe gevolmachtigde optreedt en als zodanig dit hoger beroepschrift tekent en indient. PAR: 1. 2. 3. Bij uitspraak van 4 augustus 2009, verzonden op 6 augustus 2009, gewezen onder AWBprocedurenummer 08/34166, waarvan aangehecht een kopie als Productie 1, heeft de arrondissementsrechtbank te 's- Gravenhage, zittinghoudende te Assen, het door appellante ingestelde beroep tegen de negatieve beschikking van de Staatssecretaris van Justitie betreffende de intrekking van haar verblijfsvergunning alsmede de weigering aan haar voortgezet verblijf te verlenen, ongegrond verklaard. Het Hoger beroep is gericht tegen de bovengenoemde beschikking van de rechtbank en wordt mitsdien tijdig ingediend. Appellante is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank om de hierna te noemen en zo nodig in onderlinge samenhang te lezen redenen en voert hiertoe de volgende grief aan. Grief Om onbegrijpelijke redenen heeft de rechtbank, zonder daarbij tevens inhoudelijk in te gaan op de reeds overgelegde schriftelijke verklaring van de partner van appellante, slechts op basis van de overgelegde foto's geoordeeld dat appellante niet voldoende tegenbewijs heeft geleverd. Immers, appellante heeft nu juist met deze verklaring van haar partner aannemelijk willen maken dat zij ook in die periode wel degelijk met haar partner een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd. Zij heeft daarbij de foto's met name gebruikt als ondersteunend materiaal. Door de verklaring van de partner met de overgelegde foto's niet in zijn totaliteit te bezien heeft de rechtbank dan ook geen recht gedaan aan de argumenten van appellante, die naar haar mening voldoende grondslag boden. Op dit punt is de uitspraak van de rechtbank dan ook onbegrijpelijk en is de bestreden beschikking bij afweging van alle daarbij betrokken belangen en in redelijkheid niet gerechtvaardigd te achten. De bestreden beschikking kan derhalve niet in stand blijven. REDENEN WAAROM, zich wend tot Uw Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State met het eerbiedig verzoek de beslissing van de rechtbank te 's- Gravenhage, zittinghoudende te Assen, gewezen onder Awb- nummer 08/34166, te vernietigen en rechtdoende het Hoger Beroep gegrond te verklaren. Kosten rechtens, aar, 27 augustus 2009 tigde