Samenvatting Economie Lesbrief Arbeidsmarkt Samenvatting door een scholier 2364 woorden 29 januari 2006 6 14 keer beoordeeld Vak Economie H 1 De arbeidsmarkt op 1.2 Het aanbod van arbeid Aanbod van arbeid: alle mensen tussen de 15 en 65 die willen, kunnen en mogen werken --> beroepsbevolking. Werknemers: mensen die in loondienst zijn --> die voor iemand werken. Zelfstandigen: mensen met een eigen bedrijf --> ook meewerkende familieleden. Centrum voor Werk en Inkomen (CWI): instelling van de overheid -> je bent pas werkloos als je hier staat ingeschreven --> anders ben je van de niet-beroepsbevolking. Beroepsbevolking: alle mensen tussen de 15 en 65 die willen, kunnen en mogen werken --> aanbod van arbeid. Niet-beroepsbevolking: de mensen die wel tussen de 15 en 65 jaar oud zijn, maar die én niet werken én niet op zoek zijn naar werk. Werkzame beroepsbevolking: zelfstandigen en werknemers. Werkloze beroepsbevolking: geregistreerde werklozen. Beroepsgeschikte bevolking (potentiële beroepsbevolking): alle mensen tussen de 15 en 65 jaar --> beroepsbevolking + niet-beroepsbevolking. Deelnemingspercentage (participatiegraad): welk deel van de beroepsgeschikte bevolking tot de beroepsbevolking hoort. beroepsbevolking Deelnemingspercentage = beroepsgeschikte bevolking * 100% De volgende begrippen beïnvloeden het arbeidsaanbod: Pagina 1 van 10
Demografische factoren: bevolkingsgroei (--> stijging van arbeidsaanbod) en bevolkingssamen-stelling (- -> stijging arbeidsaanbod als er meer mensen in de beroepsgeschikte leeftijd komen). Maatschappelijke opvattingen: stijging arbeidsaanbod --> door toename van de deelname van vrouwen aan arbeidsproces --> twee oorzaken: jonge vrouwen gaan werken en oudere vrouwen gaan een baan zoeken --> nu is het normaal dat vrouwen werken naast huishouden. Aanzuigeffect: de arbeidsmarkt trekt mensen die willen kunnen werken aan zodat het aanbod van arbeid groter wordt. Ontmoedigingseffect: het aanbod van arbeid loopt terug -> niet aanbieden, omdat er toch een kleine kans op een baan is. Wetgeving: leerplicht en pensioensleeftijd -> arbeidsaanbod van vrouwen door wetgeving toegenomen. Organisatie van het arbeidsproces: opvoeding van kinderen is beter te combineren met betaald werk, door betere kinderopvang en betere mogelijkheden voor deeltijd werk -> stijging van arbeidsaanbod. 1.3 De vraag naar arbeid Vraag naar arbeid: werknemers, zelfstandigen en openstaande vacatures. Vacatures: een bedrijf is op zoek naar een werknemer voor een bepaalde functie. Vraag naar arbeid is afhankelijk van: - Omvang van de bestedingen: groei economie --> stijging bestedingen --> stijging vraag naar arbeid. Daling economie --> daling bestedingen --> daling vraag naar arbeid. - Stand van de techniek: automatisering --> daling vraag naar arbeid. Nieuwe producten --> stijging vraag naar arbeid. - Loonkosten: stijging --> daling vraag. Stijgende lonen --> meer bestedingen --> stijging vraag naar arbeid. 1.4 De arbeidsmarkt Arbeidsmarkt: de wijze waarop vraag en aanbod bij elkaar komen zodanig dat er een prijs (loon) tot stand komt. Concrete markt: een plek waar vragers naar en aanbieders van een bepaald product elkaar ontmoeten - -> zichtbaar. Abstracte markt: omvat het geheel van vraag en aanbod zonder dat er een plaats is waar de vrager en aanbieders elkaar echt ontmoeten --> niet zichtbaar. Pagina 2 van 10
Werkgelegenheid: alle werknemers en zelfstandigen bij elkaar opgeteld. Deeltijdwerk: geen volledige baan hebben (= 38 uur), maar bijv. 20 uur. Arbeidsjaren: een volledige baan. Aantal personen is groter dan arbeidsjaren, omdat er ook deeltijders zijn --> een aantal mensen voor een volledige baan. Krappe arbeidsmarkt: de vraag is groter dan het aanbod --> lonen stijgen. Ruime arbeidsmarkt: de vraag is kleiner dan het aanbod --> lonen dalen. 1.5 Arbeidsmarkt in praktijk Discriminatie op de arbeidsmarkt: vrouwen en allochtonen hebben minder kans op succes op de arbeidsmarkt dan autochtone mannen. Vrouwen krijgen voor hetzelfde werk minder betaald. H 2 Loondienst of Zelfstandig 2.1 De ene baas is de andere niet: Rechtsvorm: een vereniging is een organisatievorm die in de wet voorkomt --> regels staan vast in statuten --> vereniging moet altijd een bestuur hebben. Ondernemingvorm: rechtsvorm van de onderneming. Eenmanszaak: heeft één eigenaar --> privé aansprakelijk voor eventuele schulden --> voordelen: winst voor jezelf, zelf beslissingen nemen, eenvoudig beginnen --> nadelen: privé-aansprakelijk-heid, voorbestaan in gevaar als de eigenaar overlijdt. Vennootschap onder firma (VOF): meerdere eigenaren --> privé aansprakelijk --> bij alle eigenaren schuld opeisen --> mogelijkheden om geld te lenen bij VOF groter dan eenmanszaak. Besloten Vennootschap (BV): rechtspersoon --> niet met privé-vermogen aansprakelijk --> eigenaren bedrijf: aandeelhouders --> krijg je dividend (deel van de winst) --> aandelen staan op naam -> degene met de meeste aandelen krijgt de meeste winst. Aandeelhouder: mede-eigenaar van een BV of NV --> je krijgt een deel van de winst. Directeuren-grootaandeelhouders: in één of meer directeuren-grootaandeelhouders is een BV in handen. Naamloos Vennootschap (NV): rechtspersoon --> niet met privé-vermogen aansprakelijk --> eigenaren bedrijf: aandeelhouders --> krijg je dividend (deel van de winst) --> aandelen staan niet op naam --> aandelen zijn vrij verhandelbaar --> eens per jaar een aandeelhoudersvergadering --> Raad van Bestuur heeft dagelijkse leiding. Pagina 3 van 10
2.2 De Arbeidsovereenkomst Arbeidsovereenkomst: een overeenkomst tussen een werkgever en werknemer --> arbeids-voorwaarden worden zwart op wit gesteld. Individuele arbeidsovereenkomst: loon en arbeidstijd wordt vastgelegd --> tussen één werknemer en werkgever. Collectieve Arbeidsovereenkomst (CAO): hierin staan rechten van werknemers en werkgevers zwart op wit --> hierin wordt het overige afgesloten --> wordt meestal afgesloten voor een bedrijfstak. Bedrijfstak: alle bedrijven die zich bezighouden met dezelfde soort productie --> bouwbedrijven. Vakbonden: onderhandelen over CAO s namens werknemers. Werkgeversbonden: onderhandelen namens werkgevers als de CAO voor een bedrijfstak geldt. Organisatiegraad: het percentage van werknemers dat is aangesloten bij een erkende vakbond. Arbeidsvoorwaarden: voorwaarden waaronder iemand wil werken Primaire arbeidsvoorwaarden: loon en arbeidstijd. Arbeidstijd: volledige baan van 38 uur. Secundaire arbeidsvoorwaarden: vakantieregelingen, de duur van de middagpauze, scholing, reiskostenvergoeding, kinderopvang en auto van de zaak --> zijn in CAO s geregeld. 2.3 Het Centraal Akkoord Rijksbegroting: overzicht van inkomsten en uitgaven van de overheid. Miljoenennota: een soort samenvatting van de Rijksbegroting. Werknemerscentrales (vakcentrale): onderhandelen met werkgeverscentrales over het Centraal Akkoord - -> FNV, ABVA-KABO, CNV en MHP. Werkgeverscentrales: onderhandelen met werknemerscentrales over het Centraal Akkoord --> VNO-NCW en MKB. Stichting van de Arbeid: hierin overleggen vertegenwoordiger van centrales. Sociale partners: term in plaats van werkgevers en werknemers. Pagina 4 van 10
Centraal overleg: als vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers met elkaar praten in de Stichting van de Arbeid. Algemeen Verbindend Verklaren: de CAO geld voor alle bedrijven in een bedrijfstak --> bedrijven die niet lid zijn van een werkgeversbond --> als er loonstijging van 3% is afgesproken en bedrijven die niet lid zijn zouden dat anders niet krijgen. H3 De strijd om de poen 3.1 Loon in de ogen van de werknemers Prijscompensatie: loonstijging die gelijk is aan de inflatie --> loonstijging om koopkracht op peil te houden. Inflatie: minder waard worden van geld. Koopkracht: hoeveel producten de mensen kopen. Arbeidsproductiviteit: het aantal producten dat één werknemer in een bepaalde tijdseenheid produceert - -> veranderd door: mechanisering en automatisering, arbeidsverdeling en specialisatie en scholing. Bestedingen: wat men in totaal koopt. Mechaniseren: door een betere machine moeten minder mensen aan één machine werken. Automatisering: machines vervangen mensen. Initiële loonstijging: loonstijging door stijging van de arbeidsproductiviteit. Incidentiele loonstijging: loonstijging door promotie. Arbeidstijdverkorting (ATV): mensen werken minder uur in de week dan vroeger. 3.2 Loon in de ogen van de werkgevers Resultatenrekening: daarin staat de totale winst. Omzet: de waarde van de verkochte goederen --> totale opbrengst. Afzet: de verkochte hoeveelheid. Winst: het verschil tussen de omzet en de afzet. Loonkosten: kosten van de lonen. Pagina 5 van 10
Loonkosten per eenheid product: loonkosten per product. Totale loonkosten Loonkosten p.e.p. = totale productie Als loonstijging > a.p.t. stijging --> loonkosten p.e.p. stijgen. Als loonstijging < a.p.t. stijging --> loonkosten p.e.p. dalen. Als loonstijging = a.p.t. stijging --> loonkosten p.e.p. blijven gelijk. Concurrentiepositie t.o.v. buitenland: concurrentiepositie moet goed blijven, anders koopt men producten uit het buitenland. Substitutie van arbeid door kapitaalgoederen: mensen vervangen door machines --> daling loonkosten. 3.3 Loon: kosten of koopkracht? Er zijn twee kanten aan lonen: - Daling werkgelegenheid --> verslechtering internationale positie --> dalende winstgeving. - Koopkracht werknemers stijgt --> werknemers meer kopen --> meer afzet --> meer produceren --> stijging werkgelegenheid. 3.4 Loonstijging in de praktijk Door hoge prijzen + stijging van de a.p.t. stijgt de omzet --> loonsverhoging. Dit hoeft niet ten koste te gaan van de winst. Verbetering secundaire arbeidsvoorwaarden: extra kosten voor werkgevers. H4 Wie doet het werk? 4.1 Werkgelegenheid in Nederland Nederlandse economie is verdeeld in 4 sectoren: primaire (landbouw), secundaire (nijverheid), tertiaire (commerciële dienstverlening) en quartaire sector (overige dienstverlening). 4.2 Verschuivingen in werkgelegenheid Productie = werkgelegenheid * arbeidsproductiviteit y = Av * a. p. t. productie Werkgelegenheid = arbeidsproductiviteit Productie productie Arbeidsproductiviteit = werkgelegenheid Innovatie: het vernieuwen van producten en productieprocessen. 4.3 Mens of machine Investeren: het kopen van kapitaalgoederen door bedrijven. Pagina 6 van 10
Kapitaalgoederen/kapitaal: machines, gebouwen en transportmiddelen, door bedrijven gekocht. Consumeren: als een gezin goederen of diensten koopt. Loonkosten: de kosten van het loon. Arbeidskosten: de kosten per werknemer. Arbeidsintensiever: bij de productie is er meer arbeid ten opzichte van machines ingeschakeld. Kapitaalkosten: kosten van kapitaalgoederen Kapitaalintensiever: werknemers worden vervangen door machines. Diepte-investering: een bedrijf koopt machines van een betere kwaliteit --> arbeidsvervangende investering die tot gevolg heeft dat de arbeidsproductiviteit stijgt. Breedte-investering: een bedrijf koopt een kapitaalgoed van dezelfde kwaliteit --> arbeids-productiviteit blijft gelijk + meer werkgelegenheid --> verhouding tussen machines en arbeiders blijft gelijk. Productiecapaciteit: de maximale hoeveelheid die geproduceerd kan worden. Arbeidsproductiviteit: het aantal producten dat één werknemer in een bepaalde tijdseenheid produceert. Mechaniseren: door een betere machine moeten minder mensen aan één machine werken. Automatisering: machines vervangen mensen. Schaalvoordelen: de kosten per product dalen als de productieomvang stijgt --> als een machine meer producten maakt --> de kosten van de machine worden over meerdere producten verdeeld. 4.4 Hier of daar Verplaatsen van productie naar het buitenland: door te hoge loonkosten --> twee manieren: - Sluiten van een vestiging in Nederland en gelijktijdig openen van een vergelijkbare vestiging in Indonesië. - Bedrijven in Nederland worden weggeconcurreerd door bedrijven uit lagelonenlanden. Multinationals: een onderneming met productievestigingen in diverse landen. Concurrentiepositie: het vermogen om beter en/of goedkoper te kunnen produceren dan concurrenten --> verplaatsen van productie naar het buitenland hangt hiermee samen --> hangt af van de prijs en de prijs hangt af van de kosten, ook kwaliteit en infrastructuur zijn belangrijk. Pagina 7 van 10
4.5 Hoge lonen, meer bestedingen Hogere lonen --> meer bestedingen --> vraag naar goederen en diensten stijgt --> consumptie stijgt --> hogere productie --> meer werknemers. Consumptie: het aantal bestedingen van een gezin doet. H5 Werkloosheid 5.2 Werkloosheid gemeten Definitie van werkloosheid volgens Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid: Werkloos zijn mensen van 16 tot en met 64 jaar, die niet of minder dan 12 uur per week werken, en die werk zoeken voor minstens 12 uur per week, en die staan ingeschreven bij een CWI, en die binnen twee weken aan de slag kunnen als er een geschikte baan voor ze is. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) verstaan onder werkloze beroepsbevolking : Personen van 15 tot en met 64 jaar, die verklaren tenminste 12 uur per week te willen werken, en die daarvoor beschikbaar zijn, en die activiteiten ontplooien om werk voor tenminste 12 uur per week te vinden. Officiële/geregistreerde werkloosheid: zie definitie van Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Centrum voor Werk en Inkomen (CWI): als je daar bent ingeschreven ben je officieel werkloos. Verborgen werkloosheid: mensen die willen werken, maar niet ingeschreven staan bij een CWI. Verborgen werkgelegenheid: werkgelegenheid die niet in de officiële cijfers tot uiting komt. Zwart werk: ergens werken, zonder dat het ergens geregistreerd staat. 5.3 Oorzaken van werkloosheid Frictiewerkloosheid: het kost tijd voor een werknemer om een baan te vinden als je van school komt of pas ontslagen bent. Seizoenwerkloosheid: bepaalde bedrijven produceren in bepaalde seizoenen niet of minder. Kwalitatieve structuurwerkloosheid: er wordt gevraagd om andere soorten arbeid dan er aangeboden worden -> opleidingen en capaciteiten. Ze hebben ook regionale oorzaken. Kwantitatieve structuurwerkloosheid: er zijn te weinig kapitaalgoederen ten opzichte van de aangeboden hoeveelheid arbeid. Oorzaken --> diepte-investeringen, reorganisaties in bedrijven die efficiënter willen werken, productie naar lagelonenlanden, winsten van bedrijven zijn ingezakt, product wordt niet meer verkocht en sommige producten zijn te duur --> loonkosten spelen hierbij een rol. Pagina 8 van 10
Conjunctuurwerkloosheid: als de bestedingen laag zijn in relatie tot de productiecapaciteit --> weinig productie. Productiecapaciteit: de maximale hoeveelheid die geproduceerd kan worden. Bezettingsgraad: hoeveel procent een bedrijf produceert van de productiecapaciteit. Effectieve vraag: de totale vraag naar alle goederen en diensten die een land produceert bij elkaar opgeteld. 5.4 Het bestrijden van werkloosheid Maatregelen tegen conjunctuurwerkloosheid: te weinig besteed --> gesignaleerd door J.M. Keynes --> overheid kan meer gaan besteden (meer koopkracht bij mensen --> meer werkgelegenheid) en belasting verlagen of verstrekken van subsidies (meer geld --> meer koopkracht --> meer werkgelegenheid). Maatregelen tegen kwalitatieve structuurwerkloosheid: subsidies aan bedrijven (om langdurig werklozen in dienst te nemen), arbeidsmobiliteit vergroten (als de beroepsbevolking zich aanpast aan de veranderingen in de vraag naar arbeid), arbeidsmobiliteit tussen beroepen (omscholing, lager niveau), regionale arbeidsmobiliteit vergroten (verhuiskosten en reiskostenvergoedingen) en arbeidsmobiliteit tussen werken en niet-werken (op zoek naar een baan). Arbeidsmobiliteit tussen beroepen: mensen zijn bereid zich om te scholen en mensen verplichten om op een lager niveau werk aan te nemen. Regionale arbeidsmobiliteit: mensen zijn bereid om te reizen of te verhuizen voor een baan --> reiskosten of verhuiskosten vergoeden. Maatregelen tegen kwantitatieve structuurwerkloosheid: lagere loonkosten --> lagere prijzen (verbetering concurrentiepositie t.o.v. van het buitenland), vergroten winstgevendheid van bedrijven (uitbreiding bedrijven), minder aantrekkelijk om mensen te vervangen door machines en het is minder aantrekkelijk om productie te verplaatsen naar het buitenland. Je kunt ook het brutoloon verlagen --> werknemers voelen hier weinig voor --> ze kunnen de belastingen dan ook omlaag doen --> werknemer houdt netto evenveel over. Brutoloon: het loon, zonder aftrek van de belasting en de premies. Nettoloon: het loon wat de werknemer ontvangt, met aftrek van de belasting en de premies. Wig: het verschil tussen de loonkosten en het nettoloon (verschil wat de wat de werknemer kost voor een werkgever en het nettoloon dat de werknemer ontvangt). Verschil tussen loonkosten en brutoloon --> werkgeverslasten. Verschil tussen brutoloon en nettoloon --> werknemerslasten. Pagina 9 van 10
Innovatie: het met succes ontwikkelen en introduceren van nieuwe producten en ontwikkelen en in gebruik nemen van nieuwe productieprocessen --> verbetering positie op de wereldmarkt --> daling kosten. Maatregelen tegen seizoenwerkloosheid en frictiewerkloosheid: seizoenswerkloosheid --> iets anders organiseren wat mensen trekt. Frictiewerkloosheid: betere arbeidsbemiddeling. Arbeidsbemiddeling: er worden dan sneller openstaande vacatures vervuld. 5.5 Deeltijd, ATV en flexibilisering Deeltijdwerker: vast aantal uur per week werken, maar minder dan een volledige baan. Werknemer met een volledige baan: een baan van 38 uur per week. Werkgelegenheid in arbeidsjaren: totaal aantal uur dat wordt gewerkt (inclusief het aantal uur dat een deeltijdwerker werkt). Werkgelegenheid in personen: totaal aantal personen dat werkt --> hoger dan in arbeidsjaren. Arbeidstijd: het aantal uren dat een werknemer met een volledige baan er week werkt. Bedrijfstijd: het bedrijf draait langer door, dus de machines ook --> daling machinekosten p.p. ATV: als iedereen in een bedrijf of bedrijfstak minder gaat werken --> stijging werkgelegenheid in personen. Herbezetting: het door ATV aantal vrijgekomen uren nieuwe mensen aannemen (volledige herbezetting). Flexibele arbeidsduur: het aantal uur dat je per week werkt ligt niet vast, vb --> oproepkracht. Flexibilisering: doel --> kosten van arbeid laten dalen --> werknemers in vaste dienst zijn duur en het aanpassen van het personeelsbestand aan de productieomvang gaat gemakkelijker. Gevolg --> grote verscheidenheid aan arbeidsovereenkomsten. Arbeidsovereenkomsten verdelen naar de lengte van het arbeidscontract: - Vast dienstverband: vaste banen --> arbeidsovereenkomst duurt een heel arbeidsleven. - Dienstverband voor een bepaalde tijd: arbeidscontracten met een bepaalde duur (1 jaar). - Uitzendkrachten: werknemers die via een uitzendbureau werken (de duur ligt niet vast). Uitzendbureau: een commerciële organisatie die tijdelijk werk bemiddelt --> werkzoekenden kunnen zich hier inschrijven en bedrijven die tijdelijk arbeidskrachten zoeken melden dit hier. Pagina 10 van 10