UITSPRAAK. Het College van Bestuur van A, gevestigd te B, verzoeker, hierna te noemen het instellingsbestuur gemachtigde: de heer mr. E.

Vergelijkbare documenten
SAMENVATTING Geschil met betrekking tot het taakbelastingsbeleid van de opleiding; HBO

UITSPRAAK. de deelmedezeggenschapsraad van het A te B, verzoeker, hierna te noemen de DMR gemachtigde: mevrouw mr. J.M.M. Janssen

Bezwarencommissie CAO-VO SAMENVATTING

UITSPRAAK. het bestuur van A, gevestigd te B, verzoeker, hierna te noemen het bevoegd gezag

Interpretatiegeschil PO - artikel 13 onder b WMS (beleid grondslag van de school)

UITSPRAAK. het bestuur van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen het bevoegd gezag

Interpretatiegeschil PO - artikel 13 onder k WMS (beleid t.a.v. uitwisseling van informatie tussen bevoegd gezag en ouders)

SAMENVATTING Instemmingsgeschil PO - artikel 10 onder h WMS (overdracht van de school)

UITSPRAAK. de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad van A, gevestigd te B, verzoeker, hierna te noemen de PMR

UITSPRAAK. de medezeggenschapsraad van [de school], te [vestigingsplaats], verzoeker, hierna te noemen de MR

SAMENVATTING. de medezeggenschapsraad van de Hogeschool A te C, verzoeker, hierna te noemen de MR gemachtigde: mr. L.C.J.

SAMENVATTING Geschil bevoegdheid A t.a.v. wijziging van het college-blok systeem; WO

SAMENVATTING. het bestuur van de Stichting A, gevestigd te B, verzoeker, hierna te noemen het bevoegd gezag gemachtigde: de heer mr.

UITSPRAAK. de Ondersteuningsplanraad van de Stichting A te F, verzoeker, hierna te noemen de OPR gemachtigde: de heer mr. W.H.

de Personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad van C, te B, verweerder, hierna te noemen de PMR

SAMENVATTING. de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad van Onderwijsgroep A, verzoeker, hierna te noemen de GMR

Interpretatiegeschil cao vo. Niet vastgesteld kan worden dat de werkgever artikel 8.1 lid 5 cao vo onjuist heeft toegepast.

SAMENVATTING Adviesgeschil PO - artikel 11 onder f WMS ( vaststelling of wijziging beleid m.b.t. organisatie van de school)

UITSPRAAK. de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad vana te B, verzoeker, hierna te noemen de PMR

De tijdelijke waarneming van de directiefunctie dient op verschillende gronden voor advies voorgelegd te worden aan de (P)MR.

Nalevingsgeschil; als MR-leden weigeren af te treden, kan een bevoegd gezag niet de MR ontbinden en eigenmachtig MR-verkiezingen organiseren.

Samenvatting uitspraak. Interpretatiegeschil VO artikel 10 onder b WMS (wijziging onderwijs- en examenregeling)

SAMENVATTING. de medezeggenschapsraad van de regionale scholengemeenschap A te B, verzoeker, hierna te noemen de MR

SAMENVATTING / Geschil m.b.t. instemmingsrecht FSR t.a.v. OER-en faculteit; WO

UITSPRAAK. de medezeggenschapsraad van obs A, te G, verzoeker, hierna te noemen de MR gemachtigde: de heer mr. W.D. Berkhout

Interpretatiegeschil bevoegdheid GV en SR m.b.t. toelatingseis aansluitende masteropleidingen in model-oer WO

Inleiding Universiteiten Hogescholen Beroep bij de Ondernemingskamer

Uitspraak in de zaak tussen: [naam appellant], wonende te [naam woonplaats], appellant,

Het medezeggenschapsreglement mag het aantal aaneengesloten zittingsperiodes in de MR niet beperken. UITSPRAAK

in het geding tussen: het College van Bestuur van A, gevestigd te B verzoeker, hierna te noemen het College van Bestuur gemachtigde: mr. W.E.

UITSPRAAK. het College van Bestuur van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mevrouw mr. F.J.

SAMENVATTING U I T S P R A AK

Instemmingsgeschil VO-artikel 12 lid 1 onder g WMS (toekenning generieke toelage teamleiders)

UITSPRAAK. de deelraad van [school], gevestigd te [vestigingsplaats], verzoeker, hierna te noemen de DR gemachtigde: de heer mr. M.H.

de Centrale medezeggenschapsraad van A, gevestigd te B, verzoeker, hierna te noemen de CMR gemachtigde: mr. J.L.J.E. Koster

Zaaknummer : 2013/136

SAMENVATTING. in het geding tussen: de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad van A, verzoeker, hierna te noemen de GMR

Jaarverslag 2011/2012 1

SAMENVATTING Adviesgeschil en interpretatiegeschil PO - artikel 11 onder h WMS (aanstelling of ontslag van de schoolleiding)

het College van Bestuur van C, gevestigd te E, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mr. dr. J.H. van Gelderen

het college van bestuur van de Universiteit van Amsterdam (hierna: het college van bestuur), verweerder.

SAMENVATTING Instemmingsgeschil PO - artikel 10 onder h WMS (fusie school) en artikel 13 onder b WMS (verandering grondslag school)

het College van bestuur van het C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever

Zaaknummer : 2014/150 : mrs. Olivier, Borman, Hoogvliet Datum uitspraak : 16 december 2014 : Appellante en Vrije Universiteit Amsterdam

de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad van A, verder te noemen de GMR gemachtigde: de heer mr. A. Joosten

UITSPRAAK / uitspraak d.d. 26 februari 2018 pagina 1 van 6

SAMENVATTING Adviesgeschil PO - artikel 11 onder c WMS (beëindiging werkzaamheden belangrijk deel van de school)

REGLEMENT GEZAMENLIJKE VERGADERING VAN DE ONDERNEMINGSRAAD EN DE STUDENTENRAAD VAN DE TECHNISCHE UNIVERSITEIT DELFT

SAMENVATTING. de medezeggenschapsraad van het X College te B, verzoeker, hierna te noemen de MR

UITSPRAAK. in het geschil tussen: het College van bestuur van het ROC A te B, hierna te noemen het bevoegd gezag

ECLI:NL:RBDHA:2016:1194

U I T S P R A A K

het College van Beroep voor de Examens van de Universiteit van Amsterdam (hierna: CBE), verweerder.

UITSPRAAK. het College van Bestuur van het C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever

SAMENVATTING Instemmingsgeschil instellen centrale stafeenheid; HBO

Adviesgeschil over het ontslag van een schoolleider, na mediation. UITSPRAAK

UITSPRAAK. de medezeggenschapsraad van de A te B, verzoeker, hierna te noemen de MR

het College van Beroep voor de Examens van de Hogeschool Utrecht (hierna: het CBE), verweerder.

SAMENVATTING Instemmingsgeschil VO - artikel 12 lid 1 onder o WMS (regeling aanstellingsbeleid)

ECLI:NL:RBNNE:2016:2567

in het geschil tussen: de medezeggenschapsraad van het A College te B, verzoeker, hierna te noemen de MR gemachtigde: mr. E.J.M.

van het College van beroep voor de examens van de Universiteit Leiden

U I T S P R A A K

Zaaknummer : 2014/204 en 204.1

SAMENVATTING. het College van Bestuur van A, gevestigd te C, verweerder, hierna te noemen het instellingsbestuur gemachtigde: de heer mr.

U I T S P R A A K

Zaaknummer : 2013/129

Zaaknummer : 2013/020 en 020.1

Commissie van Beroep PO

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Rijk en Politie

UITSPRAAK. de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad voortgezet onderwijs van A, verder te noemen de GMR

Zaaknummer : CBHO 2014/302 Rechter(s) : mrs. Borman, Troostwijk en Kleijn Datum uitspraak : 23 september 2015 Partijen : Appellant en Hogeschool van

ECLI:NL:CRVB:2017:73. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Inhoudsindicatie

SAMENVATTING UITSPRAAK

UITSPRAAK. het College van Bestuur van B, gevestigd te G, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mevrouw mr. G.M.

COLLEGE VAN BEROEP VOOR DE EXAMENS. Uitspraak van het College van Beroep voor de Examens van Tilburg University

Samenvatting. Interpretatiegeschil VO artikel 12 WMS (beleid met betrekking tot invoering LC-functies)

SAMENVATTING UITSPRAAK

108477/ Nalevingsgeschil over verstrekken van informatie en instemmingsgeschil over invoering van de functie van hoofdconciërge.

SAMENVATTING Instemmingsgeschil VO - artikel 10 onder h WMS (overdracht van de school of een onderdeel daarvan)

SAMENVATTING UITSPRAAK

SAMENVATTING Klacht over onzorgvuldig handelen directie en MR bij invoering continue rooster; PO

U I T S P R A A K

Samenvatting. Interpretatiegeschil VO artikel 12 lid 1 onder h WMS (wijziging taakbelasting binnen het personeel)

de Hogeschoolmedezeggenschapsraad van A, verweerder, hierna te noemen de HMR

Beroep tegen onthouding promotie gegrond omdat de werkgever de procedure niet correct heeft gevolgd.

CBE-1142 (030)

REGLEMENT PROFILERINGSFONDS Theologische Universiteit Apeldoorn

UITSPRAAK. het College van Bestuur van A gevestigd te B, verzoeker, hierna te noemen het bevoegd gezag

Zaaknummer : CBHO 2015/297 Rechter(s) : mr.borman Datum uitspraak : 28 april 2016 Partijen : appellante en CBE Rijksuniversiteit Groningen

Zaaknummer : CBHO 2013/233 Rechter(s) : mr. Lubberdink Datum uitspraak : 13 juni 2014 Partijen : Appellant tegen de Hogeschool Inholland Trefwoorden

UITSPRAAK. de [naam verzoeker] van de Stichting [naam stichting], verzoeker, hierna te noemen de GMR gemachtigde: de heer mr. W.H.

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:

U I T S P R A A K

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Transcriptie:

107075 UITSPRAAK in het geding tussen: Het College van Bestuur van A, gevestigd te B, verzoeker, hierna te noemen het instellingsbestuur gemachtigde: de heer mr. E. Boerma en de Studentenraad van A, verweerder, hierna te noemen de Studentenraad (SR) gemachtigde: de heer mr. L.J.M. van Westerlaak 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Bij verzoekschrift van 26 november 2015, ingekomen op 27 november 2015 en aangevuld op 26 januari 2016, heeft het instellingsbestuur een instemmingsgeschil aan de Commissie voorgelegd met betrekking tot een voorgenomen besluit van het instellingsbestuur van 20 april 2015, aangepast op 22 juni 2015 tot wijziging van het Profileringsfondsbeleid. Verweerder heeft een verweerschrift d.d. 6 januari 2016 ingediend, ingekomen op 7 januari 2016. De mondelinge behandeling van het geschil heeft plaats gevonden op 4 februari 2016. Het instellingsbestuur werd vertegenwoordigd door de heer C, rector en mevrouw D, beleidsmedewerker, bijgestaan door de gemachtigde. De SR werd vertegenwoordigd door de heer E, voorzitter, mevrouw F, voorzitter commissie Financiële Ondersteuning Studenten (FOS-commissie) en de heer G, lid FOS-commissie, bijgestaan door de gemachtigde. Beide partijen hebben een pleitnotitie overgelegd. Naar aanleiding van het ter zitting verhandelde, zijn partijen door de Commissie in de gelegenheid gesteld om nader overleg te voeren over één van de voorliggende geschilpunten, te weten de motivering van het bedrag dat studenten uit landen die niet behoren tot de Europese Economische Ruimte (niet-eer studenten) en die aanspraak maken op de Regeling Financiële Ondersteuning Studenten (FOS-regeling) per maand zullen ontvangen. Dit overleg heeft plaats gehad waarna de SR op 18 februari 2016 aan de Commissie heeft meegedeeld dat hij zich inmiddels op dit punt voldoende geïnformeerd acht door het instellingsbestuur. Voorts heeft de Commissie bij brief van 4 februari 2016 het onderzoek na de zitting heropend en de SR verzocht nadere informatie over een ter zitting door de SR betrokken stelling te verschaffen. Aan de SR is de vraag voorgelegd of hij het geschil per geschilpunt behandeld wenst te zien dan wel of hij, zoals aanvankelijk het geval was, van mening is dat de weigering in te stemmen met de voorgestelde wijzigingen in of in verband met het Profileringsfonds, gezamenlijk en voor het geheel door de Commissie beoordeeld dient te worden. De SR heeft bij brief van 9 februari 2016 de Commissie meegedeeld dat hij zijn stelling dat de Commissie een oordeel dient te geven over de geschilpunten gezamenlijk en voor het geheel, handhaaft. 107075 / uitspraak d.d. 29 maart 2016 pagina 1 van 9

2. FEITEN Met ingang van het studiejaar 2015-2016 is de Wet studievoorschot hoger onderwijs in werking getreden. Deze wet houdt onder meer een wijziging in van de Wet Studiefinanciering 2000, die met name ziet op de afschaffing van de basisbeurs en de introductie van een leenstelsel voor studenten. Deze wijziging, die cohort-gewijs wordt ingevoerd, heeft gevolgen voor twee regelingen die verband houden met het zogenoemde Profileringsfonds A. Het betreft de Regeling Financiële Ondersteuning Studenten (FOS-regeling) inclusief Topsport en de Regeling 2 de studiejaar masteropleidingen H. De FOS-regeling is een door het instellingsbestuur vastgestelde regeling op grond waarvan aan studenten financiële ondersteuning wordt verleend wanneer zij als gevolg van bijzondere omstandigheden studievertraging hebben opgelopen. Deze bijzondere omstandigheden zijn in de regeling benoemd en zijn bijvoorbeeld ziekte, zwangerschap, het bedrijven van topsport of het lidmaatschap van de SR. De Regeling 2 de studiejaar masteropleidingen H betreft een door het instellingsbestuur vastgestelde regeling, die dient om studenten te compenseren voor hetgeen zij aan basisbeurs en aanvullende beurs zouden hebben gekregen indien de master als tweejarige opleiding zou zijn erkend. In verband met de nieuwe regels voor studiefinanciering heeft het instellingsbestuur besloten de hiervoor genoemde regelingen aan te passen. In het kader van de besluitvorming hieromtrent heeft het instellingsbestuur de werkgroep Studievoorschot ingesteld en deze werkgroep opdracht gegeven een advies uit te brengen over de gevolgen van de invoering van de Wet studievoorschot hoger onderwijs. De werkgroep is daarbij gevraagd in haar advies op een negental afzonderlijke punten in te gaan. De werkgroep heeft op 1 april 2015 advies uitgebracht. Vervolgens heeft het instellingbestuur op 20 april 2015 op basis (en gedeeltelijk in afwijking) van dit advies een voorgenomen besluit tot wijziging van het Profileringsfondsbeleid genomen dat op dezelfde datum ter instemming is voorgelegd aan de SR. Op 21 mei 2015 heeft een overlegvergadering tussen partijen plaats gehad. Vervolgens hebben partijen op 28 mei 2015 informeel overleg gevoerd en heeft het instellingsbestuur op 1 juni 2015 een schriftelijke reactie op vragen van de SR gegeven. Op 12 juni 2015 heeft de SR het instellingsbestuur meegedeeld dat hij zijn instemming aan het voorstel van het instellingsbestuur onthoudt. Hierop heeft op 12 juni 2015 wederom informeel overleg tussen partijen plaats gehad en op 17 juni 2015 heeft de SR een alternatief voorstel aan het instellingsbestuur voorgelegd. Het instellingsbestuur heeft bij brief van 22 juni 2015 aan de SR gereageerd op het onthouden van instemming door de SR en heeft daarbij zijn voorstel op enkele punten aangepast. Bij brief van 25 juni 2015 heeft de SR gereageerd en zijn besluit om niet in te stemmen met het (inmiddels enigszins gewijzigde) voorstel van het instellingsbestuur gehandhaafd. Daarop heeft het instellingsbestuur op 2 juli 2015 besloten het geschil met de SR voor te leggen aan de Commissie. Bij memo van 3 juli 2015 heeft het instellingsbestuur de Raad van Toezicht verzocht te onderzoeken of het mogelijk is een procedure bij de Commissie te voorkomen door het vinden van een oplossing in der minne. 107075 / uitspraak d.d. 29 maart 2016 pagina 2 van 9

Op 6 juli 2015 heeft de Raad van Toezicht overleg gevoerd met partijen over de kernpunten van het geschil. In het overleg heeft de Raad van Toezicht een schikkingsvoorstel gedaan dat hij bij brief van 15 juli 2015 aan partijen heeft bevestigd. Bij brief van 27 augustus 2015 heeft de SR het schikkingsvoorstel afgewezen. Op 26 oktober 2015 heeft het instellingsbestuur de SR schriftelijk een overzicht verschaft van de geschilpunten, alsmede van de punten waarover partijen het eens zijn. De SR heeft bij brief van 11 november 2015 hierop gereageerd. Tot slot heeft het instellingsbestuur bij schrijven van 26 november 2015 het geschil aanhangig gemaakt bij de Commissie. 3. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN Het instellingsbestuur stelt dat drie geschilpunten partijen verdeeld houden. Het eerste geschilpunt betreft het niet uitbreiden van de Regeling 2 de studiejaar masteropleidingen H met een geldelijke compensatie voor de OV-component. Daarover voert het instellingsbestuur het volgende aan. Het voorgenomen besluit houdt op dit onderdeel geen aanpassing van de regeling in, omdat ook voorheen geen geldelijke compensatie werd geboden voor de OV-component. Er is ook geen aanleiding dit te veranderen. Het instellingsbestuur is vrij om vast te stellen of een vergoeding wordt verstrekt en zo ja, hoe hoog deze vergoeding is. De student lijdt geen schade door de verlenging van de studieduur wanneer hij/zij nominaal studeert, dat wil zeggen de studie afrondt binnen de daarvoor gestelde termijn van vier jaar. Het tweede geschilpunt betreft de hoogte van het uniforme maandbedrag voor de uitkeringen uit het Profileringsfonds op basis van de FOS-regeling bestuursactiviteiten en topsport voor Nederlandse en EER-studenten. Het voorgenomen besluit houdt in dat wat betreft de compensatie voor bestuursactiviteiten en topsport wordt overgestapt van individuele compensatie, die is afgestemd op de specifieke situatie van een bepaalde student, naar uniforme compensatie in de vorm van een vast maandbedrag voor iedere in aanmerking komende student. Uniforme compensatie zorgt volgens het instellingsbestuur voor verlichting van de administratieve belasting van de organisatie en sluit bovendien beter aan bij de huidige praktijk. Uitgangspunt is dat deze verandering budgettair neutraal dient te verlopen. Bij het bepalen van het vaste maandbedrag is op basis van het advies van de meerderheid van de werkgroep Studievoorschot aansluiting gezocht bij de oude basisbeurs, te weten een bedrag van 286,- Het instellingsbestuur volgt daarbij de filosofie van de Wet studievoorschot die ervan uitgaat dat een student investeert in zichzelf en derhalve zijn studie voor een groot deel zelf financiert. Hierbij past de keuze voor het voorgenomen Profileringsbeleid. De Wet studievoorschot is geen aanleiding voor verhoging van de door de universiteit geboden compensatie. Om de SR tegemoet te komen, is na onderhandelingen met de SR besloten het vaste maandbedrag te verhogen naar 300,- en in een later stadium is dit verhoogd naar 320,-. Daarbij is het uitgangspunt geweest dat het instellingsbestuur wil stimuleren dat studenten deelnemen aan bestuursactiviteiten en topsport. Een groot deel van de universiteiten heeft gekozen voor een lager vast maandbedrag gebaseerd op de basisbeurs van 286,-. Bovendien stelt een aantal universiteiten in tegenstelling tot A aanvullende voorwaarden voor aanspraak op uitkeringen uit het Profileringsfonds. De hoogte van het voorgestelde maandbedrag komt overeen met het advies van de minderheid van de werkgroep Studievoorschot en representeert het over afgelopen jaar gemiddelde uitgekeerde maandbedrag op basis van de huidige FOS-regeling. Het instellingsbestuur merkt daarbij op dat onderwijsinstellingen in het hoger onderwijs vrij zijn om de hoogte en duur van de uitkeringen uit het Profileringsfonds vast te stellen en dat zij mogen differentiëren naar verschillende groepen studenten. Studenten mogen onder het nieuwe stelsel 107075 / uitspraak d.d. 29 maart 2016 pagina 3 van 9

onbeperkt bijverdienen en de wetgever heeft ook het verschil in uitkering tussen thuiswonende en uitwonende studenten laten varen. Dit toont aan dat de relatie tussen werkelijke kosten en studiefinanciering voortaan losser is. De universiteit blijft studenten ondersteunen bij bestuursactiviteiten en topsport en verandert niets aan de reeks van erkende bestuursactiviteiten. De leden van de SR ontvangen naast de bestuursbeurs voor de duur van twaalf maanden ook vacatiegeld van 1107,22 per jaar en een forfaitaire vergoeding van 596,72 per jaar. Voor een studentenraadslid komt de totale compensatie daarmee neer op 462,- per maand. Het derde geschilpunt betreft het verschil in kosten tussen EER-studenten en niet-eer-studenten. Niet EER-studenten hebben hogere kosten en bevinden zich in een ongunstigere financiële positie dan Nederlandse en EER-studenten, vanwege hoger collegegeld, hogere reiskosten, visumkosten en vaak hogere woonkosten. Daarnaast hebben deze studenten geen mogelijkheid om bij te verdienen en hebben zij geen aanspraak op gunstige leenvoorwaarden. Daarbij komt dat het instellingsbestuur ook op dit punt beleidsvrijheid heeft, op grond van de artikelen 7.51 t/m 7.51i WHW. Het instellingsbestuur mag de hoogte en duur van de uitkeringen uit het Profileringsfonds zelf bepalen. De SR stelt dat er geen sprake is van drie, maar van vijf geschilpunten. Met betrekking tot de twee niet door het instellingsbestuur genoemde geschilpunten wijzigt het instellingsbestuur volgens de SR de betreffende regelingen verdergaand dan waartoe de wijziging van de Wet studiefinanciering noodzaakt. Het eerste geschilpunt betreft de indexatie. Het aangeboden bedrag in het kader van de FOSregeling is op geen enkele wijze geïndexeerd en ook niet gerelateerd aan de koopkracht van studenten. Dit levert, op termijn, een forse achteruitgang voor studenten op en is bovendien een beleidswijziging. Over het tweede geschilpunt, het niet uitbreiden van de Regeling 2 de studiejaar masteropleidingen in H met een geldelijke compensatie voor de OV-component, stelt de SR dat blijkens het verzoekschrift het instellingsbestuur blijkbaar het punt van de vergoeding van OV-kosten honoreert. Hiermee kan de SR leven. Overigens is dit volgens de SR ook logisch en overeenkomstig de WHW (artikel 7.51a). Anders handelen zou strijd met dit wetsartikel opleveren. Het derde geschilpunt betreft de overstap van individuele vergoeding naar een uniform maandbedrag voor de uitkeringen uit het Profileringsfonds op basis van de FOS-regeling bestuursactiviteiten en topsport voor Nederlandse en EER-studenten. De SR is van oordeel dat het instellingsbestuur het doet voorkomen alsof de SR hiermee zonder meer akkoord is gegaan. Dat is echter niet het geval. De SR is akkoord gegaan met een dergelijke overstap, maar onder de voorwaarde dat dan het maandbedrag hoog genoeg moest zijn. Aan deze voorwaarde is niet voldaan. Over de hoogte van het maandbedrag, dat het vierde geschilpunt vormt, voert de SR aan dat het voorstel een gedegen fundament mist, althans een fundament toegesneden op de nieuwe situatie onder het leenstelsel. Het voorstel lijkt slechts gebaseerd op de uitgaven onder het oude systeem. Een overzicht van de bestuursbeurs die door andere universiteiten wordt toegekend, laat zien dat in de nieuwe situatie de bedragen veelal (beduidend) hoger zijn komen te liggen. De SR vreest een toename van ongelijkheid tussen studenten als gevolg van de beleidswijzigingen. De toegang tot besturen, commissies en topsport wordt bedreigd. Studenten zullen vanwege de voorgestelde beleidswijzigingen een enorm financieel gat moeten overbruggen. Te verwachten valt dat een gemiddelde student verantwoordelijk zal worden voor 2/3 van de kosten en zijn of haar ouders voor 1/3. Dit vergt een grotere investering van studenten en maakt 107075 / uitspraak d.d. 29 maart 2016 pagina 4 van 9

studeren wezenlijk duurder. De SR neemt als grondslag voor de bepaling van de hoogte van het maandbedrag het door het Nibud voor studenten vastgestelde budget voor levensonderhoud. Dit bedrag is gesteld op 1112,- per maand. Daarvan moet 1/3 gedekt worden door de FOS-regeling, zijnde 373,- 1/3 door de aanvullende beurs en 1/3 door ouders of een lening/aanvullende beurs. Er is sprake van een groot verschil in vergoeding in de oude en de nieuwe situatie. Door het financiële gat dat ontstaat, zullen studenten in de toekomst waarschijnlijk afzien van bestuursfuncties. Het vijfde geschilpunt betreft het verschil in kosten tussen EER-studenten en niet-eer-studenten. Tot indiening van het verzoekschrift heeft het instellingsbestuur nooit een overzicht van de (meer)kosten van internationale (niet-eer)studenten in vergelijking met andere studenten gepresenteerd. In het verzoekschrift wordt nu voor het eerst een overzicht verschaft, maar nog steeds is onduidelijk hoe en waarom tot precies het dubbele bedrag aan compensatie wordt gekomen. Een berekening ontbreekt. 4. OORDEEL VAN DE COMMISSIE De bevoegdheid van de Commissie, alsmede de omvang van het verzoek tot toestemming om als instellingsbestuur een besluit te nemen Bevoegdheid Overgelegd is het I, zoals dat luidt per 24 februari 2014. Artikel 30 lid 1, aanhef en onder c, van het I bepaalt dat het instellingsbestuur de voorafgaande instemming behoeft van de SR voor elk door het instellingsbestuur te nemen besluit tot vaststelling of wijziging van het beleid van het instellingsbestuur bij toepassing van artikel 7.51 WHW (Profileringsfonds) en de regeling inzake financiële ondersteuning studenten, als bedoeld in artikel 7.51, vierde lid, WHW. Dit reglementsartikel is gelijkluidend aan artikel 9.33 lid 1, sub g WHW. Artikel 7.51 lid 4 WHW is vervallen. Met ingang van 18 juli 2014 is de Wet tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met een aantal redactionele verbeteringen en technische wijzigingen alsmede tot wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 in verband met enkele samenhangende technische aanpassingen in werking getreden. Eén van de wijzigingen die deze wet heeft aangebracht betreft een vervanging van het tot dan toe geldende artikel 7.51 WHW door twee paragrafen. Daarbij is de tekst van voorheen artikel 7.51 lid 4 WHW opgenomen in artikel 7.51a WHW. De Commissie constateert dat deze verandering ten onrechte niet is verwerkt in (artikel 9.33 lid 1 sub g van) de WHW en in artikel 30 lid 1, aanhef en onder c van het I. Inmiddels is op 9 december 2015 een wetsvoorstel tot (onder andere) wijziging van de WHW op dit punt ingediend (Kamerstukken II 2015/16. 34355, Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met een verbeterde regeling voor het gezamenlijk verzorgen van hoger onderwijs door Nederlandse en buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs, alsmede vanwege enkele andere wijzigingen ter bevordering van de internationalisering van het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (bevordering internationalisering hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek)). In dit wetsvoorstel is onder andere een voorstel tot aanpassing van artikel 9.33 lid 1 WHW opgenomen, waarbij in artikel 9.33 lid 1 sub g WHW de verwijzing naar artikel 7.51 lid 4 WHW wordt gewijzigd in een verwijzing naar artikel 7.51a WHW. De Commissie zal daarom in dit geding artikel 30 lid 1 aanhef en onder c van het I alsmede artikel 9.33 lid 1 sub g WHW zo lezen dat het instellingsbestuur de voorafgaande instemming behoeft van de SR voor elk door het instellingsbestuur te nemen besluit tot vaststelling of wijziging van het 107075 / uitspraak d.d. 29 maart 2016 pagina 5 van 9

beleid van het instellingsbestuur bij toepassing van artikel 7.51 WHW (Profileringsfonds) en de regeling inzake financiële ondersteuning studenten, als bedoeld in artikel 7.51a WHW. Ingevolge artikel 9.40 lid 2 WHW legt het medezeggenschapsorgaan dan wel het orgaan dat beslissingsbevoegd is, nadat gebleken is dat een minnelijke schikking door (in dit geval) de Raad van Toezicht niet mogelijk is, een gerezen geschil voor aan de geschillencommissie. De SR heeft instemming onthouden aan de voorgestelde wijzigingen van (onderdelen van) het Profileringsfonds. Daarop heeft het instellingsbestuur, nadat gebleken was dat een minnelijke schikking door de Raad van Toezicht niet tot een positief resultaat heeft geleid, het geschil voorgelegd aan de Commissie. Aldus is de Commissie bevoegd kennis te nemen van het geschil. Omvang van het verzoek tot toestemming om als instellingsbestuur een besluit te nemen Hangende het geschil voor de Commissie zijn partijen op onderdelen tot overeenstemming gekomen. Het instellingsbestuur heeft in het verzoekschrift naar voren gebracht het vaste WU maandbedrag van de FOS-compensatie jaarlijks te zullen indexeren. Ter zitting heeft de SR zijn bezwaar tegen het niet indexeren van het bedrag van de FOS-compensatie niet langer gehandhaafd. De Commissie zal dit punt derhalve buiten behandeling laten. Voorts hebben partijen nader overleg gevoerd over het verschil in kosten tussen EER-studenten en niet-eer-studenten. Bij brief van 18 februari 2016 heeft de SR de Commissie meegedeeld zich per saldo alsnog voldoende geïnformeerd te achten op het punt van de motivering van het bedrag dat niet-eer studenten die aanspraak maken op de FOS-regeling bestuursactiviteiten en topsport per maand zullen ontvangen. Ook dit punt zal de Commissie daarom verder buiten behandeling laten. Het voorgaande betekent dat het geschil zich toespitst op twee punten, namelijk het niet uitbreiden van de Regeling 2 de studiejaar masteropleidingen in H met een geldelijke compensatie voor de OVcomponent en de hoogte van het uniforme maandbedrag voor de uitkeringen uit het Profileringsfonds op basis van de FOS-regeling bestuursactiviteiten en topsport voor Nederlandse en EER-studenten. Hierbij overweegt de Commissie dat twee door de SR genoemde geschilpunten, namelijk de overstap van een individuele vergoeding naar een uniforme vergoeding en de hoogte van de vergoeding, samen te beschouwen zijn als één geschilpunt aangaande de FOS-regeling. Het toetsingskader De Commissie dient bindend uitspraak te doen of het instellingsbestuur toestemming wordt verleend de in het geding zijnde onderdelen van het Profileringsfondsbeleid vast te stellen. De Commissie geeft slechts toestemming indien de beslissing van de SR om geen instemming te verlenen onredelijk is of indien de voorgenomen beslissing van het instellingsbestuur wordt gevergd door zwaarwegende organisatorische, economische of sociale redenen (artikel 9.40 lid 5 WHW). De Commissie heeft ter zitting aan de orde gesteld de geschilpunten afzonderlijk te behandelen. Verzoeker en verweerder hebben daarmee ingestemd. Desgevraagd door de Commissie heeft de SR na heropening van het onderzoek kenbaar gemaakt dat hij zijn stelling handhaaft dat de Commissie een oordeel dient te geven over de geschilpunten als een gezamenlijk voorstel van het instellingsbestuur, waarop instemming is gevraagd. De geschilpunten worden hieronder afzonderlijk behandeld. Na de behandeling wordt een oordeel gegeven over de vraag of de beslissing om geen instemming te verlenen onredelijk is. De Commissie toetst alleen aan het criterium van de onredelijkheid, omdat van zwaarwegende 107075 / uitspraak d.d. 29 maart 2016 pagina 6 van 9

organisatorische, economische of sociale redenen voor de voorgenomen beslissing van het instellingsbestuur niet is gebleken. LCG medezeggenschap voor Het geschil Regeling 2 de studiejaar masteropleidingen H niet uitbreiden met geldelijke compensatie OV-component Over het niet uitbreiden van de Regeling 2 de studiejaar masteropleidingen in H met een geldelijke compensatie voor de OV-component overweegt de Commissie als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de Commissie gebleken dat deze regeling een groep studenten betreft die geen recht meer heeft op een vergoeding van de OV-jaarkaart en dat het maximaal 150 studenten betreft. Voorts heeft het instellingsbestuur ter zitting naar voren gebracht dat deze groep vergelijkbaar is met de groep studenten J, die wel recht heeft op vergoeding van de OV-jaarkaart. De Commissie neemt in aanmerking dat sprake is van een door verandering van wetgeving opgetreden nieuwe situatie en dat het instellingsbestuur, in het licht van het advies van de Werkgroep Studievoorschot om de vergoeding toe te kennen, zich niet zonder meer heeft kunnen beroepen op continuering van de bestaande praktijk. Ten slotte is ter zitting gebleken dat het budget voor de vergoeding weliswaar onderdeel uitmaakt van het Profileringsfonds, maar dat het binnen dat budget een geoormerkt onderdeel betreft. Dit betekent dat het een afzonderlijk te identificeren budget betreft en dat het door het instellingsbestuur gehanteerde uitgangspunt van budgetneutraliteit in zoverre niet speelt. Gezien het advies van de werkgroep studievoorschot, alsmede de door het instellingsbestuur vergelijkbaar geachte situatie van studenten J met studenten H, acht de Commissie de redelijkheid van de motivering van het instellingsbestuur om geen geldelijke compensatie voor de OVcomponent voor de studenten van het 2 de studiejaar masteropleidingen H niet opwegen tegen de op zichzelf niet onredelijke weigering om hiermee in te stemmen. Hoogte van het uniforme maandbedrag uitkering FOS-regeling bestuursactiviteiten en topsport Over het geschilpunt aangaande (de hoogte van) het uniforme maandbedrag voor de uitkeringen uit het Profileringsfonds op basis van de FOS-regeling bestuursactiviteiten en topsport voor Nederlandse en EER-studenten overweegt de Commissie als volgt. De Commissie stelt vast dat de SR het niet eens is met het voorstel van het instellingsbestuur om dit bedrag op 320,- vast te stellen. Het argument van de SR dat sprake is van een zeer grote terugval in inkomsten, namelijk 554,70 acht de Commissie niet juist, omdat de basisbeurs van 286,- voor alle (gezien de cohort-gewijze invoering nieuwe) studenten vervalt en dus niet alleen voor de studenten die gebruik kunnen maken van de FOS-regeling. Wel zullen studenten door de invoering van het nieuwe stelsel in de regel in grotere mate op andere wijze, bijvoorbeeld door te lenen, in de kosten van hun studie moeten voorzien, maar ook dit geldt voor alle studenten en niet slechts voor de studenten die bestuursactiviteiten of topsport verrichten en daarom in aanmerking komen voor de FOS-regeling. Voorts heeft de SR weliswaar gesteld dat de toegankelijkheid van besturen, commissies en topsport wordt bedreigd, maar de SR spreekt hierover slechts een vermoeden uit en heeft hij zijn standpunt op dit onderdeel niet gemotiveerd. Daarbij komt dat het instellingsbestuur naar voren heeft gebracht de regeling te zullen monitoren en voorts heeft toegezegd dat over twee jaar een evaluatie van de aanpassingen van de regelingen van het Profileringsfonds als in dit geschil aan de orde, zal plaatsvinden. 107075 / uitspraak d.d. 29 maart 2016 pagina 7 van 9

De Commissie acht de motivering door de SR van de hoogte van het door haar voorgestane hogere, uniforme maandbedrag door gebruikmaking van de berekening van het Nibud niet doorslaggevend, mede in het licht van alle door het Nibud in aanmerking genomen kosten. Het Nibud geeft een indicatie van de kosten waarmee een student rekening heeft te houden. Een dergelijk bedrag hoeft geen uitgangspunt voor een tegemoetkoming als hier aan de orde te vormen. Ook gaat de Commissie voorbij aan het beroep door de SR op regelingen die andere universiteiten getroffen hebben, omdat sprake is van zodanig verschillende regelingen met zoveel verschillende voorwaarden en beperkingen per universiteit dat een vergelijking tussen deze regelingen in redelijkheid niet mogelijk is. Het geheel overziend en uitgaande van de beleidsvrijheid die het instellingsbestuur ter zake toekomt, acht de Commissie de argumenten van het instellingsbestuur aangaande de hoogte van het uniforme maandbedrag voor de uitkeringen uit het Profileringsfonds op basis van de FOSregeling bestuursactiviteiten en topsport voor Nederlandse en EER-studenten, gelegen in het invoeren van een uniforme regeling met een maandbedrag dat overeenkomt met het uitgekeerde gemiddelde maandbedrag van de afgelopen jaren, redelijker dan de argumenten van de SR om hiermee niet in te stemmen. Gelet hierop komt de Commissie niet toe aan de beoordeling van de vraag of het bedrag niet uniform had mogen worden vastgesteld. De SR heeft zijn instemming als geheel geweigerd. Aan de Commissie is gevraagd om toestemming aan het instellingsbestuur te verlenen om de beslissing over het geheel van de voorstellen te nemen. Desgevraagd heeft de SR nogmaals duidelijk gemaakt dat het geschil als geheel door de Commissie beoordeeld dient te worden. De Commissie is van oordeel dat, gezien het grote belang gelegen in de aanpassing van de FOSregeling, afgezet tegen het in dit verband beperktere belang van de aanpassing van de Regeling 2 de studiejaar masteropleidingen H, de SR in redelijkheid niet zijn instemming aan het voorgenomen besluit van het instellingsbestuur over aanpassing van het Profileringsfondsbeleid heeft kunnen onthouden. Om die reden zal de Commissie toestemming verlenen aan het instellingsbestuur om de beslissing te nemen over de twee voorstellen, zoals hieronder geformuleerd. 5. BESLISSING Op grond van bovenstaande overwegingen geeft de Commissie toestemming aan het instellingsbestuur om de beslissing te nemen over de volgende twee onderdelen van een voorgenomen besluit van het instellingsbestuur: - geen uitbreiding van de Regeling 2 de studiejaar masteropleidingen H met een geldelijke compensatie voor de OV-component; - vaststelling van de hoogte van het uniforme maandbedrag uitkering FOS-regeling bestuursactiviteiten en topsport op 320,-. Aldus gedaan te Utrecht op 29 maart 2016 door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, mr. K.P. Piena en mr. drs. F. Veenstra leden, in aanwezigheid van mr. J.A. Breunesse, secretaris. mr. S.F.M. Wortmann voorzitter mr. J.A. Breunesse secretaris 107075 / uitspraak d.d. 29 maart 2016 pagina 8 van 9

Tegen deze uitspraak staat op grond van artikel 9.46 WHW beroep open bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam. Het beroep wordt ingediend binnen een maand na de datum van de uitspraak. Op grond van artikel 9.46 lid 4 WHW kan het beroep uitsluitend worden ingesteld op de grond dat de Commissie een onjuiste toepassing heeft gegeven aan de wet. 107075 / uitspraak d.d. 29 maart 2016 pagina 9 van 9