Vlaamse Overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Milieueffectrapportage Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8, 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 www.mervlaanderen.be Project-MER-Verslag Goedkeuring milieueffectrapport Project: Zeeschelde L.O. Dijkwerken tussen Wetteren en Schellebelle Initiatiefnemer: Waterwegen en Zeekanaal NV Afdeling Zeeschelde Copernicuslaan 1 bus 13 2018 ANTWERPEN 4 juni 2007 PRMER-0010-GK
1 Inleiding Dit milieueffectrapport werd opgesteld met het oog op het aanvragen van de nodige vergunningen voor het uitvoeren van dijkwerken tussen Wetteren en Schellebelle, ter hoogte van de Kalkense Meersen. De Afdeling Zeeschelde van Waterwegen en Zeekanaal n.v. (W&Z) heeft het voornemen op de linkeroever langs de Schelde, tussen Wetteren en Schellebelle, de bestaande dijk over een afstand van 3,7 km te versterken en te verzwaren. Dit gebeurt reeds in het kader van het Vernieuwde Sigmaplan dat als doel heeft het Zeescheldebekken tegen stormvloeden te beschermen en de natuurlijkheid van de Scheldevallei wil herstellen. Het is de bedoeling de dijk te verhogen tot 8,00 mtaw en te verzwaren om de nodige veiligheid te garanderen aan het laaggelegen achterland. In het project is ook de vervanging van de 2 uitwateringsluizen van de Oude Schelde voorzien. Initiatiefnemer is de Afdeling Zeeschelde van Waterwegen en Zeekanaal NV (W&Z), Copernicuslaan 1, 2018 Antwerpen. Het m.e.r.-proces werd opgestart onder het Besluit van de Vlaamse Regering van 23 maart 1989 houdende bepalingen voor het Vlaamse Gewest van de categorieën van werken en handelingen, andere dan hinderlijke inrichtingen, waarvoor een milieueffectrapport is vereist voor de volledigheid van de aanvraag voor de bouwvergunning. Op dat moment was het project onderworpen aan de MER-plicht volgens artikel 2, sub 15 van dit besluit, met name: "waterhuishoudingsprojecten die het waterregime beïnvloeden in één of meer van de volgende gebieden: - ofwel een volgens het Gewestplan vastgesteld natuur- en/of reservaatgebied; - ofwel een volgens het Gewestplan vastgesteld ecologisch waardevol gebied; - ofwel een vogelbeschermingsgebied vastgesteld in toepassing van de richtlijn 97/409/EEG van 2 april 1979 en/of Ramsar-gebied.". Omwille van de mogelijke invloed op de waterhuishouding van de waterhuishoudingswerken op een volgens het Gewestplan vastgesteld agrarisch gebied met ecologisch belang en op het Vogelrichtlijngebied Durme en Middenloop van de Schelde was dit project dus project- MER-plichtig. Overeenkomstig het Besluit van de Vlaamse Regering van 10/12/2004 is de realisatie van dit project onderworpen aan de MER-plicht volgens de rubrieken uit de bijlage II, m.n. Werken inzake kanalisering, met inbegrip van de vergroting of verdieping van de vaargeul, en ter beperking van overstromingen, met inbegrip van de aanleg van sluizen, stuwen, dijken, overstromingsgebieden en wachtbekkens, die gelegen zijn in of een aanzienlijke invloed kunnen hebben op een bijzonder beschermd gebied. (rubriek 10 h). Aangezien het project zich gedeeltelijk in bijzonder beschermd gebied bevindt, m.n. in of op de rand van op het Gewestplan vastgestelde agrarisch gebied van ecologisch belang, in het Vogelrichtlijngebied Durme en Middenloop van de Schelde, in het Habitatrichtlijngebied Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent en in VEN-gebied, is onderhavig project milieubeoordelingsplichtig. De initiatiefnemer heeft er echter voor gekozen om het opgestarte m.e.r.-proces voor de opmaak van een MER te finaliseren en geen verzoek tot ontheffing voor het opstellen van een MER in te dienen. De milieubeoordeling (in dit geval het MER) is vereist voor het vervolledigen van de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning en voor de milieuvergunningen. Dienst Mer 4/06/2007 2
Het kennisgevingsdossier is door de Cel Mer van de afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid volledig verklaard op 30 juli 2003. Afschriften van dit volledig verklaarde kennisgevingdossier werden door de initiatiefnemer rondgestuurd op 28 augustus 2003. De terinzagelegging bij het gemeentebestuur van Wetteren liep van 8 september 2003 tot 8 oktober 2003 en bij het gemeentebestuur van Wichelen van 4 september 2003 tot 4 oktober 2003. Deze terinzageleggingen werden aan de bevolking aangekondigd d.m.v. aanplakking aan de respectievelijke gemeentehuizen. Parallel werden adviezen bij de administraties en openbare besturen gevraagd. De richtlijnen werden betekend op 23 oktober 2003. Tijdens de milieueffectrapportage werd er regelmatig overleg gepleegd: een eerste bespreking voor de vaststelling van de richtlijnen en een tweede als ontwerptekstbespreking. Het ontwerprapport werd naar de verschillende administraties rondgestuurd voor opmerkingen en er werd een ontwerptekstbespreking georganiseerd op 26 januari 2007. Het definitieve milieueffectrapport werd door de Dienst Mer van de afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie ontvangen op 20 maart 2007 en de goedkeuring ervan wordt samen met dit goedkeuringsverslag betekend. Aangezien mogelijke effecten op Vogel- en/of Habitatrichtlijngebieden niet uit te sluiten zijn is er binnen het MER ook een passende beoordeling gemaakt. M.b.t. die passende beoordeling werd door de dienst Mer op 28 maart 2007 advies gevraagd aan het Agentschap Natuur en Bos. Het advies werd ontvangen op 25 april 2007. De inhoud van dit advies werd verwerkt in dit verslag. Aan de hand van de criteria die vooropgesteld werden in de eerder betekende richtlijnen werd dit goedkeuringsverslag opgesteld. Het milieueffectrapport heeft voldoende invulling gegeven aan de richtlijnen die overeenkomstig artikel 4.3.5 1 van het decreet betreffende de milieueffect- en veiligheidsrapportage van 18 december 2002 (BS 13 februari 2003) werden vastgesteld. Het MER bevat voldoende informatie om het aspect milieu een volwaardige plaats te geven bij de besluitvorming. 2 Vorm en presentatie Het voorliggende milieueffectrapport is naar presentatie beoordeeld een verzorgd document geworden met veel aandacht voor duidelijke illustraties (figuren, kaarten en tabellen). Een literatuurlijst werd overbodig geacht. Verwijzingen gebeuren via voetnoten. In het rapport ontbreekt een leeswijzer, zoals bedoeld wordt in het m.e.r.-richtlijnenboek. Net zoals een inhoudstafel zijn een leeswijzer en een voorwoord nuttig in functie van de leestoegankelijkheid van het MER. De leeswijzer duidt per onderwerp aan wat de cruciale informatie is en duidt aan wat de te volgen leesstrategie is, wat de plaats is van belangrijke informatie en wat de functie is van de tekstonderdelen. De niet-technische samenvatting vormt een apart hoofdstuk achteraan het rapport. De kwaliteitsbeoordeling van deze samenvatting volgt verder in 12 van dit verslag. De Inleiding van het rapport beschrijft, naast een zeer beknopte beschrijving van het project en de toetsing aan de MER-plicht, de verschillende stappen in de m.e.r.-procedure. Dienst Mer 4/06/2007 3
Ook de vervolgmogelijkheden voor actieve en passieve openbaarheid van het MER zijn opgenomen in deze inleiding. De inleiding geeft ook het concrete doel van dit MER aan en geeft tevens informatie over de initiatiefnemer en het team van deskundigen, verantwoordelijk voor het opstellen van dit MER. De taak van elke betrokken partij wordt hier ook duidelijk verwoord. Diverse bijlagen bevatten verduidelijkende achtergrondinformatie. 3 Doelstelling, verantwoording en besluitvorming art.4.3.7. 1,1, a en b De doelstelling, de verantwoording en de voorgeschiedenis van het project worden duidelijk toegelicht in de hoofdstukken 2 en 3 van het MER. Met de realisatie van dit project zal de bescherming tegen stormvloeden in het Zeescheldebekken verhogen. Het is bedoeling dat de bestaande dijk verhoogd (tot 8,00 mtaw) en verzwaard wordt. In het MER worden de voorgestelde activiteiten verantwoord als een project dat uitvoering geeft aan het Vernieuwde SIGMA-plan en aan de toekomstige inzichten inzake integraal waterbeheer. In het SIGMA-plan werden hoogten en dijkprofieltypen vastgelegd (de zgn. SIGMA-normen). Ten behoeve van deze geplande werkzaamheden werd zoveel mogelijk gebruik gemaakt van deze norm. De doelstelling van het MER zelf bestaat erin de effecten van de aanleg en de exploitatie van dit project op het omliggende milieu aan te tonen en om vanuit dit MER het meest milieuvriendelijkste alternatief voor het project of een onderdeel ervan naar voor te schuiven. Het MER is niet alleen een hulp bij de besluitvorming maar volgens art. 4.1.7. van het decreet moeten de conclusies ook doorwerken in de besluitvorming. Het MER heeft bij de formulering van de mogelijke alternatieven, de milderende of compenserende maatregelen daar duidelijk rekening mee gehouden. Hoofdstuk 1 heeft duidelijk opgave gedaan van de aan te vragen vergunningen en machtigingen. De te volgen vervolgprocedure zijn voldoende behandeld. 4 Voorgenomen project en alternatieven art.4.3.7. 1,1,c, d en e Hoofdstuk 2 van het MER, meer bepaald de 2.3, m.n. Beschrijving van het project, omvat een situering van de diverse onderdelen van het project binnen het projectgebied en de verantwoording van de locaties. De technische aspecten en de beschrijving van de uitvoering van de werken worden eveneens in deze paragraaf behandeld. De situering van het project wordt op duidelijke kaartjes weergegeven. Het MER beschrijft voor het project de verschillende mogelijke stappen van de aanleg en de exploitatie zeer duidelijk procesmatig. Aanleg- en exploitatiefase zijn in het rapport volledig beschreven en waar relevant op een duidelijke wijze cartografisch gepresenteerd. Deze beschrijving vormt de basis van het ingreep-effectschema (tabel 4-1, p.51). Dienst Mer 4/06/2007 4
Mogelijke locatiealternatieven voor dit projecten, voorgesteld in de in oktober 2003 besliste richtlijnen, werden in hoofdstuk 4 aangegeven en op basis van de resultaten van de uitgevoerde vooronderzoeken gemotiveerd waarom ze al dan niet opgenomen werden in het verdere onderzoek binnen dit MER. Enkel t.b.v. de uitvoering van de werken worden 2 alternatieven (aanvoer van materiaal via de weg of via het water) onderzocht. Toch was een vergelijking en afweging van een dijktracé verder landinwaarts voor de volledigheid van het MER wenselijk geweest. Het voorgestelde project (dijkversterking van de dijk gelegen langs de waterweg zelf) kan namelijk zeer moeilijk gemotiveerd worden vanuit één van de belangrijkste principes van het integraal waterbeheer nl. ruimte voor de rivier. Het voorgestelde project zorgt er namelijk voor dat een groot gedeelte van de actieve alluviale vlakte van de Schelde niet meer door de rivier kan beïnvloed worden. Dit wordt verder in het MER ook onderschreven door de deskundigen die de effecten op water en op landschappen, hebben behandeld. Op zeer lange termijn kan dit heel negatieve gevolgen hebben voor de rivierdynamiek. Dit alternatief werd dus in het MER niet evenwaardig behandeld. Door dit alternatief enkel weg te schrijven op basis van het vooronderzoek heeft het MER eigenlijk onvoldoende aangetoond of het voorliggende project op projectniveau wel duidelijk het meest milieuvriendelijke alternatief (over alle disciplines heen) was. Hierdoor heeft men de uitvoering van een dergelijk alternatief gehypothekeerd. Dit is o.i. een grote tekortkoming van dit MER. In het kader van de uit te voeren werkzaamheden waarvan de locaties nog niet precies gekend zijn, heeft het MER mogelijke sites aangeduid op basis van minimale (tijdelijke) effecten. Deze omvatten o.a. opslagruimtes voor in te zetten materieel, de werfkeet, 5 Juridische en beleidsmatige context art.4.3.7. 1,f Hoofdstuk 3 in het MER heeft opgave gedaan van het juridische en beleidsmatige kader dat voor dit project van belang is. Het rapport geeft telkens duidelijk aan waar de projectrelevantie zich situeert. De juridische en beleidsmatige randvoorwaarden met een ruimtelijke component worden duidelijk cartografisch gepresenteerd. 6 Algemene methodologische aspecten In hoofdstuk 4 worden de opbouw en de uitgangspunten van de effectenstudie beschreven, m.n. de afbakening van de te onderzoeken disciplines en het vastleggen van de referentietoestand (hier de huidige situatie van het studiegebied). De te verwachten effecten per fase en per deelingreep werden aangegeven in een duidelijk ingreep-effectschema (tabel 4-1). Dit schema kan als leidraad gebruikt worden voor de lectuur van hoofdstuk 5 van het rapport, m.n. de beschrijving van de effecten. De disciplines die onderzocht worden zijn Bodem & Grondwater, Oppervlaktewater, Geluid & Trillingen, Fauna & Flora, Landschap, Bouwkundig erfgoed & Archeologie en Mens-Sociaal-organisatorische aspecten. De correcte afbakening van het studiegebied gebeurt per discipline in hoofdstuk 5, doch jammer genoeg nooit cartografisch. Dienst Mer 4/06/2007 5
Tevens is opgave gedaan van de mogelijke ontwikkelingsscenario's welke het beoordelingskader kunnen vormen voor de vastgestelde effecten aangegeven in het ingreepeffectschema. Dit schema (p.51), waarbij kort de link wordt gelegd tussen de hoofdingrepen en de te verwachten directe en indirecte effecten, kan als leidraad dienen bij de lectuur van hoofdstuk 5 Beschrijving van de milieueffecten. De gehanteerde methodologie en de gebruikte informatiebronnen voor de beschrijving van de referentiesituatie worden er binnen elke discipline in hoofdstuk 5 aangegeven. Per discipline wordt ook in hoofdstuk 5 van het MER aangegeven welke methodologie gehanteerd wordt om de effecten van het project in te schatten. Ook de beoordelingscriteria worden in dit hoofdstuk concreet gedefinieerd. Locatiegebonden effecten en milderende maatregelen worden zelden cartografisch gepresenteerd. Dit bemoeilijkt de lectuur van de paragrafen m.b.t. de effectbeschrijving en beoordeling. 7 Bestaande toestand en milieueffecten 7.1 Bestaande toestand en ontwikkelingsscenario s art.4.3.7. 1,1, g Hoofdstuk 5 bevat de beschrijving van de referentietoestand per discipline. De bestaande toestand wordt als referentietoestand genomen voor de beschrijving van de effecten. Per discipline komt ook de methodologie en de afbakening van het studiegebied aan bod. De belangrijkste locatiegebonden aspecten werden voldoende cartografisch vertaald, met uitzondering van de afbakening van het studiegebied. In dit hoofdstuk krijgt de lezer een goed overzicht van de huidige status van het studiegebied. Toch gebeurde de beschrijving van de landschappelijke kenmerken (op macro- en mesoniveau) en meer in het bijzonder de geomorfologische geschiedenis zeer chaotisch waardoor de inhoud voor een niet geoefende lezer zeer verwarrend overkomt. Het lijkt er sterk op dat tekstfragmenten uit verschillende bronnen na elkaar zijn geplaatst waardoor de (quartair-)geologische vormingsgeschiedenis onduidelijk overkomt. Niet alle gebruikte referenties werden trouwens in voetnoten toegelicht. Wegens het ontbreken van een literatuurlijst zijn derhalve deze onduidelijk. Aansluitend op de beschrijving van de huidige toestand werden geen echte autonome en gestuurde ontwikkelingscenario s voor het studiegebied beschreven. Een aantal mogelijke ontwikkelingsscenario s voor het studiegebied kunnen uit de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden die per discipline in hoofdstuk 5 zijn beschreven afgeleid worden. Dit was beter disciplineoverschrijdend gebeurd zodat deze scenario s ook beter bruikbaar waren geweest als toetsings- en beoordelingskader voor de te verwachten effecten in alle discipline. Nu geeft elke discipline wel een apart beoordelingskader. De oorsprong van de gestelde criteria en grenzen in een dergelijk kader is dan ook niet zo steeds duidelijk voor de lezer. 7.2 Milieueffecten en milderende maatregelen art.4.3.7. 1,2, a, b, c In hoofdstuk 5 van het rapport worden per discipline aansluitend op de beschrijving van de bestaande toestand de effecten tijdens de aanleg en de exploitatie van het project besproken Dienst Mer 4/06/2007 6
en beoordeeld. Locatiegebonden effecten en maatregelen worden zoals hoger gesteld niet steeds cartografisch vertaald (alleen in de disciplines Geluid en Mens zijn er een cartografische vertalingen). Per discipline wordt er door de deskundigen de nodige maatregelen vermeld. In het onderdeel bodem en grondwater worden de relevante effecten waaronder bodemverstoring en vernietiging van de bodemstructuur, invloed op de grondwaterstroming, invloed op de stabiliteit, risico's op verspreiding van verontreiniging voldoende onderzocht. De toetsing aan de ontwikkelingsscenario's ontbreekt. Dit werd reeds bij eerdere gelijksoortige MER s, opgesteld door dezelfde deskundige ook opgemerkt. Mogelijke bijkomende maatregelen worden op p.68-69 beschreven. Onderdeel oppervlaktewater omvat een beschrijving van de invloed op de oppervlaktewaterhuishouding. Ook hier ontbreekt er een toetsing aan de ontwikkelingsscenario's. Een duidelijke beoordeling van het voorliggende project t.a.v. de principes van het integraal waterbeheer, m.n. het ruimte voor de rivier -criterium wordt hierdoor niet duidelijk gerapporteerd. Dit kan aanzien worden als een gemiste kans om de invloed van de rivier verder landinwaarts te laten spelen door slik en schor te herstellen. In de beschrijving van de bestaande toestand was trouwens aangegeven dat er in het verleden in deze omgeving nog slik en schor aanwezig was maar dat door het antropogeen ingrijpen in het riviersysteem deze volledig verdwenen zijn. Op p.82 wordt er enkel gesteld dat er geen extra maatregelen noodzakelijk zijn. De elementen voor het uitvoeren van de watertoets zijn in hoofdstuk 11 gerapporteerd. In het onderdeel geluid en trillingen wordt de grenswaarde voor specifiek geluid bepaald. Verder worden er een prognose voor de toekomstige geluidsbelasting gemaakt, eerst algemeen, vervolgens voor verkeer en de afwerkingsfase. Geluidscontouren werden duidelijk cartografisch gepresenteerd. Maatregelen werden op p.103-104 voorgesteld. Een toetsing aan ontwikkelingsscenario's wordt niet relevant geacht omdat het voorliggende project na realisatie geen geluid meer zal produceren. De effectbeschrijving voor het onderdeel fauna en flora bevat het verlies aan en de verstoring van de biotopen als gevolg van de realisatie het project. Waar relevant werden deze kwantitatief in de tekst aangegeven. Ook rustverstoring en barrièrewerking komen aan bod. Een toetsing aan de ontwikkelingsscenario's, incl. aan de Habitat- en Vogelrichtlijn is gebeurd. Deze passende beoordeling werd niet als een apart hoofdstuk in het MER opgenomen maar werd verwerkt in 5.4.5. Volgende punten zijn er in opgenomen: - vernietiging van 15 are wilgenstruweel (habitat 91 E ). Dit moet, volgens ANB gecompenseerd worden met een gelijkaardig bos elders in de Kalkense Meersen; - tijdelijk vernietiging van wilgenstruweel door werfweg dat na de werken zal hersteld worden; - geluidsverstoring bij de uitvoering van de werken in het broedseizoen dat sterk negatief wordt beoordeeld. In de winterperiode wordt dit als matig negatief beoordeeld; - rustverstoring wordt in een zone van 100 tot 200 m als matig negatief beoordeeld; - De bestaande vismigratieknelpunten worden door de nieuwe uitwateringssluizen niet opgelost. Er wordt wel geen bijkomend knelpunt gecreëerd. In de instandhoudingsdoelstellingen voor het Schelde-estuarium wordt echter aangegeven dat de stuwen en de sluizencomplexen zodanig aangepast moeten worden dat ze geen migratiebarrière meer vormen naar de zijrivieren; Dienst Mer 4/06/2007 7
- De ecologische kwaliteit en de instandhouding van de habitats in het habitatrichtlijngebied zijn eerder afhankelijk van het grondwaterpeil in het meersengebied dan van de overstromingen van de Schelde. ANB concludeert dat de ophoging van de bestaande dijk geen significante negatieve effecten zal veroorzaken op de habitats in het Habitat- en Vogelrichtlijngebied. Het feit dat de uitwateringssluizen vernieuwd worden, maar opnieuw voorzien zullen worden van terugslagkleppen en hiermee het vismigratieknelpunt niet oplost wordt door ANB als een gemiste kans beoordeeld omdat het ook niet strookt met de instandhoudingsdoelstellingen. De pagina's 127 t.e.m.130 beschrijven bijkomende maatregelen t.b.v. de discipline fauna en flora voor de realisatie van het project. In het onderdeel landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie komen achtereenvolgens de wijziging landschapsbeeld en landschapstructuur, wijziging van perceptieve kenmerken en belevingskenmerken en wijziging erfgoedwaarden aan bod. De toetsing aan de ontwikkelingsscenario's is wel gebeurd maar weinig uitgewerkt en gemotiveerd. Maatregelen zijn op p.162 beschreven. In Mens: sociaal-organisatorische aspecten worden voor de verschillende deelaspecten (verkeer, bewoning en bebouwing, landbouw en recreatie) telkens de effecten van de geplande activiteit voldoende omschreven. De toetsing aan de ontwikkelingsscenario's, relevant voor Mens werden behandeld. Tevens worden steeds milderende maatregelen beschreven (p.175-176). Locatiegebonden effecten en milderende maatregelen worden duidelijk cartografisch vertaald. Hoofdstuk 6 Synthese geeft een samenvatting van de milieueffecten en de milderende maatregelen in tabelvorm en dit per discipline. De beoordeling t.o.v. de huidige toestand gebeurt volgens een 7-delige schaal. De methodologie voor de toekenning van de score is niet aangegeven. Gezien de aard en de ligging van het project kan er gesteld worden dat er geen gewestgrensoverschrijdende milieueffecten zijn. 7.3 Vergelijking van de alternatieven art.4.3.7. 1,2, e In het MER worden dus geen reële locatiealternatieven verder onderzocht (zie hoger). Ook is er geen duidelijke afweging met het nulalternatief gebeurd. De afwezigheid van deze afweging werd ook niet gemotiveerd. Een vergelijking van het voorgestelde project met een dijktracé dat meer ruimte aan de rivier geeft, zoals de richtlijnen hadden voorgesteld had een grotere meerwaarde geweest voor dit MER. Hoofdstuk 7 bevat enkel een afweging per discipline van de alternatieven voor de aanvoer van materiaal. 8 Leemten in de kennis art.4.3.7. 1,4 In hoofdstuk 6 in het MER werden duidelijk de leemten in de kennis, die tijdens het uitvoeren van het onderzoek werden vastgesteld, behandeld. Uit de beschrijving kan telkens duidelijk Dienst Mer 4/06/2007 8
afgeleid worden over welk type van leemte het gaat: met betrekking tot het project, inventarisatie en met betrekking tot voorspellings- en beoordelingsmethodes en met betrekking tot inzicht. Tevens wordt, waar relevant, aandacht geschonken aan hoe met deze leemtes moet worden omgegaan in de verdere besluitvorming (vb. monitoring). 9 Monitoring en evaluatie art.4.3.7. 1,2, d Het MER bevat geen apart hoofdstuk rond monitoring en evaluatie. Monitoring werd in hetzelfde hoofdstuk als de leemten in de kennis (zie hierboven) opgenomen. Monitoring en maatregelen gekoppeld aan resultaten van die monitoring worden niet noodzakelijk geacht. 10 Integratie en eindsynthese art.4.3.7. 1,2, e Hoofdstuk 8 geeft een disciplineoverschrijdende en duidelijk leesbare samenvatting over de verwachte gevolgen voor het milieu met daarnaast een overzicht van de aanbevelingen en milderende maatregelen. Relevante locatiegebonden milderende maatregelen en aanbevelingen werden ook hier niet cartografisch vertaald. 11 Tewerkstelling, investering en gebruikte materialen art.4.3.7. 5,3 Het hoofdstuk Tewerkstellings- en investeringsrapport geeft aan welke investering noodzakelijk zal zijn voor de realisatie van het project. Er is wel geen schatting gemaakt van de extra kost van de opgesomde milderende maatregelen, voortvloeiend uit de effectbeoordeling in dit MER. De gebruikte materialen kunnen tevens uit de projectbeschrijving in hoofdstuk 2 worden afgeleid waardoor er voldoende invulling is gegeven aan de richtlijnen. 12 Niet-technische samenvatting art.4.3.7. 1,5 De niet-technische samenvatting vormt een duidelijk en afzonderlijk leesbaar deel van het rapport dat de essentie van de overige delen beknopt weergeeft. De tekst is begrijpelijk voor een gemiddelde lezer. Deze samenvatting bevat alle relevante figuren, kaarten of tekeningen, met uitzondering van de locatiegebonden effecten en maatregelen (zoals in de hoofdstukken 5, 7 en 8). Mede daardoor kan deze samenvatting als een apart geheel gelezen worden. Dienst Mer 4/06/2007 9
13 Besluit Gelet op wat voorafgaat wordt de project-mer, ingediend door Belconsulting nv in naam van de afdeling Zeeschelde van W&Z nv. bij de dienst Mer op 20 maart 2007, goedgekeurd. 4 juni 2007, Het afdelingshoofd, ir. Koen DE SMET Dienst Mer 4/06/2007 10