Le logement In deze les leert u een woning beschrijven: Ta maison, elle est grande? vragen waar iemand vandaan komt: Je suis de Marseille. Et vous, est-ce que vous êtes d ici? de vormen van het bepaald lidwoord. wat de cédille aangeeft. de verschillende schrijfwijzen van de o-klank.
introductie Woordenlijst le logement être de À table! la mer la montagne l hôtel (m.) la chambre la baguette le fromage joli, -e chaud, -e l eau (f.) la cuisine de woning, het onderdak komen uit Aan tafel! de zee de berg het hotel de kamer het stokbrood de kaas leuk, mooi, aardig warm het water de keuken cd 1 Tr. 08 1 Hieronder ziet u verschillende vertrekken van een woning. Luister naar hoe ze heten. Kies daarna de juiste afbeelding bij de namen van de vertrekken. La chambre betekent de slaapkamer. Le séjour is de woonkamer, la chambre d amis is de logeerkamer en la chambre d enfant de kinderkamer. Het algemene woord voor kamer/vertrek in een huis is la pièce. Andere ruimtes zijn nog le salon de zitkamer/ woonkamer en la salle à manger de eetkamer. 1 5 6 A les toilettes b la terrasse c le grenier d la chambre 3 4 7 8 e la cave f la salle de bains g la cuisine h le bureau dix-huit 18
le logement introductie Nathalie en Laure zijn in de logeerkamer en praten over hun achtergrond. Luister naar het gesprek en lees mee. Luister dan nog een keer en spreek mee. cd 1 Tr. 09 Laure : Voilà votre chambre et la salle de bains est là-bas. Nathalie : Oh, très bien. C est joli chez vous. Laure : Nathalie, tu es de Bordeaux? Nathalie : Non, je suis de Cauteret, dans les Pyrénées. Laure : Ah la montagne! Nathalie : Et toi, tu es d où? Est-ce que tu es de La Rochelle? In het Frans kan ook op een hoofdletter een accent worden geschreven worden, maar het is niet verplicht: A table! of À table! Laure : Oui, je suis d ici. Nathalie : Ah, la mer! Laure : Oui, l océan! L Atlantique! Jean-Guy : Laure! Nathalie! À table! In de tekst staat hoe je vraagt waar iemand vandaan komt. Hoe zeg je dat in het Frans? Waar kom je vandaan? 19 dix-neuf
introductie cd 1 Tr. 09 3 Luister nog een keer naar het gesprek en lees de uitspraken hieronder. Kruis vrai (waar) aan als ze kloppen met de inhoud van het gesprek en faux (niet waar) als ze niet kloppen. vrai faux 1. Chez Jean-Guy et Laure, c est joli.. Nathalie est de Bordeaux. 3. Laure est de La Rochelle. 4. La Rochelle, la mer, c est l Atlantique. 5. Laure et Nathalie sont dans la cuisine. 6. Cauteret est dans les Pyrénées. 7. Les Pyrénées, c est des montagnes. 8. Laure est de Bordeaux. 4 Luister naar de zinnen. Kies de juiste afbeelding bij de zinnen. cd 1 Tr. 10 1 3 4 5 A Philippe, voilà l océan! b Et voici un hôtel! c Une chambre s il vous plaît, Monsieur. d Voici la chambre! e Et voici la salle de bains. vingt 0
le logement introductie In het gesprek bij hebt u geleerd hoe je zegt waar je vandaan komt. Je suis de Cauteret. Ik kom uit Cauteret. Je suis d ici. Ik kom hiervandaan. Bij de vraag waar iemand vandaan komt, gebruik je het voorzetsel de (van/uit) en het vraagwoord où (waar): Tu es d où? Waar kom je vandaan? Het voorzetsel de betekent meestal van: la chambre de Jean-Guy (de kamer van Jean-Guy), le cousin de Frédéric (de neef van Frédéric Frédérics neef). Vóór een klinker of stomme h wordt de verkort tot d : la chambre d Amélie. 5 36 Voorzetsels Schrijf bij elk antwoord de passende vraag op: 1. Je suis de Paris.. Je suis dans la cuisine. De persoonlijke voornaamwoorden als onderwerp van de zin zijn: 6 je ik nous wij tu jij vous jullie / u il / elle hij / zij ils / elles zij (meervoud) Ce betekent dit. Vóór een klinker wordt ce verkort tot c. Je gebruikt ce als je op iemand of iets wijst of als je iemand voorstelt: C est Laure. Dit is Laure. Het werkwoord être (zijn) is onregelmatig: de verschillende vormen worden niet gevormd volgens de standaardregels voor de werkwoordsvervoeging. Enkele vormen van être komen voor in het gesprek bij. Vul het schema hieronder aan met de juiste werkwoordsvormen en persoonlijke voornaamwoorden. Vous betekent jullie, maar ook u (voor één persoon of meerdere personen). 7 Persoonlijke voornaamwoorden Het werkwoord être être zijn je tu il / elle sommes êtes sont 1 vingt et un
introductie begriipen 30 Vragen stellen 7 De vraagzin met est-ce que wordt zowel in de gesproken als de geschreven taal gebruikt. Vraagzinnen in het Frans kunnen op drie manieren worden gevormd: door een bevestigende zin met een vraagintonatie uit te spreken: de toon gaat aan het eind van de zin omhoog; door est-ce que vóór de bevestigende zin te zetten, waarbij de volgorde van de woorden gelijk blijft (vóór een klinker wordt est-ce que verkort tot est-ce qu ); door de volgorde van onderwerp en werkwoord om te draaien (inversie) zoals in het Nederlands. Dit wordt behandeld in les 7. Maak een vraag met est-ce que die past bij het antwoord. 1. Oui, je suis dans le salon.. Oui, ça va, merci. 3. Oui, nous sommes de Dijon. 4. Oui, il est dans la maison. 1 De lidwoorden 8 Geslacht van zelfstandige naamwoorden 8 Een mannelijk woord in het enkelvoud krijgt het bepaald lidwoord le en vóór een klinker of een stomme h l : le jour, l ocean, l hotel. Een vrouwelijk woord in het enkelvoud krijgt het bepaald lidwoord la en vóór een klinker of stomme h l : la maison, la mer, l eau, l hôtesse. Alle woorden in het meervoud krijgen het bepaald lidwoord les: les jours, les océans, les hotels, les maisons, les mers, les eaux, les hôtesses. mannelijk vrouwelijk enkelvoud le / l la / l meervoud les Aan een woord kun je niet zien of het mannelijk of vrouwelijk is. Leer daarom het woord samen met het bijbehorende bepaald lidwoord. Toch zeggen uitgangen van woorden iets over het geslacht. Woorden met de volgende uitgangen zijn meestal vrouwelijk: -té la spécialité de specialiteit -ade la salade de salade -tion la situation de situatie -ette la baguette het stokbrood Woorden met de volgende uitgangen zijn meestal mannelijk: -age le fromage de kaas -ment le moment het ogenblik, het moment -eau le bureau het bureau; het kantoor -phone le téléphone de telefoon vingt-deux
le logement introductie Zijn de zinnen hieronder vragen, mededelingen of kunnen ze zowel vraag als mededeling zijn? Zet achter elke zin een vraagteken en/of punt. 9 1. Ça va. C est joli 3. Nathalie, tu es dans la cuisine 4. Vous êtes d ici 5. Vous êtes de Nice De uitspraak van de letter c hangt af van de klinker die erna komt: vóór a, o en u wordt de c uitgesproken als een k: le cousin; vóór i, e, é, è, ê en y wordt de c uitgesproken als een s: l océan. Wanneer een c vóór a, o of u staat, maar moet worden uitgesproken als een s, wordt er een cédille onder de c toegevoegd: français De o-klank kan in het Frans op verschillende manieren worden geschreven. De klank kan open of gesloten zijn. joli leuk, knap open o (ongeveer als in hoi in het Nederlands) chaud warm gesloten o l eau het water gesloten o} (ongeveer als boot, maar korter) Luister naar de woorden en schrijf elk woord onder de bijpassende afbeelding. 10 cd 1 Tr. 11 1 3 4 5 3 vingt-trois
introductie begriipen 11 Vul de juiste voorzetsels in. Kies uit: dans, de of d. 1. Nous sommes la cuisine. La Haye is de Franse naam voor Den Haag.. C est la maison Nathalie. 3. Est-ce que vous êtes ici? 4. Est-ce qu il est la chambre? 5. Voici Jérôme, il est Toulouse. 6. Tu es où? 7. Je suis La Haye. 8. Elles sont la rue. 1 Stel de juiste vraag bij de gegeven antwoorden. 1. Je suis de Tahiti.. Nous sommes d Amsterdam. 3. Nous sommes à Chicago. 4. Je suis dans la cuisine! 5. Non, je suis dans la cave. 6. Non, elle est de Carcassonne. 7. Il est dans la salle à manger. 8. Elles sont à Honfleur. 9. Elle est là-bas. 10. Elles sont de Toulon! 13 U hebt geleerd dat Je suis d ici betekent Ik kom hiervandaan. De bijwoorden ici (hier) en là-bas (daar) worden gebruikt om de plaats van iets of iemand aan te geven: Est-ce que Simon est ici? Is Simon hier? Non, il est là-bas, dans le jardin. Nee, hij is daar, in de tuin. vingt-quatre 4
le logement introductie Zoals in het Nederlands wordt in het Frans met de e persoon enkelvoud getutoyeerd: Tu es d ici? Kom je hiervandaan? Vousvoyeren (u-zeggen) gaat met de e persoon meervoud: Vous êtes d ici? Komt u / Komen jullie hiervandaan? Bij vous horen de volgende aanspreektitels: Monsieur (Meneer) en Madame (Mevrouw). 14 Het is ook mogelijk om iemand met de voornaam + vous aan te spreken: Sébastien, vous êtes de La Rochelle? Dit komt voor onder collega s of wanneer iemand een jonger iemand aanspreekt die hij/zij niet goed kent. Kinderen gebruiken tu tegenover hun ouders en ook jongeren zeggen tu tegen elkaar. Volwassenen spreken elkaar aan met vous zolang ze elkaar niet zo goed kennen. Hoe worden de mensen in de volgende zinnen aangesproken? Met je of u? je u 1. Ah, salut Dominique! Ça va?. Très bien, et toi? 3. C est joli chez vous. 4. Bonsoir Madame Dubois. 5. Tu es dans la chambre? Bonne nuit! 6. Vous êtes d où? 7. Salut, toi, un apéritif? 8. Bonjour Monsieur. 9. Je suis d ici mais toi, tu es d où? 10. Un porto, Madame? 5 vingt-cinq
Kruis aan of u het goed J of redelijk K beheerst. Dit hebt u geleerd in deze les: J een woning beschrijven zeggen waar u vandaan komt vormen en gebruik van het voorzetsel de persoonlijke voornaamwoorden de vormen van het werkwoord être de vormen van het bepaald lidwoord het geslacht van zelfstandige naamwoorden c en ç juist uitspreken K vingt-six 6