Alternatieven voor Zuid-Amerikaanse soja in veevoer. dr. Harry Vahl



Vergelijkbare documenten
Vervanging van sojaschroot in mengvoer: effect op carbon footprint

Wijzer over grondstoffen

Soja en sesam zijn te vervangen door regionale eiwitrijke grondstoffen in 100% biologisch leghennenvoer

HET COMITÉ WAAROM KLEINE TEELTEN? PERSPECTIEVEN VAN KLEINE TEELTEN IN NEDERLAND

FACULTEIT TOEGEPASTE BIO-INGENIEURSWETENSCHAPPEN

Review opbrengst en mineralengehalten ruwvoer en enkelvoudig diervoer - Actualisatie bijlage J Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.

Quinoa-GPS in het rantsoen voor melkkoeien

Advies Actualisatie bijlage J Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

Alternatieve eiwitbronnen in de voeding van vleesvarkens

Proefverslag 350 VERLAGING VAN HET RUW EIWITGEHALTE IN VOEDER VOOR LACTERENDE ZEUGEN. Inleiding. Proefopzet Proefdieren. Proefbehandelingen lactatie

Biodieselproductie uit palmolie en jatropha in Peru en impact voor duurzaamheid.

PERSPECTIEVEN VAN KLEINE TEELTEN IN NEDERLAND. KONINKLIJKE VERENIGING HET COMITÉ VAN GRAANHANDELAREN Matthé Vermeulen 9 maart / 15

Handboek snijmaïs. 1 Inleiding 1.1 Herkomst en introductie maïs Arealen Rasontwikkelingen Gebruiksvormen van maïs...

Biedt de nieuwe GLB kansen voor voedergewassen? L.Tjoonk Kennisontwikkelaar ruwvoerteelt

Nutritionele karakterisatie en opportuniteit van alternatieve eiwitbronnen voor de veevoeding ILVO-DIER

Sojaproducten - Een bron van hoogwaardige eiwitten

Studiemiddag biologische pluimveehouderij. Ine Kempen/Annelies Beeckman

Samenvatting. - verlies van biodiversiteit, door ontbossing, vervuiling en monocultures;

Vrije aminozuren als alternatief voor eiwitten in de veevoeding. Studiedag Alternatieve Eiwitbronnen 9 oktober Frana

Stikstofretentie en -excretie door varkens; verschillen tussen beren en borgen

MOGELIJKHEDEN VAN REGIONALE VEEVOERSTROMEN EEN HAALBAARHEIDSTUDIE. Dr. Harry Vahl. augustus Mogelijkheden van regionale veevoerstromen Pagina 1

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. Het effect van N-bemesting op de (energie)opbrengst van wintertarwe

Granen in de Melkveehouderij. Henk Woolderink/ Roy Berentsen 30 mei 2013

DE MELKVEEHOUDERIJ SOJAVRIJ:

Grondstoffenlijst KDV

Productie en afzetmogelijkheden van Nedersoja

Het sluiten van de mineralenkringloop rondom de Nederlandse veevoerproductie

STADSBOERDERIJ VOEREN VAN DIEREN

gespecialiseerde bedrijven overige bedrijven aantal varkens per bedrijf

Klik Studiebijeenkomst. bewerken. Ontwikkelingen op de voermarkt. Klik om de ondertitelstijl van het. R. Tijssens

Een vergelijking van vismelen door opname in biggenvoeders op basis van geselecteerde kwaliteitscriteria

HET EFFECT VAN SEMI-AD LIBITUM TROGVOEDERING EN AD LIBITUM BRIJBAKVOEDERING MET SLACHTVARKENSVOEDER EW 1,10 OF EW 1,03

Biomassa: brood of brandstof?

Vervanging van Zuid-Amerikaanse soja in mengvoer door Europese eiwitbronnen: effect op carbon footprint

Rabobank Food & Agri. Druk op varkensvleesmarkt blijft. Kwartaalbericht Varkens Q2 2015

In deze circulaire zal aandacht worden besteed aan maatregelen om deze ongewenste situaties te voorkomen of te beperken.

EDITIE 3. Grondstoffenwijzer. Diervoeders voor een circulaire voedselproductie

Minpunten: bevat erg veel zetmeel; kan beperkend werken in een konijnenvoer

de eiwit-challenge voor de Nederlandse veehouderij

De Kracht van Eiwit. Hans Wassink. EFAA Fitness- & Personal Training Congres 15 Februari 2009, Noordwijkerhout

Documentatie. Praktijkinformatie voor de Varkenshouder 2009: ZELF MENGEN

Nederland importland. Landgebruik en emissies van grondstofstromen

Module Voedermiddelen varkens

biggen Marinus van Krimpen

Introductie 27/11/2015. Biologische Voeder Grondstoffen Visie Tom Wiegmans Category manager Organic Feed ingredients.

Evolutie van de Belgische voorraden

STUDIEDAG ALTERNATIEVE EIWITBRONNEN

PRODUCTIEREKENING VAN DE VLAAMSE LAND- EN TUINBOUW 2012

Aan de leden en afnemers. Inhoudsopgave. 2/3 Aan leden en afnemers. 4 Saldo Melkgeitenhouderij. 5/6/7 Laag eiwit in vleesvarkenvoeders

Draagvlak bij burgers voor duurzaamheid. Corjan Brink, Theo Aalbers, Kees Vringer

Eiwitten. Voeding en Welzijn

Het percentage regionaal eiwit in het Nederlands veevoerrantsoen update voor 2014

PRODUCT - INFORMATIE Pagina 1 van 1

Samenvatting. Indicatoren voor ecologische effecten hangen sterk met elkaar samen

De invloed van Bergafat F 100 op melkproductie en samenstelling in tankmelk van melkkoeien in mid-lactatie op een siësta beweidingssysteem

Proefverslag 349. Inleiding. VOEDERPROEF PSC-31 Doel van de proef. (voederproef PSC-31 en verteringsproef LPD-31; PV-349; Y1992) oktober 1992

Varkensacademie. Vrijdag 27 november Roeselare, België

Lezing Rijpaardenfokvereniging Limburg

Marktontwikkelingen vloeibare biobrandstoffen

Plantaardig eiwit van Europese akkers

landbouw en natuurlijke omgeving 2009 dierhouderij en -verzorging gezelschapsdieren CSPE BB minitoets bij opdracht 1 A B X C D foto 1 foto 2

Mengteelten Ieder voordeel hep zijn nadeel!

Vruchtbare Kringloop Achterhoek en Grondgebondenheid

Is er nog eten over 20 jaar. Fred Klein Productschap Akkerbouw

Module Voer en duurzaamheid varkens

Samenvatting. Samenvatting

Voeding van dieren, steeds vaker een belasting?!

Vruchtbare Kringloop Overijssel = Kringlooplandbouw. Gerjan Hilhorst WUR De Marke

Rabobank Food & Agri. Leidt de verwachte importgroei uit China tot herstel? Kwartaalbericht Varkens Q3 2015

De agrarische handel van Nederland in 2013

Wijzer over grondstoffen

Rapportage duurzaamheid biobrandstoffen Rapportageperiode 1 januari t/m mei 2010

DE PRODUCTIEREKENING VAN DE VLAAMSE LAND- EN TUINBOUW

Bijlage notitie 2. Ex ante evaluatie mestbeleid 2013 Plaatsingsruimte fosfaat uit meststoffen in 2015 en daarna

PRODUCT - INFORMATIE Pagina 1 van 1

Grondstoffenlijst KDV

PRAKTISCH. VOEDING VAN UW KAT normen en hoeveelheid. over houden van huisdieren

Waar komt ons voer vandaan?

De agrarische handel van Nederland in 2012

Grondgebondenheid = Eiwit van eigen land

Marktontwikkelingen varkenssector

Resultaten & Voedings Supplement. vleeskuiken. cobb-vantress.com

Vooruitzichten granen en weersomstandigheden. Verkopen uit interventie

Statistisch Jaarverslag

Niet-technische samenvatting Algemene gegevens. 2 Categorie van het project

X C D X C D. landbouw en natuurlijke omgeving 2009 dierhouderij en -verzorging gezelschapsdieren CSPE BB. minitoets bij opdracht 1

Betreft: Pleidooi om de soja-teelt op te nemen in de invulling van Ecologische Focus Area s (EFA s) bij de implementatie van het GLB in Nederland

De energiewaarde voor gerst wordt berekend op basis van de volgende chemische samenstelling (g/kg) en coëfficiënten:

De agrarische handel van Nederland in 2013

ir. H. Hoeve door Abw april

Dicht bij huis meer rendement halen uit gras, maïs en andere eiwitbronnen

Nulmeting peulvruchten

Wat zijn vetten? Soorten vetten Onverzadigde vetten Verzadigde vetten Transvetten Vetpercentages Tips

DE KRINGLOOPWIJZER en Grassa!Raffinage

PRAKTISCH. VOEDING VAN UW KAT normen en hoeveelheid. over houden van huisdieren

Rendabiliteit van sojateelt in Vlaanderen. Jef Van Meensel 23/11/2017 ILVO ILVO

X C D X C D. landbouw en natuurlijke omgeving 2009 dierhouderij en -verzorging gezelschapsdieren CSPE KB. minitoets bij opdracht 1

Deze toelichting is opgesteld door het CBS op verzoek van het Ministerie van LNV.

Quick scan van de directe economische consequenties voor Nederland door een importstop van soja uit de VS van oktober 2009 tot en met maart 2010

Evolutie van de Belgische voorraden

Transcriptie:

Alternatieven voor Zuid-Amerikaanse soja in veevoer dr. Harry Vahl maart 2009

Inhoudsopgave Inhoudsopgave...2 Relevante definities en afkortingen...4 Leeswijzer...5 Samenvatting en conclusies...6 1. Inleiding...8 1.1 Betekenis van soja voor de Nederlandse veehouderij...8 1.2 Probleemstelling en uitdaging...11 1.3 Uitvoering en organisatie...12 1.4 Afbakening...12 2. Wat is het belang van eiwit voor de diervoersector?...13 2.1 Belang van de samenstelling van het eiwit in het diervoer...13 2.2 Wat bepaalt de hoeveelheid sojaschroot in de diervoeders...14 3. Welke eiwitrijke alternatieven zijn in Europa denkbaar?...16 3.1 Koolzaadschroot...17 3.2 Zonnebloemzaadschroot...17 3.3 Erwten, paardebonen en lupinen...18 3.4 Melkeiwit...19 3.4 Aardappeleiwit...19 3.5 Diermeel...20 3.6 Vismeel...20 3.7 Granen en graanbijproducten...21 3.8 Welke alternatieven zijn in Europa veevoedkundig het meest logisch?...21 4. Hoe haalbaar is het alternatief in mengvoer?...23 4.1 Invloed van wisselende grondstofprijzen is groot...24 2

5. Macro-economische en teelttechnische aspecten van alternatieve Europese grondstoffen.26 5.1 Wat en waar is de huidige productie aan alternatieve eiwitbronnen in de EU?...26 5.2 Welk areaal is beschikbaar?...31 5.3 Hoeveel sojaschroot moet er worden vervangen?...32 5.4 Wat is het milieueffect van de vervanging van Zuid-Amerikaanse sojaschroot?...34 6. Welke vervolgstappen zijn denkbaar en gewenst?...35 6.1 Stimulering van de teelt van alternatieve eiwitrijke grondstoffen in Europa...35 6.2 Het verduurzamen van de teelt van Zuid-Amerikaanse soja...36 6.3 Het verminderen van het verbruik van eiwitten in de diervoersector...37 6.4 Aanbevelingen...38 Literatuur...40 3

Relevante definities en afkortingen ANF s: Anti-nutritionele factoren, aanwezig in grondstoffen die bij opname in het dier negatieve effecten hebben op de vertering en de stofwisseling. BSE: Boviene spongiforme encefalopathie (ook wel gekke koeienziekte genoemd) is een ziekte van runderen die door prionen wordt veroorzaakt. DDGS: Distillers Dried Grains with Solubles, ontstaan tijdens de bewerking van granen als coproduct bij het verkrijgen van ethanol voor de brandstofindustrie. Destructiebedrijf: bedrijf waar kadavers en slachtafval vernietigd of verwerkt wordt. EW: Energiewaarde, is de bepaalde netto waarde van grondstoffen in het varkensvoer GMO: genetisch gemodificeerd organisme Nutrigenomics: is de studie die zich bezighoudt met de moleculaire relaties tussen voeding en erfelijkheid. RE: ruw eiwit, aanwezig in grondstoffen voor de diervoeding 4

Leeswijzer In deze studie is in opdracht van de Stichting Natuur en Milieu door nagegaan welke alternatieven er in de diervoeding zijn voor het gebruik van Zuid-Amerikaanse soja. In hoofdstuk 1 is het belang van soja voor de Nederlandse en West-Europese veehouderij geschetst. Vervolgens is nader ingegaan op de probleemstelling en de uitdaging om voor de Zuid-Amerikaanse soja alternatieven te vinden In hoofdstuk 2 wordt het belang van eiwit voor de diervoersector aangegeven en wat de hoeveelheid sojaschroot in diervoeders bepaalt, Hoofdstuk 3 bespreekt de eiwitrijke alternatieven van Zuid-Amerikaanse soja in de diervoeding. In hoofdstuk 4 zijn via lineaire programmering met de huidige grondstofprijzen een aantal veevoedkundige berekeningen gemaakt met als doel te kunnen aangeven hoeveel soja kan worden vervangen in geval alternatieve eiwitrijke grondstoffen in de varkensvoeders worden opgenomen. In hoofdstuk 5 is nader ingegaan op de teelttechnische mogelijkheden om in Nederland meer eiwitrijke grondstoffen te gebruiken die vanuit de eigen regio zijn verbouwd. Tenslotte worden in hoofdstuk 6 mogelijke vervolgstappen, gewenste ontwikkelingen en een aantal aanbevelingen op een rijtje gezet. 5

Samenvatting en conclusies In opdracht van Stichting Natuur en Milieu is een studie uitgevoerd naar de mogelijke alternatieven van Zuid-Amerikaanse soja in varkensvoer. In hoofdstuk 1 is het belang van soja voor de Nederlandse en West-Europese veehouderij geschetst. Vervolgens is nader ingegaan op de probleemstelling en de uitdaging om voor de Zuid-Amerikaanse soja alternatieven te vinden. Zo n 65 % van al het Europese eiwit dat in voeders wordt verwerkt is afkomstig van sojabonen. In Nederland wordt zelfs ca. 93 % van de geïmporteerde sojaschroot gebruikt voor diervoeding. In hoofdstuk 2 wordt het belang van eiwit voor de diervoersector aangegeven en wat de hoeveelheid sojaschroot in diervoeders bepaalt. Mogelijkheden om de hoeveelheid sojaschroot te beperken zijn o.a. (1) verder optimaliseren van de aminozuurvoorziening afhankelijk van de leeftijd; (2) een verder gebruik van zuivere aminozuren; (3) een betere benutting van het voereiwit; (4) een gebruik van alternatieve eiwitbronnen; (5) het telen van duurzame eiwitrijke alternatieven en (6) verhogen van de prijs van sojaschroot. Hoofdstuk 3 bespreekt de eiwitrijke alternatieven van Zuid-Amerikaanse soja in de diervoeding. Onder Nederlandse omstandigheden komen vanuit veevoedkundig oogpunt de volgende alternatieven in aanmerking (1) granen en graanbijproducten; (2) koolzaadschroot; (3) zonnebloemzaadschroot; (4) erwten; (5) diermeel; (6) aardappeleiwit; (7) melkeiwit en (8) vismeel. In hoofdstuk 4 zijn via lineaire programmering een aantal veevoedkundige berekeningen gemaakt met als doel te kunnen aangeven hoeveel soja kan worden vervangen in geval alternatieve eiwitrijke grondstoffen in de varkensvoeders worden opgenomen. Als voorbeeld is een berekening uitgevoerd geldend voor een startvoer voor vleesvarkens. Uit de berekeningen blijkt dat bij de huidige grondstofprijzen verlaging van het percentage sojaschroot goed mogelijk is. In de uitgevoerde berekeningen stijgt de voerprijs maximaal 9 %. In een combinatie van alternatieven kon alle sojaschroot worden vervangen en steeg de voerprijs met ruim 5 %. In hoofdstuk 5 is nader ingegaan op de teelttechnische mogelijkheden om in de Nederlandse varkensvoeders meer eiwitrijke grondstoffen te gebruiken die in de eigen (Europese) regio zijn verbouwd. Belangrijke alternatieve eiwitbronnen zijn koolzaadschroot, granen en graanvervangers, erwten en zonnebloemzaadschroot. In vergelijking met de Zuid-Amerikaanse sojateelt is bij de Europese teelten met name op het terrein van de N-gift en het gebruik van bestrijdingsmiddelen sprake van een duidelijke achteruitgang. Op deze terreinen zal daarom nog een forse inspanning geleverd moeten worden. In hoofdstuk 6 worden tot slot de mogelijke vervolgstappen en gewenste ontwikkelingen op een rijtje gezet. Europa heeft qua eiwitverbruik in de diervoeders een lage zelfvoorziening van ca. 23 %. 6

Stimulering van teelt van Europese eiwitbronnen lijkt daarom zeer gewenst. Belangrijk daarbij is dat wat betreft de N-gift en het gebruik van bestrijdingsmiddelen deze teelten duurzamer moeten worden. In hoeverre ook soja meer in Europa geteeld kan worden, is daarbij een interessante optie. Verduurzamen van de teelt van soja in Zuid-Amerika is een andere mogelijkheid. In hoeverre een lager eiwitverbruik via diervoeding mogelijk is, is onduidelijk. In het hoofdstuk worden tenslotte een aantal aanbevelingen gedaan. 7

1. Inleiding De sojateelt van sojabonen in Zuid-Amerika roept de laatste jaren in Nederland en Europa veel emoties op ( Nederlandse Sojacoalitie, 2006; Tielens en Braakman, 2007; Beukema, 2008; de Vré, 2008; IUCN, 2009). Dat dit item ook elders in Europa leeft, wordt bijvoorbeeld geïllustreerd door de actie van de engelse leverancier van biologisch voedsel Abel and Cole. Dit bedrijf introduceerde onlangs de verkoop van vlees van een vleeskuiken waaraan tijdens het leven geen Amazone-soja is gevoerd (Abel and Cole, 2009). Hoe de sojateelt en sojahandel in Zuid-Amerika in elkaar steken, en welke rol Nederland hierbij speelt, zijn door van Berkum et al. (2006) uitvoerig beschreven. In hun publicatie geven zij ook speciale aandacht aan de relatie van de sojateelt met ontbossing, de rol van genetische modificatie en de economische perspectieven van de teelt in de komende jaren. Over de toenemende teelt van sojabonen in Zuid-Amerika wordt door Natuur en Milieu ( Didde, 2008) opgemerkt dat dit voor het behoud van biodiversiteit en tropische oerwoud geen goede ontwikkeling is. Ook in de documentaire We feed the world van Erwin Wagenhofer (2005) wordt het sojavraagstuk in Brazilië expliciet aan de orde gesteld. Natuur & Milieu wil graag meer kennis omtrent milieuvriendelijke alternatieven voor Zuid- Amerikaanse sojateelt. Voor Natuur & Milieu is daarbij de kernvraag in hoeverre Europese eiwitrijke grondstoffen een duurzaam alternatief kunnen zijn voor de sojateelt in Zuid-Amerika. In deze studie staat deze kernvraag centraal. Voordat nader op deze vraag wordt ingezoomd, zal in dit hoofdstuk eerst aandacht worden besteed aan de betekenis van soja voor de Nederlandse veehouderij en wordt nader ingegaan op de uitvoering en afbakening van de huidige studie. 1.1 Betekenis van soja voor de Nederlandse veehouderij Soja is voor de huidige Nederlandse en West-Europese veehouderij een van de belangrijkste eiwitrijke grondstoffen in veevoer (van Berkum et al., 2006). Volgens FEFAC (2007) was in Europa in 2006 van alle eiwit in de diervoeding 65 % afkomstig van sojaschroot (figuur 1.1). 8

Figuur 1.1 Eiwitbronnen zoals gebruikt in de diervoeding in Europa-25 in % van al het gebruikte eiwit (totaal van eiwit afkomstig uit EU en geïmporteerd, FEFAC, 2007) Sojabonen behoren tot de groep van peulvruchten. Na de oogst van sojabonen worden deze bonen geprocessed. Deze processing kan in het land van de teelt plaatsvinden of bijv. in Nederland zelf. In figuur 1.2 is de sojaproductieketen schematisch weergegeven. 9

Figuur 1.2 De verschillende processtappen in de sojaproductieketen (naar van Berkum et al., 2006). Na de behandeling van de sojabonen wordt de verkregen sojaschroot vooral gebruikt voor verwerking in diervoeders (Peisker, 2001). Door zijn hoge eiwit- en lysinegehalte is sojaschroot een van de belangrijkste eiwitbronnen voor Nederlands diervoer, vooral voor varkens en pluimveevoeders. Wereldwijd wordt momenteel zo n tweederde van de soja gebruikt voor diervoeding terwijl dit percentage voor de Nederlandse situatie zelfs 93 % is (figuur 1.3). 10

Figuur 1.3 Verdeling van verbruik van soja als bron voor voedsel voor de mens, diervoedsel of voor de industrie (naar ISTA, Mielke, 2005) 1.2 Probleemstelling en uitdaging Van de in de wereld gebruikte sojaschroot komt de laatste jaren een zeer groot deel uit Zuid-Amerika. Uit figuur 1.4 blijkt dat de betekenis van Argentinië en Brazilië als producenten van soja steeds belangrijker wordt. In 2006 werd van de ca. 230 miljoen ton sojabonen zo n 100 miljoen ton door Argentinië en Brazilië geproduceerd. Figuur 1.4 De sojaproductie in een aantal landen (in miljoen ton; bron: FAO en ISTA, Mielke) 11

1.3 Uitvoering en organisatie Aan is de vraag gesteld een rapport te schrijven over mogelijke Europese eiwitrijke grondstoffen als een duurzaam alternatief voor de teelt van Zuid-Amerikaanse sojabonen. De studie is uitgevoerd door Harry Vahl. Contactpersoon van Natuur en Milieu was de Hans Muilerman. Mengvoerbedrijf Vitelia Voeders B.V. was in de persoon van dhr. Stefan Kuijpers bij het opstellen van het rapport betrokken, vooral voor het uitvoeren van de berekeningen waar in hoofdstuk 4 nader op wordt ingegaan. Daarnaast hebben ook de heren IJmert Muilwijk en Johannes de Groot van premixleverancier Premervo (Utrecht) berekeningen uitgevoerd. 1.4 Afbakening Alle beschikbare literatuur omtrent de alternatieven van het gebruik van Zuid-Amerikaanse soja is beoordeeld. Omdat soja vooral in varkensvoeders wordt gebruikt is in deze studie er voor gekozen het accent te richten op de vervanging van Zuid-Amerikaanse soja in varkensvoeders. Een andere randvoorwaarde was dat de alternatieve eiwitbronnen relevant moeten zijn voor de Nederlandse en West-Europese situatie. Een bijkomende reden om de focus te richten op de varkensvoeders is dat er bovendien al twee Nederlandse studies waren verschenen waarin nader is ingegaan op de effecten van Zuid-Amerikaanse soja in de melkveehouderij (Bergevoet et al., 2006) en de mogelijkheden om te komen tot vervanging ( de Boer et al., 2006). 12

2. Wat is het belang van eiwit voor de diervoersector? In dit hoofdstuk wordt eerst kort ingegaan op het belang van eiwit in het diervoer, en vervolgens wordt ingegaan op factoren die het verbruik van sojaschroot in diervoer bepalen. 2.1 Belang van de samenstelling van het eiwit in het diervoer Lichaamseiwit is opgebouwd uit ca 20 verschillende aminozuren. Van deze bouwstenen zijn er voor de kip en het varken 10 essentieel. Dit wil zeggen dat de kip en het varken alleen goed kunnen groeien en gezond zijn als deze 10 essentiële aminozuren voldoende via het voer worden verstrekt. Uit voedingsonderzoek is intussen goed bekend wat de behoefte aan de verschillende essentiële aminozuren is. In tabel 2.1 wordt een voorbeeld gegeven van de procentuele dekking van de aminozuurbehoefte van een vleeskuiken door maïs, sojaschroot en de combinaties maïs + soja en maïs + soja + methionine. De tabel laat zien dat pas in de laatste combinatie de voorziening voor alle aminozuren dekkend is. Tabel 2.1 De aminozuurvoorziening via maïs, sojaschroot, maïs + sojaschroot en maïs + sojaschroot + zuivere methionine uitgedrukt als percentage van het ideaal aminozuurpatroon van een vleeskip (naar Miller, 2002). Essentiële aminozuren (2) M. S. M. + S. M. + S. + Meth. (1) (1): M. = maïs; S. = sojaschroot en Meth. = methionine (2): M+C = methionine + cystine; P + T = phenylalanine + tyrosine 13

Tabel 2.1 laat zien dat sojaschroot voor alle essentiële aminozuren ruim boven de 100 % levert, behalve voor methionine (en methionine + cystine). Door een mengsel van ruim 52 % maïs en 38 % sojaschroot wordt de methionine-voorziening al 7 % beter omdat maïs relatief rijk aan methionine is. Dit voorbeeld illustreert ook fraai dat bij het samenstellen van diervoeders altijd een mengsel van meerdere grondstoffen gewenst is, vandaar ook de naam mengvoer. 2.2 Wat bepaalt de hoeveelheid sojaschroot in de diervoeders Sojaschroot is in Nederland een van de belangrijkste eiwit-(aminozuur-)bronnen voor diervoer. Als we minder afhankelijk willen worden van Zuid-Amerikaanse sojaschroot zijn er een aantal mogelijke invalshoeken. Naast het verminderen van de vleesproductie zijn er ook via het voerspoor een aantal mogelijkheden om te komen tot een lager verbruik van Zuid-Amerikaanse sojaschroot. Globaal zijn dit de volgende opties: 1. verder optimaliseren van de aminozuurvoorziening afhankelijk van de leeftijd 2. een verder gebruik van zuivere aminozuren 3. een betere benutting van het voereiwit 4. een gebruik van alternatieve eiwitbronnen 5. het telen van duurzame eiwitrijke alternatieven 6. verhogen van de prijs van sojaschroot Onderstaand zullen de eerste 3 opties hier kort worden toegelicht, terwijl de laatste drie opties in hoofdstuk 3 aan de orde zullen komen. Ad 1. Naar mate een dier ouder wordt, daalt de eiwitbehoefte en kan per kilogram voer met minder eiwit worden volstaan. In de praktijk wordt daarom in de eerste levensfase aan dieren een hoger eiwitgehalte in het voer verstrekt dan op oudere leeftijd. Als tijdens de groeiperiode van vleesvarkens meerdere voeders met een afnemend eiwitgehalte worden gebruikt spreken we van multifasenvoeding. Door dit verder te optimaliseren en nog scherper op de norm te gaan voeren zou nog een besparing op de eiwitgift kunnen worden gerealiseerd. In de Nederlandse situatie zijn door milieuwetgeving al behoorlijke stappen gezet. Naar verwachting kan wereldwijd het scherper op de norm voeren zeker nog tot een aanzienlijke besparing van eiwitverbruik leiden. Ad 2. Door in de voeders gebruik te maken van zuivere aminozuren kan ook een besparing op de eiwitgift worden behaald (Toride, 2002). In de Nederlandse voeders worden een aantal aminozuren al toegepast. Het betreft met name methionine, lysine, threonine en tryptofaan. Wanneer een extra gebruik van zuivere aminozuren financieel haalbaar is, kan een verdere eiwitbesparing worden gerealiseerd. Wel moet opgemerkt worden dat het gebruik van zuivere aminozuren niet onbeperkt kan worden toegepast, omdat bij een te hoog gebruik van een aantal zuivere aminozuren de kans op 14

ongebalanceerde rantsoenen stijgt en dan technische resultaten zoals groei en voederbenutting gaan verslechteren. Ad 3. Op dit moment is de eiwitbenutting van voereiwit onder de meest gunstige situatie ca. 55 %. Als men er in slaagt dit te verhogen, betekent dit een substantiële bijdrage om te komen tot een vermindering van de hoeveelheid voereiwit. De meest succesvolle benadering lijkt hierbij het gebruik van beter benutbare grondstoffen en dierrassen met een betere eiwitbenutting. Het is lastig om in te schatten wat onder Nederlandse en Europese omstandigheden nog kan worden bespaard op het verbruik van Zuid-Amerikaanse soja als bovenstaande drie opties verder worden toegepast. Het lijkt haalbaar dat hierdoor binnen vijf jaar zo n 15 % op het verbruik van Zuid- Amerikaanse sojaschroot kan worden bespaard, maar dit zou nader moeten worden onderbouwd. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het effect van extra zuivere aminozuren. 15

3. Welke eiwitrijke alternatieven zijn in Europa denkbaar? In dit hoofdstuk willen we nader ingaan op de veevoedkundige alternatieven van Zuid-Amerikaanse sojaschroot. In tabel 3.1 zijn van sojaschroot en enkele alternatieve eiwitbronnen de eiwitgehalten en lysine- en methionine+cystine-gehalten met elkaar vergeleken. Tabel 3.1 Eiwit-, lysine- en methionine + cystinegehalte van sojaschroot en enkele alternatieve Europese plantaardige en dierlijke eiwitbronnen (naar CVB, 2007) Ruw eiwit gehalte (g/ kg) Lysine (g/kg) Methionine + Cystine (g/kg) Sojaschroot 46 % RE 487 28,5 13,3 Koolzaadschroot 335 18,4 15,1 Zonnebloemzaadschroot (gedeeltelijk ontdopt) 347 12,1 13,5 Erwten (droog) 211 15,0 5,3 Lupinen 314 15,1 6,9 Paardebonen, witbloeiend 275 17,3 5,8 Aardappeleiwit 795 62,0 30,2 Melkpoeder, mager Diermeel (Nederlandse herkomst) 350 585 27,3 34,5 12,2 15,2 Vismeel 657 49,9 24,3 Uit de tabel blijkt dat sojaschroot in vergelijking met een aantal alternatieve Europese eiwitbronnen een hoog eiwit- en lysinegehalte heeft. Hoe een voer wordt samengesteld wordt met name bepaald op basis van aan het voer gestelde nutritionele eisen en de nutriëntgehalten in de beschikbare grondstoffen. Hierbij kunnen meestal niet alle grondstoffen onbeperkt gebruikt worden, maar worden maximale verwerkingspercentages voor individuele grondstoffen gesteld, onder andere om de opname van schadelijke ANF S te beperken (Kamp et al., 2008). In het hiernavolgende zal van de belangrijkste alternatieven aangegeven worden wat de veevoedkundige aspecten zijn. In hoofdstuk 5 zal nagegaan worden in welke mate een aantal alternatieven in Europa verbouwd kan worden. 16

3.1 Koolzaadschroot Koolzaad, ook wel raapzaad genoemd, wordt in Europa tamelijk veel verbouwd. Koolzaad bevat ca. 42 44 % vet (Doppenberg and van der Aar, 2007). Afhankelijk van de bewerking worden uit koolzaad verschillende producten verkregen zoals koolzaadschilfers, -schroot en koolzaadolie (tabel 3.2) Tabel 3.2 Effect van bewerking van koolzaad op gemiddelde vet- en eiwithalte (g/kg, Anoniem, 2005a) Bewerking Bijproduct Vet Ruw eiwit Koude persing Koolzaadkoek 150 304 Warme persing Koolzaadschilfers 75 324 Verestering koolzaadschroot 21 362 Uit de tabel blijkt dat naarmate de bewerking intensiever is het vetgehalte daalt en het eiwitgehalte stijgt. Een belangrijk restproduct is koolzaadschroot (Janssens et al., 2005). Koolzaadschroot bevat ca. 33-36 % ruw eiwit. Koolzaad bevat van nature enkele ANF s. Naast erucazuur (C22:1) dat voor de mens vooral toxisch is, vormen vooral glucosinolaten voor varkens een probleem (Doppenberg and van der Aar, 2007). Glucosinolaten zijn op zich niet toxisch. Ze worden echter tijdens behandeling en/ of consumptie van koolzaad door het enzym myrosinase omgezet tot een aantal toxische verbindingen, die de schildklierwerking vooral bij eenmagigen remmen ( Anoniem, 2005a). De negatieve effecten van teveel glucosinolaten bij vleesvarkens zijn uitgebreid onderzocht op De Schothorst (Doppenberg and van der Aar, 2007). Dank zij selectieprogramma s is het erucazuur- en glucosinolaatgehalte in de huidige koolzaadvariëteiten fors gedaald. Momenteel is het erucazuurgehalte gedaald tot minder dan 0,2 % van de totale vetzuren. Het glucosinolaatgehalte is gedaald tot ca. 8 μmol/g koolzaad, hetgeen ver onder de norm van 25 μmol/gram is. Variëteiten met minder dan 2 % erucazuur in de olie en minder dan 25 μmol/g glucosinolaten in het koolzaadschroot worden dubbel nul typen genoemd. In de Engelstalige literatuur wordt dubbelnul- raapzaad ook wel aangeduid als Canola, oorspronkelijk een afkorting van "Can.O., L-A." (= Canadian Oilseed, Low-Acid). 3.2 Zonnebloemzaadschroot Ontdopt zonnebloemzaad bevat zo n 21 % ruw eiwit en circa 45 % ruw vet (CVB, 2007 Zonnebloemzaadschroot is een bijproduct nadat uit de zonnebloemzaden de olie is geëxtraheerd. Het eiwitgehalte is sterk afhankelijk van de mate van ontdoppen. In tabel 3.3 is dit aan de hand van CVB 17

gegevens weergegeven. Met een eiwitgehalte variërend van ca. 28 38 % is het ook een belangrijke eiwitbron. Tabel 3.3 Samenstelling van zonnebloemzaad en schroot varieert sterk afhankelijk van de mate van ontdoppen (g,kg; CVB, 2007). Zonnebloemzaad, met dop RE RV RC Lysine M+C 140 291 285 4,9 5,5 Zonnebloemzaad zonder dop 212 450 75 7,4 8,3 Zonnebloemzaadschroot met dop 277 19 268 9,7 10,8 Zonnebloemzaadschroot zonder dop 382 18 148 13,4 14,9 Vergeleken met sojaschroot heeft het een aanzienlijk lager lysinegehalte (zie tabel 3.1). Omdat zonnebloemzaadschroot relatief veel ruw celstof bevat wordt het vooral in voeders voor koeien en varkens verwerkt, en minder in pluimveevoeders. 3.3 Erwten, paardebonen en lupinen Uit tabel 3.1 blijkt dat erwten, paardebonen en lupinen ook interessante eiwitbronnen kunnen zijn. Wel is het eiwitgehalte van deze vlinderbloemige gewassen ten opzichte van sojaschroot aanzienlijk lager. Erwten hebben relatief een hoog lysinegehalte, maar een laag gehalte aan tryptofaan en methionine + cystine (Stein and de Lange, 2007). Voor pasgespeende biggen wordt vanwege de kans op een slechtere voederbenutting het gebruik van erwten afgeraden (Stein and de Lange, 2007). In tabel 3.4 staan voor erwten, veldbonen en lupinen een aantal ANF s vermeld (volgens Balkema- Boonstra, geciteerd door Kamp et al., 2008). Het voordeel van erwten in vergelijking met veldbonen en lupinen is dat erwten geen saponinen en protease-remmers bevatten. Volgens een recent verschenen Nederlandse studie zou erwten een van de meest veelbelovende alternatieven voor soja kunnen zijn (Kamp et al., 2008). 18

Tabel 3.4 Aanwezigheid van antinutrionele factoren in erwten, veldbonen en lupinen (volgens Balkema-Boonstra, geciteerd door Kamp et al., 2008) 3.4 Melkeiwit In de diervoeding wordt ook gebruik gemaakt van melkeiwit. Melkeiwit is een eiwit met een zeer goede vertering en wordt daarom vooral graag gebruikt in de voeding voor jonge dieren. Qua kostprijs is het een relatief dure eiwitbron (van Enckevort en Gobius du Swart, 2007). Melkeiwit wordt in de voeders voor jonge biggen vooral verwerkt vanwege zijn goede vertering en positieve invloed op darmgezondheid. Gezien de hoge prijs van melkeiwit, zal de verwerking van melkeiwit in varkensvoeders zeer beperkt blijven. Om die reden wordt melkeiwit niet beschouwd als een duurzaam alternatief voor sojaschroot. 3.4 Aardappeleiwit Aardappeleiwit is ook een goed alternatief voor soja-eiwit. Dit eiwit wordt door processing verkregen uit fabrieksaardappelen. Er zijn verschillende kwaliteiten aardappeleiwit. Zo brengt het Nederlandse bedrijf Avebe drie kwaliteiten op de markt die verschillen in gehalte aan eiwit, lysine en bitterstoffen. Zo is Protastar een zuiver geraffineerd eiwit dat vrij is van bitterstoffen ( aangeduid als glycoalkaloïden). Dat de markt behoefte heeft aan meer eiwit mag worden afgeleid van het bericht dat Avebe recent heeft aangekondigd dat het de productie van aardappeleiwit gaat uitbreiden. Wel is de verwachting dat op niet al te lange termijn dit eiwit vooral als food-eiwit (bestemd voor menselijke consumptie) zal worden afgezet. 19

3.5 Diermeel De term diermeel is een enigszins beladen term. Dit heeft te maken met de oorspronkelijke samenstelling van diermeel. Voor de eeuwwisseling werd diermeel gemaakt uit slachtafval en kadavers, die niet per definitie goedgekeurd waren voor menselijke consumptie. Ook waren de eisen aan het productieproces van diermeel niet zo streng als tegenwoordig (Anoniem, 2005b). In onze westerse maatschappij wordt van het geslachte dier een behoorlijk groot deel niet gebruikt voor menselijke consumptie. Dit slachtmateriaal, dat onder andere bestaat uit vet, vlees, organen, botten, bloed en veren, wordt van de slachterij naar een zogeheten destructiebedrijf gebracht en daar onder gecontroleerde en exact voorgeschreven procedures verwerkt tot diermeel. Er wordt alleen slachtmateriaal verwerkt tot diermeel van dieren die goedgekeurd zijn voor menselijke consumptie. Andere termen voor dit slachtmateriaal zijn Laag Risico Materiaal (LRM) of categorie-3 materiaal (Anoniem, 2005b). Alle kadavers zijn categorie-1 en 2 materiaal en deze mogen niet meer voor in diervoer worden gebruikt, maar worden op dit moment als meel en vet verbrand in electriciteitscentrales. Tot aan de BSE-crisis werd er veel diermeel als eiwitbron in de diervoeding gebruikt. Echter sinds de uitbraak van BSE in met name Engeland werd in Europa het gebruik van diermeel steeds meer aan regels gebonden en het is het vanaf december 2000 verboden om in de Europese Unie diermeel te gebruiken in veevoer. Diermeel heeft gezien de samenstelling uit slachtafval uiteraard ook een gunstig aminozuurprofiel. De laatste tijd gaan er steeds meer geluiden op om onder een aantal strikte voorwaarden diermeel weer toe te laten als grondstof voor veevoer. Dit zou het verbruik van sojaschroot zeker doen dalen. In de EU is besloten dat diermeel niet voor 2012 weer wordt toegestaan in diervoer, en volgens ingewijden is de kans dat het snel daarna wordt toegelaten klein (Komrij, 2009). 3.6 Vismeel Vismeel heeft evenals diermeel ook een heel goed aminozuurprofiel. Vanwege overbevissing ligt het gebruik van vismeel in de diervoersector sterk onder vuur (Mosig, 2008). De laatste tijd wordt dan ook veel aandacht besteed aan het vinden van alternatieven. Zo is in de EU op dit moment een onderzoeksprogramma actief om voor het gebruik van vismeel en visolie in visvoeders duurzame alternatieven te zoeken (Aquamax, 2006). Het ligt daarom ook niet voor de hand om vismeel als een duurzaam alternatief van soja-eiwit te beschouwen. 20

3.7 Granen en graanbijproducten Wellicht klinkt het in eerste instantie niet zo logisch om het gebruik van granen en graanbijproducten als een alternatief voor soja-eiwit te zien. Echter granen bevatten toch 9-11 % eiwit, terwijl graanbijproducten vaak nog veel hogere percentages eiwit bevatten. In Tabel 3.5 zijn van een aantal granen en graanbijproducten de eiwit-, lysine- en methionine+cystine- gehalten vermeld. Tabel 3.5 Eiwit-, lysine- en methionine+cystine-gehalten van een aantal granen en graanbijproducten (g/kg product) Productnaam Lysine-gehalte M+C-gehalte REgehalte Maïs * 89 2,6 3,7 Maïsglutenvoer * 275 11,5 9,2 Mais-DDGS ** 216 6,7 7,4 Tarwe * 123 3,4 4,5 Tarweglutenvoer * 140 4,5 5,1 Tarwe-DDGS ** 239 7,9 8,8 * AmiPig, 2000 ** Beyer et al, 2003, geciteerd door Patience et al., 2007 Een tamelijk nieuw eiwitrijk graanbijproduct is DDGS ( = distillers dried grains with solubles) als bijproduct van ethanolproductie (Stein and De Lange, 2007). Een punt van aandacht is dat de gehalten van maïs en tarwe-ddgs nogal sterk variëren (Patience et al., 2007), zoals in tabel 3.6 wordt geïllustreerd. Tabel 3.6 Nutriëntsamenstelling in DDGS (g/kg product; Patience et al., 2007 ) Mais-DDGS Tarwe- DDGS Ruw eiwit 216-278 239-401 Lysine 6,0-8,2 6,2-10,5 Methionine+cystine 7,4 11,7 8,8-14,9 Intussen zijn er al wel publicaties waarin de effecten van DDGS in varkensrantsoenen zijn beschreven (Stein and De Lange, 2007; Shurson et al., 2008). Op de Nederlandse markt is het aanbod tot nu toe van DDGS zeer beperkt (Kuijpers, 2009). 3.8 Welke alternatieven zijn in Europa veevoedkundig het meest logisch? 21

Op basis van veevoedkundige argumenten zijn er in Europa een aantal alternatieven denkbaar voor Zuid-Amerikaanse soja. Op basis hiervan zou de volgende ranking gemaakt kunnen worden: 1. granen en graanbijproducten 2. koolzaadschroot 3. zonnebloemzaadschroot 4. erwten 5. diermeel 6. aardappeleiwit 7. melkeiwit 8. vismeel Zoals eerder bij de afzonderlijke grondstoffen is vermeld, heeft eigenlijk elke grondstof wel veevoedkundige eigenschappen waardoor de opname in mengvoeders tot een bepaald maximum is gelimiteerd. Voor granen geldt dit meestal het minst en daarom is deze grondstofcategorie als meest logische alternatief bovenaan geplaatst. Vismeel kan in varkensvoeders slechts een beperkt percentage worden verwerkt in verband met kans op smaakafwijkingen van het vlees en de bacon. In hoofdstuk 5 zal nader worden ingegaan op teelttechnische en duurzaamheids-aspecten met betrekking tot de genoemde alternatieven. 22

4. Hoe haalbaar is het alternatief in mengvoer? Om na te kunnen gaan of de alternatieven haalbaar zijn, zijn door Vitelia Voeders B.V. te Oirlo en Premervo te Utrecht voor een aantal alternatieve grondstoffen lineaire berekeningen gemaakt. Hierbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd. 1. Er is gerekend in een varkensvoer met een redelijk hoge eiwit- en aminozuurbehoefte. Gekozen is voor een startvoer voor vleesvarkens. 2. Gekozen is voor gangbare normen voor energie en aminozuurgehalten van het startvoer 3. De alternatieve eiwitrijke grondstof is al of niet ingerekend en op basis van deze vergelijking is de afname in % sojaschroot vastgesteld 4. Er is gerekend met de huidige gangbare grondstofprijzen in de mengvoermarkt 5. Omdat vismeel en diermeel niet duurzaam of toegelaten zijn, zijn deze 2 grondstoffen niet als alternatief doorgerekend Na overleg met Vitelia Voeders B.V. zijn de effecten van verwerking van de volgende alternatieven op het verbruik van Zuid-Amerikaanse sojaschroot berekend. 1. granen en graanbijproducten 2. koolzaadschroot en -schilfers 3. zonnebloemzaadschroot 4. erwten 5. aardappeleiwit 6. combinatie van alternatieven In tabel 4.1. is het effect van verruiming van één grondstof aangegeven, waarbij de andere grondstoffen weer op de oorspronkelijke uitgangssituatie zijn gezet. In de laatste rij is het effect van een combinatie aangegeven. De uitgangssituatie in deze tabel was een startvoer voor vleesvarkens genomen waarin 10 % sojaschroot was opgenomen. Uit de berekeningen blijkt dat in de situatie van maart 2009 met de dan geldende grondstofprijzen meer tarwe geen extra daling van sojaschroot oplevert. Een van de redenen hiervoor is dat er in de varkensvoer al veel tarwe wordt verwerkt. Door 15 % extra koolzaadproducten (-schroot en schilfers) daalt het % sojaschroot met 2 % van 10 naar 8 % terwijl er geen effect op de dagprijs zichtbaar is. Gedwongen opname van 10 % erwten verlaagt het % sojaschroot met 2,5 %, terwijl de voerprijs met 2,5 % stijgt. Door een gedwongen combinatie van meer erwten en koolzaadproducten daalt het percentage sojaschroot naar 4 % en stijgt de voerprijs met 23

1,6 %. Opname van 3,5 % aardappeleiwit verlaagt het percentage sojaschroot naar 5,5. Het effect op de voerprijs is fors, n.l. ruim 9 procent. Tabel 4.1 Invloed van opname van extra alternatieve eiwitbronnen in een startvoer voor jonge vleesvarkens (EW: 1,10) op afname van % sojaschroot en dagprijs. Effect van Daling % % sojaschroot Dagprijs Dagprijs alternatieve eiwitbronnen soja Euro % Uitgangssituatie geen 10 17,35 100 Meer tarwe geen 10 17,35 100 Meer koolzaadproducten (+15 %) - 2 8 17,34 100 Meer zonnebloemzaadschroot - 1 9 17,43 100,5 (+5 %) Meer erwten (+10 %) - 2,5 7,5 17,78 102,5 Meer erwten + koolzaadproducten - 6 4 17,63 101,6 Meer aardappeleiwit (+3,5%) - 4,5 5,5 18,97 109,3 Combinatie van alternatieven -10 0 18,24 105,1 Opname van 5 % extra zonnebloemzaadschroot verlaagt het percentage sojaschroot van 10 naar 9 %, terwijl de voerprijs met een half procent stijgt. Tenslotte is ook de combinatie van alle alternatieven doorgerekend, waarbij alle sojaschroot door een combinatie van meer tarwe, koolzaadproducten en aardappeleiwit uit het rantsoen is gerekend. Deze combinatie verhoogt de dagprijs van het voer met ruim 5 %. Een verhoging van de voerprijs met 1,00 /100 kg voer doet de gemiddelde kostprijs van een kg afgeleverd varken stijgen met 3 eurocent. Uitgaande van gelijkblijvende technische resultaten en kwaliteit van het vlees betekent dit dat ook per kilo vlees de gemiddelde kostprijs met zo n 3 eurocent zal stijgen. 4.1 Invloed van wisselende grondstofprijzen is groot Dat het steeds een momentopname is, mag blijken uit de berekening die door Premervo (Utrecht) is gemaakt voor een vleesvarkenvoer waarin al of niet Braziliaanse sojaschroot is opgenomen ( zie tabel 4.2). 24

Tabel 4.2 Samenstelling en dagprijs van een vleesvarkenvoer (EW: 1.10) met en zonder Braziliaanse sojaschroot. Vleesvarkenvoer Variant 1 Variant 2 il. Lysine Variant 1 Variant 2 Variant 1 Variant 2 % % g/kg darmvert. lysine, gram darmvert. lysine, % Gerst 25,36 16,54 2,5 0,634 0,414 9,28% 6,06% Tarwe 28,89 30 2,4 0,693 0,720 10,15% 10,56% Triticale 30 30 2,5 0,750 0,750 10,98% 11,00% Sojaschroot, braziliaan 10 0 25 2,500 0,000 36,60% 0,00% Koolzaadschroot 0 15 13,3 0,000 1,995 0,00% 29,26% Zonnebloemzaadschroot 0 2,06 9,3 0,000 0,192 0,00% 2,81% l-lysine 0,286 0,349 790 2,259 2,757 33,08% 40,44% dl-met 0,045 0,018 l-threonine 0,075 0,071 l-tryptofaan 0 0,006 Prijs, Euro/100 kg 14.69 14.34 Ruw eiwit (g/kg) 143.6 148.4 darm verteerbaar lysine (g/kg) 6.9 6.9 Uit tabel 4.2 blijkt dat het vervangen van Braziliaanse sojaschroot op dat moment in vleesvarkensvoer zelfs de voerprijs doet dalen met 35 eurocent/100 kg, oftewel met ruim 2 %. In de tabel is ter illustratie ook weergegeven de mate waarin de grondstoffen bijdragen aan de voorziening van het aminozuur lysine (uitgedrukt als darmverteerbaar lysine). In Variant 1 wordt ruim 36 % van de darmverteerbare lysine uit sojaschroot verkregen. Uit de tabel is af te lezen dat in Variant 2 vooral koolzaadschroot en enkelvoudig (zuiver) toegevoegd l-lysine de belangrijkste bronnen van lysine zijn. Ook is uit de tabel af te lezen dat de granen gerst, tarwe en triticale samen in de beide varianten zo n 27 30 % van de benodigde lysine aanbrengen. 25

5. Macro-economische en teelttechnische aspecten van alternatieve Europese grondstoffen In hoofdstuk 3 is ingegaan op de nutritionele aspecten van alternatieven voor sojabonen. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op een aantal macro-economische en teelttechnische aspecten van een aantal Europese plantaardige alternatieven voor Zuid-Amerikaanse sojabonen. Wat betreft de feitelijke teelttechnische aspecten zal verwezen worden naar een aantal publicaties op dit terrein. 5.1 Wat en waar is de huidige productie aan alternatieve eiwitbronnen in de EU? In figuur 5.1 wordt getoond hoe binnen de EU-25 de verdeling is van Europese eiwitproductie voorziening op dit moment is. Figuur 5.1 Verdeling van Europese eiwitproductie binnen de EU-25 (in %, FEFAC, 2007) Uit figuur 5.1 blijkt dat koolzaadschroot binnen de EU-25 veruit de belangrijkste eiwitleverancier is van Europese oorsprong. Erwten en veldbonen (= pulses) en gedroogd ruwvoer (met name grassilage en luzerne) zijn met ieder een aandeel van 14 % ook nog behoorlijke eiwitbronnen. Sojaschroot van Europese bodem wordt vooral in Italië en Roemenië geteeld ( COCERAL, 2008). 26

In tabel 5.1 zijn op basis van Eurostat (2008) voor het jaar 2007 van de belangrijkste akkerbouwgewassen een aantal productiegegevens vermeld in 1000 tonnen. Uit de tabel blijkt dat qua tonnen in Europa granen en suikerbieten veruit de twee belangrijkste teelten zijn. Tabel 5.1 Productiegegevens van de belangrijkste akkerbouwgewassen in de EU-25 (in 1000 ton, Eurostat, 2008) Granen Erwten Suikerbieten Koolzaad Zonnebloemen Koolzaad Uit de gegevens van tabel 5.1 is verder af te lezen dat in 2007 ca 17,7 miljoen ton koolzaad in de EU-25 werd verbouwd. Dit is qua gewichtsvolume zo n zeven procent van de graanmarkt. Uit de tabel blijkt tevens dat in Nederland nauwelijks koolzaad wordt geteeld in tegenstelling tot onze omliggende Europese landen. In figuur 5.2 zijn de productie aan koolzaad in 2007 voor de belangrijkste productielanden in de EU weergegeven. 27

Figuur 5.2 De productie aan koolzaad in de EU in 2007 (x 1000 ton) Uit figuur 5.2 blijkt dat binnen de EU vooral in Duitland, Frankrijk, Polen en het Verenigd Koninkrijk koolzaad wordt geteeld. De productie van koolzaad is tussen 2001 en 2007 duidelijk in de EU gestegen (Figuur 5.3). Figuur 5.3 De productie van koolzaad, erwten en zonnebloemzaad in de EU in de periode 2001 2007 (Eurostat, 2008) Vooral in 2004 ( + 42 % vergeleken met 2003) en 2007 ( + 13 % vergeleken met 2006) was sprake van een forse stijging van de koolzaadproductie. Mogelijk komt deze stijging vooral door het stimuleren van de productie van biodiesel (Eurostat, 2008). Dat biodiesel een grote invloed heeft op de markt blijkt uit het feit dat de Nederlandse invoer van koolzaad is de eerste 9 maanden van 2008 verdubbelde tot 1 miljoen ton (Bron, 2008). Volgens deze publicatie wordt het merendeel van de import gebruikt voor biobrandstoffen, en een kleiner deel voor de vervaardiging van voedingsmiddelen. In 2008 gingen in Nederland namelijk twee nieuwe biodieselfabrieken van start. 28

Verder citeert Bron marktonderzoeker de Groot van het Productschap Margarines, Vetten en Oliën, die opmerkt dat Oekraïne en Rusland sterk opkomende landen zijn wat betreft de productie van koolen raapzaad. De invoer vanuit Oekraïne verdrievoudigde in 2008 tot 340.000 ton (Bron, 2008). Voor meer informatie over de teelttechnische aspecten van koolzaad wordt hier verwezen naar een Belgische publicatie (Anoniem, 2005a). Zonnebloemzaad Het areaal aan zonnebloemen in Europa is duidelijk minder dan de hoeveelheid hectares die voor koolzaad worden gebruikt. Zo was in de EU-27 het areaal dat in 2007 voor de teelt van zonnebloemzaad werd gebruikt ca. 3,2 miljoen ha. Dit is bijna de helft minder dan hetgeen voor koolzaad wordt gebruikt. De productie van zonnebloemenzaad is in 2007 in vergelijking met 2006 duidelijk gedaald ( figuur 5.1). De slechte weersomstandigheden blijken hier een belangrijke verklaring te zijn. Zo daalde in Roemenië en Bulgarije (de twee belangrijkste producenten van de EU-27) de productie in 2007 met resp. 66 en 57 % ten opzichte van 2006. In 2008 werd door COCERAL in de EU-27 weer een forse productiestijging van 38 % voorspelt, namelijk van 4,89 naar 6,76 miljoen ton (COCERAL, 2008). Soja De teelt van soja in Europa is nog beperkt. Belangrijke landen qua productie zijn binnen de EU-27 met name Italië en Roemenië (Kamp et al., 2008). In 2008 is volgens COCERAL in de EU-31 (EU-27 plus Servië, Kroatië, Bosnië en Macedonië) 35.000 hectare minder soja gezaaid, en de schatting was dat de productie licht zou stijgen van 1, 34 naar 1,35 miljoen ton (COCERAL, 2008). In Nederland is in een proef in Zuid Limburg enige ervaring opgedaan met de teelt van soja (Paauw, J., 2007). Het doel van de proef was te onderzoeken welke teeltproblemen actueel zijn en of deze teelt kan concurreren met de sojateelt elders in Europa. De teelt van sojabonen heeft geen problemen opgeleverd met ziekten en plagen. Het gewas rijpte voldoende af, maar wel op een laat moment. Deze late afrijping houdt wel een zeker oogstrisico in. Omdat een aantal rassen maar één of twee jaar in onderzoek hebben gelegen, valt er niet veel te zeggen over welk ras het meest geschikt is. Ook konden op basis van dit onderzoek geen conclusies worden getrokken over het saldo van dit gewas. Het is namelijk niet duidelijk wat de opbrengstprijs van de in Nederland geteelde soja is. En of de prijs bepaald wordt door de opbrengst ruw vet en ruw eiwit. Er wordt mede op basis van dit onderzoek verondersteld dat de eigen teelt van soja in Nederland tot extra kosten van verwerking zal leiden, zodat de prijs en daarmee het saldo te laag zullen zijn.. Erwten Momenteel stelt de productie van erwten in de EU niet veel meer voor. Figuur 5.3 toont dat de productie van velderwten vanaf 2001 in 2007 met 51 % gedaald (Eurostat, 2008). De grootste daling 29

trad op in 2007. In Frankrijk trad in 2007 t.o.v. 2006 een daling van ca. 40 % in de erwtenproductie op. Daarentegen zijn in de EU in de tachtiger jaren van de vorige eeuw veel meer erwten verbouwd. In 1978 startte namelijk de EU in navolging van Frankrijk een gemeenschappelijke marktorganisatie voor erwten, veldbonen en luzerne. Hierdoor werd in de periode 1978-1992 een forse ondersteuning gegeven op de teelt van eiwitrijke gewassen via een gegarandeerde minimumprijs voor de teler en een subsidie voor de mengvoederfabrikant. Het gevolg van deze ondersteuning was een sterke stijging van areaal eiwitrijke gewassen in Europa van 50.000 naar ruim 1.500.000 ha. In 1993 is de minimumgarantieprijs afgeschaft en vervangen door een hectaresteun. Ook de gebruikssubsidie voor de verwerkers is afgeschaft, waardoor de marktprijs vanaf dat moment een resultante is van vraag en aanbod. Het areaal aan eiwitrijke gewassen is als gevolg daarvan vanaf 1993 snel gedaald. Sinds 2000 is de ondersteuning voor eiwitrijke gewassen verder afgebouwd en het aandeel eiwitrijke gewassen in de EU erg klein geworden en beslaat ca. 3% van het akkerbouwareaal (Kamp et al., 2008). In figuur 5.4 is weergegeven hoe door EU-maatregelen het areaal aan erwten in Europa werd beïnvloed. Fig. 5.4 Het verloop van het areaal erwten in een aantal Europese landen (naar Kamp et al., 2008) Over de teelttechnische aspecten van erwten is door Prins en van Krimpen (2007) een uitgebreid overzicht geschreven. Naast erwten wordt in deze publicatie ook uitgebreid aandacht gegeven aan de teelt en de kansen van veldbonen (Vicia faba) en van lupinen onder Nederlandse omstandigheden. Granen en eiwitrijke graanbijproducten 30

Zoals al eerder is aangegeven, levert opname van graan in een rantsoen een aanzienlijke bijdrage in de eiwitvoorziening. Volgens COCERAL (2008) is in 2008 voor de EU-27 de totale graanproductie met ruim 20 % gestegen naar 311 miljoen ton. Wereldwijd is de verwachting is dat door het gebruik van granen voor de productie van biobrandstof het aanbod aan eiwitrijke graanbijproducten de komende jaren zal stijgen (Stein and De Lange, 2007). Vooral in de Verenigde Staten heeft intussen de productie van DDGS als bijproduct van ethanol al een behoorlijke omvang (Cooper, 2007). Omdat de productie van biobrandstoffen uit granen ook sterk door politieke besluiten wordt gestuurd, is het lastig aan te geven in welke mate de productie van DDGS de komende jaren zal gaan toenemen. 5.2 Welk areaal is beschikbaar? Als in Nederland en Europa alternatieven voor Zuid-Amerikaanse sojabonen zouden worden geteeld, is een belangrijke vraag of er voldoende areaal voor beschikbaar is, rekening houdend met de gangbare opvattingen ten aanzien van goede agrarische praktijk zoals onder andere een noodzakelijke vruchtwisselingschema. In Nederland is totaal ca. 1,06 miljoen ha akkerbouwland (Martins, 2008). Janssens et al. (2005) hebben voor de Nederlandse situatie berekend welke behoefte aan koolzaad er is om 2 % van de fossiele diesel te vervangen door biodiesel op basis van koolzaad. Bij een gemiddelde opbrengst van 3.300 kg per hectare1 is er dan zo'n 109.000 ha koolzaad nodig. Bij een hogere hectareopbrengst is er uiteraard een kleiner areaal nodig. Zo is bij een gemiddelde opbrengst van 4.000 kg per hectare zo n 80.000 ha nodig. Het technisch potentiële areaal op akkerbouwbedrijven wordt geschat op ongeveer 47.000 tot 62.500 ha, afhankelijk van de keuze voor een stringent vruchtwisselingschema (van 1-op-4) of een minder strak schema (van 1-op-3), als aaltjes geen belemmering vormen. Wanneer de oppervlakte groenvoedergewassen op akkerbouwbedrijven in de roulatie wordt opgenomen houdt dat een extra potentieel van 6.000-8.000 ha in. Kortom het geschatte technisch potentieel areaal bevindt zich tussen 53.000 en 70.500 ha. Dit is - uitgaande van 109.000 ha benodigd areaal - 50 tot 65% van het benodigde areaal om 2% van de dieselolie te vervangen door biodiesel. Gegeven de huidige bedrijfseconomische positie van koolzaad ten opzichte van wintertarwe is niet te verwachten dat dit areaal voor koolzaad beschikbaar komt. Het te verwachten koolzaadareaal wordt - bij het huidige prijs- en opbrengstniveau - vooral gerealiseerd op verplichte braakgrond en wordt daarom op hooguit 5.000 ha ingeschat. Dit komt overeen met 0,11 tot 0,14% van de geleverde dieselolie voor het wegverkeer en is daarmee lager dan de 2% die in de EU-richtlijn wordt genoemd. (Janssens et al, 2005). Uit het bovenstaande voorbeeld mag blijken dat het voor de Nederlandse situatie al feitelijk onmogelijk is om zoveel extra koolzaad te verbouwen om aan de behoefte van extra biodiesel te voldoen. Dit betekent dat er dus voor extra eiwitrijke grondstoffen naar de totale EU gekeken moet worden gekeken. In de EU-27 is ruim 100 miljoen hectare akkerbouwareaal. In figuur 5.5 is een 31

verdeling weergegeven van het gebruik van akkerbouwland in de EU. Uit de figuur blijkt dat op dit moment wordt ca. 60 % hiervan gebruikt voor de teelt van granen, aardappelen en suikerbieten. Figuur 5.5 Procentuele verdeling van het gebruik van akkerbouwland in de EU-27, 2005 (Eurostat, 2008) Cereals: m.n. tarwe, rogge, gerst, triticale, haver, korrelmais; Dried pulses: m.n voerbonen, erwten; Root crops: m.n. aardappelen en suiker- en voederbieten; Industrial crops: m.n. koolzaad, stoppelknol, zonnebloemzaad, katoen; Forage plants: m.n. maïs voor silage ; Fallow land: braak land Kamp et al. (2008) hebben voor de Nederlandse situatie uitgerekend hoeveel soja er maximaal door prijsdaling van erwten kan worden vervangen. Zij komen op een maximum van 70 % soja. Hiervoor zou meer dan het beschikbare Nederlandse landbouwareaal benodigd zijn. In verband met voetziekte bij de teelt van erwten is een 1 op 5 teelt gewenst en kan er maximaal 200.000 hectare met erwten worden verbouwd. Omdat erwten met granen zullen concurreren schatten zij dat in Nederland maximaal zo n 50 60.000 hectare met erwten zal kunnen worden verbouwd en dit is slechts zo n 4 6% van het areaal om soja maximaal te kunnen vervangen. Bij stimulering van het gebruik van veldbonen zou een kleiner landbouwareaal nodig zijn, om een deel van de soja te vervangen. Maar ook hier is de inschatting van Kamp et al. (2008) dat er maximaal in Nederland voor de teelt van veldbonen een areaal van 5 10 % van de benodigde hoeveelheid landbouwgrond beschikbaar is. 5.3 Hoeveel sojaschroot moet er worden vervangen? De vraag rijst hoeveel sojaschroot onder Nederlandse omstandigheden vervangen kan worden en welke gevolgen dit heeft. In Nederland is er ongeveer een verbruik van 5,7 miljoen ton varkensvoer 32

(FEFAC, 2007). Als we uitgaan van een gemiddeld gehalte aan Zuid-Amerikaanse sojaschroot van 10 % in het Nederlandse varkensvoer dan betekent dit dat ca. 570.000 ton sojaschroot vervangen zou moeten worden. Bij een gemiddelde opbrengst van 2600 kg sojabonen /ha ( van Berkum et al., 2006; COCERAL, 2008) en een opbrengst van 2 ton sojaschroot per hectare betekent dit een vrijval van ruim 285.000 hectare in Zuid-Amerika. De vraag is nu hoeveel land nodig is om deze 570.000 ton sojaschroot door Europese teelten te kunnen vervangen. Uit de berekeningen van Hoofdstuk 4 kan worden afgeleid dat vervanging van sojaschrooteiwit in varkensvoer moet worden opgevangen door eiwit van met name koolzaadschroot, erwten, granen, zonnebloemzaadschroot en meer gebruik van zuivere aminozuren. In tabel 5.2 is een berekening gemaakt van de benodigde hectares in Europa om 570.000 ton sojaschroot te vervangen. Hierbij is aangenomen dat deze 262.200 ton eiwit (570.000 x 46 % eiwit) voor 95 % door raapzaadschroot, erwten, granen en zonnebloemzaadschroot wordt geleverd en dat 10 % van het eiwit door het gebruik van zuivere aminozuren kan worden vervangen. Tabel 5.2. Benodigde hoeveelheid eiwit (in tonnen) en hectares gewas Aandeel Aandee N P 2 O 5 K 2 O Benodigd Opbrengs Benodigd Bestrijdingsmiddelen vervangin l totaal Kunst Kunst Kunst e eiwit t Eiwit/ha e hectares g Europa -mest -mest -mest 1000 1000 1000 1000 1000 kg actieve % kg kg/ha ha % kg kg kg stof Koolzaad 55 144.210 792 182.083 4,1 30.954 8.194 16.388 546 Erwten 10 26.220 633 41.422 10,9 1.036 1.243 1.864 83 Tarwe 19 49.818 880 56.611 0,1 9.907 1.698 2.264 170 Zonnebloemzaad 6 15.732 280 56.186 2,8 1.405 281 112 169 Aminozuren 10 26.220 Totaal 100 262.200 355.827 43.301 11.446 20.628 967 Sojabonen 262.200 940 278.936 76,8 2.789 13.947 16.736 335 Tot/soja, % 121 1552 82 123 289 Uit het oogpunt van eiwitopbrengst per hectare blijken ten opzichte van sojabonen raapzaad en tarwe met 792 en respectievelijk 880 kg per hectare de hoogste opbrengst te hebben. In tabel 5.2 is ook aangegeven hoeveel het procentuele aandeel is van de benodigde extra hectares ten opzichte van de huidige Europese hoeveelheden (EU-25, Eurostat, 2008). Hieruit blijkt dat dit vooral voor erwten al met bijna 11 % een groot beslag legt op het bestaande areaal. Uit de tabel blijk ook dat vooral vanuit tarwe extra aanbod van eiwit haalbaar lijkt zonder dat hierbij enorme verstoring van de teelt aan Europese eiwitbronnen optreedt. 33

5.4 Wat is het milieueffect van de vervanging van Zuid-Amerikaanse sojaschroot? In tabel 5.2 is ook aangegeven wat het geschatte totale verbruik is van kunstmest (N, P 2 O 5 en K 2 O) en bestrijdingsmiddelen in geval alle Zuid-Amerikaanse soja in het varkensvoer vervangen wordt door de teelt van alternatieve Europese eiwitbronnen. De benodigde hoeveelheden kunstmest en bestrijdingsmiddel per hectare zijn ontleend aan Blonk et al. (2007). Er is ten opzichte van de teelt van sojabonen dan in Europa 21 % extra hectares nodig. Aannemende dat de door Blonk et al. (2007) genoemde N-gift van 10 kg/ha sojabonen correct is, zou er bij een Europese teelt van alternatieven onder de huidige teeltcondities veel meer stikstof worden aangewend (ruim 15 keer meer). Er zou daarentegen minder fosfaatmeststof worden gebruikt, terwijl kali (als K 2 O) iets meer zou worden gebruikt. Op het gebied van bestrijdingsmiddelen zou er ten opzichte van soja een stijging plaatsvinden van bijna 300 procent. Uit deze cijfers mag worden geconcludeerd dat vervanging van soja door Europese alternatieven ten aanzien van de beoordeelde milieuaspecten geen direct voordeel oplevert, maar op een aantal punten zelfs een duidelijke achteruitgang. Dit betekent dat aan deze aspecten via introductie van meer duurzame en geïntegreerde teeltmethoden nog de nodige aandacht moet worden gegeven. Uit de tabel blijkt ook dat de teelt van soja in Europa mogelijk een goed alternatief zou zijn, omdat hiermee een aantal belangrijke milieuaspecten zoals eerder aangegeven duidelijk zouden verbeteren. 34