I'@I+'" Gelderland-M idden Omgevingsdienst De Vallei T.a.v. de heer H. Landeweerd Postbus 9024 6710 HM EDE Datum 15 juni 2016 Uw kenmerk Ons kenmerk 160615-0003 Contactpersoon Chris Zwerver Telefoonnummer 088 355 63 00 E-mailadresmilieu-en-gezondheid@vggm.nl Onderwerp GGD advies Notitie reikwijdt en detailniveau MER Ontwikkeling van een legkippenbedrijf naar een melkgeitenhouderij aan de Brinkhofweg 36 te Lunteren - OS 81083 Geachte heer Landeweerd, Naar aanleiding van uw verzoek advies te geven over de notitie reikwijdte en detailniveau voor de MER van de geitenhouderij in Lunteren heeft de GGD hieronder aangegeven wat voor gezondheid relevant is voor het onderzoek. Beschrijving van de voorgenomen activiteiten met bijbehorende alternatieven Beschrijf het voorkeursalternatief en ook uitvoeringsalternatieven. Met daarbij in elk geval een 'worst case scenario' (meest ongunstige situatie). Dit ontbreekt vooralsnog. Breng de alternatieven zowel met als zonder maatregelen in beeld. Het is nl. niet altijd duidelijk of maatregelen wel haalbaar zijn en gerealiseerd worden. Licht helder toe wat onder de referentiesituatie wordt verstaan. In de conceptnotitie staat: 'de referentiesituatie is de huidige vergunde situatie op die locatie voor zover de inrichting is gerealiseerd. Is dit de vergunde situatie voor het legkippenbedrijf? Geef ook inzicht in alle ontwikkelingen ten opzichte van de huidige (feitelijke) situatie. Dus de referentiesituatie én de alternatieven vergelijken met de huidige situatie om verbeteringen en verslechteringen van de huidige gezondheidssituatie te kunnen beoordelen. Woningen, andere gevoelige bestemmingen en omgeving in beeld brengen Beschrijf voor welke aspecten er op welke locaties een verbetering of verslechtering in de blootstelling of gezondheid te verwachten is. Beschrijf mogelijke effecten in samenhang met de effecten als gevolg van de omgeving van de locatie (cumulatie-effecten). Gezondheidaspecten en toetsingscriteria De gezondheidsrisico's voor omwonenden van veehouderijen hangen samen met fijn stof (PM10), endotoxinen (celwandbestanddelen van bepaalde bacteriën), zoönosen, geur en geluid. Van veegerelateerd fijn stof en endotoxinen is bekend dat deze tot gezondheidseffecten kunnen leiden zoals luchtwegklachten. Geurbelasting kan leiden tot (ernstige) hinder en andere gezondheidsklachten zoals misselijkheid en hoofdpijn. Bij geluidbelasting spelen met name hinder en slaapverstoringseffecten. Het risico op het optreden van deze effecten wordt voorkomen door het beheersen van de emissies van deze factoren. Veehouderijen zijn tevens een bron van infectieziekten van dieren die besmettelijk zijn voor de mens. Dit worden zoönosen genoemd. Besmettingen tussen mens en dier maar ook tussen dieren onderling treedt voornamelijk op door besmetting via de lucht maar ook via direct contact met besmette dieren en via het nuttigen van dieren afkomstige producten. Met name het verwaaien van ingedroogde en GGD Gelderland-Midden is onderdeel van de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden Bezoekadres Eusebiusbuitensingel 43 6828 HZ Arnhem Postadres Postbus 5364 6802 EJ Arnhem Telefoon 0800 8446000 www.vggm.nl
Datum 15 juni 2016 Kenmerk 160615-0003 Pagina2 uitgereden mest is een belangrijke route van besmetting gebleken van de mens in de zeer vee-dichte gebieden tijdens de Q-koorts uitbraak. Het risico van zoönosen is een ander soort risico dan de risico's van fijn stof, geur en geluid omdat het moeilijk voorspelbaar is en omdat het risico niet is uit te drukken in getallen. Er moet vooral gestreefd worden naar risicobeheersing door het minimaliseren en monitoren van de infectiedruk. De afstand van woningen en gevoelige functies tot de veehouderij Op basis van de op dit moment (juni 2016) bekende publicaties en onderzoeken adviseert de GGD dat binnen een straal van 250 meter het voorzorgsprincipe leidend zou moeten zijn 1. Dit betekent bij nieuwbouw en planontwikkeling geen intensieve veehouderij in een straal van 250 meter van gevoelige bestemmingen bouwen én geen gevoelige bestemmingen binnen 250 meter van intensieve veehouderijen bouwen. Er zijn binnen deze afstand hogere concentraties fijn stof, endotoxinen en vee-specifieke MRSA-bacteriën gemeten met mogelijk negatieve gezondheidseffecten (Infoblad, Nijdam 2011). Over het algemeen geldt: hoe groter de afstand tussen een veehouderij en een gevoelig object hoe beter. Agrarische fijnstof (PM1O) Ook onder de wettelijke grenswaarde treden gezondheidseffecten op. Daarom hanteert de GGD in relatie tot veehouderijen het voorzorgbeginsel en acht elke significante toename aan PM1O-concentratieten opzichte van de bestaande situatie niet acceptabel. Voor de gezondheid is het dus van belang om te weten in welke mate de achtergrondconcentratie ten gevolge van de uitstoot van het initiatief wordt verhoogd en of er wel of niet sprake is van een extra belasting bij omwonenden. N.B. Indien het initiatief ook relevante verkeerseffecten heeft moet dit ook worden beschouwd. Als er op lokaal niveau iets verandert aan de verkeerssituatie, dan kan de invloed op de gezondheid het beste worden ingeschat door naar het effect op de roetconcentratie te kijken. Mobiliteitsmaatregelen hebben een grotere invloed op de roetconcentraties dan op PM10en PM2.5. Bovendien is roet per massa-eenheid toxischer. Endotoxinen (in agrarisch fijn stof) Uit recent onderzoek blijkt dat de huidige PM10- en geuremissienormen mogelijk niet voldoende beschermend zijn tegen het overschrijden van de gezondheidskundige advieswaarde van 30 EU/m3. Dit geldt met name voor pluimveebedrijven en geclusterde varkensbedrijven. Kennis met betrekking tot geitenhouderijen ontbreekt vooralsnog. In situaties met een hoge veehouderijdichtheid, zoals in Lunteren, is de cumulatie van belang. Geur Voor geur wordt in de Nederlandse wetgeving verschil gemaakt tussen stedelijk en landelijk gebied, dit heeft te maken met de perceptie van de omgeving. Bij woonfuncties achten we meer dan 12% geurhinder onacceptabel; bij gemengde functies zijn hogere geurpercentages denkbaar, maar hoger dan 20% geurhinder is onacceptabel. Dit geldt voor zowel de voorgrond- (individueel bedrijf), als ook voor de achtergrondbelasting (cumulatief). Dit betekent een maximale achtergrondconcentratie in de bebouwde kom van 5 OU/m3 en een maximale achtergrondconcentratie in agrarisch gebied van 10 OU/m3 voor alle diertypen. In de bijlage bij dit GGD advies is het standpunt opgenomen van GGDGHOR NL over acceptabele geurhinder bij ontwikkeling veehouderij. In het milieubeleid wordt het voorzorgsprincipe vaak als volgt uitgelegd: als er een ingreep plaatsvindt of plaats gaat vinden waarvoor sterke aanwijzingen bestaan dat deze ernstige effecten heeft op het milieu, moeten maatregelen volgen ook al is er nog sprake van wetenschappelijke onzekerheid. Bij de afweging kan het Beoordelingskader Gezondheid en Milieu intensieve veehouderijen ingezet worden (Fast en Nijdam, maart 1 2013)
Datum 15 juni 2016 Kenmerk 160615-0003 Pagina 3 Zoönosen Geitenhouderijen zijn bekend vanwege de zoönose Q-koorts. Beschrijf welke (verplichte en niet verplichte) maatregelen worden genomen om de risico's op Q-koorts te minimaliseren en hoe de infectiedruk wordt gemonitord. Daarnaast bestaat er een algemeen risico op de overdracht van ziekteverwekkers van dier naar mens. Deze overdracht kan plaatsvinden via direct of indirect contact met de dieren, via vectoren (bijvoorbeeld teken of muggen) en via de lucht. Focus de verplichte en niet-verplichte maatregelen daarom niet alleen op Q-koorts.. Geluid Bij het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is het van vanwege geluidhinder-effecten van belang ook de lage blootstelling mee te nemen. Mocht het gewenst zijn dan kan de heer C. Zwerver van ons Team Milieu en Gezondheid het advies nader bij u toelichten. Hij is bereikbaar via telefoonnummer 088-355 63 00 of via mail milieu-engezondhei @vggm.nl. Met ublieke Gezondheid i.a.a.: DIV, MZ Bijlage(n): bijlage bij GGD advies Notitie reikwijdte en detailniveau MER Ontwikkeling van een legkippenbedrijf naar een melkgeitenhouderij aan de Brinkhofweg 36 te Lunteren
Datum Kenmerk Pagina 15 juni 2016 160615-0003 4 BIJLAGE bij GGD advies Notitie reikwijdte en detailniveau MER Ontwikkeling van een legkippenbedrijf naar een melkgeitenhouderij aan de Brinkhof weg 36 in Lunteren Standpunt GGDGHOR NL acceptabele geurhinder bij ontwikkeling veehouderij GGD werkgroep geur en veehouderij, maart 2016 1. Geurwaarneming is een biologische reactie op geurstoffen hetgeen kan leiden tot lichamelijke reacties. Effecten die optreden zijn geurhinder, verstoring van gedrag en activiteiten, wat leidt tot stress gerelateerde gezondheidseffecten. Geurhinder is daarmee te duiden als een nadelig gezondheidseffect. Beschermen van gezondheid verdient prioriteit. De GGD'en adviseren voor geurhinder landelijke normen én streefwaarden op effectniveau vast te stellen. Bij woonfuncties achten de GGD'en meer dan 12% geurhinder onacceptabel; bij gemengde functies zijn hogere geurpercentages denkbaar, maar hoger dan 20% geurhinder is onacceptabel. Dit geldt voor zowel de voorgrond- als ook voor de achtergrondbelasting. 2. Op grond van de nieuwste onderzoeksresultaten (onderzoek van Geelen et al.) waarbij blootstelling-responsrelaties voor de "mate van hinder" zijn vastgesteld conform de geaccepteerde internationale vraagstelling resulteert dit in: een maximale achtergrond geurbelasting in de bebouwde kom van 4,7 OU/m3 ten gevolge van alle diertypen, afgerond 5 OUI m3. een maximale achtergrond geurbelasting in agrarisch gebied van 10,3 OU/m3 ten gevolge van alle diertypen, afgerond 10 OU/m3. De GGD'en adviseren om de nieuwste wetenschappelijke inzichten ook toe te passen voor de voorgrondbelasting en dus uit te gaan van de nieuwe blootstelling-responsrelaties. Ruime normering ten aanzien van de voorgrondbelasting zonder koppeling naar cumulatie heeft geleid tot overbelaste situaties. Met de uitkomsten van het duidingsonderzoek van het GGDliRAS onderzoek en de oplegnotitie die het RIVM daarbij heeft geschreven (d.d. êoktober 2015, kenmerk 138/2015) concludeert de GGDGHOR NL dat het onderzoek gebruikt kan worden vanwege het recente karakter, de sterke methodologische opzet, de grote onderzoekspopulatie en de vraagstelling volgens internationale standaarden. 3. De GGD'en adviseren om een activiteit te vergunnen mét verplichting om ALARNBBT toe te passen in plaats van het vergunnen volgens milieurecht en normopvulling toe te staan (met de 50% regeling). Het is daarbij belangrijk om in wet- en regelgeving vast te stellen wat BBT is voor geur, hiervoor een handleiding te verstrekken en het verplicht gebruik van BBT voor geur bij vergunningverlening vast te leggen. 4. De mogelijkheid voor gemeenten om de minimum afstand (100 en 50 meter) tussen veehouderijen en omwonenden te halveren (50 en 25 meter) verhoogt het gezondheidsrisico. De GGD'en adviseren daarom om deze mogelijkheid af te schaffen. De GGD'en adviseren bovendien om deze minimum afstand vast te stellen óók bij bedrijven die emissiefactoren
Datum 15 juni 2016 Kenmerk 160615-0003 Pagina 5 hebben. Deze minimum afstand zou moeten gelden tot de rand van het bedrijf. Bij diersoorten zonder emissiefactoren biedt staffeling van vaste afstanden de mogelijkheid om rekening te houden met bedrijfsomvang. Bijlage: http://www.ggdghor.nl/media/fileban k/c926e 74e 77064eb3bdaf952df7777b2f. pdf
Gelderland-Midden Port Betaald Port Paué Paus-Bas Postbus 5364 6802 EJArnhem -._... -_..-._.