t Wat een grap! Dit kan niet waar zijn.

Vergelijkbare documenten
1 De tekst gaat over de modderman. Waar denk jij aan bij modder? Kleur die vakjes. 2 De modderman is een verhaal. Hoe weet je dat? Kruis aan.

2.1 LWB t De Transrapid. c Leestekst. c Aandachtspunten INFORMATIE LESBESCHRIJVING. Les: Een trein met vleugels

t Eigen keuze. c Leestekst c Aandachtspunten INFORMATIE LESBESCHRIJVING Blok 2 WB Les 1 Circusdieren

Verwonderen STICHTING KIND EN VOEDING. Groep 4, 5 en 6

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1

Voorspellen, tekst lezen en verwijswoorden begrijpen

Les 2 Integratie Leestekst: Begeleid Werken. Introductiefase

Samen appelflensjes bakken

HANDLEIDING BLOK 1, WEEK 1, LES 1 GROEP 4

Spreekopdrachten thema 4 Gezondheid

Het leesspel Voorbereiding: Doel van het spel: Het spel:

Handleiding voor: * spreekbeurt * nieuwskring * leeskring * werkstuk

Algemene instructies voor de strategie: Voorspellen. Introductiefase bij de eerste les: 2. Vraag: "Kan iemand mij vertellen wat voorspellen betekent?

Kleuters leren lezen

Met hulp: onduidelijkheden ophelderen

Spreekopdrachten thema 3 Kinderen

lezen veilig leren Kinderboekenweek 2010 Tips voor regio zuid Zinnen maken met woorden én beeldtaal zijn Les 1

VOLLEDIGE INSTRUCTIES LEESVAARDIGHEID

Start met voorlezen van het verhaal. De kinderen kunnen lekker luisteren en griezelen, of lachen.

HOE NIEMAND MIJ GELOOFDE EN IK BIJNA ALLES VERLOOR

Lesplan theaterlezen. Voorlezen? Herhaald lezen?

Les 1 Voorspellen Leestekst: De nieuwe computer. Introductiefase: 2. Vraag: "Kan iemand mij vertellen wat voorspellen betekent?"

Tekst lezen en vragen stellen over de tekst

Je gaat een toets maken over begrijpend lezen. Maak vraag 1 tot en met 9. Lees de teksten nog niet.

Voorbereiding activiteit

Handleiding voor: * spreekbeurt * nieuwskring * leeskring * website * voorlezen

Kern 3: doos-poes-koek-ijs

Handleiding Strategieles Voorspellen niveau A

Les 1 Vragen stellen Leestekst: De tandarts

Tekst lezen en voorspellen

Dag 2 Rare rijmende regels

De ontwikkelde materialen per unit.

Speel-ontdekboek bij De Molenmuis

Leerstofoverzicht Lezen in beeld

LES 10: OEFENTEKST 1 - Katachtigen WEEK 3.4

Tekst lezen en vragen stellen over de tekst

Samen een dierentuin nabouwen. Deze les levert een bijdrage aan het kerndoel: 1 De leerlingen leren hoeveelheidbegrippen gebruiken en herkennen

Volgorde in goede de (In de goede volgorde)

Meer doen met de rijtjesboeken

Schaken op de basisschool Werkboek 1, les 1: de beginstelling, de Toren en de Loper

Het onderzoek van de burgemeester 5/6

Gezond thema: DE HUISARTS

LES 2: STRATEGIE 0 EN 1 WEEK 2.1

Les 2 Samenvatten. Leestekst: Lachen. 1. "We gaan vandaag weer proberen om de tekst die jullie krijgen samen te vatten."

Lesdoelen De kinderen leren dat er woorden zijn die de (soort)naam voor mensen en dieren aanduiden en maken kennis met de term zelfstandig naamwoord.

Doe-tips bij Pauline Oud prentenboeken

Titel, plaatjes en kopjes

Deze opdracht doe je met een maatje. Vertel aan elkaar wat je hebt onthouden van de tekst. Gebruik de woorden: Wie? Wat? Welke? Waar? Wanneer? Hoe?

4 In de tekst staat: Dit is een recept voor een toetje. Weet jij wat een recept is? Kruis de goede zin aan.

Brief LES. tegelijk GR EN. Groep 7 en 8

Voordoen (modelen, hardop denken)

Handleiding Strategieles Verbanden niveau A

Strategieles serie 2 Vragen stellen Handleiding niveau A

? Hier heb ik een vraag bij.?? Dit snap ik niet.! Dit valt me op! N Dit is nieuw voor me.

Leerlingboekje les 1 en 2. Schrijfopdracht 1 Welk dier is dit? Groep 6

Hulp van Sam - voorspellen. Zo doe je het. Hulpbladen strategieën niveau B. Voorspellen Ik lees... Ik zie... Ik weet... Dus ik denk...

bedoeld wordt met hoeveelheidbegrippen als: alle, geen, niets, veel, weinig, meer, minder, evenveel. Ordent hoeveelheden om ze te Groep 1 Groep 2

Voor jezelf? Les 1 Welkom!

Getekende woorden. 1 Bekijk de bladzijde. Welke woorden vallen meteen op?

Les 1 Integratie Leestekst: Een bankrekening. Introductiefase

Acht leesadviezen voor thuis

Jeugd Verkeerskrant 5 Zoveel borden en tekens?!

Spreekopdrachten thema 3 Kinderen

Uitleg bij de spellingskaartjes.

Werken met de Na-Kaarten

Brief LES. tegelijk GR EN. Handleiding voor de leerkracht Groep 7 en 8

Wat doe je in deze les?

leerlingbrochure nld Door: Jolanthe Jansen

SAFARIPARK BEEKSE BERGEN

Spinners. Veel plezier! Juf Els en juf Anke

Les 2 Vragen stellen Leestekst: Veiligheid. Introductiefase: 1. "Vandaag gaan we voor de tweede keer een tekst lezen en daarbij vragen maken.

Algemene instructies voor de strategie: Vragen stellen. Introductiefase bij de eerste les:

Thema 1 Activiteit 4. Een leesworm in de boekenhoek (2A) Ra ra ra, wat ben ik?

3 Pesten is geen lolletje

Hoe maak ik een werkstuk?

De Drakendokter: Gideon

Vormen van een raket Raketten

Hoe leer ik uit... Naam: Klas:

Je gaat een toets maken over begrijpend lezen. Maak vraag 1 tot en met 9. Lees de teksten nog niet.

? Hier heb ik een vraag bij.?? Dit snap ik niet.! Dit valt me op! N Dit is nieuw voor me.

Tekst lezen en vragen stellen over de tekst

LESSUGGESTIES BIJ DE BOEKENKIST COMING OF AGE - praktijkonderwijs

Voordoen (modelen, hardop denken)

HOE NIEMAND MIJ GELOOFDE EN IK BIJNA ALLES VERLOOR

Lesvoorbeeld: Stilte oefenen

Algemene instructies voor de Integratielessen. Introductiefase

Thema Gezondheid. Lesbrief 33. In gesprek met de leerkracht.

LEESTIP. Speel- & Leerbrief FEBRUARI Pedagogisch kader kindercentra 0-4 jaar EEN HEEL BOEKJE VOL MET WINTERPRET!

Gebruiken en begrijpen van de formele breuknotatie.

Nieuwsbrief groep 3 oktober 2017

DIERGEDRAG IN ARTIS. Lespakket diergedrag voor bovenbouw vmbo STARTOPDRACHT

2. Sil en Lis op safari

LESBRIEF GROEP THEMA: DEMOCRATIE Verwerkingsopdrachten & kopieerbladen voor Samsam nr. 2, 2017

groep 5/6 Thema: Water groep 1/2 groep 3/4 groep 7/8

HANDLEIDING TALENTENQUIZ

Voorspellen en tekst lezen

LEZEN BK 2 OVER DE GRENS PERRON 1

Transcriptie:

Blok 2 LB 60-61 16-17 WB 12-13 Les 1 Een klodder modder 34 INFORMATIE Leestekst Tekst 1: komish verhaal over de genezende werking van modder. Tekst 1: oud AVI 4/5; nieuw AVI M4/E4. Zie ook software. Centrale strategie/leerdoel Tekst interpreteren: je wijst een signaalwoord aan en verklaart het. Door te letten op signaalwoorden (let op!-woorden), kun je een tekst beter begrijpen. Deze woorden laten bijvoorbeeld zien waarom, waar of wanneer iets gebeurt. Er zijn signaalwoorden die iets zeggen over de tijd (eerst, dan, daarna), de plaats (hier, daar), de oorzaak/reden (want, omdat) en een vergelijking (als, dan). Als je op dat soort woorden let, zie je wat de zinnen met elkaar te maken hebben en begrijp je de tekst beter. In groep 4 zijn enkele signaalwoorden van tijd, plaats en oorzaak behandeld. In deze les wordt vooral aandaht besteed aan het signaalwoord van vergelijking: als. Moeilijke woorden De kraam: tafel van planken met een dak van zeil. Kramen staan bijvoorbeeld op een markt. Je kunt er iets kopen. Smeren: als je ergens iets op smeert, strijk je het erover uit. Je smeert bijvoorbeeld zalf op je geziht. De handel: spullen die iemand heeft gekoht en weer verkoopt. In orde komen: als iets in orde komt, komt het goed. De kwak: als een klodder modder of verf ergens op (of in) valt, noem je die klodder een kwak. Aandahtspunten Gebruik voor de kinderen de term let op!-woord in plaats van signaalwoord. Shrijf voor de les de ursieve tekst op het bord (zie Voor het lezen). Of kopieer hem voor de kinderen (Zie Kopieerbladen.) LESBESCHRIJVING Oriëntatie op het leren Bespreek met de kinderen wat ze in de vorige les hebben gedaan. Het was een toetsles waarin ze hebben laten zien wat ze hadden geleerd in blok 1. De tekst ging over een slimme haas. De kinderen hebben toen, voordat ze de tekst gingen lezen, bedaht of het een verhaal, een gediht of een weettekst zou zijn. Ook hebben ze de tekst kort naverteld. Dit doe je door te zeggen over wie de tekst vooral gaat en wat er met hem of haar gebeurt. Vertel de kinderen dat ze vandaag gaan oefenen met let op!-woorden. In groep 4 hebben ze al met zulke woorden geoefend. Ze kennen al de let op!- woorden van tijd. Noem er zelf enkele en vraag een paar kinderen of ze er nog meer kennen (eerst, later, dan, daarna). Doe hetzelfde met let op!-woorden van plaats (hier, daar, verderop) en oorzaak (want, omdat). Bespreek kort waarom deze woorden ook alweer let op!-woorden worden genoemd: als je zo n woord tegenkomt in een tekst, moet je goed opletten, want daarna komt er iets wat te maken heeft met de tekst ervoor. Vertel de kinderen dat ze verder gaan oefenen met let op!-woorden. In deze les gaan ze ook een nieuw let op!- woord leren. Voor het lezen Beshrijf een situatie over modder. Vertel bijvoorbeeld dat u een boswandeling maakte. U liep over kleine paadjes. Het was glibberig, u liep door de modder. Uw shoenen werden vies, en soms gleed u bijna uit. Leg uit wat modder is. Modder is aarde met water. Als het geregend heeft is de grond modderig en blubberig. Je kunt uitglijden en een beetje wegzakken in de modder. Vraag nu de kinderen naar hun ervaringen met modder. Breng het gesprek op gang door te vragen wie er weleens heeft gevoetbald op een modderig veld. Laat de kinderen zelf meer situaties beshrijven. Tot slot kunt u zeggen dat sommige dieren het heerlijk vinden om in de modder te rollen. Welke dieren zijn dat? Bekijk samen met de kinderen de tekst, de titel en de tekeningen en laat hen dan vraag 1 en 2 beantwoorden. WB De kinderen maken vraag 1 en 2 in tweetallen. Bespreek de antwoorden diret daarna. 1 Voorkennis ativeren: je geeft aan wat je al weet t de aarde, nat, glijden, het varken, de blubber, vies, smeren, spelen 2 Doel, strutuur en vorm van de tekst herkennen: Je voorspelt of de tekst een verhaal, gediht of weettekst is. Laat de kinderen hun antwoord toelihten. t Wat een grap! Dit kan niet waar zijn.

Instrutie entrale doel Voordat u samen met de kinderen de tekst gaat lezen, gaat u in op het entrale doel van deze les. Lees het raadsel op het bord voor. Leg de nadruk op het woordje als. De kinderen lossen dit raadsel op. Het is zo hard als steen. En ook zo glad als glas. Je glijdt eroverheen. En eens was het een plas. (Antwoord: het ijs.) Vervolgens past u de tekst aan en leest u hem nogmaals voor. IJs is zo hard als steen. IJs is zo glad als glas. Je glijdt eroverheen. En eens was het een plas. Vertel dat in dit raadsel ijs wordt vergeleken met steen en glas. Dit gebeurt door het woordje (zo)als. Als noem je een let op!-woord. Onderstreep het signaalwoord als. Zie je als staan in een tekst, let dan op of er dingen met elkaar vergeleken worden. U leest nog een raadsel van het bord voor. Hij is gebogen als een brug. Hij is zo ver als de horizon. Hij is gekleurd als een verfdoos. Hij is zo feestelijk als een slinger. Je ziet hem alleen in de regen in de zon. (De regenboog.) De kinderen lossen ook dit raadsel op. Indien nodig, geeft u hulp. Vraag de kinderen om met behulp van de oplossing de vergelijkingen aan te geven. Onderstreep in de eerst twee zinnen het woordje als. Vertel de kinderen dat ze in de tekst die ze straks gaan lezen, ook moeten letten op het let op!- woord als. En op andere let op!-woorden die iets zeggen over de tijd of de plaats. Ze krijgen daar in het werkboek vragen over. Tijdens het lezen LB Lees de tekst voor. De kinderen lezen mee. Betrek de illustraties erbij, als u voorleest. Ga in op de moeilijke woorden (zie Moeilijke woorden). 3 Tekst interpreteren: je wijst een signaalwoord van vergelijking aan en verklaart het. De kinderen moeten aangeven dat als het signaalwoord van vergelijking is. Ze moeten in de tekst opzoeken waarmee de modder vergeleken wordt. t Het woord als is gekleurd. als zalf 4 Tekst interpreteren: je wijst een signaalwoord van tijd aan en verklaart het. De kinderen zoeken in twee zinnen hetzelfde signaalwoord van tijd. t Het woord dan moet onderstreept zijn. 5 Tekst interpreteren: je wijst een signaalwoord van plaats aan en verklaart het. Door het signaalwoord daar in de gegeven zinnen begrijpen de kinderen dat ze plekken die pijn doen, moeten invullen. t 1 op haar knie 2 op zijn duim. 6 Tekst interpreteren: je beantwoordt w&hvragen over belangrijke personen en gebeurtenissen. De kinderen omirkelen alle eigenshappen van modder die genoemd zijn in de gehele tekst. t sappig, vers, smeerbaar, goedkoop, glad 7 Tekst beoordelen: je geeft je gevoel bij de tekst weer. De kinderen geven aan welk gevoel de tekst ze gaf en hoe dat kwam. t Eigen mening. Evaluatie van het leren Bespreek met de kinderen waar het in deze les vooral om ging. Bij het lezen van een tekst moet je goed letten op de let op!-woorden. Deze woorden helpen je om de tekst goed te begrijpen. Bij vraag 3, 4 en 5 hebben ze dat gedaan. Bespreek kort vraag 7. U vraagt enkele kinderen hun antwoord toe te lihten. Als de tijd dat toelaat, vraagt u de kinderen of ze vergelijkingen kunnen bedenken over modder. Voorbereiden volgende les Laat zwakke lezers zih op de les voorbereiden met behulp van de software. Materialen: stroken wit papier en een viltstift. Na het lezen WB De kinderen maken vraag 3 t/m 8 zelfstandig. Ruim voldoende tijd in om de antwoorden met de kinderen te bespreken. 35

Blok 2 LB 18-19 WB 14-15 Les 2 Een saai verhaal INFORMATIE Leestekst Tekst 1: verhalend gediht over een jongetje dat een saai verhaal vertelt aan dieren in de dierentuin. Tekst 1: oud AVI 5; nieuw AVI E4. Zie ook software. Centrale strategie/leerdoel Tekst interpreteren: je wijst een signaalwoord aan en verklaart het. Wanneer je een tekst leest, let dan op let op!- woorden. Als je dat doet begrijp je de tekst beter. In deze les gaat het om woorden die iets vertellen over de vraag waarom of waardoor iets gebeurt. Als je in de tekst de woorden want, doordat of omdat tegenkomt, kijk dan of je antwoord kunt geven op de vragen: waarom gebeurt iets of waardoor gebeurt iets in de tekst? Moeilijke woorden Zeurderig: iemand die zeurt, praat op een vervelende manier steeds weer over hetzelfde. Een zeurderig verhaal is een vervelend, saai verhaal. De moraal: de moraal van een verhaal is de les die je uit dat verhaal kunt leren. Voor aap staan: iemand die voor aap staat, staat voor gek. mensen lahen diegene uit. Een sterk verhaal: als je een sterk verhaal vertelt, overdrijf je wat er gebeurd is. Je maakt het verhaal mooier, spannender dan het eigenlijk was. De dikhuid: in deze tekst is dikhuid een ander woord voor olifant. Aandahtspunten Shrijf voor de les de ursieve zinnen op het bord (zie Voor het lezen). Materialen Eventueel het verhaal en de illustratie van Dikkertje Dap van Annie M.G. Shmidt. Stroken wit papier. Een dikke stift. LESBESCHRIJVING Oriëntatie op het leren Bespreek met de kinderen wat ze in de vorige les hebben gedaan. Ze hebben geoefend met let op!- woorden van vergelijking. De tekst ging over de modderman. Zijn modder was erg goed. Zo smeerbaar als zalf, zo glad als boter en het rook zo lekker als de beste parfum. Wanneer je in een tekst de woordjes zo als tegenkomt, moet je goed opletten of er dingen met elkaar vergeleken worden. Er is in de vorige les ook aandaht besteed aan let op!-woorden die iets vertellen over waar iets gebeurt of wanneer iets gebeurt. Door goed op let op!-woorden in een tekst te letten, begrijp je de tekst beter. Vertel de kinderen dat ze in deze les weer gaan oefenen met vershillende let op!-woorden. Voor het lezen Vertel een saai verhaal uit uw eigen leven. U vertelt het verhaal op een monotone manier en u gebruikt veel en toen en toen. U maakt het verhaal niet eht af en gaat steeds slaperiger en verveelder kijken. Tot slot vraagt u de kinderen hierop te reageren. Wat vonden jullie van het verhaal, was het spannend of saai? Moest je lahen om het verhaal? Waarom (niet)? Vraag enkele kinderen te vertellen over saaie ervaringen. Vervolgens vat u de ervaringen samen. Als iets saai is, gebeurt er niets spannends, je valt ervan in slaap. Daarna bekijkt u samen met de kinderen de tekst, de titel en de tekeningen. De teksttitel vertelt dat de tekst zih afspeelt in de dierentuin. Bespreek met de kinderen wat ze zien op de tekeningen. Laat de kinderen ontdekken dat het jongetje waarshijnlijk een saai verhaal vertelt. (U stelt vragen in de trant van: Over wie gaat dit verhaal? Moet de giraffe lahen? Wat vindt de olifant van het verhaal?) WB De kinderen maken zelfstandig vraag 1 en 2. 1 Voorkennis ativeren: je geeft aan wat je al weet t De giraffe vindt het verhaal erg saai. 2 Doel, strutuur en vorm van de tekst herkennen: Je voorspelt of de tekst een verhaal, gediht of weettekst is. Snelle lezers zien bij het verkennen van de tekst dat veel regels rijmen. t De laatste woorden van de regels rijmen. Er zijn vijf ongeveer gelijke stukjes tekst. t Instrutie entrale doel Voordat u samen met de kinderen de tekst gaat lezen, gaat u in op het entrale doel van deze les, zodat de kinderen goed voorbereid aan de vragen kunnen werken. Vertel de kinderen dat ze een tekst op het bord gaan lezen. Het is de bedoeling dat ze letten op let op!-woorden van oorzaak. Deze woorden geven 36

een verband tussen zinnen aan. Ze geven antwoord op de vraag: Waarom gebeurt er iets of waardoor gebeurt er iets? U leest de tekst op het bord voor. Ik zie dat het buiten regent. Ik doe mijn regenpak aan, want anders word ik nat. Vraag aan een kind waarom de persoon uit het verhaal zijn regenpak aantrekt. Antwoord: Omdat hij niet nat wil worden. Onderstreep het let op!-woord want. Leg uit dat door het woordje want het verband gelegd wordt tussen een regenpak aandoen en niet nat worden. Als je want ziet in een tekst, let dan op. Bekijk wat de stukjes voor en na het let op!-woord met elkaar te maken hebben. Samen met de kinderen bedenkt u nog een aantal zinnen met want. Shrijf ze op stroken papier. Knip ze af voor het woordje want en deel daarna de stroken uit. Vraag een kind een gedeelte voor te lezen. Het kind dat het andere gedeelte van de zin heeft, staat op. In eerste instantie legt u het verband nog uit, u vertelt wat het eerste en het tweede gedeelte met elkaar te maken hebben. Daarna vraagt u de kinderen zelf het verband uit te leggen. Vertel de kinderen dat ze straks een tekst gaan lezen en dat ze dan moeten letten op het woordje want. U legt uit dat de woorden omdat en doordat ook een verband aangeven tussen de zinnen. Als je snapt wat het stuk tekst vóór deze woordjes en het stuk tekst daarna met elkaar te maken hebben, begrijp je de tekst goed. Tijdens het lezen LB Lees zelf de tekst voor. Betrek ook de tekening erbij nadat een tekstblokje is voorgelezen. Ga in op de moeilijke woorden (zie Moeilijke woorden). Bespreek daarna de antwoorden op de vragen 1 en 2. Bij het bespreken van vraag 2 beargumenteert u het antwoord. Na het lezen WB De kinderen maken zelfstandig vraag 3 t/m 8. Ruim voldoende tijd in om de antwoorden met de kinderen te bespreken. 3 Tekst interpreteren: je wijst een signaalwoord van oorzaak aan en verklaart het. t Het woord want is gekleurd. Het jongetje staat in de dierentuin voor aap. De giraffe valt in slaap. 4 Tekst interpreteren: je wijst een signaalwoord van oorzaak aan en verklaart het. Na want vind je als lezer een verklaring. Hier wordt verklaard waarom het jongetje naar de olifant gaat. want die begrijpt altijd een hoop. t 5 Tekst interpreteren: je beantwoordt w&hvragen over belangrijke personen en gebeurtenissen. De kinderen moeten zih voortellen dat de olifant het verhaal ook saai vindt, omdat hij van plan is het dikkertje het zwijgen op te leggen. Ze zien op de tekening in het leesboek de dreigende poot boven zijn hoofd. t saai 6 Tekst interpreteren: je wijst een signaalwoord van tijd aan en verklaart het. En toen was het dikkertje pap. U legt de voorbeeldzin aan de kinderen uit. t 2 ik naar huis toe loop, ga ik nog naar de olifant. 3 hetzelfde lied, een dier in Artis luistert niet. 4 ging een klein, dik jongetje naar Artis. 5 viel de giraffe alweer in slaap. 7 Tekst interpreteren: je beantwoordt w&h-vragen over belangrijke personen en gebeurtenissen. Hoewel het gediht een open einde heeft, moeten de kinderen uit de tekst en de illustraties kunnen halen dat het zeer waarshijnlijk is dat de olifant eht met zijn poot op het dikkertje (het dikke jongetje) stapt. Ja, de olifant maakt pap van het dikkertje. t 8 Tekst samenvatten: je wijst de hoofdgedahte van de tekst aan. In dit geval is de moraal de hoofdgedahte van het gediht. Vaak staat een moraal niet letterlijk in de tekst, maar moet je hem tussen de regels door zelf ontdekken. Moeilijk, welliht kunt u hen helpen. t Vertel nooit een saai verhaal en zeker geen twee keer. Evaluatie van het leren Bespreek met de kinderen dat ze in deze les hebben geoefend met let op!-woorden die een oorzaak of gevolg aangeven. Bespreek de vragen 3, 4 en 6 uitvoerig. Bespreek daarna vraag 7 en 8. Voorbereiden volgende les Laat zwakke lezers zih op de les voorbereiden met behulp van de software. Materialen: drie boeken. Zie Informatie volgende les. 37

Blok 2 LB 20-21 WB 16-17 Les 3 Lekker snel, maar dan wel veilig! INFORMATIE Leestekst Tekst 1: een weettekst die vertelt waarom skaten gevaarlijk kan zijn en wat je eraan kunt doen om veilig te skaten. Tekst 1: oud AVI 5; nieuw AVI M4. Zie ook software. Centrale strategie/leerdoel Tekst interpreteren: je ontroleert je voorspelling Voor het lezen deden de kinderen bepaalde voorspellingen over het onderwerp en het soort tekst en vertelden wat ze al van het onderwerp wisten. Na en tijdens het lezen is het goed om deze voorspellingen te ontroleren en zo nodig bij te stellen, want anders wordt de tekstinhoud niet goed geïnterpreteerd. Moeilijke woorden Het wegdek: bovenkant van de weg. Als een weg gemaakt is van asfalt, is het wegdek glad. Als een weg gemaakt is van stenen, kan het wegdek bobbelig zijn. Smakken: hard vallen. Jongeren: jonge mensen. De shaafwond: als je een shaafwond hebt, is er een stukje van je huid opengegaan. Het kan een beetje bloeden. Je kunt een shaafwond krijgen, als je valt. Kneuzen: als je iets gekneusd hebt, heb je ergens tegenaan gestoten. Je krijgt op de plaats van de kneuzing vaak een blauwe plek. Materialen U legt drie boeken klaar. (bijvoorbeeld twee informatieve boeken en een verhaal) Bij het kiezen van de boeken let u erop dat de inhoud voorspeld kan worden. De inhoud kan worden voorspeld door titel en illustraties goed te bekijken. U laat zien dat een boek verdeeld is in hoofdstukken en dat een overziht van de hoofdstukken te zien is in de inhoudsopgave. Ook door de inhoudsopgave van een boek te lezen kun je voorspellen waar het boek over gaat. LESBESCHRIJVING Oriëntatie op het leren Bespreek met de kinderen wat ze in de vorige les hebben gedaan. Ze hebben een verhaal gelezen over een jongetje dat een saai verhaal vertelde in de dierentuin. De giraffe viel in slaap, en hoe reageerde de olifant? De moraal van het verhaal was dat je nooit saaie verhalen twee keer moet vertellen. In de vorige les hebben de kinderen geoefend met let op!-woorden. U zegt tegen de kinderen dat ze vandaag een tekst gaan lezen. Vooraf moeten ze bedenken waar de tekst over zal gaan. Als je in grote lijnen al weet waar de tekst over gaat, helpt dat bij het lezen van de tekst. Tijdens en na het lezen moet je wel steeds ontroleren of je voorspelling klopt. Voor het lezen Bekijk samen met de kinderen de titel en de foto s. Vraag de kinderen wat voor soort tekst dit is. Hoe weet je dat? Bespreek met de kinderen het mogelijke onderwerp van de tekst. Wijs op de tussenkopjes en vertel dat er vooral bij weetteksten tussenkopjes gebruikt worden. Als je niet alleen de titel, maar ook de tussenkopjes leest, kom je al meer te weten over het onderwerp. Het onderwerp is skaten. Door gebruik te maken van de informatie in de tussenkopjes kan de voorspelling van het onderwerp verder verfijnd worden. WB De kinderen maken vraag 1 in duo s. 1 Inhoud voorspellen: je voorspelt het onderwerp door de titel, tussenkoppen en plaatjes te bekijken. Bij de bespreking wijst u de kinderen erop dat het handig is om niet alleen de titel van de tekst te lezen, maar ook de tussenkopjes. Dan weet je alweer een beetje meer. Bij weetteksten worden vaak tussenkopjes gebruikt. t waarom skaten gevaarlijk is; hoe ik me goed kan beshermen bij het skaten. Instrutie entrale doel Vertel de kinderen dat u drie boeken heeft gekozen. Waar zullen deze boeken over gaan? U kiest een boek, laat het zien en u leest de titel voor. Vraag de kinderen wat het onderwerp van het boek zal zijn. Bespreek welke informatie je uit de titel en de illustratie op de kaft kunt halen. Een boek is verdeeld in hoofdstukken. In een inhoudsopgave staat een overziht van alle hoofdstukken uit het boek. Door de inhoudsopgave te lezen kun je nog meer over het onderwerp te weten komen. U leest de inhoudsopgave voor. Samen met de kinderen verfijnt u de beshrijving van het onderwerp. Stel samen met de kinderen het onderwerp van het boek vast. Eventueel kunt u dit op het bord shrijven. Vertel de kinderen dat je het boek of de tekst kunt gaan lezen, als je het onderwerp hebt vastgesteld. 38

Tijdens het lezen is het belangrijk om je voorspelling van het onderwerp te ontroleren. U leest een stukje tekst uit het boek voor en u bespreekt met de kinderen of dit aansluit bij de voorspelling van het onderwerp. Ook na het lezen is het van belang om te ontroleren of je voorspelling klopte. U klapt het boek diht en u leest de tekst op de ahterkant van het boek voor. Bespreek met de kinderen of de voorspelling van het onderwerp klopte. Als de voorspelling bijgesteld moet worden, doet u dit. Op deze manier bespreekt u ook de andere boeken, als u voldoende tijd heeft. In vraag 1 hebben jullie het onderwerp van de tekst uit het leesboek voorspeld. Bespreek het antwoord op vraag 1. Vat samen: voordat je een boek of een tekst gaat lezen, is het belangrijk je af te vragen wat het onderwerp zal zijn. Om het onderwerp te voorspellen lees je de titel en bekijk je de tekening of foto bij de tekst. Als je de tussenkopjes van een tekst of de inhoudsopgave van een boek leest, kom je meer over het onderwerp te weten. Heb je de titel, de illustratie en de tussenkopjes of de inhoudsopgave bekeken, dan kun je het onderwerp goed voorspellen. Het is belangrijk om tijdens en na het lezen te ontroleren of je voorspelling juist was. Als je merkt dat je voorspelling niet helemaal klopt, moet je hem bijstellen. Dit gaan jullie oefenen met een tekst in het leesboek. Tijdens het lezen LB Vraag vier kinderen ieder een tekstblok voor te lezen. De andere kinderen lezen mee. Betrek ook de foto s erbij, wanneer de kinderen voorlezen. Ga in op de moeilijke woorden (zie Moeilijke woorden). Na het lezen WB De kinderen maken zelfstandig vraag 2 t/m 8. Ruim voldoende tijd in om de antwoorden met de kinderen te bespreken. 2 Tekst interpreteren: je begrijpt de tekst beter door de plaatjes te bekijken. Plaatjes geven, net als tekst, informatie. t Een skateplein is veilig voor skaters. Daar komen geen auto s. 3 Tekst interpreteren: je begrijpt de tekst beter door de plaatjes te bekijken. Kinderen gebruiken de informatie die foto 2 in het leesboek geeft. Ze passen deze informatie atief toe in deze vraag. Ze tekenen de polsbeshermer, de kniebeshermers, de skatehelm op de juiste plaats in de tekening van de jongen ernaast. t De polsbeshermers, de skatehelm en de kniebeshermers moeten onderstreept zijn. 4 Tekst interpreteren: je geeft verbanden tussen In deze vraag wordt gekeken naar het verband tussen het tekstblok Ongeluk bij shool en het tekstblok Ongelukken. Het gaat om een onreet voorbeeld afgezet tegen ongelukken die in het algemeen vaak voorkomen bij skaten. t shaafwonden, gekneusde vingers, gekneusde pols; breken 5 Tekst interpreteren: je geeft verbanden tussen t besherming 6 Tekst interpreteren: je ontroleert je voorspelling De kinderen geven aan welke zinnen het onderwerp van de tekst aangeven. Ze vergelijken hun antwoord met dat bij vraag 1. Zo kunnen ze zien of hun voorspelling goed was. t Waarom skaten gevaarlijk is. Hoe ik me goed kan beshermen bij het skaten. Eigen antwoord. t 7 Samenvatten: je wijst de hoofdgedahte van de tekst aan. De kinderen geven in deze vraag per tekstblokje aan wat de belangrijkste informatie is. t 1 Soms kunnen skaters niet op tijd remmen voor fietsers. 2 Het meisje op skates kon niet op tijd stoppen voor de auto, 3 Jongeren raken gewond, omdat ze geen besherming dragen, 4 Draag altijd besherming als je skate. Evaluatie van het leren Bespreek met de kinderen dat het belangrijk is om, voordat je een tekst gaat lezen, te voorspellen wat het onderwerp zal zijn. Dit doe je door naar de titel, de tussenkopjes en de foto s of de plaatjes te kijken. Het is belangrijk om tijdens en na het lezen je voorspelling te ontroleren. Bespreek vraag 6. Vraag wie vershillende antwoorden bij vraag 1 en 6 had. En vraag door: hoe kwam dat? Bespreek ook vraag 7. Hierin hebben de kinderen de kernzin van ieder tekstblok aangegeven. Voorbereiden volgende les Laat zwakke lezers zih op de les voorbereiden met behulp van de software. Materialen: 5 Junior-Informatieboekjes. Zie Informatie volgende les. 39

Blok 2 LB 22-23 WB 18-19 Les 4 Links, rehts of gewoon rehtdoor? INFORMATIE Leestekst Tekst 1: weettekst over een loopsafari door de Beekse Bergen waarbij vershillende dieren besproken worden. Tekst 1: oud AVI 5; nieuw AVI E4. Zie ook software. Centrale strategie/leerdoel Tekst interpreteren: je ontroleert je voorspelling Voor het lezen deden de kinderen een voorspelling van het onderwerp. Tijdens en na het lezen ontroleren ze deze voorspelling. Zo nodig stellen ze hun aannames bij, want anders wordt de tekstinhoud niet goed geïnterpreteerd. Moeilijke woorden De savanne: grote grasvlakte met een paar bomen, vooral in het noorden van Zuid-Amerika. De kruising: plek waar twee wegen op een punt door elkaar heen lopen, elkaar kruisen. Het verblijf: (hier:) woonplaats. De alleseter: dier dat alles (plant en dier) eet. Ook de mens is een alleseter. De harem: (hier:) groep dieren met een mannetje als leider. Aandahtspunten De kinderen werken in de instrutiefase in groepjes van vier of vijf. Tijdens het werken in groepjes loopt u rond, om waar nodig hulp te bieden en het proes te begeleiden. Materialen Vier of vijf (zoveel als er tafelgroepjes zijn) Informatie Juniorboekjes over vershillende onderwerpen. LESBESCHRIJVING Oriëntatie op het leren Bespreek met de kinderen wat ze in de vorige les hebben gedaan. Ze hebben een weettekst gelezen over skaten en de gevaarlijke kanten daarvan. Ze hebben geleerd dat het handig is om, voordat je een tekst eht gaat lezen, te bekijken waar de tekst in grote lijnen over gaat. Wat moet je dan doen? Lees de titel en de tussenkoppen (als die er zijn), bekijk ook goed de foto s of tekeningen bij de tekst. Zo kom je te weten waar de tekst vooral over gaat en doe je een voorspelling over het onderwerp. Het is belangrijk om steeds te ontroleren of het klopte wat je daht, als je de tekst eht gaat lezen. Vertel de kinderen dat ze in deze les ook weer gaan voorspellen wat het onderwerp van de tekst zal zijn en dat ze later gaan ontroleren of ze het goed hadden. Voor het lezen Bekijk samen met de kinderen de titel van de tekst van deze les. Wijs op de strutuur van de tekst en benoem de tussenkopjes. Bekijk samen de plattegrond. Wijs ze op de legenda en ombineer de plattegrond met de titel en de foto s. Instrutie entrale doel Voordat u samen met de kinderen de tekst gaat lezen, gaat u in op het entrale doel van deze les, zodat de kinderen goed voorbereid aan de vragen kunnen werken. Shrijf vijf titels (ontleend aan de vijf Junior Informatieboekjes, dus niet de oorspronkelijke titels, die geven namelijk het onderwerp) met bijbehorende tussenkopjes op het bord. Vraag de kinderen over welke onderwerpen de boekjes met deze titels en tussenkopjes zullen gaan. Ieder groepje wijst u een titel toe. Ieder kind bedenkt voor zihzelf wat het onderwerp van de tekst zal zijn dat bij de titel en de tussenkopjes hoort. Als iedereen uit de groep dit heeft gedaan, worden de antwoorden in het eigen groepje bedisussieerd. Het beste antwoord wordt gekozen. Als alle groepjes zover zijn, worden de antwoorden in de hele groep gegeven. De ontrole volgt diret. U laat de boekjes zien waaruit de tussenkopjes komen. De kinderen kunnen hun antwoord ontroleren, door de oorspronkelijke titel van het boekje te lezen. U shrijft de onderwerpen bij de titels en tussenkopjes op het bord. Tijdens het lezen LB Allereerst legt u de betekenis van de moeilijke woorden uit. (Zie Moeilijke woorden.) Vervolgens wijst u op de legenda en op de betekenis van de vershillende symbolen. Geef de kinderen de opdraht om tijdens het voorlezen de route op de plattegrond te volgen. Lees zelf het eerste deel van de tekst voor: Op loopsafari in de Beekse Bergen. Daarna wijst u drie vershillende kinderen aan om de andere tekstdelen voor te lezen. Na het lezen WB De kinderen maken vraag 1 t/m 8 in tweetallen. Ruim voldoende tijd in om de antwoorden met de kinderen te bespreken. 40

1 Inhoud voorspellen: je voorspelt het onderwerp door de titel, tussenkoppen en plaatjes te bekijken. Wijs de kinderen erop dat je de betekenis van loopsafari te weten komt door de informatie uit de titel te ombineren met de informatie op de plattegrond. De titel van de tekst is: Op loopsafari in de Beekse Bergen. Op de plattegrond zie je een bordje loopsafari. Vervolgens zie je een pad met een lopend mannetje erin. Het pad loopt langs wilde dieren. Een loopsafari is dus een wandeltoht langs wilde dieren. t Over een wandeltoht door de Beekse bergen. 2 Tekst interpreteren: je begrijpt de tekst beter door de plaatjes te bekijken. t 1 de leeuwen 2 de stekelvarkens 3 de zebra s 4 de ooievaars 3 Tekst interpreteren: je begrijpt de tekst beter door de plaatjes te bekijken. t 1 de Afrikaanse honden 2 de neushoorns 3 de bavianen 4 de olifanten 4 Tekst interpreteren: je geeft verbanden tussen t 1 de leeuw 2 de leeuw 3 de baviaan 5 Tekst interpreteren: je geeft verbanden tussen Er wordt een verband gelegd tussen de tekst en de plattegrond, waarbij de plattegrond als onderdeel van de tekst beshouwd wordt. Om te zien waar wat is in de Beekse Bergen. t 6 Tekst interpreteren: je ontroleert je voorspelling Na het lezen van de tekst zijn de kinderen in staat om in eigen woorden op te shrijven wat het onderwerp is. t een loopsafari in de Beekse Bergen, eigen antwoord 7 Samenvatten: je wijst de hoofdgedahte van de tekst aan. De kinderen geven per tekstdeel aan wat het belangrijkste is. Ze hebben de keuze uit twee mogelijkheden. t 1 Op loopsafari door de Beekse Bergen kom je wilde dieren tegen. Aan het eind kun je lekker zitten in het restaurant. 2 De leeuw wordt de koning van de dieren genoemd. Andere dieren zijn bang voor hem. 3 Bavianen wonen in een groep, een harem. Het mannetje is de baas over vershillende vrouwtjes en jonkies. 4 Een ooievaar kleppert met zijn snavel bij gevaar en om andere ooievaars te begroeten. Evaluatie van het leren Bespreek met de kinderen waar het in deze les vooral om ging: het ontroleren van je voorspelling In vraag 6 hebben ze dat gedaan. Bespreek deze vragen uitvoerig. Vraagt u ook aan de kinderen wie aan het eind een ander antwoord had dan aan het begin (vraag 1). Hoe kwam dat? Bespreek ook vraag 2 en 3. Het is belangrijk dat kinderen ervaren dat je tekst aan een shema, in dit geval een plattegrond, kunt koppelen. Vraag de kinderen hoe ze het lezen met de plattegrond ervaren hebben. Tot slot kunt u vragen: Wie heeft er zin gekregen om op loopsafari in de Beekse Bergen te gaan? Voorbereiden volgende les Laat zwakke lezers zih op de les voorbereiden met behulp van de software. Materialen: Ongeveer 200 steentjes (MABmateriaal). Zie Informatie volgende les. 41

Blok 2 LB 24-25 WB 20-21 Les 5 Twee plus drie is vijf INFORMATIE Leestekst Tekst 1 en 2: weetteksten over spellen, de spelregels en funtionele illustraties. Tekst 1 en 2: oud AVI 5; nieuw AVI E4. Zie ook software. Centrale strategie/leerdoel Tekst interpreteren: je wijst een signaalwoord aan en verklaart het. Als je bij het lezen van deze tekst goed let op signaalwoorden van tijd, weet je wanneer iets gebeurt. Tekst interpreteren: je ontroleert je voorspelling Vóór het lezen stellen kinderen het onderwerp van de tekst vast. Tijdens en na het lezen ontroleren zij deze voorspelling. Als je in het eerste ontat met de tekst weet waar die over gaat, begrijp je hem beter. Moeilijke woorden Er het dihtst bij zitten: je zit er het dihtst bij als jouw antwoord het meeste lijkt op het goede antwoord. De ronde: een ronde is een deel van een wedstrijd of een spelletje. De deelnemers die winnen, gaan door naar de volgende ronde. Delen: of: verdelen. Bijvoorbeeld je deelt een taart in aht stukken. Aandahtspunten Shrijf voor de les de titel en de tussenkopjes op het bord. (Zie Voor het lezen, tussenkopjes en titel zijn onderstreept.) Materiaal Ongeveer 200 steentjes of iets wat daarvoor door kan gaan. (Bijvoorbeeld MAB-materiaal.) LESBESCHRIJVING Oriëntatie op het leren Bespreek met de kinderen dat ze in de vorige les het onderwerp van de tekst hebben voorspeld. Ze keken naar de titel, tussenkoppen en plaatjes. Wie weet nog waar die tekst over ging? Vandaag doen we hetzelfde. En tijdens het lezen ontroleren we onze voorspelling. Want als je leest met het verkeerde onderwerp in je hoofd, begrijp je de tekst niet goed. De kinderen gaan ook vragen maken over signaalwoorden in de tekst. Voor het lezen Bekijk samen met de kinderen de twee teksten, de titels en de tekeningen. WB De kinderen maken vraag 1. Bespreek de antwoorden diret daarna. 1 Inhoud voorspellen: je voorspelt het onderwerp door de titel, tussenkoppen en plaatjes te bekijken. Het gaat hier om de spelletjes zelf, niet om de kinderen die ze spelen. t Spelletjes met stenen; (of: leren rekenen door spelletjes met stenen.) Instrutie entrale doel Voordat u samen met de kinderen de teksten gaat lezen, gaat u in op het entrale doel van deze les. Vertel de kinderen dat ze een titel en tussenkopjes op het bord gaan lezen. Aan de hand van deze informatie gaan ze voorspellen wat het onderwerp van de tekst zal zijn. U vraagt een kind de titel en de tussenkopjes op het bord voor te lezen. Samen met de kinderen bespreekt u wat het onderwerp van de tekst zou kunnen zijn. Welke informatie kun je uit de titel halen en waar doen de tussenkopjes aan denken? De voorspelling shrijft u op het bord. (Het goede antwoord is pannenkoeken maken, maar met een fout antwoord gaat deze oefening nog beter.) Mohten de kinderen het moeilijk vinden, dan kunt u het gesprek sturen met vragen als: Waar denk je aan bij stroop? Aan wat voor soort tekst denk je, als je deze tussenkopjes leest? LEKKER MET STROOP! Wat heb je nodig? melk eieren meel boter stroop Wat moet je klaarzetten? een shaal een vork een koekenpan twee borden Wat moet je doen? (Hier zet u op het bord alleen maar strepen neer in plaats van zinnen. Deze zinnen leest u voor. De laatste zin shrijft u wel uit.) 42

Meng de melk, de eieren en het meel. Klop alles goed door elkaar, zodat er een glad beslag ontstaat. Smelt de boter in de koekenpan. Giet het beslag in de pan. Waht tot de randjes bruin zijn, keer het dan om. Waht tot ook deze kant bruin is, leg wat je gebakken hebt dan op het bord. Als je dat gedaan hebt, kun je heerlijk smullen! Nu leest u het laatste deel van het reept voor. Onder het lezen onderbreekt u even: klopte onze voorspelling? Als u klaar bent met voorlezen, zegt u: Ik heb de tekst gelezen, nu moet ik weten waar deze tekst over gaat. Vervolgens ontroleert u of de voorspelling vóór het lezen juist was. U wijst op het belang van ontrole. Als je denkt dat deze tekst gaat over het bakken van akejes, worden dat wel erg platte akejes! Dan kijk je toh raar op! Wijs de kinderen erop dat het bij het lezen van een reept belangrijk is om te weten wanneer het gereht klaar is. In de tekst staat een let op!-woord dat aangeeft wanneer de pannenkoeken klaar zijn. Welk woord is dat? Het woordje dan in de laatste regel van het reept. Vat samen: voordat je een tekst gaat lezen, voorspel je het onderwerp. Tijdens en na het lezen ontroleer je je voorspelling. Tijdens het lezen LB Lees de twee teksten rustig voor. Betrek de tekeningen er steeds bij. Vraag de kinderen mee te lezen. Ga in op de moeilijke woorden (zie Moeilijke woorden). Na het lezen WB De kinderen maken zelfstandig vraag 2 t/m 8. Geef aan waar kinderen het materiaal kunnen pakken dat nodig is bij vraag 8. Ruim voldoende tijd in om de antwoorden met de kinderen te bespreken. 2 Tekst interpreteren: je begrijpt de tekst beter door de plaatjes te bekijken. t Tanya heeft gewonnen, twee en drie is vijf stenen. 3 Tekst interpreteren: je wijst een signaalwoord van tijd aan en verklaart het. Het woordje als is een let op!-woord en geeft antwoord op de vraag wanneer? t Je wint als je hebt geraden hoeveel steentjes er liggen. Je mag nog een keer als niemand het geraden heeft. Het spel stopt als iemand geen steentjes meer heeft. 4 Tekst interpreteren: je wijst een signaalwoord van tijd aan en verklaart het. t Er moet een kring om het woord als staan. Het woordje als geeft aan wanneer je wint. In feite geeft als hier een voorwaarde aan, maar in groep 5 houden we het op tijd, anders wordt de theorie van de signaalwoorden te ingewikkeld. 5 Tekst interpreteren: je geeft verbanden tussen delen van teksten aan.. t 1 Leg 10 steentjes klaar. 2 Pak ieder vijf steentjes. 3 Doe je handen op je rug. 4 Doe in één hand 0, 1, 2, 3, 4 of 5 steentjes. 5 Steek je hand naar voren. 6 Raad hoeveel steentjes het samen zijn. 7 Doe allebei je hand open. 8 Tel nu hoeveel steentjes er samen liggen. 9 Wie het heeft geraden, is de winnaar. 10 Speel nog een keer, als het getal niet geraden is. 6 Tekst interpreteren: je geeft verbanden tussen t In spel 1 tel je steentjes op, in spel 2 neem je steentjes weg. 7 Tekst interpreteren: je ontroleert je voorspelling t Spelletjes met stenen. Eigen tekst. 8 Tekst beoordelen: je geeft je gevoel bij de tekst weer. t Kinderen omirkelen het spel van hun keuze en spelen dat spel. Evaluatie van het leren Vooraf hebben jullie het onderwerp van de tekst bepaald. Tijdens en na het lezen hebben jullie je voorspelling geontroleerd. Bespreek vraag 7. Jullie moesten deze teksten heel preies lezen om de spelletjes te kunnen spelen. Tijdens het lezen kwam je let op!-woorden tegen. Bespreek vraag 3 en 4. Bespreek tot slot vraag 8. Waren de spelregels meteen duidelijk voor iedereen of moesten jullie nog wel eens teruglezen in de tekst? Vraag de kinderen naar hun (lees)strategie. Voorbereiden volgende les Laat zwakke lezers zih op de les voorbereiden met behulp van de software. Materialen: Toetsblad 2.1 en 2.2 kopieëren. 43

Blok 2 LB 26-27 KB 2 Les 6 Shoon en fris (toets) INFORMATIE Leestekst Tekst 1: weettekst over zeep, vroeger en nu. Tekst 1: oud AVI 5; nieuw AVI E4. Zie ook software. Centrale strategie/leerdoel Tekst interpreteren: je wijst een signaalwoord aan en verklaart het. De kinderen kennen let op!-woorden die aangeven wanneer iets gebeurt (eerst, later, toen, dan), waar iets gebeurt, waarom of waardoor iets gebeurt (want, omdat, doordat) en het let op!- woord van vergelijking zo als. Ze weten dat ze bij deze woordjes op moeten letten, omdat er dan iets gezegd wordt over de tekst ervoor of erna. Als je dat verband ziet, begrijp je wat de vershillende delen met elkaar te maken hebben. Dit helpt je om de tekst beter te begrijpen. Tekst interpreteren: je ontroleert je voorspelling De kinderen weten dat je voor het lezen gebruik moet maken van de titel, tussenkopjes en plaatjes, om te voorspellen waar de tekst over zal gaan. Ze hebben ook geleerd dat ze tijdens en na het lezen moeten ontroleren of deze voorspelling (nog) klopt. Moeilijke woorden Leg de woorden mobilofoon en bekeuring niet uit bij het lezen, want die komen in de vragen aan de orde. LESBESCHRIJVING Oriëntatie op het leren Bespreek kort met de kinderen wat ze in de vorige lessen hebben geleerd. Ze hebben geoefend met let op!-woorden die iets vertellen over wanneer iets gebeurt, waar het gebeurt en waarom of waardoor iets gebeurt. Ook hebben ze geoefend met het let op!-woord van vergelijking: zo als. Ze hebben ook aan de hand van de titel, tussenkopjes en plaatjes voorspeld wat het onderwerp van een tekst zou kunnen zijn. Deze voorspelling hebben ze na (en tijdens) het lezen telkens geontroleerd. Kunnen de kinderen nog enkele onderwerpen van teksten uit dit blok noemen? En hadden ze die vaak goed voorspeld? Vertel de kinderen dat ze in deze les een toets gaan maken op een kopieerblad. Ze gaan dat helemaal De hygiëne: wie op de hygiëne let, zorgt ervoor dat alles netjes en shoon is. Dat doet hij omdat hij niet ziek wil worden. De geur- en kleurstof: spul dat bijvoorbeeld in shoonmaak-middelen zit, om ze lekker te laten ruiken en een mooie kleur te geven. Shrapen: met iets sherps ergens overheen gaan om het buitenste laagje eraf te halen. Bijvoorbeeld de modder van je laarzen shrapen. Ruw: iets wat ruw is, heeft een oppervlak dat niet glad is. Er zitten bobbeltjes op of groefjes in. Katten hebben een ruwe tong. Het mengsel: een mengsel krijg je als je vershillende dingen door elkaar roert. Aandahtspunten Behandel de toets als een normale les. De vragen staan op kopieerblad 2. Bespreek de vragen en antwoorden op een later tijdstip na. Vraag 1 rekent u ook bij de toets (zie Soringsvoorshrift en toelihting). De kinderen maken de vragen zo zelfstandig mogelijk. U bepaalt zelf welke kinderen u helpt bij het begrijpen van de vragen. De bevindingen en resultaten kunt u noteren op het betreffende registratieblad en het analyseblad (kopieerbladen). Let erop dat in Voor het lezen geen antwoorden worden weggegeven. Materialen Voor elk kind een kopie van toetsblad 2.1 en 2.2. Toetsregistratieblad (kopieerblad 6). zelfstandig doen. De vragen lijken sterk op de vragen in de vorige lessen, dus ze hoeven zih geen zorgen te maken. Ze hebben er al veel mee geoefend. Vertel ook dat ze hun antwoorden moeten ontroleren voordat u het werk ophaalt. Voor het lezen KB De kinderen maken vraag 1 zelfstandig. Als alle kinderen vraag 1 af hebben, voert u een gesprekje over zeep en andere shoonmaakspullen. Laat de kinderen zien wat u heeft meegenomen (wasmiddel, wasverzahter, zeep, badshuim, shampoo). Bespreek waarvoor je de middelen gebruikt. Laat de kinderen vertellen wat ze zelf gebruiken en wanneer: zeep, bad/douheshuim, shampoo, badbubbels et etera. Ze kunnen nog ruiken aan de meegebrahte spullen. Ruikt ze allemaal lekker? 44

Tijdens het lezen LB Als u zwakke lezers in de klas hebt, kunt u ervoor kiezen de tekst zelf voor te lezen. Controleer af en toe of de kinderen uw tempo kunnen volgen. Zijn er geen zwakke lezers, dan lezen de kinderen de tekst zelfstandig. Ga na welke woorden ze niet kennen of begrijpen en liht deze toe, tenzij er een vraag over gesteld wordt. (Zie ook Moeilijke woorden.) Ga ook niet op de inhoud van de tekst in, want daarmee zou u antwoorden op sommige toetsvragen kunnen weggeven. Na het lezen WB De kinderen maken vraag 2 t/m 8 zelfstandig. Observeer intussen hoe het de zwakkere lezers vergaat. Zijn ze in staat om zonder hulp de vragen te lezen en te verwerken? Bepaal zelf in welke mate u ze op weg helpt. Evaluatie van het leren Bespreek met de kinderen hoe het ging met de toets. Lukte het om alle vragen te maken? Welke vonden ze lastig, welke moeilijk? Waarom? Op een later tijdstip gaat u in op de toetsresultaten en bespreekt u de antwoorden. (Dat laatste kunt u ook aan het eind van de toets doen.) Besteed daarbij vooral aandaht aan vraag 3, 4 en 7 (en 1) die de entrale doelen betreffen. 6 Tekst interpreteren: je geeft verbanden tussen t Niet te veel! 7 Tekst interpreteren: je ontroleert je voorspelling t Zeep. Eigen antwoord. 8 Tekst interpreteren: je ontroleert welke informatie in de tekst nieuw voor je is. t 1 waar 2 waar 3 niet waar 4 waar Vraag Punten Toelihting 1 0,5 2 1 3 1,5 Centraal doel 4 1,5 Centraal doel 5 1 6 1,5 7 1 Centraal doel 8 2 Totaal 10 Soringsvoorshrift en toelihting 1 Inhoud voorspellen: je voorspelt het onderwerp van de tekst door de titel, tussenkoppen en plaatjes te bekijken. t Zeep. 2 Tekst interpreteren: je begrijpt de tekst beter door de plaatjes te bekijken.. t 1 Van zeep wordt je lekker shoon! 2 Mensen wasten kleren vroeger zonder zeep. 3 Zeep maakt rivierwater vies. 3 Tekst interpreteren: je wijst een signaalwoord van tijd aan en verklaart het. t De woorden nu, vroeger en Toen moeten gekleurd zijn. 4 Tekst interpreteren: je wijst een signaalwoord van oorzaak aan en verklaart het. t Voordat, want; zeep is sleht voor rivierwater. 5 Tekst interpreteren: je geeft verbanden tussen t Vroeger: Zeep, Vroeger, Ehte zeep; Nu: Zeep, Niet te veel! 45