106384/106490/ Werknemer (3) heeft recht op promotie op basis van het entreerecht. UITSPRAAK

Vergelijkbare documenten
het College van Bestuur van de Stichting C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever

Door werknemer niet te belasten met lesuren in de bovenbouw is hem ten onrechte promotie in het kader van het entreerecht onthouden.

Commissie van Beroep VO SAMENVATTING

het College van Bestuur van de C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. W. Lindeboom

UITSPRAAK. het College van Bestuur van C, gevestigd te B, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. A.

Beroep tegen onthouden promotie ongegrond omdat er geen aanspraak op een benoeming in een LD-functie.

SAMENVATTING. het College van Bestuur van de Stichting voor D, gevestigd te E, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr.

Commissie van beroep vo

UITSPRAAK. [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, hierna te noemen [appellant]

SAMENVATTING U I T S P R A AK

SAMENVATTING UITSPRAAK

UITSPRAAK. in het geding tussen: de heer A, wonende te B, appellant, hierna te noemen A gemachtigde: mevrouw mr. S.K. Oskam

Beroep tegen onthouding promotie gegrond omdat de werkgever de procedure niet correct heeft gevolgd.

SAMENVATTING. het College van Bestuur van de Stichting D, gevestigd te E, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr.

UITSPRAAK. het College van Bestuur van C, gevestigd te B, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. J.A.

UITSPRAAK. [appellant], wonende te [woonplaats], appellante, hierna te noemen [appellant] gemachtigde: mevrouw mr. N.R.H.

Commissie van Beroep VO

SAMENVATTING UITSPRAAK

Commissie van Beroep voor het VO en HBO ingesteld door de Verenigde Bijzondere Scholen voor onderwijs op algemene grondslag

UITSPRAAK. het College van Bestuur van Stichting C, gevestigd te B, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. J.A.

SAMENVATTING / Beroep (2) tegen schorsing als ordemaatregel en verlenging schorsing; BVE

het College van bestuur van het C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever

Commissie van Beroep PO

UITSPRAAK. het College van Bestuur van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mevrouw mr. C.A.C.M.

SAMENVATTING UITSPRAAK

SAMENVATTING / Beroepen (2) tegen rddf-plaatsingen; PO

Beroep tegen schorsing als ordemaatregel en verlenging daarvan is ongegrond, omdat er voldoende redenen voor waren.

SAMENVATTING / / Beroepen (3) tegen ontslag wegens opheffing betrekking; PO

SAMENVATTING. het College van Bestuur van het E, gevestigd te E, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr.

UITSPRAAK. [appellant], wonende te [woonplaats], appellante, hierna te noemen [appellant] gemachtigde: de heer mr. E.A.C. Sietsma

Commissie van Beroep PO

Beroep tegen berisping is gegrond omdat het plichtsverzuim niet ernstig genoeg is. UITSPRAAK

Docente terecht op staande voet ontslagen omdat zij stagebezoeken heeft gefingeerd en hiervoor reiskostendeclaraties heeft ingediend.

SAMENVATTING Beroep ontslag wegens arbeidsongeschiktheid, subsidiair wegens gewichtige redenen; BVE

Commissie van Beroep PO

De berisping houdt geen stand omdat niet vaststaat dat de werknemer de geheimhoudingsplicht heeft geschonden.

het College van Bestuur van C, gevestigd te E, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mr. dr. J.H. van Gelderen

de Personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad van C, te B, verweerder, hierna te noemen de PMR

SAMENVATTING ADVIES. de bestuurscommissie van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever

het College van Bestuur van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. B.J. van Hees

Ontslag wegens reorganisatie houdt stand omdat de werkgever het Sociaal Plan correct heeft toegepast; HBO

Beroep tegen overplaatsing gegrond vanwege het ontbreken van de instemming van de werkneemster.

Commissie van Beroep VO

UITSPRAAK. [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, hierna te noemen [appellant]

UITSPRAAK in het geding tussen: de heer A, wonende te B, bezwaarde, hierna te noemen A gemachtigde: mevrouw mr. J.G.T.M. Bekkers-Van Heumen

SAMENVATTING U I T S P R A AK

UITSPRAAK. het College van Bestuur van het C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever

UITSPRAAK. de Vereniging B, gevestigd te C, verweerster, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. M. De Vita

Bezwaar tegen niet voortzetten tijdelijk dienstverband vanwege niet tijdig behalen van de onderwijsbevoegdheid ongegrond.

UITSPRAAK. het College van Bestuur van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mevrouw mr. F.J.

Commissie van Beroep PO

De werkgever heeft de werknemer nogmaals mogen schorsen om nader onderzoek te doen naar zijn mogelijk onrechtmatig handelen.

Beroep tegen schorsing als ordemaatregel en tegen ontslag wegens gewichtige reden; hbo

UITSPRAAK. het College van Bestuur van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mevrouw mr. drs. M.

SAMENVATTING. het College van Bestuur van de Stichting D, gevestigd te E, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mevrouw mr.

SAMENVATTING Beroep tegen ontslag wegens onbekwaamheid/ongeschiktheid, subsidiair wegens gewichtige redenen; BVE

UITSPRAAK. in het geding tussen: de heer A, wonende te B, bezwaarde, hierna te noemen A gemachtigde: mevrouw mr. J.G.T.M. Bekkers-Van Heumen

Beroep tegen berisping gegrond. De verzonden kritische levert geen plichtsverzuim op. UITSPRAAK

SAMENVATTING U I T S P R A AK

SAMENVATTING. het College van Bestuur van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mr. Y.E.M.

UITSPRAAK. in het geding tussen: mevrouw A, wonende te B, appellante, hierna te noemen A

UITSPRAAK. het bestuur van A, gevestigd te B, verzoeker, hierna te noemen het bevoegd gezag

COMMISSIE VAN BEROEP VOOR HET PROTESTANTS CHRISTELIJK VOORTGEZET ONDERWIJS EN HOGER BEROEPSONDERWIJS. UITSPRAAK CvB.VO-HBO U.2015.

108477/ Nalevingsgeschil over verstrekken van informatie en instemmingsgeschil over invoering van de functie van hoofdconciërge.

Interpretatiegeschil cao vo. Niet vastgesteld kan worden dat de werkgever artikel 8.1 lid 5 cao vo onjuist heeft toegepast.

SAMENVATTING UITSPRAAK

Beroep tegen schorsing als ordemaatregel en verlenging daarvan is gegrond, omdat de werknemer niet vooraf zijn zienswijze kon indienen

SAMENVATTING U I T S P R A AK. het College van Bestuur van het ROC C, gevestigd te B, verweerder, hierna te noemen de werkgever

107991/ Beroep tegen schorsingen als ordemaatregel ongegrond omdat daarvoor voldoende redenen waren. UITSPRAAK

in het geding tussen: de heer [appellant], wonende te [woonplaats], hierna te noemen [appellant]

UITSPRAAK. de medezeggenschapsraad van [de school], te [vestigingsplaats], verzoeker, hierna te noemen de MR

Bezwarencommissie CAO-VO SAMENVATTING

SAMENVATTING UITSPRAAK

SAMENVATTING U I T S P R A AK. het College van Bestuur van het ROC C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever

Beroep tegen schorsing als ordemaatregel gegrond, omdat er onvoldoende grond voor de schorsing was.

Commissie van Beroep VO

Beroep tegen ontslag wegens plichtsverzuim en onvoldoende functioneren: BVE SAMENVATTING

SAMENVATTING UITSPRAAK. het College van Bestuur van het ROC D, gevestigd te E, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer F

UITSPRAAK. het College van Bestuur van B, gevestigd te G, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mevrouw mr. G.M.

Commissie van Beroep VO

1.2 Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 19 juni 2014 beroep bij de Commissie ingesteld.

Verzoek voorlopige voorziening tot wedertewerkstelling, vacant houden functie en loondoorbetaling; HBO SAMENVATTING

BESLISSING OP ONTSLAGAANVRAAG. [de hogeschool], gevestigd te [vestigingsplaats], hierna te noemen de hogeschool gemachtigde: de heer mr. M.A.

het College van Bestuur van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mr. K.A.P. Moonen

107502/ De twee schorsingen van de werknemer zijn onjuist; de eerste vanwege een vormfout en de tweede omdat daarvoor onvoldoende grond was.

SAMENVATTING. het College van Bestuur van de Stichting C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever

Commissie als bedoeld in artikel 12.1 van de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het primair onderwijs (CAO PO)

SAMENVATTING UITSPRAAK. het bestuur van de Stichting C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever

Nalevingsgeschil; als MR-leden weigeren af te treden, kan een bevoegd gezag niet de MR ontbinden en eigenmachtig MR-verkiezingen organiseren.

SAMENVATTING U I T S P R A AK

SAMENVATTING. het College van Bestuur van het ROC D, gevestigd te E, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mevrouw mr.

SAMENVATTING Geschil met betrekking tot het taakbelastingsbeleid van de opleiding; HBO

SAMENVATTING. het College van Bestuur van de Stichting D, gevestigd te B, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mevrouw mr.

UITSPRAAK. het College van Bestuur van het ROC D, gevestigd te B, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. A.

SAMENVATTING. de medezeggenschapsraad van de regionale scholengemeenschap A te B, verzoeker, hierna te noemen de MR

COMMISSIE VAN BEROEP VOOR HET CHRISTELIJK VOORTGEZET ONDERWIJS EN HOGER BEROEPSONDERWIJS UITSPRAAK. CvB.VO-HBO U

UITSPRAAK. de deelmedezeggenschapsraad van het A te B, verzoeker, hierna te noemen de DMR gemachtigde: mevrouw mr. J.M.M. Janssen

Beroep tegen overplaatsing vanwege relatie met een collega is ongegrond, omdat er zwaarwichtige omstandigheden zijn.

SAMENVATTING. het College van Bestuur van het ROC B te C, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. G

UITSPRAAK. het bestuur van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen het bevoegd gezag

Transcriptie:

106384/106490/106506 - Werknemer (3) heeft recht op promotie op basis van het entreerecht. 106384 in het geding tussen: UITSPRAAK de heer A, wonende te C, appellant, hierna te noemen A gemachtigde: de heer mr. drs. G.A.M.C. Verschuren en het College van Bestuur van de B, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. drs. G.J. Heussen 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Bij beroepschrift van 23 juli 2014, ingekomen op 24 juli 2014, heeft A beroep ingesteld tegen de beslissing van de werkgever, blijkend uit de lessentabel om hem niet 50% of meer van zijn lessen toe te kennen in de bovenbouw. Nadien heeft A het beroepschrift bijgesteld in die zin dat het is gericht tegen de beslissing van de werkgever om hem geen LD-functie toe te kennen op basis van het entreerecht. De behandeling van het beroep is op verzoek van partijen enige tijd aangehouden in verband met overleg met de vakbonden. De werkgever heeft op 8 januari 2015 een verweerschrift ingediend, aangevuld op 10 maart 2015. Op 22 januari 2015 heeft A een schriftelijke reactie op het verweerschrift ingediend, in welke reactie hij zijn beroepschrift heeft bijgesteld. Deze reactie is aangevuld bij brief van 11 maart 2015. De mondelinge behandeling van het beroep vond plaats op 17 maart 2015 te Utrecht. Met instemming van partijen vond de mondelinge behandeling van het beroep plaats door een Commissie bestaande uit drie in plaats van uit vijf leden. Het beroep werd, eveneens met instemming van partijen, gevoegd behandeld met de beroepen van twee collega s van A (beroepen 106490 en 106505). A verscheen in persoon en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De werkgever werd vertegenwoordigd door de heer drs. F, bestuurder a.i., en mevrouw mr. G, bestuurssecretaris, daartoe bijgestaan door de gemachtigde. 2. DE FEITEN A is in dienst bij de werkgever in een (sinds 1 augustus 2012) vast dienstverband met een betrekkingsomvang van 0,8 fte. Op de arbeidsverhouding is van toepassing de cao vo. A is benoemd als docent LB en is eerstegraadsbevoegd voor het vak Biologie. A is werkzaam op het H te I. Sinds het schooljaar 2011-2012 geeft A ieder jaar meer dan 50% van zijn lessen in de bovenbouw. In het schooljaar 2014-2015 waren A aanvankelijk minder dan 50% van zijn lessen in de bovenbouw toebedeeld. Tegen de lessentabel waaruit dit bleek, heeft A beroep ingesteld. Vervolgens is A door de Pagina 1 van 10

werkgever alsnog voor meer dan 50% van zijn lessen ingeroosterd in de bovenbouw. Van de 21 lessen per week geeft A er 13 in de bovenbouw. 3. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN A is eerstegraadsbevoegd en geeft in het schooljaar 2014-2015 het merendeel van zijn lessen in de bovenbouw waardoor hij onvoorwaardelijk recht heeft op een LD-functie. Overigens gaf A in de voorafgaande twee schooljaren ook 50% of meer van zijn lessen in de bovenbouw. A stelt dat de werkgever hem het entreerecht onthoudt en dat dit besluit moet worden aangemerkt als het onthouden van promotie waartegen beroep openstaat bij de Commissie. De werkgever erkent dat A voldoet aan de voorwaarden van artikel 5.2 cao vo wat betekent dat A het entreerecht toekomt. Voor toepassing van het entreerecht geldt ook niet de voorwaarde dat A bij benoeming moet voldoen aan de LDfunctievereisten. Dat A in de toekomst alsnog, via een andere weg dan het entreerecht, voor een LDfunctie in aanmerking kan komen, staat los van het recht waarin hij nu bescherming vraagt. Als het de werkgever al zou lukken om met de bonden van de cao vo afwijkende afspraken te maken, dan prevaleert de cao omdat artikel 5.2 is opgenomen in deel 1 van de cao en afwijkingen van dat deel niet zijn toegestaan. A verklaart ter zitting nog dat hem de laatste schooldag voor de zomervakantie 2014 door de schoolleiding is verzocht af te zien van het entreerecht, hetgeen hij heeft geweigerd. De werkgever stelt dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De promotie wordt immers niet definitief onthouden maar vindt niet plaats op het door A gewenste moment, te weten 1 augustus 2014. Bovendien was het beroep ingesteld tegen een inmiddels achterhaald lesrooster. De werkgever hanteert niet het entreerecht uit de cao als basis voor bevordering maar kent een eigen promotiebeleid waarin in tegenstelling tot de cao vo wordt uitgegaan van onderwijskundige en financiële uitgangspunten die recht doen aan de specifieke schoolorganisaties. De GMR heeft met dit beleid ingestemd. Op grond van dit beleid van de werkgever kan A in aanmerking komen voor een LDfunctie indien en voor zover hij bij voldoende formatieve ruimte voor LD-ers kan bogen op een volledige en positieve beoordeling. Daarbij geldt 1 augustus 2014 als peildatum, op deze datum moet aan alle voorwaarden zijn voldaan. Er zijn wel degelijk financiële beletselen om A een LD-functie toe te kennen. De docenten op het H beschikken vrijwel allemaal over een eerstegraadsbevoegdheid en het beleid is hen zowel in de lagere als de hogere leerjaren in te zetten. Ofschoon A volgens de toepasselijke cao aanspraak zou kunnen maken op een LD-functie, meent de werkgever dat de beslissing op goede gronden is genomen. 4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE De bevoegdheid en de ontvankelijkheid De instelling is aangesloten bij deze Commissie. A heeft gemotiveerd aangegeven dat de beslissing van de werkgever om hem geen LD-functie toe te kennen, moet worden aangemerkt als een beslissing tot het direct onthouden van promotie. Derhalve is het beroep gericht tegen één van de beslissingen, genoemd in artikel 52 Wet op het voortgezet onderwijs (W) en artikel 19 lid 1 cao vo, zodat de Commissie bevoegd is kennis te nemen van het beroep. Dat het lesrooster inmiddels is gewijzigd is voor de ontvankelijkheid van het beroep niet van belang, omdat de wijziging van het lesrooster niet heeft geleid tot een toekenning van het entreerecht. Integendeel, de beslissing om A geen LD-functie toe te kennen op basis van het entreerecht, is in stand gebleven en daartegen is het beroep gericht. De Commissie merkt dit aan als een beslissing waarbij aan A direct of indirect promotie wordt Pagina 2 van 10

onthouden. Nu het beroep tevens binnen de daartoe geldende termijn is ingesteld, is A ontvankelijk in zijn beroep. De werkgever heeft nog aangevoerd dat A geen belang meer zou hebben bij het onderhavige beroep omdat naleving van artikel 5.2 cao vo ook wordt afgedwongen bij de rechter. De Commissie kan de werkgever hierin niet volgen. De bevoegdheid van de Commissie is niet afhankelijk van eventuele andere procedures. Overigens is A geen partij bij de door de vakbonden ingestelde nalevingsprocedure tegen de werkgever. Dit verweer treft derhalve geen doel. Het onthouden van promotie Artikel 5.2 cao vo 2014-2015 bepaalt dat elke leraar met een eerstegraads bevoegdheid die 50% of meer van zijn lessen binnen de structurele formatie geeft in een of meer van de jaren 4 en 5 havo en/of 4, 5 en 6 vwo vanaf 1 augustus 2014 recht heeft op een LD-functie. Vast staat dat de functie van A deel uitmaakt van de structurele formatie van de school en dat hij eerstegraadsbevoegd is. Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting stelt de Commissie vast dat A vanaf enig moment na 1 augustus 2014 voor meer dan 50% van zijn lessen in de bovenbouw is ingedeeld. De werkgever betwist dit niet. Aldus voldoet A aan de voorwaarden van artikel 5.2 cao vo en heeft hij recht op een LD-functie. Dat de werkgever beleid heeft gevoerd ten aanzien van promotie naar een LD-functie, doet naar het oordeel van de Commissie niet af aan de aanspraak op het entreerecht. De cao-artikelen bevatten weliswaar de mogelijkheid om in het kader van de functiemix afspraken te maken die afwijken van de cao, maar sluiten de mogelijkheid uit om af te wijken van artikel 5.2 cao vo, het artikel over entreerecht. Dat de financiering mogelijk ontoereikend is gelet op de speciale positie van de zelfstandige gymnasia, zoals de werkgever heeft gesteld, kan evenmin leiden tot een uitzonderingspositie voor deze scholen voor wat betreft het entreerecht. Op grond van bovenstaande overwegingen zal de Commissie het beroep gegrond verklaren. Hetgeen partijen voor het overige hebben aangevoerd behoeft geen verdere bespreking omdat dit aan de vorenstaande conclusie van de Commissie niet afdoet. 5. OORDEEL Op grond van bovenstaande overwegingen verklaart de Commissie het beroep gegrond. Aldus gedaan te Utrecht op 22 april 2015 door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, drs. A.M.M. Kooij-Blok en mr. M.Th. van Wel, leden, in aanwezigheid van mr. R.M. de Bekker, secretaris. mr. W.H.B. den Hartog Jager voorzitter mr. R.M. de Bekker secretaris Pagina 3 van 10

106490 UITSPRAAK in het geding tussen: de heer A, wonende te B, appellant, hierna te noemen A gemachtigde: de heer mr. H.K. Evers en het College van Bestuur van de C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. drs. G.J. Heussen 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Bij beroepschrift van 3 november 2014, ingekomen op 4 november 2014 en aangevuld op 12 november 2014, heeft A beroep ingesteld tegen de mededeling van de werkgever in een brief van 29 september 2014 om hem vooralsnog geen LD-functie toe te kennen op basis van het entreerecht. De behandeling van het beroep is op verzoek van partijen enige tijd aangehouden in verband met overleg met de vakbonden. De werkgever heeft op 8 januari 2015 een verweerschrift ingediend, aangevuld op 9 maart 2015. Op 4 februari 2015 heeft A een schriftelijke reactie op het verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling van het beroep vond plaats op 17 maart 2015 te Utrecht. Met instemming van partijen vond de mondelinge behandeling van het beroep plaats door een Commissie bestaande uit drie in plaats van uit vijf leden. Het beroep werd, eveneens met instemming van partijen, gevoegd behandeld met de beroepen van twee collega s van A (beroepen 106384 en 106506). A verscheen in persoon en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De werkgever werd vertegenwoordigd door de heer drs. F, bestuurder a.i., en mevrouw mr. G, bestuurssecretaris, daartoe bijgestaan door de gemachtigde. 2. DE FEITEN A is sinds 2008 in dienst bij de werkgever in een vast dienstverband met een betrekkingsomvang van 0,8 fte. Op de arbeidsverhouding is van toepassing de cao vo. A is benoemd als docent LC en is eerstegraadsbevoegd voor het vak Biologie. A is werkzaam op het H in B. Sinds het schooljaar 2010-2011 geeft A ieder jaar meer dan 50% van zijn lessen in de bovenbouw. Ook in het schooljaar 2014-2015 geeft A 50% of meer van zijn lessen in de bovenbouw. A heeft de werkgever bij brief van 19 september 2014 verzocht om toekenning van een LD-functie op basis van het entreerecht en gevraagd om, als dat verzoek niet wordt ingewilligd, dit in de vorm van een besluit kenbaar te maken. Daarop heeft de werkgever hem bij brief van 29 september 2014 meegedeeld dat er overleg met de bonden zou komen en dat de werkgever vooralsnog niet voornemens is het entreerecht te gaan toepassen. Pagina 4 van 10

Bij e-mailbericht van 6 november 2014 heeft de werkgever A bericht dat er per 1 augustus 2014 geen wijziging in zijn aanstelling plaatsvindt. Bij brief van 28 november 2014 hebben de vakbonden de werkgever bericht dat overleg om tot een passende oplossing te komen niet aan de orde is. Tegen de brief van 29 september 2014 is het beroep gericht. 3. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN A stelt zonder meer te voldoen aan de voorwaarden voor het entreerecht. Omdat het door de werkgever gewenste overleg met de vakbonden niet van de grond is gekomen, dient de beslissing van 29 september 2014, om het entreerecht niet toe te passen, als een definitieve beslissing te worden beschouwd. Omdat A eerstegraadsbevoegd is en per 1 augustus 2014 daadwerkelijk voor het merendeel lessen geeft in de bovenbouw havo/vwo heeft hij recht op een LD-functie. Ook in de voorafgaande jaren gaf A al 50% of meer van zijn lessen in de bovenbouw. Desalniettemin weigert de werkgever de aanspraak op een LD-functie te honoreren. De werkgever meent een rechtvaardiging voor deze weigering te ontlenen aan het ontbreken van instemming van de GMR maar de GMR kan geen afspraken maken die afdoen aan de in de cao neergelegde regeling en kan ook niet als cao-partij optreden. Artikel 1.3 lid 1 van de cao vo bepaalt immers dat afwijken van artikelen in deel 1 niet is toegestaan en artikel 5.2 is onderdeel van deel 1 van de cao vo. De door de werkgever gestelde financiële en formatieve belemmeringen zijn behalve niet nader onderbouwd ook niet relevant, temeer nu de aanspraak al vanaf 2008 in de cao is verankerd en de werkgever dus ruimschoots de tijd heeft gehad om zich voor te bereiden op de situatie per 1 augustus 2014. Uit een door A overgelegde brief van de vakbonden blijkt dat zij onverkorte naleving van de cao eisen van de werkgever. Het entreerecht wordt derhalve ten onrechte onthouden en de werkgever handelt aldus in strijd met de cao vo. De werkgever heeft daartegen ingebracht dat er slechts sprake is van een voorgenomen besluit zodat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Indien er wel een besluit zou zijn, dan betekent dat nog niet dat A nimmer voor promotie in aanmerking zou kunnen komen. De promotie wordt immers niet definitief onthouden maar vindt niet plaats op het door hem gewenste moment, te weten 1 augustus 2014. De werkgever kent een eigen promotiebeleid waarin in tegenstelling tot de cao vo wordt uitgegaan van onderwijskundige en financiële uitgangspunten die recht doen aan de specifieke schoolorganisaties. De GMR heeft met dit beleid ingestemd. Op grond van dit beleid van de werkgever kan A in aanmerking komen voor een LD-functie indien en voor zover hij bij voldoende formatieve ruimte voor LD-ers kan bogen op een volledige en positieve beoordeling. Daarbij geldt 1 augustus 2014 als peildatum, op deze datum moet aan alle voorwaarden zijn voldaan. Er zijn wel degelijk financiële beletselen om A een LD-functie toe te kennen. De docenten op het H beschikken vrijwel allemaal over een eerstegraadsbevoegdheid en het beleid is hen zowel in de lagere als de hogere leerjaren in te zetten. Ofschoon A volgens de toepasselijke cao aanspraak zou kunnen maken op een LD-functie, meent de werkgever dat de beslissing op goede gronden is genomen. 4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE De bevoegdheid en de ontvankelijkheid De instelling is aangesloten bij deze Commissie. A heeft gemotiveerd aangegeven dat de beslissing van 29 september 2014 moet worden aangemerkt als een beslissing tot het direct onthouden van Pagina 5 van 10

promotie. Derhalve is het beroep gericht tegen één van de beslissingen, genoemd in artikel 52 Wet op het voortgezet onderwijs (W) en artikel 19 lid 1 cao vo, zodat de Commissie bevoegd is kennis te nemen van het beroep. De werkgever bepleit niet-ontvankelijkverklaring van het beroep omdat er sprake is van een voorgenomen besluit waartegen geen beroep openstaat. De Commissie kan de werkgever in deze redenering niet volgen. De brief van 29 september 2014 spreekt van het vooralsnog niet toekennen van een LD-functie, hetgeen niet anders kan worden beschouwd dan als een beslissing om aan A (nog) geen LD-functie toe te kennen. Uit alle daarop volgende correspondentie, zoals het e-mailbericht van de werkgever van 6 november 2014 en ook uit het verweerschrift, blijkt eveneens dat de werkgever A geen LD-functie toekent op basis van het entreerecht. Derhalve is het beroep gericht tegen de beslissing van de werkgever om A geen LD-functie toe te kennen. Deze beslissing merkt de Commissie aan als een beslissing waarbij aan A direct of indirect promotie wordt onthouden. Nu het beroep tevens binnen de daartoe geldende termijn is ingesteld, is A ontvankelijk in zijn beroep. De werkgever heeft voorts nog aangevoerd dat A geen belang meer zou hebben bij het onderhavige beroep omdat naleving van artikel 5.2 cao vo ook wordt afgedwongen bij de rechter. De Commissie kan de werkgever hierin niet volgen. De bevoegdheid van de Commissie is niet afhankelijk van eventuele andere procedures. Overigens is A geen partij bij de door de vakbonden ingestelde nalevingsprocedure tegen de werkgever. Ook dit verweer treft derhalve geen doel. Het onthouden van promotie Artikel 5.2 cao vo 2014-2015 bepaalt dat elke leraar met een eerstegraads bevoegdheid die 50% of meer van zijn lessen binnen de structurele formatie geeft in een of meer van de jaren 4 en 5 havo en/of 4, 5 en 6 vwo vanaf 1 augustus 2014 recht heeft op een LD-functie. Vast staat dat de functie van A deel uitmaakt van de structurele formatie van de school en dat hij eerstegraadsbevoegd is. Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting stelt de Commissie vast dat A vanaf 1 augustus 2014 voor meer dan 50% van zijn lessen in de bovenbouw is ingedeeld. De werkgever betwist dit ook niet. Aldus voldoet A aan de voorwaarden van artikel 5.2 cao vo en heeft hij per 1 augustus 2014 recht op een LD-functie. Dat de werkgever beleid heeft gevoerd ten aanzien van promotie naar een LD-functie, doet naar het oordeel van de Commissie niet af aan de aanspraak op het entreerecht. De cao-artikelen bevatten weliswaar de mogelijkheid om in het kader van de functiemix afspraken te maken die afwijken van de cao, maar sluiten de mogelijkheid uit om af te wijken van artikel 5.2 cao vo, het artikel over entreerecht. Dat de financiering mogelijk ontoereikend is gelet op de speciale positie van de zelfstandige gymnasia, zoals de werkgever heeft gesteld, kan evenmin leiden tot een uitzonderingspositie voor deze scholen voor wat betreft het entreerecht. Op grond van bovenstaande overwegingen zal de Commissie het beroep gegrond verklaren. Hetgeen partijen voor het overige hebben aangevoerd behoeft geen verdere bespreking omdat dit aan de vorenstaande conclusie van de Commissie niet afdoet. Pagina 6 van 10

5. OORDEEL Op grond van bovenstaande overwegingen verklaart de Commissie het beroep gegrond. Aldus gedaan te Utrecht op 22 april 2015 door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, drs. A.M.M. Kooij-Blok en mr. M.Th. van Wel, leden, in aanwezigheid van mr. R.M. de Bekker, secretaris. mr. W.H.B. den Hartog Jager voorzitter mr. RM. de Bekker secretaris Pagina 7 van 10

106506 ` UITSPRAAK in het geding tussen: de heer A, wonende te B, appellant, hierna te noemen A gemachtigde: de heer mr. drs. G.A.M.C. Verschuren en het College van Bestuur van de C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. drs. G.J. Heussen 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Bij beroepschrift van 23 oktober 2014, ingekomen op 24 oktober 2014, heeft A beroep ingesteld tegen de mededeling van de werkgever in een e-mailbericht van 25 september 2014 dat er op korte termijn geen ruimte is om docenten van LC naar LD te bevorderen. De behandeling van het beroep is op verzoek van partijen enige tijd aangehouden in verband met overleg met de vakbonden. De werkgever heeft op 8 januari 2015 een verweerschrift ingediend, aangevuld op 9 maart 2015. Op 27 januari 2015 heeft A een schriftelijke reactie op het verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling van het beroep vond plaats op 17 maart 2015 te Utrecht. Met instemming van partijen vond de mondelinge behandeling van het beroep plaats door een Commissie bestaande uit drie in plaats van uit vijf leden. Het beroep werd, eveneens met instemming van partijen, gevoegd behandeld met de beroepen van twee collega s van A (beroepen 106384 en 106490). A verscheen in persoon en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De werkgever werd vertegenwoordigd door de heer drs. F, bestuurder a.i., en mevrouw mr. G, bestuurssecretaris, daartoe bijgestaan door de gemachtigde. 2. DE FEITEN A, is in dienst bij de werkgever in een vast dienstverband met een betrekkingsomvang van 0,8 fte. Op de arbeidsverhouding is van toepassing de cao vo. A is benoemd als docent LC en is eerstegraadsbevoegd voor het vak Aardrijkskunde/ANW. A is werkzaam op het H in B. In het schooljaar 2014-2015 geeft A 50% of meer van zijn lessen in de bovenbouw, te weten 10 lessen in de onderbouw en 11 lessen in de bovenbouw. Bij e-mailbericht van 25 september 2014 heeft de werkgever A meegedeeld dat er op korte termijn geen ruimte is voor nieuwe bevorderingen van LC naar LD. Bij brief van 28 november 2014 hebben de vakbonden de werkgever bericht dat overleg om tot een passende oplossing te komen niet aan de orde is. Vervolgens hebben cao-partijen de werkgever bij brief van 5 januari 2015 gesommeerd alsnog over te gaan tot naleving van artikel 5.2 cao vo, bij gebreke waarvan zij in een gerechtelijke procedure naleving zullen vorderen van artikel 5.2 cao vo. Tegen de beslissing van 25 september 2014 is het beroep gericht. Pagina 8 van 10

3. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN A is eerstegraadsbevoegd en geeft vanaf 1 augustus 2014 het merendeel van zijn lessen in de bovenbouw waardoor hij onvoorwaardelijk recht heeft op een LD-functie. A stelt dat de werkgever hem het entreerecht onthoudt en dat dit besluit moet worden aangemerkt als het onthouden van promotie waartegen beroep openstaat bij de Commissie. De werkgever erkent dat A naar de letter voldoet aan de voorwaarden van artikel 5.2 cao vo wat betekent dat A het entreerecht toekomt. Voor toepassing van het entreerecht geldt ook niet de voorwaarde dat A bij benoeming moet voldoen aan de LDfunctievereisten. Dat A in de toekomst alsnog, via een andere weg dan het entreerecht, voor een LDfunctie in aanmerking kan komen, staat los van het recht waarin hij nu bescherming vraagt. Als het de werkgever al zou lukken om met de bonden van de cao vo afwijkende afspraken te maken, dan prevaleert de cao omdat artikel 5.2 is opgenomen in deel 1 van de cao en afwijkingen van dat deel niet zijn toegestaan. Omdat A vanaf 1 augustus 2014 50% of meer van zijn lessen in de bovenbouw geeft, doen eerdere lessenverdelingen er niet toe. Overigens heeft A gedurende de afgelopen 20 jaar 15 jaar het merendeel van zijn lessen in de bovenbouw gegeven. De werkgever stelt dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De promotie wordt immers niet definitief onthouden maar vindt niet plaats op het door A gewenste moment, te weten 1 augustus 2014. De werkgever hanteert niet het entreerecht uit de cao als basis voor bevordering maar kent een eigen promotiebeleid waarin in tegenstelling tot de cao vo wordt uitgegaan van onderwijskundige en financiële uitgangspunten die recht doen aan de specifieke schoolorganisaties. De GMR heeft met dit beleid ingestemd. Op grond van dit beleid van de werkgever kan A in aanmerking komen voor een LD-functie indien en voor zover hij bij voldoende formatieve ruimte voor LD-ers kan bogen op een volledige en positieve beoordeling. Daarbij geldt 1 augustus 2014 als peildatum; op deze datum moet aan alle voorwaarden zijn voldaan. Er zijn wel degelijk financiële beletselen om A een LD-functie toe te kennen. De docenten op het H beschikken vrijwel allemaal over een eerstegraadsbevoegdheid en het beleid is hen zowel in de lagere als de hogere leerjaren in te zetten. A gaf de voorafgaande schooljaren niet voor het merendeel lessen in de bovenbouw. Hij is dit schooljaar voor het eerst boven de streep werkzaam. Ofschoon A naar de letter voldoet aan de voorwaarden om aanspraak te kunnen maken op een LDfunctie, meent de werkgever dat de beslissing op goede gronden is genomen. 4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE De bevoegdheid en de ontvankelijkheid De instelling is aangesloten bij deze Commissie. A heeft gemotiveerd aangegeven dat de beslissing van 25 september 2014 moet worden aangemerkt als een beslissing tot het direct onthouden van promotie. Derhalve is het beroep gericht tegen één van de beslissingen, genoemd in artikel 52 Wet op het voortgezet onderwijs (W) en artikel 19 lid 1 cao vo, zodat de Commissie bevoegd is kennis te nemen van het beroep. De beslissing om A geen LD-functie toe te kennen op basis van het entreerecht merkt de Commissie aan als een beslissing waarbij aan A direct of indirect promotie wordt onthouden. Nu het beroep tevens binnen de daartoe geldende termijn is ingesteld, is A ontvankelijk in zijn beroep. De werkgever heeft nog aangevoerd dat A geen belang meer zou hebben bij het onderhavige beroep, omdat naleving van artikel 5.2 cao vo ook wordt afgedwongen bij de rechter. De Commissie kan de werkgever hierin niet volgen. De bevoegdheid van de Commissie is niet afhankelijk van eventuele Pagina 9 van 10

andere procedures. Overigens is A geen partij bij de door de vakbonden ingestelde nalevingsprocedure tegen de werkgever. Dit verweer treft derhalve geen doel. Het onthouden van promotie Artikel 5.2 cao vo 2014-2015 bepaalt dat elke leraar met een eerstegraads bevoegdheid die 50% of meer van zijn lessen binnen de structurele formatie geeft in een of meer van de jaren 4 en 5 havo en/of 4, 5 en 6 vwo vanaf 1 augustus 2014 recht heeft op een LD-functie. Vast staat dat de functie van A deel uitmaakt van de structurele formatie van de school en dat hij eerstegraadsbevoegd is. Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting stelt de Commissie vast dat A vanaf 1 augustus 2014 voor meer dan 50% van zijn lessen in de bovenbouw is ingedeeld. De werkgever betwist dit niet. Aldus voldoet A aan de voorwaarden van artikel 5.2 cao vo en heeft hij per 1 augustus 2014 recht op een LD-functie. Dat de werkgever beleid heeft gevoerd ten aanzien van promotie naar een LD-functie, doet naar het oordeel van de Commissie niet af aan de aanspraak op het entreerecht. De cao-artikelen bevatten weliswaar de mogelijkheid om in het kader van de functiemix afspraken te maken die afwijken van de cao, maar sluiten de mogelijkheid uit om af te wijken van artikel 5.2 cao vo, het artikel over entreerecht. Dat de financiering mogelijk ontoereikend is, zoals de werkgever heeft gesteld, doet evenmin ter zake omdat daarin geen grond is gelegen voor afwijking van de cao, de financiering voor alle scholen voor voortgezet onderwijs hetzelfde is en dit aspect een docent niet kan worden tegengeworpen. Op grond van bovenstaande overwegingen zal de Commissie het beroep gegrond verklaren. Hetgeen partijen voor het overige hebben aangevoerd behoeft geen verdere bespreking omdat dit aan de vorenstaande conclusie van de Commissie niet afdoet. 5. OORDEEL Op grond van bovenstaande overwegingen verklaart de Commissie het beroep gegrond. Aldus gedaan te Utrecht op 22 april 2015 door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, drs. A.M.M. Kooij-Blok en mr. M.Th. van Wel, leden, in aanwezigheid van mr. R.M. de Bekker, secretaris. mr. W.H.B. den Hartog Jager voorzitter mr. R.M. de Bekker secretaris Pagina 10 van 10