Samenvatting Economie Module 2, 3, 4

Vergelijkbare documenten
Domein D: markt (module 3) havo 5

Economie Module 3. De marktstructuur is het geheel van kenmerken van de markt die het marktevenwicht beïnvloeden.

Economie Module 3 H1 & H2

Domein D: markt. 1) Nee, de prijs wordt op de markt bepaald door het geheel van vraag en aanbod.

Samenvatting Economie Module 2

Samenvatting Economie Hoofdstuk 3/7 samenvatting

Domein D: markt (module 3) vwo 4

Economie Module 2 & Module 3 H1

Evenwichtspri js MO WINST

Domein D: markt. 1) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 2) Groepeer de micro-economische productiefactoren bij de macroeconomische

LESBRIEF VERVOER. havo 4 blok 3

Samenvatting Economie Consument en Producent

Concrete markt: vragers, aanbieders, product op een bepaalde plaats. Abstracte markt: vraag en aanbod bepalen de prijs (denkmodel)

Katern 2 Markten en welvaart

Domein D: Concept markt. Havo 5 Module 2 en 3

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1

Samenvatting Economie Lesbrief Vervoer

Domein markt: volkomen concurrentie

4.9. Samenvatting door K woorden 6 november keer beoordeeld Markt:

Domein D markt UITWERKINGEN. monopolie enzo. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman

Markt. Kenmerken van marktvormen:

7,5. Samenvatting door R woorden 24 juni keer beoordeeld. Hoofdstuk 1. De kledingmarkt. Omzet = prijs x afzet

Domein D markt. Opgaven. monopolie enzo. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman

Samenvatting Economie Consument & Producent

Eco samenvatting; hs 2 + 5

Een overzicht van de factoren die de omvang van de gevraagde hoeveelheid van een artikel bepalen.

samenvatting micro economie. Onderdeel perfect werkende markt

1 Aanbodfunctie. 2 Afschrijvingskosten Asymmetrische 3 informatie

1 Volledige of volkomen competitieve markten Om te spreken van volkomen concurrentie moeten er 4 voorwaarden vervuld zijn:

Samenvatting Economie Micro-economie

H3 Hoe werken markten

Domein Markt. Uitwerking. Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit. Frans Etman

Samenvatting Economie Vervoer

Het gevoel van welvaart neemt toe naarmate de schaarste wordt teruggedrongen

Domein Markt. Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit. vwo Frans Etman

Samenvatting Economie Consument en producent

Samenvatting Economie Consument en producent

Samenvatting Economie Hoofdstuk 5: Produceren voor de markt

Samenvatting Economie Rekonomie

WAARDOOR NEEMT DE VRAAG TOE OF AF?

Constante kosten - Kosten die niet afhangen van de productieomvang. Bv. Verzekeringskosten & afschrijvingskosten.

Samenvatting Economie Lesbrief Consument & Producent

Uitwerking Examentraining havo voor economisch tekenen

Samenvatting door een scholier 3455 woorden 13 februari keer beoordeeld. Onderdeel 2: Markten. Hoofdstuk 3: Hoe werken markten?

Domein D markt UITWERKINGEN. monopolie enzo. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman

I. Vraag en aanbod. Grafisch denken over micro-economische onderwerpen 1 / 6. fig. 1a. fig. 1c. fig. 1b P 4 P 1 P 2 P 3. Q a Q 1 Q 2.

Oefeningen Producentengedrag

MARKT & OVERHEID. HAVO 4 Blok 4

Samenvatting Economie Module 1 + 2

ALGEMENE ECONOMIE /06

Domein D markt. Zie steeds de eenvoud!! Grafieken en rekenen Uitwerkingen. Frans Etman

Hoofdstuk 1 Structuur, evenwicht en prestaties

1 De bepaling van de optimale productiegrootte

LESBRIEF VERVOER. havo 4 blok 3

Domein Markt. Zie steeds de eenvoud!! uitwerking totale winst. Frans Etman

Grafieken Economie Hoofdstuk 7

Ev = % verandering gevolg dus prijselasticiteit: % verandering gevraagde hoeveelheid. % verandering oorzaak % verandering prijs

De opbouw van het monopolie model.

Kruislingse prijselasticiteit Complementair aanvullend (negatief) Substituut vervangend (positief)

Lesbrief Vraag en Aanbod 1 e druk

UIT doelstellingen en grafieken

Oefeningen: Soorten marktvormen + Vraag en Aanbod + Marktevenwicht bij volkomen concurrentie

Samenvatting Economie Consument en producent

Samenvatting Economie Consument en producent

1 Markt en marktvormen

Samenvatting door een scholier 496 woorden 2 april keer beoordeeld. Economie samenvatting hoofdstuk 8

Prijsvorming bij monopolie

Concrete markt: vragers, aanbieders, product op een bepaalde plaats.

OVER OMZET, KOSTEN EN WINST

Samenvatting Economie Vraag en Aanbod

Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie november /7

geeft aan wat de verhouding is tussen de afzet van een merk (Coca Cola) en de totale afzet van een productvorm (cola)

Economie Pincode klas 4 vmbo-gt 6 e editie Samenvatting Hoofdstuk 3: We gaan voor de winst Exameneenheid: Arbeid en productie

EXAMENVRAGEN Bedrijfseconomie Januari 2018

Samenvatting Economie Markt & Overheid

5,5. Samenvatting door een scholier 2992 woorden 20 oktober keer beoordeeld

Hoofdstuk 8: Volmaakte mededinging

Dit is het overzicht van de studiestof van het vak Grondslagen Micro-Economie. Het betreft hier een overzicht van de verplichte literatuur.

Samenvatting Economie Thema 4, Hoofdstuk 17, 18, 19

Samenvatting Economie Module 1 t/m 8

Oefeningen op monopolie

Concrete markt: vragers, aanbieders, product op een bepaalde plaats. Abstracte markt: vraag en aanbod bepalen de prijs (denkmodel)

Herhalingsoefeningen Thema 1: Perfect competitieve markten

Samenvatting Economie Module 3 Hoofdstuk 1

6,3. Samenvatting door een scholier 2646 woorden 23 juni keer beoordeeld. Economie Lesbrief Vervoer Hoofdstuk 1 t/m 5

2.1 De vraag naar spijkerbroeken

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE 22 JUNI UUR UUR

Extra opgaven hoofdstuk 15

Extra opgaven hoofdstuk 13

Betalingsbereidheid: hoeveel een consument bereidt is om voor een product te betalen.

Examen Economie 30 januari 2012 Professor Koen Schoors

Bestedingscategorieën: categorie waaraan geld bested kan worden, als alcohol, belastingen en vervoer.

Extra opgaven hoofdstuk 12

De (prijs)vraaglijn geeft het verband weer tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid.

8, Het marktaandeel. 1.2 De vraag naar consumenten. Samenvatting door een scholier 3973 woorden 1 april keer beoordeeld

HT1: Vraag en aanbod - marktevenwicht

CONSUMENTEN- EN PRODUCENTENSURPLUS

H1: De klant. 5,8. Samenvatting door een scholier 6276 woorden 5 augustus keer beoordeeld. 1.1 Marktaandeel.

Inleiding tot de economie (HIR(b)) VERBETERING Test 14 november

Samenvatting Economie Thema 4, Hoofdstuk 17, 18 en 19, Is de klant koning?

Transcriptie:

Samenvatting Economie Module 2, 3, 4 Samenvatting door een scholier 2744 woorden 2 mei 2018 0 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Basiskennis: Indexcijfers Indexcijfers zijn makkelijk om de ontwikkeling van getallen duidelijk te maken. Je geeft weer wat de waarde van een getal is ten opzichte van de basisperiode. Formule: (getal van het jaar / getal van het basisjaar) x 100 Module 2: Eenmaal, andermaal, verkocht Hoofdstuk 1: De vraag naar producten 1.1 Gevraagde hoeveelheid: hoeveelheid die gevraagd wordt bij een bepaalde prijs. Betalingsbereidheid: de maximale prijs die een consument wil betalen Consumentensurplus: het verschil tussen de betalingsbereidheid en de prijs. Je individuele vraag wordt door 5 factoren beïnvloed: Individuele voorkeuren Beschikbare budget Aanwezigheid van substitueerbare producten (product wat je kan gebruiken i.p.v. het product. Vervangingsproduct) Aanwezigheid van complementaire producten (gebruik je samen met een product) Exogene factoren (factoren waar je zelf geen invloed op hebt) Vraagvergelijking en vraaglijn De gevraagde hoeveelheid is afhankelijk van de prijs. Op de Y-as: prijs Op de X-as: hoeveelheid https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-module-2-3-4 Pagina 1 van 14

Let op: de assen zijn precies andersom dan bij wiskunde. Formule: Qv= - P + (1 e ) -> wat gebeurt er met de gevraagde hoeveelheid als de prijs met 1 stijgt? (2 e ) -> hoe groot is de gevraagde hoeveelheid als de prijs 0 is? 1.2 Collectieve vraag: optelsom van alle individuele vraaglijnen. Q v = -10P + 94 als P = 0 Q v = -10P + 94 Q v = -10 x 0 + 94 Q v = 94 Stap 1: bereken de 0-punten (snijpunten met de assen) Door eerst dit punt uit te rekenen, ken je de uiterste waarde: je kunt dus nu je horizontale assenverdeling daarop aanpassen! als Qv = 0 Q v = -10P + 94 0 = -10 x P + 94 10 x P = 94 P = 9,4 Door eerst dit punt uit te rekenen, ken je de uiterste waarde: je kunt dus nu je verticale assenverdeling daarop aanpassen! https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-module-2-3-4 Pagina 2 van 14

Stap 2: teken de lijn Vergeet niet de lijn te benoemen, omdat later in dezelfde grafiek ook nog een aanbodlijn wordt getekend. Aan het dalen van de lijn is te zien dat er een negatief verband is tussen vraag en prijs: bij een hoge prijs, weinig vraag en bij een lage prijs, veel vraag. De collectieve vraag heet ook wel de prijs-afzetcurve. 1.3 Elasticiteiten Meestal stijgt de gevraagde hoeveelheid als de prijs daalt. Maar een winkelier wil graag precies weten in welke mate de gevraagde hoeveelheid toeneemt als hij de prijs verlaagt. En andersom: hoe sterk verandert de gevraagde hoeveelheid bij een prijsstijging? Om dit te weten moet de winkelier de waarde van de prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid kennen. Prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid: Procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid / procentuele verandering van de prijs tot 1 : elastische -1 tot 0 : relatief inelastisch 0 : volkomen inelastisch De inkomenselasticiteit meet de procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid als gevolg van een procentuele verandering in het inkomen. https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-module-2-3-4 Pagina 3 van 14

Procentuele verandering van de vraag / procentuele verandering van het inkomen tot 0 : inferieure goederen 0 : indifferente goederen 0 tot 1: noodzakelijke/primaire goederen 1 tot : luxegoederen Hoofdstuk 2: Productie, kosten en winst 2.2 Vaste en variabele kosten Productiekosten: de kosten die gemaakt worden om een bepaalde hoeveelheid te produceren. Er zijn 2 soorten productiekosten: vaste kosten en variabele kosten. Vaste kosten/constante kosten: veranderen niet als er meer of minder geproduceerd wordt. (VB.: huur) TCK: totale constante kosten. GCK: gemiddelde constante kosten: TCK / q Variabele kosten: zijn afhankelijk van de productieomvang. (VB.: arbeidsloon per gewerkt uur) TVK: totale variabele kosten. GVK: gemiddelde variabele kosten: TVK / q Vaste kosten + variabele kosten = totale kosten (TK) Gemiddelde totale kosten: GTK: TK / q Marginale kosten Marginale kosten (MK) geven het bedrag aan waarmee de totale kosten van het bedrijf toenemen wanneer het bedrijf 1 extra product produceert. Proportionele variabele kosten: wanneer de variabele kosten per product steeds hetzelfde zijn. Bijvoorbeeld steeds 5,-. De totale kosten van het bedrijf zullen dan steeds met 5,- stijgen als er 1 extra product gemaakt wordt. Dus bij proportioneel variabele kosten geldt: GVK = MK. Je kunt de marginale kosten uitrekenen door de stijging van de kosten te verdelen over het aantal producten dat extra gemaakt is: of Toe- en afnemende meeropbrengsten https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-module-2-3-4 Pagina 4 van 14

Toenemende meeropbrengsten: stijging van de extra opbrengst door de inzet van een extra eenheid van een productiefactor. Afnemende meeropbrengsten: daling van de extra opbrengst door de inzet van een extra eenheid van een productiefactor. Let op: bij afnemende meeropbrengsten kan er nog steeds een hogere opbrengst zijn. De opbrengst stijgt alleen minder snel. Er kunnen ook negatieve meeropbrengsten zijn. Dan neemt door de inzet van een extra inzet van een extra eenheid van een productiefactor de totale productie af. Hoofdstuk 3: Het markmechanisme 3.1 Opbrengsten Om de winst bij gegeven prijzen te kunnen berekenen, moeten de kosten en de opbrengsten bekend zijn. Totale omzet (TO): omzet: P x Q Gemiddelde opbrengst (GO): de opbrengst per verkochte eenheid. GO: totale opbrengst / productie Marginale opbrengst (MO): geeft aan hoeveel de opbrengst toeneemt door de afzet van één extra product. De marginale opbrengst heeft dan de waarde van de verkoopprijs. MO: extra totale opbrengst / extra verkochte eenheid Wanneer een aanbieder te maken heeft met een exogene (geen invloed) prijs geldt het volgende: GO=MO. Het verschil tussen de TO en de TK is de totale winst (TW). In formule: TO-TK=TW Om zijn winst te maximaliseren moet een producent een productieomvang kiezen waarbij het verschil tussen TO en TW zo groot mogelijk is. Om die productie te bepalen, moet hij zich telkens afvragen: als ik nog een extra eenheid produceer, neemt de winst dan toe of af? De winst neemt toe als de MO groter is dan de MK. In dat geval is de opbrengst van de extra geproduceerde eenheid groter dan de extra kosten die gemaakt moeten worden. De producent zal de eenheid dan produceren. De totale winst is dus maximaal bij een productiehoeveelheid waarbij MO gelijk is aan MK. Dus: TW= MO=MK. https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-module-2-3-4 Pagina 5 van 14

Break-evenpunt Dit is de productie waar geen winst en geen verlies wordt gemaakt. Er geldt TO=TK. De prijs is hier gelijk aan de GTK. De prijs is gelijk aan de kosten die gemaakt worden om het product te produceren. 3.2 Individuele aanbodlijn: de relatie tussen de prijs en het aantal eenheden dat door een individuele aanbieder wordt aangeboden. Individuele aanbodlijn opstellen: Stap 1: Zoek punt GTK=P Want bij een punt onder GTK=P maakt hij verlies. Je maakt dan meer kosten dan dat het je oplevert. Stap 2: Kijk voor welke prijs hij Q aanbiedt en teken deze in de grafiek. Collectieve aanbodlijn: alle individuele aanbodlijnen opgeteld. Het tekenen van een collectieve aanbodlijn: Qa = 10P 20 Stap 1: bereken de 0-punten https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-module-2-3-4 Pagina 6 van 14

als P = 0 Q a = 10P 20 Q a = 10 x 0 20 = Q a = -20 Het punt P=0, Qa=-20 kun je niet tekenen! Een negatieve hoeveelheid is onzin en staat dus ook niet in de grafiek. Qa = 0 Q a = 10P 20 0 = 10 x P 20 10 x P = 20 P = 2 Stap 2: een tweede punt uitrekenen Om een lijn te kunnen tekenen, heb je nog een tweede punt nodig. Je kunt daarvoor het makkelijkst een prijs nemen tussen het 0-punt (2) en de maximumwaarde van de vraaglijn (9,4). Neem dus bijvoorbeeld: P = 8 Q a = 10P 20 Q a = 10 x 8 20 = 60 Q a = 60 Stap 3: teken de lijn en controleer door het evenwichtspunt te (her)berekenen Nadat je de aanbodlijn hebt getekend, zie je een snijpunt ontstaan. Dat is de prijs die op deze markt bij vrije werking van vraag en aanbod zal ontstaan: de evenwichtsprijs (met daarbij behorend de evenwichtshoeveelheid). Je kunt dit punt ook berekenen. In het snijpunt geldt dat de waarde van Q v gelijk is aan de waarde van Q a https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-module-2-3-4 Pagina 7 van 14

Q v = Q a -10P + 94 = 10P 20-10P -10P = -20 94-20P = -114 P = 5,7 (-114:-20) Als P = 5,7, kunnen we met behulp van vraag- en/of aanbodfunctie de bijbehorende hoeveelheid uitrekenen. We vullen daartoe 5,7 in voor P. Q a = 10 x 5,7 20 = 37 Q v = -10 x 5,7 + 94 = 37 3.3 Een prijs wordt bepaald door het samenspel van collectieve vraag en collectief aanbod. Er komt een prijs tot stand waarbij de gevraagde hoeveelheid gelijk is aan de aangeboden hoeveelheid. Zo ontstaat het marktevenwicht. Er ontstaat een markevenwicht als er aan 2 voorwaarden wordt voldaan: Gevraagde hoeveelheid=aangeboden hoeveelheid Alle individuele producenten maximaliseren hun winst Bij het marktevenwicht is er een evenwichtsprijs en een evenwichtshoeveelheid. De vraag- en aanbodlijn snijden elkaar bij dat punt. Overschotten Aanbodoverschot: het aanbod overstijgt de vraag. Vraagoverschot: de vraag overstijgt het aanbod. Vrije prijsvorming: prijzen komen tot stand door de ongehinderde werking van het markmechanisme. 3.4 De aanbodcurve kan veranderen: https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-module-2-3-4 Pagina 8 van 14

De kosten stijgen of dalen: De kosten stijgen: er zijn minder producenten die tegen een gewenste prijs het product kunnen aanbieden (hogere prijs, kleiner aanbod). > aanbodlijn verschuift naar links. De kosten dalen: er zijn meer producenten die tegen een gegeven prijs het product kunnen aanbieden (groter aanbod, lagere prijs). > aanbodlijn verschuift naar rechts. De vraagcurve kan veranderen: Er komt meer of minder vraag: Toenemende vraag: de vraag wordt groter, dus wordt de prijs hoger. > vraaglijn verschuift naar rechts Afnemende vraag: de vraag wordt kleiner, dus wordt de prijs lager. > vraaglijn verschuift naar links Verder: Een van de factoren die de vraag naar een product bepalen (P.40), wijzigt. Module 3: Markt en overheid Hoofdstuk 1: Structuur, evenwicht en prestaties 1.1 Markt: het geheel van factoren waaronder vragers en aanbieders elkaar ontmoeten en producten verhandelen. 2 soorten markten: Concrete markt: vragers en aanbieders ontmoeten elkaar fysiek. Abstracte markt: er is geen ontmoetingsplaats tussen vragers en aanbieders Marktkenmerken vormen samen de marktstructuur. De belangrijkste marktkenmerken zijn: Het aantal aanbieders: één, weinig of veel De mate van productdifferentiatie: verschillen de producten van verschillende aanbieders van elkaar? homogeen: de consument ziet geen verschil tussen de producten van verschillende aanbieders. heterogeen: wel verschil. Toetredingsdrempel: is het makkelijk om te gaan produceren op deze markt. Marktvormen Op basis van het aantal aanbieders en de mate van productdifferentiatie kun je markten indelen. Zo ontstaan verschillende marktvormen: Volkomen concurrentie: Veel aanbieders Homogeen product Prijs is exogeen: de aanbieder heeft er zelf geen invloed op De aanbieder kan wel kiezen hoeveel stuks hij aanbiedt Monopolistische concurrentie: https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-module-2-3-4 Pagina 9 van 14

Veel aanbieders Heterogeen product De aanbieder heeft een beetje invloed op de prijs die tot stand komt Monopolie: 1 aanbieder De aanbieder kan zelf de prijs bepalen. Hij heeft geen concurrenten, dus hij hoeft alleen maar rekening te houden met de consument. Homogeen product Oligopolie: Weinig aanbieders Bij 2 aanbieders heet het een duopolie De individuele aanbieder heeft invloed op de prijs, maar hij moet wel rekening houden met de consumenten 1.2 Exogene prijs: de individuele aanbieder heeft geen invloed op de prijs. Dit is het geval bij volkomen concurrentie. Endogene prijs: de individuele aanbieder heeft wel invloed op de prijs. Dit is bij de overige marktvormen het geval. Hoofdstuk 2: Marktvormen en hun marktevenwicht 2.1 Volkomen concurrentie Er is sprake van volkomen concurrentie als er aan de volgende vier voorwaarden wordt voldaan: Er zijn heel veel kleine vragers en kleine aanbieders. Als dit het geval is, heeft geen enkele individuele vrager of aanbieder invloed op de prijs. Het verhandelde product is homogeen. Alle producenten bieden, in de ogen van de consument, hetzelfde product aan. Er is vrije toe en uittreding tot de markt. Hierdoor kan op een markt met volkomen concurrentie tijdelijk winst gemaakt worden. Iedere producent heeft dezelfde productietechnologie. Iedereen produceert op dezelfde manier. Zo is het voor iedere producent even moeilijk om goed personeel te vinden. Plus de kosten van iedere producent zijn gelijk. Dit betekent dat iedere producent dezelfde GTK-curve en MO-curve heeft. Bij volkomen concurrentie is MO gelijk aan de prijs. Want de opbrengst van iedere extra eenheid die hij verkoopt, is gelijk aan de prijs. De winst is gelijk aan: TO-TK https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-module-2-3-4 Pagina 10 van 14

De winst kun je ook berekenen met de winst per stuk. Je gebruikt op deze manier de volgende formule: (p-gtk) x q De individuele producent maakt op de korte termijn winst. Maar dit marktevenwicht houdt geen stand, want de winst lokt nieuwe toetreders naar de markt. Het totale aanbod neemt daardoor toe. Dat betekent dat de collectieve aanbodlijn naar rechts verschuift. 2.2 Monopolistische concurrentie Het enige verschil tussen volkomen concurrentie en monopolistische concurrentie is dat de producten van de monopolistische concurrentie niet homogeen, maar gedifferentieerd zijn. Productdifferentiatie: Het bestaan van kwaliteitsverschillen waardoor kopers voorkeur hebben voor product A in plaats van product B. In de praktijk komt deze marktvorm veel voor, zoals de markt voor schoenen of de markt van uit eten gaan. Door de productdifferentiatie lopen bij een prijsverhoging niet alle consumenten over naar de concurrent. Er zijn altijd consumenten die bij een prijsstijging toch vasthouden aan die ene specifieke versie van het product. Gevolgen toetreding op een markt van monopolistische concurrentie: De totale vraag neemt toe, want er is nu meer keuze De vraag per aanbieder neemt af, want er gaan nu meer consumenten naar de nieuwe aanbieder 2.3 Monopolie Er is sprake van 1 producent die de evenwichtsprijs bepaalt. Het bijzondere aan een monopolie is dat door de afwezigheid van concurrentie de monopolist iedere prijs kan vragen die hij wil. Anders gezegd, een monopolist is prijszetter. Hij kiest de prijs op de collectieve vraaglijn. Net als alle andere aanbieders op andere marktvormen haalt hij de maximale winst bij MO=MK. Voor een monopolist is MO niet gelijk aan de verkoopprijs. 2.4 Oligopolie Met een beperkt aantal aanbieders ontstaat de marktvorm oligopolie. In de praktijk zijn verreweg de meeste markten een oligopolie. De producenten hebben invloed op de prijs van hun product. De prijs is endogeen (beïnvloedbaar). Wanneer er 2 aanbieders zijn, spreken we van een duopolie. Maximale winst bij MO=MK. https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-module-2-3-4 Pagina 11 van 14

2.5 Producentensurplus: de optelsom van de winsten van alle producenten in een markt. Totale surplus: de optelsom van het consumentensurplus en het producentensurplus. Hoe groter het totaalsurplus, hoe groter de welvaart. 2.6 Prijsdiscriminatie Een producent die de prijs van zijn product kan beïnvloeden, kan ook aan verschillende consumenten een verschillende prijs vragen voor hetzelfde product. Dit noem je prijsdiscriminatie. Om prijsdiscriminatie door te kunnen voeren, moet aan 2 voorwaarden voldaan zijn: Consumenten moeten onderling het product niet kunnen doorverkopen Consumenten moeten in marktsegmenten onderscheiden kunnen worden. Voordeel van de producent: klanten die bij de normale prijs niet zouden consumeren, doen dat met de verlaagde prijs wel. Hij kan dus met die klanten een beetje extra winst maken. Hoofdstuk 3: Overheid 3.1 Negatief extern effect: niet alle kosten worden meegenomen in de kostenfunctie. Een buiten de markt om werkend negatief gevolg van productie. Marktfalen: situatie waarin het marktevenwicht niet alle kosten en baten van producten en consumptie weergeeft. Positief extern effect: buiten de markt om werkend positief effect van de productie, waarvan de baten niet worden meegenomen in de opbrengsten van het bedrijf of het surplus van de consument. Overheid Overheidsingrijpen. Waarom? Marktfalen verminderen De overheid vindt de prijs te hoog of te laag Hoe? Prijsregulering: minimum maximumprijs. Minimumprijs: moet boven de evenwichtsprijs liggen om effect te hebben. https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-module-2-3-4 Pagina 12 van 14

Qa < Qv = aanbodoverschot. Doel: bescherming producent. Maximumprijs: moet onder de evenwichtsprijs liggen om effect te hebben. Qv > Qa = vraagoverschot = tekort op de markt. Doel: consumenten beschermen. Belasting heffen of subsidie geven Wet en regelgeving VB.: de mededingingswet verbiedt ondernemingen een kartel te vormen. Kartels zijn samenwerkingsverbanden gericht op het uitschakelen van de vrije prijsvorming. Natuurlijk monopolie Er is sprake van een natuurlijk monopolie als de productie het goedkoopst is als er één producent op de markt is. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer er hoge vast productiekosten zijn, zoals bij de aanleg van een netwerk (drinkwater). De overheid houdt natuurlijke monopolies goed in de gaten. 3.3 Naast het ingrijpen in het marktevenwicht heeft de overheid nog een belangrijke functie: het produceren van producten waar geen markt voor bestaat. -> collectieve goederen. Er is sprake van een collectief goed als er aan twee voorwaarden is voldaan: Niemand kan uitgesloten worden van consumptie Niet rivaliserend Er kan geen winst mee gemaakt worden, dus niemand wil het aanbieden. Module 4: Nu en later Hoofdstuk 1: De prijs van tijd 1.1 Rente = algemene prijs van tijd. Wat is ruilen over tijd? - Je haalt consumptie naar voren (d.m.v. lenen) - Je stelt consumptie uit (d.m.v. sparen) https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-module-2-3-4 Pagina 13 van 14

Rente: vergoeding voor het uitstellen van consumptie. Hoe hoger de rente, hoe fijner het is om te sparen, en hoe meer je dus bereid bent om consumptie uit te stellen. 1.2 Intertemporele substitutie Als je spaart, stel je consumptie uit: consumptie nu wordt vervangen door consumptie in de toekomst. Dit verschuiven van consumptie door de tijd heet intertemporele substitutie. Consumptie in de huidige tijd wordt gesubstitueerd door consumptie in de toekomst. Consumptie wordt dus in de tijd (intertemporeel) verschoven. Rente Doordat je spaart, loop je het consumentensurplus mis. Ter compensatie ontvangt de spaarder rente over datgene wat hij spaart. Rente: vergoeding voor het uitstellen van consumptie. Hoe hoger de rente, hoe fijner het is om te sparen, en hoe meer je dus bereid bent om consumptie uit te stellen. Algemene prijs van tijd: rente Individuele prijs van tijd: hoe erg je het vindt om consumptie uit te stellen of hoe fijn je het vindt om consumptie naar voren te halen. Stroom- en voorraadgrootheden Voorraadgrootheden: meet je op een bepaald moment. Bijv. de hoeveelheid spaargeld wat je hebt. Stroomgrootheid: meet je over een periode. Bijv. de hoeveelheid rente die je over je spaargeld ontvangt. Voorraadgrootheden kunnen leiden tot stroomgrootheden en andersom. https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-module-2-3-4 Pagina 14 van 14