Bijlage 4 bij Kritische Reflectie ROSRijnland 2015. Opleidingsplan. Opleidingsplan versie 14-15



Vergelijkbare documenten
SAMENWERKINGSGROEP OPLEIDINGSSCHOLEN NOORD-HOLLAND - FLEVOLAND SONF

Aanstellingsbeleid en honorering van studenten, duale studenten, LiO s, studenten educatieve minoren en zij-instromers

Samenwerkingsovereenkomst ten behoeve van de academische opleidingsschool ROSRijnland

Informatie werkplekleren

Het praktijkdeel in de ICLON lerarenopleiding

LIO-vacatures Pabo HvA en UPvA schooljaar

Lerarenopleiding. Toke Egberts 10 nov. 2017

Tweejarig plan en m.b.t. het opleiden

Kenmerken van de opleidingsvarianten in de OSR

Beoordeling werkplekleren jaar 2 DEELTIJD

Hbo tweedegraadslerarenopleiding

LIO-vacatures Pabo HvA en UPvA schooljaar

Op weg naar de (academische) opleidingsschool

De ROWF organiseert al vanaf het begin van de opleidingsschool onderdelen vanuit het generieke programma van de HvA Les op Locatie.

Leraar voorbereidend hoger onderwijs Management en Organisatie Vrije Universiteit Amsterdam - Onderwijscentrum VU - M Leraar VHO Management en

Leraar voorbereidend hoger onderwijs Engels Vrije Universiteit Amsterdam - Onderwijscentrum VU - M Leraar VHO Engels

Educatieve Hogeschool van Amsterdam, lerarenopleiding vo/bve Beoordelingsformulier voor het werkplekleren (definitieve versie, november 2007)

Leraar voorbereidend hoger onderwijs Duits Vrije Universiteit Amsterdam - Onderwijscentrum VU - M Leraar VHO Duits

Het praktijkdeel in de ICLON lerarenopleiding

Regionale Opleidingsschool Rijnland. Beoordeling opleidingsschool (met academische kop)

Leraar voorbereidend hoger onderwijs Biologie Vrije Universiteit Amsterdam - Onderwijscentrum VU - M Leraar VHO Biologie

Protocol PDG en educatieve minor

Opbouw van de educatieve minor

Vrijstellings- en assessmentregelingen m.b.t. elders. verworven competenties (EVC s) Lerarenopleiding Groningen

Intern Kwaliteitsbeleid

Samen beoordelen met één beoordelingsformulier

master leraar voortgezet onderwijs

Informatiebulletin voor studenten Bijlage 3

Deze bijlage maakt deel uit van de hierboven genoemde Leerarbeidsovereenkomst.

Samen beoordelen met één beoordelingsformulier

Vrijstellings- en assessmentregelingen. elders verworven competenties (EVC s)

Samen beoordelen van deeltijdstudenten Bijlage 9

Opbouw van de educatieve minor

Overzicht curriculum VU

Vrijstellings- en assessmentregelingen. elders verworven competenties (EVC s)

Vrijstellings- en assessmentregelingen. elders verworven competenties (EVC s)

Lerarenopleiding Geesteswetenschappen. Masterdag 16 mrt. 2018

Nieuwe talentvolle leerkrachten via DIT IS WIJS voor de Rotterdamse Schoolbesturen

Stand van zaken ontwikkeling afstudeerrichtingen 2 e graads lerarenopleidingen NHL

Leraar voorbereidend hoger onderwijs Maatschappijleer Vrije Universiteit Amsterdam - Onderwijscentrum VU - M Leraar VHO Maatschappijleer en Mij.

SAMENWERKINGSOVEREENKOMST TUSSEN ILO EN SCHOOL VOOR VOORTGEZET ONDERWIJS (inzake het praktijkdeel van Bachelor-Minor-studenten met een aanstelling)

Voorlichtingsavond ILO

Allereerst willen wij de stagebegeleiders van harte bedanken voor uw inzet om onze studenten te begeleiden tijdens hun stage in de educatieve minor.

Bekwaamheidseisen leraar primair onderwijs

Onderwijs- en examenregeling Hoofdstuk 3 Opleidingsdeel LVO

TOEGEPASTE PSYCHOLOGIE PRAKTIJKGIDS JAAR 3

Leraar voorbereidend hoger onderwijs Algemene economie Vrije Universiteit Amsterdam - Onderwijscentrum VU - M Leraar VHO Algemene Economie -

Educatieve Hogeschool van Amsterdam, lerarenopleiding vo/bve Beoordelingsformulier voor het werkplekleren (definitieve versie, november 2007)

Inductietraject koppelen aan werkplekleren

Samenwerkingsovereenkomst ILO - School

Interfacultaire Lerarenopleidingen (POWL) Voorlichtingsavond ILO

Protocol ECD. Masteropleiding Science Education and Communication (SEC)

Pedagogisch Didactisch Getuigschrift

TOEGEPASTE PSYCHOLOGIE PRAKTIJKGIDS JAAR 3

LiO Contract 2 Stageovereenkomst Leraar in Opleiding (onbetaald: met en zonder vergoeding) Pabo HvA, Onderwijs en Opvoeding

Bijlage 5: Formulier tussenevaluatie

Fricolore Academy in samenwerking met Penta Nova. Middenmanagement (MMOT)

Leraar voorbereidend hoger onderwijs Management en Organisatie Vrije Universiteit Amsterdam - Onderwijscentrum VU - M Leraar VHO Management en

Partnerschap. en scholen werken op basis van een gezamenlijke verantwoordelijkheid samen met studenten aan hun ontwikkeling tot professional.

Leraar voorbereidend hoger onderwijs Maatschappijleer Vrije Universiteit Amsterdam - Onderwijscentrum VU - M Leraar VHO Maatschappijleer en Mij.

Onderwijs- en examenregeling Hoofdstuk 3 Opleidingsdeel LVO

Lerarenopleidingen Amsterdam. Volg een versneld programma

HANDLEIDING MINOR LEREN LESGEVEN

Opleidingsprofiel Montessoricollege Nijmegen

Accent en de opleidingsschool Versie maart ACCENT en de opleidingsschool

Onderwijs- en examenregeling Hoofdstuk 3 Opleidingsdeel LVO

Nieuwsbrief najaar 2012

Begeleiding Startende Leraren

Leraar voorbereidend hoger onderwijs Engels Vrije Universiteit Amsterdam - Onderwijscentrum VU - M Leraar VHO Engels

STAGES Lerarenopleiding

Alle competenties moeten met voldoende zijn beoordeeld

Kritische reflectie Academische Opleidingsschool ROSRijnland

Protocol Werkplekleren Student ESoE. Minor Educatie & Communicatie Variant II

Competentievenster 2015

Hogeschool van Amsterdam Onderwijs en Opvoeding, tweedegraads lerarenopleidingen Beoordelingsformulier voor het werkplekleren (versie september 2011)

Opleiden in de school Pieter Nieuwland College in samenwerking met de Vrije Universiteit

OPLEIDER IN DE SCHOOL, COACH en OPLEIDINGSCOÖRDINATOR Post-HBO opleidingen

Stagereglement Masteropleiding leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in Godsdienst en Levensbeschouwing Tilburg School of Catholic Theology

Handleiding Assessment Startbekwaamheid

Opleidingsschool Noord

Beschrijving kwaliteitszorg (A)OSR

Lerarenopleidingen Amsterdam. Volg een versneld programma

Leerjaar Doelstelling opdracht. Activiteit Betrokkenen Loopbaancompetenties. Motievenreflectie Kwaliteitenreflectie

Ik schrijf deze brief mede namens de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de staatssecretaris van Economische Zaken.

Ee n u i td a ge n d e leeromgeving voor talent

Protocol Werkplekleren Student ESoE. Masteropleiding Science Education and Communication (SEC)

FAQ s tegemoetkoming kosten aspirant-opleidingsscholen Versie 21 augustus 2015

De begeleidings- en beoordelingstrajecten zijn schriftelijk vastgelegd en te raadplegen door anderen. ILS en Radboud Docenten Academie.

Verantwoording gebruik leerlijnen

WINDESHEIM IN ZWOLLE: UNIEKE MASTER VOOR HET BEROEPS- ONDERWIJS. Inspirators voor de toekomst

Meerwaarde voor onderwijs. De Pijlers en de Plus van FLOT

Certificering pabo-studenten voor Ontwikkelingsgericht Onderwijs Door: Bestuur OGO-Academie september 2014

De specifieke lerarenopleiding

Taal, Media en Communicatie

Eindassessment HU pabo

INSTITUUT THEO THIJSSEN. Afstudeerfase ITT Totaaloverzicht. DAG/DAV 4/VO 2 Studiejaar

Stageconcept en -planning

Bijlage 7 Opdracht Bekwaamheidsproef 2 (studentenmateriaal)

Gids voor werkplekbegeleiders Masters

Transcriptie:

Bijlage 4 bij Kritische Reflectie ROSRijnland 2015 Opleidingsplan 1

Inhoud Bijlage 1. De Academische Opleidingsschool ROSRijnland (3) 1.1. Oorsprong en karakter van het samenwerkingsverband 1.2. Structuur van het samenwerkingsverband 2. Opleiden, begeleiden en onderzoeken (6) 2.1. Missie 2.2. Visie op opleiden in de school 2.3. Competentiegericht leren 2.4. Onderzoek 3. Instroom (9) 3.1. Een stageplaats bij ROSRijnland 3.2. Speeddate 3.3. Sollicitatie 3.4. Aanstellingsbeleid 4. Programma (12) 4.1. Curriculum van de opleidingsschool 4.2. Begeleidingscyclus 4.3. Begeleidingsactiviteiten 4.3.1. Startdagen 4.3.2. Intervisiebijeenkomsten 4.3.3. Workshops 4.3.4. Begeleiding onderzoek 4.4. Curricula van de opleidingsinstituten 4.4.1. Hogeschool van Amsterdam Domein Onderwijs en Opvoeding 4.4.2. ICLON Universiteit van Leiden 4.4.3. Academie Lichamelijke Opvoeding Amsterdam 4.4.4. Academie voor Beeldende Vorming Amsterdam 4.5. Beoordeling 5. Organisatie en Personeel (22) 5.1. De organisatiestructuur 5.1.1. CROS-overleg 5.1.2. Het Dagelijks Bestuur 5.1.3. De Stuurgroep 5.1.4. Het ROSSO-overleg 5.1.5. Externe overleggen 5.2. Structuur Begeleiden en opleiden 5.2.1. De Opleidingscoördinator 5.2.2. De Schoolopleider 5.2.3. De instituutsopleider 5.2.4. De BOS 5.2.5. De Vakbegeleider 5.3. Structuur Academische kop 5.4. Honorering medewerkers 5.5. Professionalisering 6. Kwaliteitszorg (27) 6.1. Richting geven 6.2. Cyclisch en systematisch 6.3. Het ROS-dossier 6.4. Instrumenten 2

1. De Academische Opleidingschool ROSRijnland 1.1. Oorsprong en karakter van het samenwerkingsverband De Regionale Opleidingsschool Rijnland vindt haar oorsprong in een regio-specifiek kweekvijverproject van het Regionaal Platform voor de risicoregio Rijnstreek, dat tussen 2005 en 2007 plaatsvond. Aan dat project deed een aantal scholen uit de regio Rijnstreek mee. Doel was om studenten die uit de regio vertrokken naar de omliggende steden om een lerarenopleiding te volgen, te behouden voor de regio. Daartoe kregen de studenten aantrekkelijke stage-arrangementen, voor een deel duaal, aangeboden. Kennis en ervaring op het gebied van Opleiden in de school werden gedeeld; samenwerking met de opleidingen geïntensiveerd en studenten uitgewisseld. Na afloop van het project in 2007 besloten de bij het Platform Rijnstreek aangesloten scholen de regio-specifieke kweekvijver voort te zetten uit eigen middelen. Op 6 oktober 2007 werd in Museum De Zwarte Tulp te Lisse het Convenant getekend dat de start van ROSRijnland markeert. In het najaar van 2009 dient ROSRijnland bij de NVAO (Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie) een aanvraagdossier in ter erkenning van de opleidingsschool. In maart 2010 beoordeelt de NVAO ROSRijnland als goed en is de erkenning een feit. Daarmee is ROSRijnland een structureel gesubsidieerde opleidingsschool geworden voor de duur van zes jaar. Eind 2011 dient ROSRijnland een aanvraag in om in aanmerking te komen voor een academische status en een structurele subsidie te ontvangen via de regeling verankering academische opleidingsscholen 2012-2016. Deze aanvraag wordt in 2012 gehonoreerd. In ROSRijnland wordt anno 2014 samengewerkt door 6 scholen voor voortgezet onderwijs met in totaal 15 locaties en 5 lerarenopleidingen. VO-scholen Bonaventuracollege te Leiden en Roelofarendsveen Fioretticollege te Lisse en Hillegom Northgo College te Noordwijk Rijnlands Lyceum te Sassenheim Scholengroep Leonardo da Vinci te Leiden Teylingen College te Voorhout, Noordwijk en Oegstgeest Opleidingsinstituten Hogeschool van Amsterdam (HvA) ICLON Universiteit van Leiden TULO Universiteit Delft Academie Lichamelijke Opvoeding (ALO) Amsterdam Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten (AHK) ROSRijnland is een regionale opleidingsschool. Onze scholen bevinden zich in de regio s Leiden en de Duin- en Bollenstreek. Dat betekent dat we een grote diversiteit kunnen bieden: scholen in een stedelijke omgeving en streekscholen, met verscheidenheid aan sociaaleconomische en culturele achtergronden, levensopvattingen en geloofsovertuigingen. alle onderwijstypen (van VMBO-basis tot Gymnasium), vele onderwijsconcepten en profielen (zoals tweetalig onderwijs, technasium, lootschool, cultuurprofielschool). 3

De scholen binnen de ROS verschillen in cultuur en onderwijsaanbod, maar delen met elkaar de visie op opleiden en begeleiden. Door de hechte samenwerking tussen de scholen en opleidingsinstituten kunnen we op elke ROS-school dezelfde hoge kwaliteit van opleiden en begeleiden garanderen. Dit betekent dat elk van onze opleidingsscholen dezelfde herkenbare opleidingssituatie heeft, terwijl de student gedurende de lerarenopleiding kan kennismaken met de verschillende schoolculturen die de ROS te bieden heeft. ROSRijnland is in 2005 gestart als arbeidsmarktproject in een regio die behoorde tot de meest risicovolle regio s van het land m.b.t. het dreigende lerarentekort. Sinds de start heeft de opleidingsschool belangrijk bijgedragen aan de aanwas van nieuw personeel in het regionale onderwijsveld en op de ROS-scholen in het bijzonder. Binnen de ROS heeft echter van meet af aan het besef geleefd dat het lerarentekort niet alleen een kwantitatief tekort is, maar vooral ook een kwalitatief tekort. In de loop der jaren heeft ROSRijnland derhalve binnen de aangesloten scholen een steeds grotere rol genomen in het begeleiden en opleiden van zittend personeel. Een recente ontwikkeling op dat gebied is de samenwerking met de knelpuntenregio Rijnstreek en de Universiteit van Leiden in zogenaamde inductiefaseprojecten. Daarnaast heeft ROS Rijnland in 2011 haar functie uitgebreid met de academische kop vanuit de gedachte dat onderzoek zowel een sterk leerinstrument is als het gaat om de individuele professionele ontwikkeling van docenten alsook een krachtig middel is om leren en schoolontwikkeling aan elkaar te verbinden. Sindsdien zet de ROS in op de ontwikkeling van een onderzoekende houding bij studenten en docenten ten aanzien van hun eigen lespraktijk, maar ook op de ontwikkeling van (schoolbreed) praktijkonderzoek in de school als basis voor schoolontwikkeling. ROSRijnland heeft zich in haar projectfase vooral ontwikkeld uit een samenwerking tussen stagebegeleiders op de werkvloer van de aangesloten scholen. Dat betekent dat het hart van de organisatie nog steeds bestaat uit docenten die binnen hun schoolorganisatie verantwoordelijk zijn voor het opleiden in de school. In de opleidingsschool zijn dit de opleidingscoördinatoren die gezamenlijk, onder leiding van de directeur van ROSRijnland, het overlegorgaan CROS (coördinatoren ROS) vormen. Vanuit dit overleg, dat per 3 á 4 weken plaatsvindt, wordt de organisatie aangestuurd, beleid ontwikkeld en ontwikkeling geëvalueerd. ROSRijnland is niet bedacht door bestuurders of schoolmanagers, maar is het resultaat van hechte samenwerking tussen stagebegeleiders in het regionale onderwijsveld. ROSRijnland is daardoor meer dan de som van de afzonderlijke scholen. De hechte samenwerking zorgt er voor dat de student op alle 15 locaties dezelfde begeleiding van dezelfde kwaliteit aantreft, zonder dat de eigenheid van de afzonderlijke locatie verloren gaat. 15 locaties in de Duin-en Bollenstreek en Leidse regio 4

1.2. Structuur van het samenwerkingsverband De dagelijkse leiding van ROSRijnland is in handen van een Dagelijks Bestuur, bestaande uit de directeur en een lid van het DB. Het DB wordt ondersteund door een coördinator Onderzoek, een coördinator Kwaliteitszorg en het secretariaat en legt verantwoording af aan de Stuurgroep. Elke deelnemende school/scholengroep heeft een opleidingscoördinator. De opleidingscoördinatoren vormen samen met de directeur het CROS (coördinatoren ROS), het uitvoeringsoverleg van de opleidingsschool. In hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op de wijze van overleg binnen de organisatiestructuur van ROSRijnland. Stuurgroep ROSRijnland De Stuurgroep van ROSRijnland bestaat uit vertegenwoordigers van de deelnemende organisaties en vergadert ca. 5 keer per jaar. Leden: 1 Chris Kool, Algemeen directeur/bestuurder Stichting Fioretti Teylingen Jan Lindhout, Hogeschool van Amsterdam, domein Onderwijs en Opvoeding Steven Mijnsbergen, rector Leonardo College Eduard Nagel, directeur Bonaventuracollege locatie Burggravenlaan Johan van der Plas, directeur/bestuurder Northgo College Annechien Verkade, rector Rijnlands Lyceum Sassenheim Willem van der Wolk, ICLON (Universiteit van Leiden) Het DB neemt deel aan het stuurgroepoverleg. De directeur van ROSRijnland zit het stuurgroepoverleg voor. Dagelijks Bestuur Hans Wilmink, directeur Niels de Bruin, lid Dagelijks Bestuur Ondersteuning Dagelijks Bestuur Leontine van den Berg, coördinator Onderzoek Myra Warmer, coördinator Kwaliteitszorg CROS Leontine van den Berg, Opleidingscoördinator Rijnlands Lyceum Sassenheim Shane Brenkman, opleidingscoördinator Teylingen College Niels de Bruin, opleidingscoördinator Fioretticollege Cecile Werner, opleidingscoördinator Bonaventuracollege Peter Lindenberg, opleidingscoördinator Northgo College Myra Warmer, opleidingscoördinator Scholengroep Leonardo da Vince Hans Wilmink, voorzitter CROS Secretariaat Simone van Heiningen 1 De kleine samenwerkingspartners: ALO, AHK en HALO beschikken niet over voldoende formatie om deel te nemen aan de stuurgroepvergaderingen van de diverse opleidingsscholen waarin zij participeren. ROSRijnland heeft met de partners de afspraak dat het DB een aantal keren per jaar op de opleidingsinstituten overleg voert met de collega s die verantwoordelijk zijn voor de schoolstages. De TULO wordt in de stuurgroep vertegenwoordigd door het ICLON. 5

Postadres ROSRijnland, postbus 200, 2215 ZL, Voorhout bezoekadres Van den Endelaan 5a, 2182 ES, Hillegom Email: info@rosrijnland.nl Website: www.rosrijnland.nl 2. Opleiden, begeleiden en onderzoeken 2.1. Missie ROSRijnland heeft zich tot doel gesteld om aan het opleiden in de school invulling te geven door, in nauwe samenwerking met het Regionaal Platform Rijnstreek 2, in brede zin strategieën te ontwikkelen en projecten te stimuleren om de instroom van onderwijspersoneel te bevorderen, onderwijspersoneel te behouden en door professionalisering en begeleiding de kwaliteit van het onderwijspersoneel te verhogen. De deelnemende scholen werken in ROSRijnland in gezamenlijkheid aan een kwalitatief hoogstaande begeleiding van zowel toekomstige en nieuwe docenten als van zittende docenten. De opleidingsinstituten van het partnerschap onderkennen dat afgestudeerden terecht komen in een dynamische werkomgeving, waar verandering en ontwikkeling aan de orde van de dag zijn. Zij stellen zich dan ook in het bijzonder ten doel om docenten op te leiden die in staat zijn weloverwogen keuzes te maken in het spanningsveld van onderwijsvernieuwing en bewezen vormen van goed onderwijs. Het is noodzakelijk dat er studenten worden opgeleid die met dit spanningsveld kunnen omgaan. De afgestudeerden van de opleidingsinstituten van het partnerschap zijn daarom veranderingsbekwaam, dat wil zeggen dat zij bereid en in staat zijn te participeren in onderwijsvernieuwingen die zij met hun collega s mede tot stand brengen en waarin zij een onderzoekende, lerende houding kunnen aannemen. Zo dragen aankomende leraren bij aan het creëren van nieuwe onderwijspraktijken. 2.2. Visie op opleiden in de school Voor studenten van de lerarenopleidingen vindt een belangrijk deel van hun opleiding plaats op de (toekomstige) werkplek. Leren op de werkplek is een krachtige manier van leren. Door te leren via participatie in het arbeidsproces krijgt de student de gelegenheid vaardigheden en competenties te ontwikkelen in een authentieke situatie. Theorie wordt verbonden met de praktijk en de student wordt in staat gesteld daar direct op te reflecteren. Daarbij is er sprake van een toename en verdieping van reflectie in de vorm van praktijkonderzoek. Studenten zoomen in op een actuele praktijkvraag uit de school of een vraag die voortvloeit uit handelingsverlegenheid en onderzoeken die vraag op een gestructureerde manier. De resultaten van dit onderzoek kunnen zij direct vertalen naar een verbetering van hun eigen functioneren of zelfs naar een verbetering van de praktijk in de 2 Het Regionaal Platform Rijnstreek is het platform van de risicoregio/knelpuntenregio Rijnstreek. ROSRijnland is uit dit platform ontstaan. 6

sectie of de school, want door de toenemende focus in het onderwijs op de school als professionele leergemeenschap opent zich voor de opleidingsschool een speelveld waarop de professionalisering van het zittend personeel en de opleiding van studenten hand in hand kunnen en moeten gaan. Daarmee wordt de opleidingsschool steeds meer een integraal onderdeel van het personeelsbeleid van de scholen. Waar voor de (ervaren) docent reflectie op zijn onderwijspraktijk een belangrijke motor is voor een continu proces van ontwikkeling en verbetering, is voor de student het werkplekleren een vergelijkbare wijze van ontwikkeling van zijn kennis en vaardigheden. Leren van en met elkaar op basis van reflectie op en onderzoek van de eigen onderwijspraktijk, het analyseren van problemen en het construeren van oplossingen, leidt tot verhoging van de kwaliteit van het onderwijs en de kwaliteit van de opleiding van toekomstig onderwijspersoneel. Het is daarom van belang dat de opleidingsschool zich niet beperkt tot het begeleiden en opleiden van de student, maar die activiteiten ziet als onderdeel van een bredere professionaliseringsopdracht. 2.3. Competentiegericht leren Het opleiden in de school richt zich op het ontwikkelen van competenties (tweedegraads lerarenopleidingen) of beroepsrollen (de universitaire lerarenopleidingen werken met rollen, afgeleid van de SBL-competenties). De competenties zijn: 1. Interpersoonlijk competent 2. Pedagogisch competent 3. Vakinhoudelijk en didactisch competent 4. Organisatorisch competent 5. Competent in het samenwerken met collega s 6. Competent in het samenwerken met de omgeving 7. Competent in reflectie en ontwikkeling De 6 beroepsrollen zijn: 1. Regisseur 2. Pedagoog 3. Vakdidacticus 4. Lid school-organisatie 5. Vakdidactisch onderzoeker 6. Professional Het didactisch concept van de opleidingsschool is gebaseerd op een aantal kenmerken. Allereerst is het programma kennisintensief. Dat wil zeggen dat er aandacht is voor het beheersen van kennis (theorie) als voorwaarde voor competent handelen en het bereiken van het gewenste niveau. Het kennisaspect komt primair aan bod op de lerarenopleidingen. De toepassing ervan vindt echter plaats in de opleidingsschool. Het programma kenmerkt zich eveneens als omgevingsgericht. Op de opleidingsschool worden studenten geconfronteerd met de schoolpraktijk en de wereld van de leerlingen. Deze ervaringen worden binnen de lerarenopleiding gekoppeld aan de theorie. Aan de hand van de verworven ervaring en theorie verwerken studenten hun kennis en kunde in een eigen visie op het leraarschap en maken zij persoonlijke keuzes binnen het curriculum gebaseerd op hun POP. 7

Ten derde is het programma persoonsgericht. Dat wil zeggen dat de studenten leren reflecteren op hun persoonlijke competentieontwikkeling aan de hand van didactische middelen als het portfolio en het persoonlijk ontwikkelingsplan (POP). De basis van het competentiegericht opleiden wordt dus gevormd door het leren vanuit werkproblemen, met als doel theorie en praktijk met elkaar te verbinden. Het leren oplossen van beroepsproblemen gaat hand in hand met het ontwikkelen van een kennisbasis en met reflectie op de theorie en de relevantie daarvan voor het praktisch handelen. De vakbegeleiders en de begeleiders op school (BOS) ondersteunen de student bij het verwerven van de benodigde vaardigheidsaspecten binnen de competenties van het docentschap. Dit gebeurt middels het voor- en nabespreken van lessen, het geven van feedback, het brainstormen over mogelijke aanpakken, het delen van praktijkkennis en tips en intervisie. De vakbegeleider is gericht op de vakdidactische competentie. De BOS is in staat te begeleiden vanuit meerdere perspectieven, ook vanuit theoretische noties. Binnen elke school van ROSRijnland is overigens de literatuur beschikbaar die gebruikt wordt op de lerarenopleiding van de HvA. workshops In het kader van verbinding tussen theorie en praktijk zijn binnen ROSRijnland workshops ontwikkeld. De onderwerpen verschillen per ROS-school en zijn afhankelijk van plaatselijke expertise en gegroeide ontwikkelingen. Inmiddels worden sommige van deze workshops, samen met de eigen instituutsopleider opgezet en uitgevoerd. De workshops zijn toegankelijk voor studenten en docenten. Les op locatie voor HvA-studenten Een volgende stap in het versterken van de verbinding tussen theorie en praktijk, is Les op Locatie, een onderdeel van Beroepsopdracht twee en drie van de HvA. Het gaat hier om een serie dagen waarop studenten van het eerste- en tweede leerjaar van de Hogeschool van Amsterdam colleges aangeboden krijgen op een locatie van ROSRijnland. Die colleges staan niet op zichzelf maar worden consequent omzoomd door praktijkervaringen op dezelfde die in het teken staan van de besproken theorie. Dat betekent letterlijk dat je als student na een college van vijftig minuten in het daaropvolgende lesuur gericht gaat bestuderen wat in de praktijk is terug te vinden van de zojuist onderwezen theorie. Een andere mogelijkheid is dat studenten na het college gaan uitproberen of en hoe je de theorie kunt inzetten in een les. 2.4. Onderzoek Ten slotte wordt de link tussen theorie en praktijk ook gelegd in de uitvoering van een praktijkonderzoek. Dat houdt in dat studenten onderzoek doen naar problemen in of effecten van hun eigen onderwijs, op zoek gaan naar verbeteringen en die verbeteringen vervolgens testen. Dit onderzoek komt ofwel voort uit een verlegenheidssituatie uit de praktijk van de student of uit de visie van de student over hoe het onderwijs eruit zou moeten zien. Daarnaast is het ook mogelijk dat de student onderzoek doet naar actuele vragen die leven op de stageschool binnen de sectie of een ander team in de school. De studenten schrijven een onderzoeksverslag en presenteren de resultaten op hun stageschool. Het onderzoek is de meesterproef waarin de student laat zien dat hij/zij vanuit een breder perspectief dan zijn eigen denkkader, de theoretische basis, problemen in de praktijk kan bestuderen, analyseren en kan werken aan verbeteringen. Dit alles op structurele en verantwoorde wijze. Daarnaast kan de student zijn kennis delen door het schrijven van een verslag en een presentatie van de resultaten. Het onderzoek draagt op deze wijze niet alleen bij aan de professionalisering van de student, maar ook aan de verbetering van het onderwijs. 8

3. Instroom 3.1. Een stageplaats bij ROSRijnland ROSRijnland profileert zich als een Kweekvijver voor onderwijstalent. Dat betekent dat een talent de gelegenheid krijgt om te groeien, maar we selecteren aan de poort wel op bereidheid en vermogen tot groei (ontwikkelingscompetenties). De ROS hanteert haar eigen instroomprocedure. Een student krijgt niet zomaar een stageplaats. Tijdens speeddates tussen scholen en studenten zoeken we naar de beste match. Scholen zowel als studenten kunnen zo hun voorkeur bepalen. Vervolgens moet elke student solliciteren naar de stageplaats van zijn keuze. Een stagiair maakt binnen de ROS deel uit van een team van professionals. Wij verwachten van de stagiair(e) dat hij/zij actief bijdraagt aan de kwaliteit van de stageschool en aan zijn eigen ontwikkeling. Bij de selectie van de studenten acht de opleidingsschool met name de motivatie voor het beroep van groot belang evenals de wens om te leren door opleiding en reflectie op praktijkervaringen. Tijdens het sollicitatiegesprek wordt nadrukkelijk op die motivatie gefocust. Daarnaast wordt de student gevraagd om aan de hand van zijn portfolio concrete voorbeelden te geven of producten te tonen waaruit reflectie blijkt. Bij het aannemen van studenten houdt de opleidingsschool rekening met een goede mix van studenten naar 1 e en 2 e graads en fase studie op de ROS-scholen, hoewel elke ROS-school afhankelijk van haar onderwijsaanbod daarin specifieke voorkeuren kan en mag hebben. Het volume studenten is vastgelegd in een ratio student : leerling van 1:70. Deze ratio geldt voor studenten van het partnerschap als richtlijn. In de praktijk wordt die ratio overschreden. Daarnaast heeft elke ROSschool nog gemiddeld 25% van het studentenvolume van opleidingsinstituten die niet bij het partnerschap zijn aangesloten. Het gaat hierbij veelal om nog studerende docenten, die bijvoorbeeld via afstandsonderwijs van Windesheim of LOI voor hun bevoegdheid studeren. Uiteraard worden ook deze studerende docenten begeleid door ROSRijnland. Het totale volume van de opleidingsschool schommelt jaarlijks rond de 280 studenten (ca. 220 partnerstudenten). 3.2. speeddate Tijdens de stagemarkten maken de studenten kennis met ROSRijnland. Belangstellenden voor een stageplaats kunnen zich opgeven voor een speeddate die binnen een week georganiseerd wordt. Tijdens deze bijeenkomst maken de studenten tijdens korte groepsgesprekken kennis met alle VOscholen die bij de ROS zijn aangesloten. Na de bijeenkomst kunnen zij kenbaar maken naar welke school/scholen hun belangstelling uitgaat. De opleidingscoördinatoren inventariseren op hun beurt hun belangstelling voor de studenten. Als er sprake is van een match tussen een student en een school, wordt de student uitgenodigd om te solliciteren. 3.3. sollicitatie De student stuurt de school/scholen een sollicitatiebrief en een CV. Bij het gesprek is een schoolleider, of iemand aan wie de beslissingsbevoegdheid is gedelegeerd, en een begeleider aanwezig. De agendapunten voor het sollicitatiegesprek: Ontwikkelingscompetentie Motivatie voor het onderwijs 9

Opvattingen over verhouding pedagogisch/didactisch en inhoudelijk Verwachtingen van stagiair/werkbegeleider/schoolopleider/schoolleider Randvoorwaarden Afspraken over het vervolg Indien de student op meerdere scholen welkom is, kan hij een keuze maken. Er is wel contact tussen scholen en student om die keuze te begeleiden. 3.4. Aanstellingsbeleid ROSRijnland voert een gehomogeniseerd aanstellings- en honoreringsbeleid. Reguliere studenten ontvangen in principe geen stagevergoeding, tenzij zij aangesteld zijn als LIO of duale student. Honorering van studenten met een aanstelling als onbevoegd docent is een kwestie van werkgever en werknemer. Het aanstellings- en honoreringsbeleid luidt als volgt: Aanstellingsbeleid en honorering van studenten, duale studenten, LiO s, studenten educatieve minoren, deeltijdstudenten en zij-instromers 1. Inleiding 1.1. Doel van de regeling De regeling Aanstellingsbeleid en honorering is opgesteld met het doel de voorwaarden waarop studenten binnen de Regionale Opleidingsschool Rijnland worden aangesteld te homogeniseren, zodat zij, ongeacht de instelling waar zij worden geplaatst, te maken krijgen met eensluidende voorwaarden en regelingen. 1.2. Status De regeling heeft het karakter van een algemene richtlijn. Het staat de deelnemende instellingen vrij om een eigen invulling aan deze notitie te geven waar het gaat om het plaatsen van stagiairs boven de jaarlijks afgesproken bandbreedte en het inspelen op de marktwerking. 1.3. Inwerkingtreding en duur De afspraken die in deze regeling zijn vastgelegd worden gehanteerd met ingang van het studiejaar 2014-2015 met dien verstande dat bij het aangaan van verplichtingen voor dat studiejaar in de periode januari-augustus 2014 de scholen gebonden zijn aan de afspraken in deze regeling. Ze gelden voor onbepaalde tijd. 2. Categorieën studenten In deze regeling worden de volgende categorieën studenten onderscheiden: 2.1 - reguliere tweedegraads voltijdse studenten van jaar 1 t/m 4, 2.2 - reguliere eerstegraads studenten en educatieve minoren, 2.3 - deeltijdstudenten en zij-instromers, 2.4 - tweedegraads (duale) studenten met een aanstelling als onderwijsassistent, 2.5 - tweedegraads LiO-studenten 10

2.6 - overige studenten met een aanstelling als onbevoegd docent 2.1. Reguliere tweedegraads voltijdse studenten van jaar 1 t/m 4 Reguliere tweedegraads voltijdse studenten van de jaren 1 t/m 4 ontvangen geen geldelijke vergoeding voor het bij de opleiding horende leerwerktraject op de opleidingsschool. De school vraagt van de student niet meer tijd dan de door de opleiding aangegeven tijdbesteding voor het reguliere, bij de opleiding horende leerwerktraject (en de daaraan gekoppelde studiepunten). 2.2. Reguliere eerstegraads studenten en educatieve minoren Reguliere eerstegraads studenten ontvangen geen geldelijke tegemoetkoming voor het bij de opleiding horende leerwerktraject op de opleidingsschool. De school vraagt van de student niet meer tijd dan de door de opleiding aangegeven tijdbesteding voor het reguliere, bij de opleiding horende leerwerktraject (en de daaraan gekoppelde studiepunten). 2.3. Deeltijdstudenten en zij-instromers De opleidingsschool legt met deeltijdstudenten individueel vast wat de afspraken zijn over het leerwerktraject en de mogelijke geldelijke vergoeding. Zij-instromers hebben een reguliere aanstelling als docent en volgen daarnaast een maatwerktraject aan een opleidingsinstituut. 2.4. Tweedegraads (duale) studenten met een aanstelling als onderwijsassistent Duale studenten zijn studenten van de voltijdse tweedegraads opleiding die, naast de benodigde dag(en) voor het reguliere, bij de opleiding horende leerwerktraject in de school, één dag in de week zijn aangesteld met een leerarbeidsovereenkomst als school- of onderwijsassistent. Hieronder valt niet het zelfstandig onderwijs verzorgen aan één of meer groepen. Inschaling: 0,2 fte in OOP-schaal 5. 2.5. Tweedegraads LiO-studenten Tweedegraads LiO-studenten krijgen een vergoeding volgens de regels binnen de CAO-VO, art. 9.a.5 of 9.b.5. Deze uren worden rechtspositioneel door middel van een leerarbeidsovereenkomst leraar in opleiding (bijlage 2 CAO-VO) afgekaderd en hebben geen verplichting voor het schooljaar daarop tot gevolg. De regelgeving t.a.v. LiO-studenten staat in de wet op het VO onder artikel 33, 9e lid. LiO s kunnen hiervoor worden ingezet omdat zij door middel van een assessment hebben aangetoond dat zij bekwaam zijn om zelfstandig lessen te verzorgen. Om de LiO ook voldoende tijd te laten behouden voor het behalen van de onderwijsbevoegdheid, omvat de aanstelling volgens de regeling van de lerarenopleidingen maximaal 12 klok-uren (= 0,5 fte). De student valt binnen het begeleidings- en beoordelingstraject zoals dat geldt voor alle studenten die een leerwerktraject lopen op de school. Daarnaast kan de school er voor kiezen om de student in het begeleidings- en beoordelingstraject voor startende docenten te laten meedraaien. 2.6. Overige studenten met een aanstelling als onbevoegd docent. Studenten mogen ingezet worden voor het vervullen van kleine vacatures. Afstemming met de schoolopleider (en instituutsopleider) is gewenst. De student valt binnen het begeleidings- en beoordelingstraject zoals dat geldt voor alle studenten die een leerwerktraject lopen op de school. Eerste- en tweedejaars studenten van de 2e graadsopleiding mogen niet aangesteld worden als onbevoegd docent. Voor derdejaars studenten geldt een maximum van 8 lesuren per week; voor vierdejaars studenten 12 lesuren per week. Hoogte van de honorering is een kwestie van werkgever en werknemer. Aan te bevelen is aan te sluiten bij de honorering van LIO s om de prikkel tot 11

afstuderen te behouden. 3. Aantallen studenten Het volume aan studenten per instelling wordt jaarlijks vastgesteld op basis van het leerlingenaantal van de instelling, gemeten op 1 oktober van het voorgaande kalenderjaar volgens de ratio 1:70. Het betreft hier studenten van de opleidingsinstituten waarmee wordt samengewerkt, zgn partnerstudenten. Aan studenten van niet-partners kunnen stageplaatsen aangeboden worden als daar binnen de instelling boven de bandbreedte ruimte voor is of als door de betreffende school op grond van strategisch personeelsbeleid daar voor gekozen wordt. 4. Programma 4.1 curriculum van de opleidingsschool De curricula van de opleidingsinstituten zijn leidend. Zij schrijven voor aan welke eisen de stage moet voldoen, welke opdrachten de studenten moeten uitvoeren en hoe een en ander beoordeeld wordt. De opleidingsscholen van ROSRijnland voegen daar lokale kleur aan toe. De ROS-scholen hebben met elkaar een aantal basisafspraken gemaakt m.b.t. de begeleidingscyclus en aanvullende activiteiten. Bovendien krijgen alle studenten een stagegids van ROSRijnland, waarin we ons gezamenlijk presenteren en duidelijk maken wat we van elkaar mogen verwachten. 4.2. begeleidingscyclus Binnen ROSRijnland wordt een basisbegeleidingscyclus gehanteerd, als uitgangspunt voor een individueel in te vullen traject, waarbij rekening gehouden wordt met de ontwikkeling en de leerbehoefte van de student. Het doel van alle acties met betrekking tot de begeleiding is dat de studenten aantoonbaar en helder begeleid worden. Het moet duidelijk zijn wie welke stappen neemt, ook als het niet goed gaat met een student. Het doel van de hieronder beschreven begeleidingscyclus is dat studenten en andere betrokkenen weten waar ze aan toe zijn en wat ze van elkaar mogen verwachten. Dit betekent ook dat eventuele problemen tijdig gesignaleerd en aangepakt worden. Voorwaarden: De BOS en de vakbegeleider ontvangen van de student de relevante documenten van zijn/haar opleiding m.b.t. begeleiden en beoordelen en baseren hun begeleiding en beoordeling op deze documenten. Studenten die een les geven bereiden deze voor met het lesplan van hun opleiding en spreken dit formulier van te voren door met hun VB en/of BOS. Na afloop van de les ontvangt de student feedback en worden er afspraken gemaakt over de vervolg les of lessen. Op de stageschool worden de studenten begeleid door een VB (vakbegeleider) en een BOS (Begeleider op school). De IO (instituutsopleider) is verantwoordelijk voor de beoordeling. De relevante documenten zijn: 12

POP PAP waar sta je nu in de ontwikkeling van de competenties? een persoonlijke reflectie op de uitvoering en activiteiten in vorige stageperiode: wat ging er goed, wat kon er beter? wat zijn je ontwikkelpunten voor de komende periode? Een verslag van het gesprek tussen student en begeleider over de voortgang ten aanzien van de leerdoelen en activiteiten activiteiten die de student gaat ondernemen om te werken aan de ontwikkelpunten: smart geformuleerd. Lesplan De les die de student gaat geven wordt voorbereid met het lesplan van de opleiding. Het lesplan wordt van tevoren besproken met de vakbegeleider en/of BOS. activiteit wanneer wie Taak van de student Sollicitatiegesprek z.s.m. na speeddate VB en BOS. NAW gegevens Verslaglegging door Beginsituatie en ontwikkelpunten Voortgangsgesprek n.a.v. lesbezoek BOS. september VB en BOS Student vult vooraf POP en PAP in en stuurt dit voorafgaand aan het gesprek naar VB en BOS. oktober/november VB en BOS (met van tevoren ingeleverd lesplanformulier) Tussenevaluatie december/januari BOS neemt initiatief BOS en IO bezoeken voorafgaand aan beoordeling tenminste 1 les. BOS en IO ontvangen vooraf een lesplan in de vorm van een lesplanformulier. voortgangsgesprek maart/april BOS bezoekt een les die voorbereid is met een lesplanformulier. BOS geeft feedback. Student vult PAP en POP in. Student stuurt PAP met feedback en afspraken naar BOS, VB en IO. Student vult beoordelingsformulier vooraf in en VB vult aan. Student verwerkt feedback in PAP werkt beoordelingsformulier bij aan de hand van de verkregen feedback. Student stuurt PAP vaan BOS, VB en IO. Student vult vooraf POP in en stuurt dit aan BOS en VB. Student verwerkt feedback en afspraken in nieuwste PAP. Student stuurt PAP aan BOS, VB en IO. eindevaluatie Juni/juli BOS en IO bezoeken Student vult 13

voorafgaand aan beoordeling tenminste 1 les. BOS en IO ontvangen vooraf een lesplan in de vorm van een lesplanformulier. BOS en IO lezen van tevoren relevante delen van het portfolio. beoordelingsformulier vooraf in en VB vult aan. Student zorgt dat BOS en IO toegang hebben tot portfolio. Student verwerkt feedback en afspraken in nieuwste PAP. Student stuurt PAP aan BOS, VB en IO. 4.3. begeleidingsactiviteiten 4.3.1. Startdagen Aan het begin van het schooljaar organiseren de ROS-scholen gezamenlijk een startbijeenkomst voor alle nieuwe docenten en nieuwe studenten binnen onze scholen. Gedurende één dag volgen zij een programma dat hen na een lange vakantie voorbereidt voor de eerste stappen in hun nieuwe school. Deze ROS-brede dag wordt op de meeste ROS-locaties nog gevolgd door een introductiedag op en over de eigen locatie. 4.3.2. Intervisiebijeenkomsten Op scholen van de ROSRijnland worden elk schooljaar meerdere intervisiebijeenkomsten georganiseerd. Aan die bijeenkomsten wordt deelgenomen door studenten en (nieuwe) docenten: zij leveren casussen in en nemen deel aan de analyse. BOSsen leren waar nodig de methode aan en zien toe op de kwaliteit van de intervisie. Intervisie op de stageschool kan studenten studiepunten opleveren. 4.3.3. workshops De basisafspraak is dat er op de ROS-scholen workshops gegeven worden over praktijk-gerelateerde onderwerpen en dat deze workshops toegankelijk zijn voor studenten die op andere ROS-scholen hun stage lopen. ROS-breed is er een workshop-format ontwikkeld om enige uniformiteit te creëren. De onderwerpen verschillen per ROS-school en zijn afhankelijk van plaatselijke expertise en gegroeide ontwikkelingen. Via de formats zijn de workshops ook beschikbaar voor andere ROSscholen. Voorbeelden van workshops: Klassenmanagement Oudergesprekken Orde Reflectie Zelfstandig werken onderzoeken 4.3.4 Begeleiding onderzoek Op alle ROSscholen worden studenten begeleid bij de uitvoering van hun eerstegraads onderzoek of het LiO-praktijkonderzoek in het laatste jaar van de tweedegraads lerarenopleiding. De studenten worden gestimuleerd onderzoek te doen naar actuele vragen binnen hun eigen praktijk of vragen vanuit de sectie of de school. Naast de begeleiding vanuit de opleiding is er op elke school een onderzoeksbegeleider. De begeleiding bestaat uit individuele gesprekken en 2 a 3 bijeenkomsten waarin studenten hun vorderingen met elkaar bespreken en ervaringen delen. Aan het eind van het 14

schooljaar delen zij hun bevindingen in de school. Om uitvoering van de onderzoeken te stimuleren en kennisdeling te stimuleren binnen de ROS wordt er jaarlijks een onderzoeksprijs uitgereikt aan het beste eerste- en het beste tweedegraads onderzoek. Een jury, bestaande uit een onderzoeker verbonden aan de HvA, een onderzoeker van het ICLON en een docent-onderzoeker van de ROS, beoordeelt de onderzoeken op kwaliteit en de bijdrage aan de onderwijsontwikkeling. 4.4. Curricula van de opleidingsinstituten 4.4.1. Hogeschool van Amsterdam Domein Onderwijs en Opvoeding In de voltijdopleidingen wordt vanaf cohort 2013-2014 een vernieuwd curriculum ingevoerd. In onderstaand schema is de opbouw van het curriculum in hoofdlijnen te zien, evenals in welke jaren het nieuwe en in welke jaren nog het oude curriculum geldt. jaar semester onderdelen ect jaar 1 jaar 2 jaar 3 sem. 1 modulen vak & vakdidactiek (vakspecifiek) 18 PO-lijn: Beroepsopdracht 1 (integratief) 6 Ontwikkelingspsychologie (generiek) 6 sem. 2 modulen vak & vakdidactiek (vakspecifiek) 18 PO-lijn: Beroepsopdracht 2 (integratief) 6 Werkplekleren (praktijk) 6 totaal 60 sem. 1 modulen vak & vakdidactiek (vakspecifiek) 18 PO-lijn: Beroepsopdracht 3 (integratief) 6 Werkplekleren (praktijk) 6 sem. 2 modulen vak & vakdidactiek (vakspecifiek) 18 sem. 1 PO-lijn: Beroepsopdracht 4 (integratief) 6 Werkplekleren (praktijk) 6 totaal 60 nieuw curriculum, vanaf 2015-16 ect oud curriculum, t/m 2014-15 modulen vak & vakdidactiek (vakspec.) PO-lijn: Beroepsopdracht 5 (integratief) 12 modulen vak & vakdidactiek 6 Alg. Beroepsvoorbereiding 6 Werkplekleren (praktijk) 12 Werkplekleren 18 sem. 2 Minor 30 Metawerk 6 totaal 60 totaal 60 ect 30 15

jaar 4 doorlopend nieuw curriculum, vanaf 2016-17 ect oud curriculum, t/m 2015-16 modulen vak & vakdidactiek (vakspec.) PO-lijn: Beroepsopdracht 6 (integratief) ect 18 Werkplekleren 18 6 LiO-praktijkonderzoek 9 Werkplekleren (praktijk) 24 Metawerk 3 LiO-praktijkonderzoek (praktijk) 9 Minor 30 Afstuderen & supervisie (integratief) 3 totaal 60 totaal 60 Fasen in de opleiding: De opleiding kent drie fasen: propedeuse, hoofdfase en afstudeerfase. De doelen en kenmerken van drie fasen zijn als volgt te omschrijven. Hoofdoelen van de propedeuse (jaar 1) zijn oriëntatie en selectie. Daartoe maakt de student kennis met de studie op hbo-niveau én met het beroep waarvoor wordt opgeleid. Dat betekent dat de student zich, ook in de praktijk, oriënteert op de school, de leerling en het beroep van leraar. De propedeuse wordt afgesloten met een assessment (bekwaamheidsproef), gericht op de vraag of de student kan en wil doorgaan met de opleiding tot leraar. In de hoofdfase (jaar 2 en 3) gaat het om het opdoen van diepgaande kennis en vaardigheden ten behoeve van het beroep, vakinhoudelijk, didactisch en pedagogisch. Daarnaast bereidt de student zich voor op twee belangrijke keuzes in zijn opleiding, namelijk die voor een minor in jaar 3 en die voor een afstudeerrichting in jaar 4. Deze fase wordt afgesloten met een bekwaamheidsproef waarin wordt vastgesteld of de student bekwaam is voor het zelfstandig functioneren in de school als LiO (Leraar in Opleiding). In de afstudeerfase (jaar 4) staan alle onderdelen in het teken van een afstudeerrichting: leraarschap gericht op beroepsonderwijs (vmbo-mbo) dan wel op algemeen vormend onderwijs (onderbouw havo/vwo). De student ontwikkelt zich tot startbekwaam leraar door zelfstandig te functioneren in de schoolpraktijk. Daarvan maakt ook deel uit het doen van een praktijkgericht onderzoek. Inhoudelijke omschrijving van de hoofdlijnen van het curriculum: Vak en vakdidactiek Deze lijn in het curriculum is gericht op de systematische ontwikkeling van kennis en vaardigheid in het schoolvak en de bijbehorende vakdidactiek. De vakinhoud en de daarbij behorende didactiek worden geïntegreerd aangeboden. De inhoud is grotendeels bepaald door de landelijk vastgestelde kennisbasis per schoolvak. De kennisbasis van het vak wordt afgesloten met landelijke kennisbasistoets, waaraan een student mag deelnemen na het behalen van tenminste 69 ect vak en vakdidactiek. De modulen vak en vakdidactiek in de afstudeerfase staan in het teken van de afstudeerrichting van de student. Professionele Ontwikkelingslijn (PO -lijn) In deze lijn komt de professionele ontwikkeling van de student tot leraar op geïntegreerde wijze aan bod. De PO-lijn krijgt vorm in beroepsopdrachten, in ieder semester één, waarin steeds een thema centraal staat. De beroepsopdrachten omvatten onderwijskundige en pedagogische kennis en vaardigheden én vakdidactiek, met daarnaast ook studieloopbaanbegeleiding en 16

onderzoeksvaardigheid. Deze elementen worden sterk verweven met de praktijk van de stageschool van de student. Elke opleiding geeft de beroepsopdrachten een eigen vakspecifieke kleur, waardoor de algemene theorie uit de generieke kennisbasis en de vakdidactiek geïntegreerd zijn én aan de beroepspraktijk gekoppeld worden via de opdrachten en producten. De beroepsopdrachten, plus een generieke module Ontwikkelingspsychologie in jaar 1, bestrijken de gehele generieke kennisbasis. De eindtermen en beoordelingscriteria voor de professionele ontwikkelingslijn zijn opleidingoverstijgend vastgesteld, waardoor er naar het scholenveld eenheid van opleiding is. De beroepsopdrachten in schema: jaar semester beroepsopdracht thema 1 1 BO-1 Leren in Nederland 2 BO-2 Lesgeven, het begin 2 1 BO-3 Leren van leerlingen en effectieve interactie in de les 2 BO-4 Kritisch gebruik maken van een vakmethode 3 1 BO-5 Verschillen tussen leerlingen en differentiatie in de les 2 - (minor) 4 1 BO-6 Leraar in de context van de school 2 - (LiO-praktijkonderzoek) Werkplekleren De leerlijn werkplekleren (WPL) beoogt de doorlopende ontwikkeling van de competenties door de student in de schoolpraktijk. Per leerjaar zijn alle zeven competenties uitgewerkt in leerdoelen voor WPL, aansluitend op de focus van het betreffende jaar. De algemene WPL-leerdoelen, aangevuld met persoonlijke leerdoelen, bepalen de leeractiviteiten van de student op de school. De leerdoelen zijn ook de basis voor de beoordeling van WPL. In onderstaand schema staat de opbouw van de leerlijn in omvang (ects en dagen) per jaar en de inhoudelijke focus. jaar ects omvang op school 1 6 één sem. 1 dag/wk 2 12 heel jaar 1 dag/wk 3 12 één sem. 2 dag/wk 4 24 heel jaar 3 dag/wk inhoudelijke focus breed kennis maken met de school, met leerlingen, met het werk van de docent; beginselen van het lesgeven. ontwerpen en uitvoeren van effectieve lessen, variatie in werkvormen; lesmateriaal kritisch gebruiken omgaan met verschillen tussen leerlingen; ontwikkeling naar zelfstandig lesgeven zelfstandig functioneren als docent: onderwijs in "eigen" klassen verzorgen met begeleiding op afstand, functioneren als teamlid De leerlijn WPL hangt nauw samen met de beroepsopdrachten van de professionele ontwikkelingslijn (PO-lijn). De inhoudelijke focus van WPL loopt parallel aan de thema s van de beroepsopdrachten. De producten die studenten in de beroepsopdrachten komen tot stand in de schoolpraktijk. Op een aantal opleidingsscholen wordt een deel van het onderwijs van de beroepsopdrachten gegeven in de vorm van verdiepingsopdrachten. LiO-praktijkonderzoek Doel van dit onderzoek is dat studenten laten zien dat zij hun eigen onderwijspraktijk systematisch kunnen onderzoeken, dat zij een verbinding kunnen leggen tussen de algemene kennis (theorie) en de kennis vanuit hun dagelijkse onderwijspraktijk en dat zij op basis van dit onderzoek hun praktijk 17

kunnen verbeteren. Het LiO-praktijkonderzoek is het eindpunt van de onderzoekslijn in de opleiding, het systematisch opbouwen van onderzoeksvaardigheden door het uitvoeren van kleinere onderzoeken in alle voorgaande jaren als onderdeel van de PO-lijn. Afstuderen en supervisie Hierin wordt de student ondersteund en begeleid bij het afronden van alle onderdelen van de afstudeerfase en het aantonen van zijn bachelorniveau. De supervisie is gericht op de persoonlijke professionele ontwikkeling als docent in het LiO-traject (WPL in jaar 4). Onderdelen in het oude curriculum In het curriculum wat tot 2015-2016 wordt afgebouwd, komen nog de volgende oude onderdelen voor: In de modulen Algemene Beroepsvoorbreiding (ABV) komen de onderwerpen van de generieke kennisbasis aan bod (niet geïntegreerd met vak/vakdidactiek). In metawerk komen de ervaringen en kennis uit de verschillende curriculumlijnen samen; de student integreert praktijk en theorie, reflecteert op zijn ontwikkeling en legt die in vast zijn portfolio. Koppeling van het curriculum aan de praktijk Op onderstaande wijze worden delen van het curriculum in de schoolpraktijk of in nauwe samenwerking met de schoolpraktijk uitgevoerd. Werplekleren wordt uiteraard volledig in school uitgevoerd (totaal 54 ect). Op opleidingsscholen wordt gewerkt met leerwerktaken, waarin het het leerproces van de student wordt gecombineerd met een nuttige opbrengst voor de school. Verder functioneert op opleidingsscholen een schoolgroep: geregelde bijeenkomsten met als doel het leren van de studenten te ondersteunen en te verdiepen. LiO-Praktijkonderzoek in jaar 4 vindt plaats in de school (9 ect). Op academische opleidingsscholen wordt waar mogelijk dit onderzoek ingepast in de onderzoeksagenda van de school. Beroepsopdrachten in de professionele ontwikkelingslijn: deze bevatten altijd een sterke praktijkcomponent. Binnen de beroepsopdrachten is er geen specifieke afbakening in studiepunten mogelijk tussen wat de student op het instituut dan wel de school doet; theorie op het instituut en praktijkinput vanuit de schoolsituatie zijn nauw vervlochten en beide voorwaardelijk voor het kunnen maken van de producten waarop de student wordt beoordeeld. Omdat theorie- en praktijkinput van even groot gewicht zijn komt per beroepsopdracht 50 % voor rekening van het instituut en 50 % voor de schoolpraktijk. Van beroepsopdracht 6 kan gesteld worden dat dit 70 % is: deze beroepsopdracht wordt met beperkte theorieondersteuning op de HvA grotendeels door de LiO-student zelf op zijn school vorm en inhoud gegeven. Dit wil zeggen dat van de beroepsopdrachten in totaal 19 ect in school wordt gerealiseerd. Les op locatie is een uitvoeringswijze van de beroepsopdrachten BO-2, 3 en 5 die op (erkende) opleidingsscholen gestalte krijgt. De theorielessen van de beroepsopdracht vinden op de HvA plaats, de verdiepingsopdrachten worden op de school uitgevoerd. In bijeenkomsten op de school worden thema s inhoudelijk uitgediept en voeren studenten daaraan gekoppelde praktijkopdrachten uit. Instructie, begeleiding en een deel van de beoordeling worden in nauwe samenwerking met schoolopleiders op de school uitgevoerd. Studenten die geen les op locatie volgen maken weliswaar verdiepingsopdrachten, maar voeden deze met hun individuele praktijkervaring op hun stageschool, zonder de door de school georganiseerde bijeenkomsten en praktijkopdrachten. De opleidingsscholen leveren door les op locatie een groter aandeel in de realisering van de beroepsopdrachten; zonder dat dit nauwkeurig valt te kwantificeren mag dit 18

op 70 % van de studiepunten van de betreffende beroepsopdrachten gesteld worden. In totaal komt het aandeel van de schoolpraktijk in de beroepsopdrachten dan op 23 ect. Vak & vakdidactiek: hierin komen vakdidactische opdrachten voor die door de student in de schoolpraktijk, nl. op zijn stageschool, uitgevoerd moeten worden. Deze vormen een relatief beperkt deel van de modulen vak & vakdidactiek, nl. gemiddeld genomen 5 %. Dit komt neer op 5 ect. In totaal wordt dus ca. 87 ect, en in het geval van les op locatie 91 ect, in de schoolpraktijk of in nauwe samenwerking met de schoolpraktijk uitgevoerd. Dat komt neer op ca. 40 resp. 43 % van het majorprogramma van 210 ect. 4.4.2 ICLON Universiteit van Leiden De universitaire lerarenopleiding bestaat voor de helft uit een praktijk- en voor de helft uit een instituutsdeel. Beide delen hangen nauw met elkaar samen. Kennis en opdrachten worden in de praktijk toegepast en vanuit het instituut uitgevoerd. Omgekeerd worden vragen uit de praktijk op het instituut met behulp van de relevante theorie onderzocht. Met andere woorden: alle studieonderdelen op het instituut staan in verband met de studieonderdelen praktijk op school. Centraal in de opleiding staat de professionele ontwikkeling als docent. Tijdens de opleiding verwerft de student vaardigheden om ervaringen in de praktijk te kunnen verbinden met eigen overtuigingen en met wat anderen belangrijk vinden (theorie, school, begeleiders, medestudenten), en op basis hiervan het eigen leerproces te sturen en in te richten. In de opleiding komen achtereenvolgens de verschillende rollen waarin de docent opereert aan de orde: als regisseur van het leerproces van leerlingen, als vakdidacticus, als pedagoog, en als lid van de schoolorganisatie. Daarnaast vereist het beroep van docenten de rollen van professional en van vakdidactisch onderzoeker. De laatste rol wordt opgevat als onderzoeker van een onderwijsontwerp op een vakgebied. Uit onderstaande tabel wordt duidelijk in welke onderdelen van de opleiding deze zes beroepsrollen beoordeeld worden. rollen Studie-onderdelen Leren & instructie 1 Leren & Instructie 2 Pedagogiek Vakdidactiek 1 Vakdidactiek 2 Keuzemodule 3 Vakdidactisch ontwerponderzoek Praktijk 1 Praktijk 2 Regisseur pedagoog vakdidacticus Lid schoolorganisatie Vakdidactisch onderzoeker professional 3 Afhankelijk van keuze student 19

startweek Trajecten De universitaire lerarenopleiding wordt aangeboden in twee varianten: een voltijdmasteropleiding van één jaar en een deeltijdmasteropleiding van twee jaar. Beide starten zowel in september als in februari en hebben een studielast van 60 EC. Hieronder staat het overzicht van het curriculum van de voltijd masteropleiding. Voltijdmaster (60 EC) Septemberstart september t/m juni (met een verplichte startweek eind augustus) Februaristart: februari t/m januari (met een verplichte startweek eind januari). Supervisie Leren en Instructie 1 Leren en Instructie 2 Vakdidactiek 1 Vakdidactiek 2 Pedagogiek Vakdidactisch Onderzoek Keuzemodule Praktijk 1 Praktijk 2 Maanden 1 tot en met 5 5 EC 5 EC 5 EC 15 EC Maanden 6 tot en met 10 2 EC 5 EC 7 EC 1 EC 15 EC Gedurende de hele opleiding zijn er supervisie- en intervisiebijeenkomsten in het kader van de studieonderdelen Leren en Instructie 1 en 2 en Praktijk 1 en 2. (Zie Studiegids Lerarenopleiding ICLON 4 ) De supervisor begeleidt de student bij het leerproces, legt schoolbezoeken af en voert (met de begeleider op school) de (tussen)tijdse beoordelingsgesprekken De supervisor begeleidt de student bij het maken/verzamelen van de voor de praktijkbeoordeling noodzakelijke informatie. 4.4.3. ALO Het overzichtsschema van de stage STAGE schema ALO AMSTERDAM 2014 2015 Semester 1 Semester 2 Blok 1 Blok 2 Blok 3 Blok 4 Propedeuse Jaar (280 studenten) Geen stage viertallen viertallen viertallen 4 klassen dinsdag 4 klassen donderdag Voorbereiden op de stage 2 studenten starten in het primair onderwijs en 2 studenten starten in het voortgezet onderwijs, Na de voorjaarsvakantie wisselen deze groepjes. In januari is er een stageweek VO. In dit jaar is er ook een zwemstage van 15 uur. Studiepunten 6 3 Contracten, urenstaat en beoordeling gaat via de SLB-er naar het stagebureau punten doorgeven BOS stage Studenten lopen individueel BOS stage = 2 STP (SLB-er) BOA week Studenten gaan naar de Ardennen = 1 STP (teamleider jaar 1) Bezoek Geen bezoek Contact Via student, nieuwsbrief, mail, telefoon, stagebijeenkomst 4 De Studiegidsen van de opleidingen zijn digitaal via het ROS-dossier te raadplegen. 20