AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:



Vergelijkbare documenten
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V3. Datum uitspraak: 29 augustus 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1. Datum uitspraak: 8 februari 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBSGR:2011:BT6286

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Raad vanstate /1. Datum uitspraak: 17 maart 2008

Raad van State /1/V1. Datum uitspraak: 2 november 2009

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2007:AZ9709

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 18 juli 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBDHA:2014:10175

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

* vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 13 juli 2012

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste (id, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2010:BM8422

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Raad vanstatc /1/V1. Datum uitspraak: 28 augustus 2012

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V3. Datum uitspraak: 28 juni 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1. Datum uitspraak: 1 november 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Raad vanstate /1. Datum uitspraak: 20 mei 2008

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB5127

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Raad vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 31 mei 2010

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ1014

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht) van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBDHA:2017:3918

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

uitspraak RECHTBANK DEN HAAG Zittingsplaats Arnhem Bestuursrecht zaaknummers: NL en NL

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstatc /1/V3. Datum uitspraak: 13 januari 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak /1/A2 en /1/A2

Transcriptie:

Raad vanstate 201006888/1 /V2. Datum uitspraak: 5 augustus 2010 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: appellant, (hierna: de vreemdeling), tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, (hierna: de voorzieningenrechter) van 9 juli 2010 in zaak nrs. 10/20925 en 10/20924 in het geding tussen: en de vreemdeling de minister van Justitie (hierna: de minister).

201006888/1 /V2 2 5 augustus 2010 1. Procesverloop Bij besluit van 10 juni 2010 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 9 juli 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 16 juli 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

201006888/1/V2 3 5 augustus 2010 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat. w.g. Offers lid van de enkelvoudige kamer w.g. Van Loon ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2010 284-572. Verzonden: 5 augustus 2010 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, mr. H.H.C. Visser

16/07 2010 21:IB» JUL 2010 13:43 SBR U3 VREEMDELINGEN NR. 873 P. 2 uitspraak RECHTBANK 's-gravenhage Sector Bestuursrecht Zîtringhoudende te Amsterdam zaaknummer: AWB 10/20925 (voorlopige voorziening) AWB IQ/20924 (beroep) V-nr. uitspraak van de voorziedmganrechter in het geding tussen: geboren op _, van Soedanese nationaliteit«verzoeker, gemachtigde: mr. R. Aboukir, advocaat te 's-gravenhage, en: de minister van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. Pi*. Zweedijk, werkzaam bij de Immigratie' en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie. Procesverloop Op 1 i juni 2010 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 11 juni 2Oï0 waarbij de aanvraag van verzoeker om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tyd als bedoeld in artikel 2S van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 is afgewezen. Op diezelfde datum is een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, waarbij is verzocht de uitzetting van verzoeker achterwege te laten totdat op het beroep zaj zijn beslist Het verzoek om een voorlopige voorziening is behandeld ter zitting van 2 juli 2010. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig M. Essebai, tolk in de Arabische taal. De vdorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten. Feiten en omstandigheden Verzoeker heeft voor de vierde maal een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tyd aangevraagd in Nederland. Verzoeker is naar eigen zeggen op 24 augustus 2002 Nederiand binnengekomen. De eerste aanvraag van l september 2002 is bij besluit van 4 september 2002 afgewezen wegens ongeloofwaardigheid van zijn afkomst (plaats) en stam. Tegen dit

16/07 2010 21:17 9. JUL 7W 13:43 SBR U3 VREEMDELINGEN «BOS P.OOT/O,O n. m p. 3..j.'>- ->fc, Zaaknummer. AWB 10/20925 (voorlopige voorziening) Pagina 2 van 5 AWB 10/20924 (beroep) inzake besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend Het besluit van 4 september 2002 is onherroepelijk en in rechte onaantastbaar. Op 3 september 2008 heeft verzoeker een tweede asielaanvraag ingediend. B\j besluit van 12 september 2008 is deze aanvraag afgewezen. Dit besluit is bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 12 januari 2009 (200807652/1) onherroepelijk geworden door ongegrondverklaring van het ingestelde beroep. Op 25 november 2009 ia verzoeker op grond van artikel 59 van de Vw 2000 In vreemdelingenbewaring gesteld. Op 9 februari 2010 heeft verzoeker een derde asielaanvraag ingediend Btf besluit van 17 maart 2010 is deze aanvraag afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep is bjj uitspraak van 9 april 2010 (AWB 10/10371) ongegrond verklaard. Tegen deze ongegrondverklaring is hoger beroep ingediend Hierop is tot op heden nog niet beslist. Asielrelaas Verzoeker heeft aan zijn eerste asielaanvraag kort weergegeven - ten grondslag gelegd dat is gevlucht wegens een aanval op zijn dorp in Darfur. Verzoeker heeft aan onderhavige aanvraag - kort weergegeven - aanvullend ten grondslag gelegd dat door zijn recente presentatie bij de Soedanese autoriteiten zijn identiteitsgegevens en zijn asielmotieven bekend zijn geworden bij de autoriteiten. Verzoeker loopt om deze reden een ernstig gevaar op vervolging. Overwegingen 1. Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker binnen 48 procesuren in het aanmeldcentrum (AC) afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), Verweerder is van oordeel dat niet is gebleken van nieuwe feiten en/of omstandigheden op grond waarvan een inhoudelijk oordeel dient plaats te vinden. Verweerder acht hiertoe het volgende van belang. Verzoeker is blijven volharden dat hij afkomstig is uit Darfur en behoort tot de Miseriya stam. Over deze beweringen is reeds geoordeeld dat ze niet geloofwaardig zijn. Voorts verwijst verweerder naar de afwijzende besluiten van 12 september 2008 en 17 maart 2010. Hierin is geoordeeld dat de asielmotieven zoals die door verzoeker naar voren zijn gebracht in zijn tweede en derde asielprocedure niet leiden tot de aanname dat deze dienen te worden aangemerkt als rechtens relevante nieuwe feiten en omstandigheden. Daarnaast heeft verzoeker op s^n enkele wijze kunnen aantonen dat de genomen conclusies onzorgvuldig zijn genomen dan wel niet langer juist zijn, door by voorbeeld het afleggen van nieuwe en overtuigende verklaringen, ^a& wel door het overleggen van nieuwe documenten. Tenslotte wordt de bewering van verzoeker dat hij bij terugkeer te vrezen heeft van de Soedanese autoriteiten, nu door de presentatie zyn gegevens bekend zijn geworden, niet geloofwaardig geacht. Verzoeker heeft deze bewering op geen enkele manier onderbouwd Het wordt niet geloofwaardig geacht dot de Soedanese autoriteiten op de hoogte zijn van de eerdere asielaanvragen van verzoeker.

2010 21:17» JUL 2010 13:43 SBR U3 VREEMDELINGEN NR. 873 P. 4»0603 P.008/010 Zaaknummer. AWB 10/20925 (voorlopige voorziening) Pagina 3 van 5 AWB 10/20924 (beroep) inzake 2. Verzoeker stelt zkb op hoi standpunt dat uit Het bestreden besluit, het voornemen en bet gehoor inzake nieuwe feiten en omstandigheden blijkt dat verweerder de stelling van verzoeker dat hij gevaar loopt vanwege de Soedanese autoriteiten indien zij bekend raken met zijn hier te lande ingediende asielaanvragen niet betwist Verweerder dient aan te tonen dat verzoeker voldoende is voorgelicht voor de presentatie bij de Soedanese autoriteiten. Verzoeker is van oordeel dat de bewijslast op verweerder rust. Voorts zal verweerder moeten motiveren waarom niet van veizoeker verlangd mocht worden dat hij de consul van Soedan heeft ingelicht over zijn ledenen van zijn vertrek naar Nederland, Er was immers aan verzoeker voorgehouden dat bij alle medewerking diende te verlenen bij de presentatie. Ten slotte heeft verweerder de stelling dat de redenen van vertrek naar Nederland bekend zijn geworden bij de Soedanese autoriteiten en dat verzoeker van familieleden beeft vernomen dat al in 2008 door de veiligheidsdiensten navraag is gedaan naar verzoeker onvoldoende weersproken. 3. Aan de orde is de vraag of er gegeven de spoedeisendheid van het verzoek aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat bet besluit van verweerder om de uitzetting niet achterwege te laten wordt geschorst. 4. Op grond van artikel $-.86 van de Awb heeft de voorzienirtgenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige vooraiening de bevoegdheid om, indien bij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Verzoeker is op deze bevoegdheid gewezen. 5. De AC-procedure voorziet in afdoening van asielverzoeken binnen 48 procesuien. Deze procedure leent zich slechts voor die zaken waarvan verweerder, daarbij de vereiste zorgvuldigheid in acht nemend, binnen deze korte termijn kan beoordelen of de aanvraag op grond van artikel 30 of 31 van de Vw 2000, of in voorkomend geval, artikel 4:6 van de Awb, kan worden afgewezen. 6.1. De voorzierjingeniechter stelt vast dat verzoeker drie maal eerder een asielaanvraag heeft ingediend De afwijzing van de derde asielaanvraag staat nog niet in rechte vast, nu 'm die procedure hoger beroep is ingesteld In de overige procedures staat de afwijzing 'm rechte vast, Aan de orde is derhalve de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova) die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen. 62. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is de aanvrager in geval van een herbaalde aanvraag gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Ingevolge het tweede lid van artikel 4:6 van de Awb kan het bestuursorgaan de aanvraag zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking, wanneer niet zulke feiten of omstandigheden worden vermeld. 6,3. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling over artikel 4:6 van de Awb, vloeit voort dat voor de beoordeling van een besluit op een herhaalde aanvraag, de voorzieningenrechter. los van de stellingen van partijen, direct moet treden in de vraag of aan de aanvraag nova ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten onder meer worden verstaan feiten of omstandigheden die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden en behoorden te worden aangevoerd, alsmede stukken die kunnen dienen ter ondersteuning van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet voor het nemen van het eerdere besluit

16/07 2010 21:18 9. JUL2010 13:43 SER ü 3 VREEMDELINGEN «BOB P.ooa/o,o NR. 373 P. 5 Zaaknummer AWB 10/20925 (voorlopige voorziening) Pagina 4 van 5 AWB 10/20924 (beroep) inzake konden behoorden te worden overgelegd- Is bieraan voldaan, dan is niettemin geen sprak» van nieuw gebleken feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat wat alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan hei eerdere besluit en de overwegingen waarop dat rust 7. Verzoeker heeft aan rijn herhaalde aanvraag ten grondslag gelegd dat doordat hij tijdens zijn presentatie bij de Soedanese autoriteiten heeft verteld dat hij wegens asielredeien in Nederland ia, hy bij terugkeer naar Soedan gevaar loopt op een schending van artikel 3 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De rechtbank is van oordeel dat verzoeker de» stelling onvoldoende heeft onderbouwd, terwijl het gelet op het feit dat hij een herhaalde aanvraag heeft ingediend aan hem is om deze nader te onderbouwen. De rechtbank volgt dan ook niet verzoekers stelling dal de bewijslast en onderzoeksplicht in deze zaak bij verweerder ligt Verzoeker heeft geen documenten overgelegd, zoals bijvoorbeeld een verslag van de presentatie, die zijn stelling zouden kunnen onderbouwen. Ook de stelling dat hij onvoldoende b voorbereid door de ambtenaren van de Dienst Terugkeer & Vertrek beeft verzoeker onvoldoende onderbouwd. Ter zitting heeft verzoeker zelf verklaard dat hem ia gezegd dat de presentarte alleen diende om zijn identiteit en nationaliteit te achterhalen. 8. Voons is de rechtbank van oordeel dat zelfs indien de Soedanese autoriteiten op de hoogte zijn geraakt van zijn asielmotieven, verzoekers stelling dat hij daardoor een risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM niet geloofwaardig ia. Verzoeker heeft deze stelling gebaseerd op het feit dat hjj uit Darfur afkomstig zou zijn. Nu al in eerdere procedures is geoordeeld dat de afkomst van verzoeker ongeloofwaardig is en verzoeker in de onderhavige procedure ook geen gegevens heeft overgelegd waardoor anders zou moeten worden geconcludeerd, kan de rechtbank verzoekers stelling niet volgen. 9. Gelet op het voorgaande stelt de vwjrzieningenrechter vast dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen. 10. Uit het voorgaande volgt tevens dat nader onderzoekredelijkerwijs niet kan bijdragen aan beoordeling van de hoofdzaak en dat deze slechts m ongegrondverklaring van het beroep kan eindigen. De voorzieningenrechter beslist dan ook mettoepassingvan artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk op dat beroep. De voorzieningenrechter verklaart het beroep van verzoeker ongegrond. Dat brengt mee dat de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening wegens gebrek aan belang afwijst

, 16/07 2010 21:19 ^9. JUL 2010 13:43 SBR Ü3 VREEMDELINGEN mos p.oio/oio NR. 873 P. 6 -j-sis U a.»..,*_,. f 1, - Y " r ' l f l ' ' ' ' i l ' "' ' - Zaaknummer. AWB 10/20925 (vootiópigö voonientng) AWB 10/20924 (beroep) inzake Pagina 5 van 5 Beslissing De voorzieningenrechier» in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 10/20924 verklaart het beroep ongegrond; in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 10/20925 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C Boerec, voorrieningenrechter, in tegenwoordigheid van rnr. J.CE. Krikte, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2010, De vooràenirjgenrechter Afschrift verzonden op: Conc:JK Coll.: AvT D:C VK Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen een week na verzending van een afschrift van ósxc uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State. Afdeling bestuursrechtspraak. Hoger beroep vreemdelingenzaken. Postbus 16113,2500 BC 's-gravenhage). Haait de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (»als het overleggen van een afschrift van de» uitspraak) diept bel beroepschrift ingevolge artikel 83, eerst«lid, van de Vw 2000 eea of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (hemel verzuim) is aïh van coepassing. Tegen de uitspraak op bel verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open. /^RONOISSEM Ä&BDAM

16/07 2010 21:15 #0603 P.001/0 ' ^ EL-SHARKAWI ADVOCATEN Raad van State, Afdeling Bestuursrechtspraak T.a.v. Hoger beroep Vreemdelingenzaken Postbus 16113 250OBCDenHaag RAAD VAN STATE \].S INGEKOMEN,1 6 JUL 2010 %± RFHANRELD: OP: P AR: Per post en telefex; 070-365 13 80 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK VAN DE RAAD VAN STATE Nr.AWB 10/20925 HOGER BEROEPSCHRIFT In^ah Appellant Gemachtigde: mr. E. El-Siaarkawi Advocaat te Den Haag Tegen De Minister van Justitie Verweerder

16/07 2010 21:15 #0609 P.002/010 EL-SHARKAWï ADVOCATEN Geeft eerbiedig te kennen: ^e keer, v-nummer thans verblijvend in de penitentiaire inrichting te Zeist, hierna appellant te noemen, te dezen vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. E. El-Sharkawi, advocaat te Den Haag, kantoorhoudendc aan Emmapark 14 te Den Haag (2595 ET), die voorts verklaart tot het indienen van dit hoger beroepschrift, tegen de uitspraak van de Rechtbank VGravenhage, Zittinghoudende te Amsterdam sector bestuursrecht - Vreemdelingenkamer, uitgesproken op 9 juli 2010, hierna te noemen de uitspraak, kenmerk AWB 10/20925, bepaaldelijk te rijn gevolmachtigd Een kopie van de uitspraak van 9 juli 2010 gaat hierbij als bijlage. 1 Inleiding Appellant komt io hoger beroep van de uitspraak van de Rechtbank te 's-gravenhage, Zittinghoudende te Amsterdam sector Bestuursrecht, Vreemdelingenkamer, van 9 juli 2010 (Productie 1) in welke uitspraak de Rechtbank het beroep van appellant, ingesteld op 11 juni 2010, tegen het besluit van verweerder van 11 juni 2010 waarbij de aanvraag van appellant in de zin van artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 is afgewezen, ongegrond heeft verklaard. Appellant is van oordeel dat de uitspraak van 9 juli 2010 rechtens onjuist is. In het onderstaande volgt de grieven met een toelichting daarop. 2. Griefl De Rechtbank heeft in r.o. 6.2 2/ 6.3 en 7. ten onrechte overwogen dat verweerder de aanvraag op gronden van artikel 4:6 tweede lid van het Awb terecht mag afwijzen temeer omdat de rechtbank van oordeel is dat er sprake is van een herhaalde aanvraag zonder dat er sprake ia van nieuwe feiten en omstandigheden. Appellant is van mening dat het oordcel van de rechtbank dat appellant een herhaalde aanvraag, zonder nieuwe feiten en omstandigheden, heeft ingediend en dat artikel 4:6 tvtc.de lid Awb van toepassing is, rechtens onjuist is. Appellant is van mening dat de rechtbank artikel 4:6 tweede Ud Awb niet juist heeft toegepast Appellant zal zijn grief hieronder als volgt toelichten. 3. Toelichting Appellant geeft te kennen dat hij een herhaalde aanvraag heeft ingevend. Appellant is echter van mening dat de rechtbank artikel 4:6 tweede lid Awb onjuiste toepassing heeft gegeven. Volgens appellant is er wel sprake van nieuwe feiten en omstandigheden. Appellant heeft bij zijn laatste aanvraag als grond aangegeven, hetgeen ook als grond van het beroep van 11 juni 2010 is aangevoerd, dat appellant aan de autoriteiten van Soedan is gepresenteerd tevens dat de autoriteiten van Soedan op de hoogte zijn gesteld van zijn asielaanvraag waardoor appellant een gevaar loopt bij uitzetting naar land van herkomst

16/07 2010 21:15 #0603 P.003/010 EL-SHARKAWÏ ADVOCATEN Iû de eerste plaats wijst appellant erop dat deze feiten en omstandigheden, als grond van zijn aanvraag / beroep, in dat kader voor het eerst zijn aangevoerd Derhalve vervalt het oordeel van de rechtbank dat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. In de tweede plaats heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat appellant zijn stelling dat hij aan de autoriteiten ran Soedan is gepresenteerd onvoldoende heeft onderbouwd Het is ook volstrekt onjuist en betreft ook een onjuiste toepassing van de wet De presentatie van appellant aan de autoriteit volgt uit de inlichtingen van verweerder, rapportage model 110, waarover verweerder in het kader van de vreemdelingenbcwarrog beschikt Verweerder heeft de presentatie gepland, tevens heeft verweerder omtrent de presentatie gerapporteerd. Derhalve is appellant van mening dat de rechtbank niet kan oordelen dat deze stelling onvoldoende onderbouwd ia aangezien het geen stelling betreft, maar juist vaststaand feit Ten slotte heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat op verweerder niets rust omtrent bewijslast en onderzoeksplicht Dat oordcel is naar de mening van appellant zeer onterecht Verweiader heeft niet betwist dat appellant aan de autoriteiten van Soedan is gepresenteerd. Daarnaast beschikt verweerder over de rapportage, tolichtingen, waaruit blijkt dat de presentatie van eiser aan de autoriteiten van Soedan een feit is. 4. Gricf2 Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant zijn stelling, namelijk dat appellant bij uitzetting geen gevaar loopt, onvoldoende heeft onderbouwd. Dat oordeel van de rechtbank is rechtens onjuist Appellant 2al zijn grief hieronder als volgt toelichten. 5. Toelichting Appellant wijst erop dat de situatie in Soedan algemeen bekend is voor een ieder en derhalve voor de rechtbank. Het betreft een feit dat algemeen bekend is. Derhalve is appellant van mening dat op appellant geen bewijslast rust Het is ook onmogelijk om appellant bewijslast op te leggen met betrekking tot zijn stelling dat hij uit Darfur komt dan wel met betrekking tot zijn afstarnming. Appellant heeft het land van herkomst sinds jaren verlaten en kon vanuit Nederland geen actie ondernemen met betrekking tot documenten uit Soedan. Daarnaast is de situatie in Darfur onstabiel en zodanig primitief zodat appellant in geen geval documenten vanuit Darfur kan overleggen. 6. DE CONCLUSIE Appellant concludeert tot gegrond verklaring van het door appellant tegen de uitspraak van 9 juli 2010 ingestelde hoger beroep en mede tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor zover het de beslissing van de Rechtbank op het beroepschrift van 11 juni 2010 betreft Den Haag, 16 juli 2010 j ^ ^ ^ ^<7^ / 3