De verbeelding van het denken



Vergelijkbare documenten
Het begin van de Griekse filosofie

INLEIDING Over verwondering, contingentie en denken-als-ordenen 13

Ter inleiding (tot een inleiding)

Geloven en redeneren. Religie en filosofie

Inhoud. 1. Protagoras Gorgias Thrasymachus, Callicles en Hippias 13

Zin in filosofie. Ludo Abicht en Hendrik Opdebeeck. Acco Leuven / Den Haag

INLEIDING Plato's grot Filosofie en ideologie De hermeneutische cirkel DEEL 1. DE LOTGEVALLEN VAN DE FILOSOFISCHE RATIONALITEIT

Copyright Shaker Media 2009

BOEKBESPREKING DE VERBEELDING VAN HET DENKEN

11 De ontdekking van de mens en de wereld - internet oefentoets

Geloven en redeneren. Samenvatting

Inhoud. Inleiding 7 [5]

Samenvatting Filosofie Wegen naar wijsheid, hoofdstuk 4 en 5

Oosterse filosofie. Over de denktradities in India en China

INLEIDING Bij deze uitgave 21 Vier zelfkritische opmerkingen vooraf 21 Het object van de filosofie 24 Enkele kernvragen 27

cultuur & media hoorcollege moderniteit en postmoderniteit theo ploeg

Eindexamen filosofie vwo I

Wat is de mens? - Context. De opkomst van de filosofische antropologie

2de bach TEW. Filosofie. Samenvatting boek aangevuld met lesnotities. uickprinter Koningstraat Antwerpen.

Leren Filosoferen. Tweede avond

Boekverslag Overigetaal De wereld van Sofie door Jostein Gaarder

AANTEKENINGEN WAAROM WERD GOD EEN MENS?

Filosofie VWO 4 periode 1 Dikgedrukt: betekent dat dit woord in de woordenlijst staat

Van Bethlehem tot Golgotha

Het geheim van de ontmoeting

Proeftentamen deel Wetenschapsfilosofie proef_deel_Wetenschapsfilosofie.pdf

Oefening baart ethiek Neurobiologie, boeddhisme en ethiek

Filosofie en actualiteit. Derde avond

Voorwoord 7. Inleiding 9. Renaissance, humanisme, verlichting 13 Renaissance en humanisme 15 Verlichting 20

Oosterse filosofie. China en het confucianisme

Theorieën en hoofdfiguren uit de sociologie?

reeks ontmoetingen 2 een ontmoeting met Heraclitus

Eindexamen filosofie vwo I

Spinoza s Visie. Dag 1. Wie is Spinoza en wat is ware kennis?

Eindexamen filosofie vwo II

Eindexamen filosofie vwo I

Inleiding 11 Hans Alma & Adri Smaling

Inleiding in de Filosofie & de Ethiek

Inhoud. Woord vooraf Inleiding 15

De Jefferson Bijbel. Thomas Jefferson

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 11, De ontdekking van de mens en de wereld

Inhoud. Hoofdstuk 1. Recht en existentie in filosofie en literatuur: redactionele inleiding 13. Claudia Bouteligier & Timo Slootweg

Filosofische temperamenten

naar: Jed McKenna, Jed McKenna s theorie van alles, Samsara, 2014

Minor Filosofie en Wetenschap Vrije Universiteit Amsterdam - Onderwijscentrum VU - Minoren

Levenskunst en ethiek 13 Bouwstenen voor iedereen 14 Zestien filosofen 14 De hoofdstukken 15

Politieke Filosofie Oudheid en Middeleeuwen

Filosofie. Op het VWO. Filosofie juist op Lyceum Oudehoven!

Het begrip natuur in techniek, filosofie en religie. Deel I: Van voormodern naar modern denken

Rene Descartes. René Descartes, een interview door Roshano Dewnarain

GELOOF EN WETENSCHAP. Modellen over de relatie tussen geloof en (natuur)wetenschap in historisch perspectief.

Hoofdstuk 3. Geloof, waarden, ervaringen

FILOSOFIE TUSSEN DE PALMEN II EMMANUEL LEVINAS

6,9. Praktische-opdracht door een scholier 2093 woorden 6 april keer beoordeeld. Geschiedenis. De Stoa

RECHT EN SAMENLEVING ANDERS BEKEKEN

Latijn: iets voor jou?

Inleiding geschiedenis Griekenland

Inleiding geschiedenis Griekenland

Verslag Geschiedenis Tijdvakkendossier tijdvak 2: tijd van Grieken en Romeinen

Woordenlijst Het oog in de storm

Essays over bewustzijn en verandering

ROMANTIEK. het tijdperk van de. De Verlichting ontspoord

Openingstoespraak Debat Godsargument VU Faculteit der Wijsbegeerte 11 April Emanuel Rutten

Descartes schreef dat er geen ander land was "où l'on puisse jouir d'une liberté si entière" (waar men een zo volledige vrijheid kan genieten)

LEVENSBESCHOUWING VWO College De Heemlanden. Inleiding Filosofie Deel I. Naam: Klas:

Minor Ethiek en sociale filosofie Vrije Universiteit Amsterdam - Onderwijscentrum VU - Minoren

Eerste weekeinde Lichaam ziel geest? Van Plato tot Nietzsche

Geluk & wijsheid. Zevende avond

Van Rechtswege(n) Politìeke en rechtsfilosofische stromingen door de eeuwen heen & DIEDERIK VANDENDRIESSCHE ACADEMIA PRESS

INHOUDSOPGAVE 5 DEEL I KENNIS... 6 DEEL II WETENSCHAP... 76

Voorbericht 13. Voorwoord 15. Inleiding 19. Waarom wij dit boek schrijven? 19 Waarover gaat dit boek? 25 Voor wie schrijven wij dit boek?

Latijn en Grieks in de 21ste eeuw

Wijsgerige antropologie:

MIRARI Van kritiek naar dialoog.

Filosofie en actualiteit. Vijfde avond

Denken met het hart. Christelijke filosofie in de traditie van Augustinus en Calvijn. Bas Hengstmengel. Buijten & Schipperheijn Motief Amsterdam

Levenskunst. Oosters denken

Minor Ethiek en sociale filosofie Vrije Universiteit Amsterdam - Onderwijscentrum VU - Minoren

TIJD VAN PRUIKEN EN REVOLUTIES

Oud maar niet out. Denken en doen met de Oudheid vandaag _Oud maar niet out_vw.indd 1 13/03/12 10:24

Weten het niet-weten

Een hoop genavelstaar. Rijmcanon van de Oosterse wijsbegeerte

Samenvatting Filosofie Wijsgerige antropologie

Oosterse filosofie. Zen

INLEIDING TOT DE VERWONDERING

Kennis, hoe te benaderen en hoe te funderen..? Violette van Zandbeek Social research Datum: 15 april 2011

Propositie: inhoud van een uitspraak (In welke taal dan ook, de inhoud blijft hetzelfde).

Sint-Jan Berchmanscollege

Eindexamen Filosofie havo I

Mediasociologie Hoorcollege Iedereen is vrij! Theo Ploeg

DAMON KLAS: NAAM: JAN DE LEEUW HUMANISME EN CHRISTENDOM HAVO/VWO WERKBOEK. stp hv huma wb1 22 jan 09.indd :05:22

1ste bach PSW. Filosofie. Boek + actualiteit en video's. uickprinter Koningstraat Antwerpen. B11 5,00

2de bach TEW /... Filosofie. Smvt boek : Zin in Filosofie. uickprinter Koningstraat Antwerpen EUR

Eindexamen vwo filosofie II

Opgave 1: Vrije wil als zelfverwerkelijking

Counseling opleiding, lesmaand 6

AFDELING FILOSOFIE CURSUSSEN ACADEMIEJAAR

4. Welk geloof wordt bedoeld? Het gaat om het zaligmakende geloof. Dus niet om een historiëel, tijd- of wondergeloof.

Hoofdstuk 2. Kennis en geloof

Stoïcijnse levenskunst

Transcriptie:

De verbeelding van het denken Geschiedenis van de westerse & oosterse filosofie geheel herziene druk Jan Bor en Errit Petersma Met een inleiding van Connie Palmen Th. de Boer C. Ceton G. Chemparathy R. Fontaine H. Haenen E. van Leeuwen P. Lemmens C. Offermans H. Philipse L.M. de Rijk S. van Tuinen A.J. Vanderjagt C. Verhoeven H. Visser S. IJsseling E. Zürcher M.m.v. C. Anbeek S.C.A. Drieman L. Ramaker Uitgeverij Atlas Contact Amsterdam/Antwerpen

Inhoud Over de bijdragen 18 Inleiding Connie Palmen 19 1 DE OUDHEID Het begin van de Griekse filosofie 27 Mythe 29 Het woord filosofie 29 De presocraten 32 Anaximander 33 Pythagoras 34 Heraclitus 35 Xenophanes 35 Parmenides 36 De Eleaten 37 Democritus 38 Anaxagoras 39 De sofisten 41 Retoriek en vorming 42 Socrates 45 Tweede vaart 47 Weten als niet-weten 47 Plato 50 Lof van de wijsbegeerte 52 Symboliek van de verticaliteit 52 De ideeënleer 54 De allegorie van de grot 55 Systematisering 56

Aristoteles 60 Leerling en meester 61 Terminologie 63 Logica en wetenschapsleer 64 Denken over zijn 65 Vermogen en werkelijkheid 67 De term metafysica 69 Fysica 70 Psychologie 70 Ethiek 72 Athene en Rome 74 De Stoa 75 Seneca 76 Epicurisme 78 Leontion 80 Scepticisme 80 Sextus Empiricus 82 Platonisme en neoplatonisme 84 Systematisering 84 De allegorische verklaring 86 Plotinus 87 Een constante in de antieke filosofie 89 Hypatia 90 Proclus 91 Wijsbegeerte en christendom 93 De apologeten 94 Augustinus 94 Boëthius 99 2 INDIA Doctrines van het Indiase denken 103 De Indiase filosofie 103 Religieuze achtergrond 104 De leer van het karma 105 De leer van de wedergeboorte 107 De leer van de uiteindelijke verlossing 108 De leer van de periodieke ontbinding en herschepping van het universum 110

De leer van de eeuwigheid van de ziel en de oermaterie 110 De oorsprong 112 De Veda s als de bron van het hindoeïsme 113 De filosofie van de Upanisads 115 De kwestie van de ultieme realiteit 116 De filosofie van de Bhagavadgita 119 De filosofie van het jainisme 121 Het universum 122 Kennis en waarheid 125 De leer van gebondenheid en bevrijding 126 Het Indiase materialisme 129 Uitgangspunten en kenleer 129 De boeddhistische filosofie 132 Het boeddhisme als religie 132 De vier edele waarheden 134 De leer van het afhankelijk ontstaan 136 De leer van de vergankelijkheid of tijdelijkheid van de dingen 138 De leer van het niet-zelf 138 De personalisten 140 De sarvastivadins 142 Andere hinayanascholen 143 De mahayanascholen 143 Nagarjuna en de madhyamika s 145 De leer van de Leegte 148 De yogacarins: Asanga en Vasubandhu 149 De leer van het uitsluitend bewustzijn 151 De leer van het opslagbewustzijn 152 De boeddhistische logica: Dignaga 153 De hindoeïstische filosofie 155 Het samkhyasysteem 156 Samkhyakosmologie 157 Bevrijding volgens de samkhya 159 Het yogasysteem 160 Het nyaya-vaisesikasysteem 162 Nyaya-vaisesika over bevrijding 164 Het mimamsasysteem 165 De kosmologie van de mimamsaka s 167 Bevrijding volgens de mimamsaka s 167 De vedantascholen 168 Sankara en de advaita-vedanta 168

Bevrijding volgens de advaita 172 De visistadvaita-vedanta: Ramanuja 172 Visistadvaita over bevrijding 175 De dvaita-vedanta: Madhva 176 3 CHINA De klassieke periode 183 De Strijdende Staten 183 Centrale vraagstelling van het Chinese denken 185 De rivaliserende scholen 186 Confucius ethische filosofie 188 Het ideaal van moreel leiderschap 191 Mencius en Xunzi 193 Het vroege daoïsme: Laozi en Zhuangzi 196 De dao of Weg 200 Tegenstroom 202 Het legalisme 203 De wet als grondslag 204 De school van yin en yang 205 Zou Yans synthese 207 Het vroege keizerrijk 210 De Han-dynastie (206 v.chr.-220 n.chr.) 210 De triomf van het confucianisme 211 De Han-synthese: Dong Zhongshu 214 Huainan zi: de daoïstische synthese 215 Het scepticisme van Wang Chong en latere critici 218 Ban Zhao 219 De late Han-periode 221 De vroege Chinese Middeleeuwen 223 Drie eeuwen van verdeeldheid 223 Confucianisme en neodaoïsme 225 He Yan en Wang Bi 226 Xiang Xiu en Guo Xiang 227 Het religieuze daoïsme 228 De introductie van het boeddhisme 231 Boeddho-neodaoïsme 234 Sengzhao 236 Leerstellige differentiatie 238

De bloeitijd van het boeddhisme 241 De Sui-dynastie (589-618) en de Tang-dynastie (618-906) 241 De scholen van het boeddhisme: de Tiantaien de Huayan-school 242 De school van het Reine Land 244 Het zenboeddhisme 245 De neoconfucianistische synthese 250 Het premoderne China 250 Het neoconfucianisme 252 De ideeënleer van Zhu Xi 254 Andere stromingen 258 4 HET NABIJE OOSTEN De islamitische filosofie 265 Vertalingen 265 Karakteristieken en thema s 267 De vroegste periode 269 Al-Farabi 270 Avicenna 271 Voortzetting en reactie 274 Al-Ghazali 275 Bloeiperiode in het Westen 276 Averroës 277 De joodse filosofie 281 Ontstaan 281 Ontwikkeling en karakterisering 282 Beginfase 284 Ontwikkeling van het neoplatonisme 287 Opkomst van het aristotelisme 290 Maimonides 291 Dertiende en veertiende eeuw 294 5 DE MIDDELEEUWEN Was de middeleeuwse filosofie typisch middeleeuws? 299 De harmonie van geloof en rede 299 Periodisering 300

Van Boëthius tot het jaar 1000 302 De invloed van Boëthius 302 Johannes Scottus Eriugena 304 De scholastieke methode 305 De autoriteitsidee 307 De rol van de logica 308 Bronnenmateriaal 309 Anselmus van Canterbury 311 Geloof en weten 312 De achtergrond 313 Het godsbewijs van Anselmus 315 Geloof op zoek naar inzicht 316 Anselmus ethiek 318 Pierre Abélard 319 De universaliënkwestie 321 Abélards oplossing 323 Abélards ethiek 325 Wil en intentie 326 Na Abélard tot omstreeks 1200 327 Hildegard van Bingen 329 Thomas van Aquino 331 De terministische logica 333 Metafysische discussies vóór Thomas 333 Thomas Aristoteles-interpretatie 335 Zijnsmetafysica 337 Het hoogste zijn 337 De leer van de zijnsanalogie 338 Zijn als veroorzaakt-zijn 339 Radicale contingentie 340 Johannes Duns Scotus 342 Zijn en kennen 342 Antropologie 344 Ethiek 345 William van Ockham en tijdgenoten 347 Uitgangspunten en beginselen 348 Conceptualisme 349 Zijnsleer 350 Metafysica en taal 351 Johannes Buridanus 351 De afwijzing van Aristoteles: Auriol en Autrecourt 352

De neoplatonische traditie 355 De leer van het intellect 356 Meister Eckhart 357 6 DE RENAISSANCE Wedergeboorte en vernieuwing 361 De verhouding tot de Middeleeuwen 362 Humanistische studies 365 Francesco Petrarca 367 Petrarca s geestverwanten 368 Querelle des Femmes 369 Girolamo Savonarola 371 Niccolò Machiavelli 371 Humanisme en Reformatie 373 Bespiegelingen over de werkelijkheid 375 Raymundus Lullus als voorloper 377 Het project van Lullus 378 Cusanus 379 Georgios Gemistos Plethon 382 Marsilio Ficino 383 Giovanni Pico della Mirandola 385 Latere bespiegelingen 386 De onsterfelijkheid van de ziel 387 Het debat 388 Pietro Pomponazzi 389 Scepsis 392 De wetenschappelijke methode 393 Lorenzo Valla 394 Rudolf Agricola 395 7 DE ZEVENTIENDE EN ACHTTIENDE EEUW Barok en Verlichting 401 Natuurwetenschappelijke revolutie 402 Wetenschap en geloof 404 Opvattingen over kennis en werkelijkheid 405 Politieke filosofie en geschiedenis 407

René Descartes en het rationalisme 408 Het continentale rationalisme 410 Descartes methodologie 411 Natuurwetenschap 411 Metafysica 412 Dualisme, moraal en geneeskunde 414 Christina van Zweden 416 Blaise Pascal 418 Het ongeluk van de eeuw 418 Een nieuwe apologie van het christendom 420 Benedictus de Spinoza 422 Substantie en causaliteit 424 De lange mars door de emoties 425 Gottfried Wilhelm Leibniz 428 Laten we rekenen 429 De twee labyrinten 431 Monadologie en harmonie 433 John Locke en het empirisme 436 Het Britse empirisme 436 Thomas Hobbes en de politieke filosofie 438 Locke: de oorsprong van de ideeën 441 Taal en betekenis 444 De grenzen van de kennis 445 Lockes politieke filosofie 447 George Berkeley 449 Immaterialisme 449 Natuurwetenschap en metafysica 452 David Hume 454 In het voetspoor van Newton 455 Over betekenis 457 Causaliteit en inductie 458 Scepticisme en naturalisme 459 De Verlichting in Duitsland en Frankrijk 461 Wetenschappelijke ontwikkelingen 462 Giambattista Vico en Johann Gottfried Herder 463 De eeuw van Frederik de Grote 464 Montesquieu 465 Voltaire 466 Jean-Jacques Rousseau 467

Immanuel Kant 471 Drie theoretische problemen 473 De copernicaanse wending 475 Vrijheid en determinisme 477 Ethiek 478 De derde Kritik 480 8 DE NEGENTIENDE EEUW Technologie, biologie en geschiedenis 485 De Industriële Revolutie 485 Natuurfilosofie 486 Evolutietheorie 488 Historisch bewustzijn 489 Filosofie van de geschiedenis 491 Het Duitse idealisme 493 Romantiek 493 Johann Gottlieb Fichte 494 Friedrich von Schelling 497 Caroline Schlegel-Schelling 501 Georg Wilhelm Friedrich Hegel 503 Het systeem 504 Fenomenologie van de geest 505 Logica 506 Encyclopedie 506 Geschiedenis 508 Kunst 509 Religie 510 Filosofie 511 Van Schopenhauer tot Kierkegaard 512 Arthur Schopenhauer 512 Ludwig Feuerbach en Max Stirner 514 Søren Kierkegaard: waarheid als subjectiviteit 517 Existentie en vrijheid bij Kierkegaard 519 Karl Marx 521 De vroege socialisten 522 Historisch materialisme 523 Geschiedenis en klassenstrijd 524 Arbeid 525

Kapitaal 526 Het programma 527 De Franse filosofie 529 Antoine-Louis-Claude Destutt de Tracy 529 François-Pierre Gonthier Maine de Biran 530 Claude Henri de Saint-Simon 532 Het positivisme van Auguste Comte 533 Comte: fundering van de sociologie 535 Alexis de Tocqueville 536 De Britse filosofie 539 Jeremy Bentham en het utilitarisme 539 James Mill 540 John Stuart Mill 541 Harriet Taylor Mill 544 Herbert Spencer 545 De neokantianen 547 Het begin van de wetenschapsfilosofie 549 Pierre Duhem 550 Ernst Mach 550 Friedrich Nietzsche 552 Nietzsche lezen 553 Filologie en retorica 554 Taal en interpretatie 554 Genealogie 555 De wil tot macht 556 Nihilisme 557 De eeuwige terugkeer 557 Herwaardering van alle waarden 559 9 DE TWINTIGSTE EEUW Omwenteling en crisis 563 De omwenteling rond 1900 563 De crisis 566 Revolte en kritiek op het moderne denken 568 Henri Bergson en het pragmatisme 571 Bergsons tijdfilosofie 572 Nadere uitwerking 574 Charles Sanders Peirces pragmatisme 575

Logica en semiotiek bij Peirce 576 William James 578 John Dewey 580 Edmund Husserl en de fenomenologie 582 Franz Brentano 582 Edmund Husserl: antipsychologisme en descriptieve psychologie 583 Transcendentaal idealisme 587 Het grondslagenonderzoek 589 Gottlob Frege 589 Luitzen Egbertus Jan Brouwer 591 Bertrand Russell 592 Alfred North Whitehead 595 Grondslagen van de wiskunde 596 Hans Reichenbach 597 Rudolf Carnap 598 Ludwig Wittgenstein en de Wiener Kreis 601 De Tractatus 603 Filosofische onderzoekingen 605 De Wiener Kreis rond Moritz Schlick 606 Susanne Langer 609 Martin Heidegger, existentialisme, hermeneutiek 610 Martin Heidegger: zijn en tijd 611 De ontologische differentie 613 De latere Heidegger 614 Jean-Paul Sartre: zijn en niets 615 Sartres ethiek 617 Simone de Beauvoir 619 Maurice Merleau-Ponty 621 Emmanuel Levinas 622 Hans-Georg Gadamer 624 De analytische filosofie 626 De pioniers: George Edward Moore en Clarence Irving Lewis 627 Willard Van Orman Quine en de filosofie van de ideale taal 629 John Langshaw Austin en de filosofie van de gewone taal 631 De filosofische analyse 633 De filosofische logica 634 Filosofie Oost-West 636 India 636 Sarvepalli Radhakrishnan 637

China 638 Fung Yulan 639 Japan 640 Nishida Kitaro 641 Nishitani Keiji 643 Afrikaanse filosofie 645 Henry Odera Oruka en sage-filosofie 645 Sophie Olúwolé en het Ifa Corpus 648 Kwasi Wiredu en zijn filosofie van politieke consensus 650 Paulin Hountondji, strijdbaar cultuurfilosoof 653 Kwame Gyekye: traditie en moderniteit 656 De Frankfurter Schule 659 Max Horkheimer 660 Het Zeitschrift 662 Theodor Wiesengrund Adorno 664 Herbert Marcuse 667 Jürgen Habermas 668 Hannah Arendt 671 De wetenschapsfilosofie 674 Karl Raimund Popper 674 Thomas Kuhn en Imre Lakatos 675 Van structuralisme tot postmodernisme 678 Claude Lévi-Strauss en Roland Barthes 679 Jacques Lacan 681 Michel Foucault 682 Louis Althusser en Gilles Deleuze 685 Jean-François Lyotard 687 Jacques Derrida 688 Richard Rorty 689 Charles Taylor 691 Genderfilosofie 693 Luce Irigaray 695 Julia Kristeva 697 Judith Butler 698

10 DE EENENTWINTIGSTE EEUW Na het postmodernisme: verdieping van de crisis 703 Uitzonderingstoestand 703 Terugkeer van de grote verhalen 704 De crisis van de universiteit 706 Realisme 707 Een nieuwe verstandhouding met kunst en techniek 708 Politieke filosofie en subjectiviteit 710 Giorgio Agamben 710 Slavoj Žižek 712 Martha Nussbaum 713 Antropoceen en posthumanisme 715 Peter Sloterdijk 715 Bruno Latour 717 Evolutie en cognitie 720 Daniel Dennett 720 Het einde van het einde van de filosofie 722 Alain Badiou 722 Quentin Meillassoux 724 Kunst en techniek 727 Jacques Rancière 727 Bernard Stiegler 729 Over de auteurs 732 Bibliografie 736 Verantwoording illustraties 740 Register 743

1 DE OUDHEID

Het begin van de Griekse filosofie Om iets zinnigs te kunnen zeggen over het begin van de filosofie is het nodig tevoren enige notie te hebben van wat filosofie is. Wanneer we filosofie zonder meer gelijkstellen met nadenken, moeten we eenvoudig constateren dat zij zo oud is als de mensheid en dat hetgeen voordien heeft plaatsgevonden niet tot de menselijke geschiedenis behoort, maar tot de biologische evolutie. Het begin van de filosofie valt dan samen met het moment waarop levende wezens denkende wezens werden. Hier zal een wat striktere omschrijving van filosofie worden gehanteerd. De bedoeling daarvan is niet alleen de mogelijkheid te scheppen een begin te bepalen op de lijn van de geschiedenis, maar tegelijk ook een zekere mate van eenheid te brengen in het verslag van de ontwikkeling van de filosofie. Ofschoon in de loop van deze ontwikkeling ongeveer elke vorm van denken, van de meest speculatieve tot de meest getoetste, in de filosofie is geïntegreerd, zodat die alle weten en denken ging omvatten, zal dit deel uitgaan van datgene wat doorgaans als het begin van de filosofie wordt omschreven: het punt waarop het denken op een beslissende manier van karakter verandert door zichzelf in zijn reflecties te betrekken. Filosofie is niet zonder meer denken, speculatief of niet, maar denken óver het denken, en denken óver de werkelijkheid, beschouwd als datgene wat te denken geeft, via de omweg van een reflectie over het denken. In deze opvatting begint de filosofie wanneer een voorafgaande manier van denken tot voorwerp van kritiek en reflectie wordt. Filosofie is dus, als product van een geschiedenis, minstens een generatie jonger dan de mensheid. Haar geschiedenis is er een van een voortdurend verlies aan vanzelfsprekendheid en van kritiek op eerdere denkers, hun pretenties en vanzelfsprekendheden. Hierdoor is zij ook in een andere dan de gebruikelijke zin geschiedenis, meer dan een verhaal van gebeurtenissen en meer dan een losse verzameling van anekdoten en curiosa. Haar onderwerp blijft hetzelfde en van dat onderwerp kunnen we zeggen dat het zich in de loop van die geschiedenis ontwikkelt.

28 de oudheid Spreken over dit begin houdt in dat er een voorfilosofische manier van denken is of wordt verondersteld die een zekere heiligheid bezit en waartegen de filosofie als kritiek en als reflectie in verzet komt. Door dit verzet veroorzaakt zij een knik in een lijn van de geschiedenis, die zich als herhaling van gedragspatronen leek te ontwikkelen; die knik kunnen we het begin van de filosofie en haar geschiedenis noemen. Wat daarna komt, is niet een nieuwe rechte lijn, maar een beweging die sporen achterlaat in de vorm van een zigzaglijn, een spiraal of een grillige figuur waarin helemaal geen lijn valt te ontdekken. Enig patroon is niet bij voorbaat vast te stellen, al ligt het wel voor de hand aan te nemen dat met het toenemende verlies aan vanzelfsprekendheid de vooruitgang, of alleen al het loutere doorgaan van hetzelfde proces, het aantal vragen eerder zal vergroten dan een vast bestand van definitieve zekerheden zal opleveren. Als radicalisering van de verwondering, waarmee volgens Plato en Aristoteles de filosofie begint, kan zij niet ver voorbij haar eigen begin komen zonder van karakter te veranderen en over te gaan in positieve wetenschap of terug te vallen in de mythe. MACEDONIË Zwarte Zee Olympus THESSALIË Delphi Thebe Megara ATTICA Corinthe Athene SPARTA Egeïsche Zee LESBOS Troje SAMOS Ephese Milete ANATOLIË Ionische Zee RODOS 0 250 km KRETA Knossos CYPRUS [8015] Kartomedia.nl Griekenland van 800 tot 600 v.chr.

het begin van de griekse filosofie 29 mythe Mythe is hier een globale aanduiding van een voorfilosofische manier van denken, waarin het denken zo weinig obstakels lijkt te ontmoeten, dat het zelf en zijn pretenties nog niet tot voorwerp van kritiek zijn geworden. De benaming is vaag en heeft niet alleen betrekking op verhalen over goden en de oorsprong van de wereld, maar in het algemeen op een manier van denken waarvan de resultaten eerder in een verhaal dan in een betoog worden uitgedrukt. De mythe gaat vooraf aan de filosofie: zij spreekt over de fundamenten van de wereld en de samenleving met de pretentie die te verklaren. Op het moment dat de filosofie zich ontwikkelt, in de zevende eeuw voor Christus, hebben de verschillende Griekse samenlevingen hun eigen lokale mythen en een daarop steunende maatschappelijke orde. Een van de redenen waarom de filosofie haar intrede doet, moet erin gelegen zijn dat in de ontmoeting met andere culturen die lokale mythen en overgeleverde wijsheden onder druk komen te staan en hun vanzelfsprekendheid beginnen te verliezen. Dat gebeurde in havensteden en handelscentra aan de kust van Klein-Azië, waarvan Milete, de bakermat van de zogenoemde Ionische natuurfilosofie, er een was. De filosofie heeft hierbij een functie die te vergelijken is met die van het gestandaardiseerde muntgeld, dat vanaf de zevende eeuw in omloop kwam: zij geeft de overgeleverde mythen een universeel en wereldlijk karakter en treedt al bij haar vroegste vertegenwoordigers, zoals Xenophanes (zesde eeuw v.chr.), in concurrentie met het oudste medium: de poëzie. In deze lijn beschouwt Aristoteles in zijn kritische terugblik op vroegere filosofen de mythedichters Homerus en Hesiodus als verre voorgangers. Elders spreekt hij de veronderstelling uit dat de mythen restanten zijn van een vroegere filosofie. In elk geval beschouwt hij degene die van mythen houdt in zekere zin als iemand die van wijsheid houdt, een filosoof, omdat de mythe volop stof tot verwondering geeft en daarmee de aanleiding is tot het ontstaan van wijsgerige reflectie. het woord filosofie Wanneer men ervan uitgaat dat de filosofie bij de Grieken ontstaat als een kritische reflectie op een tot dan toe gangbare manier van denken die we mythisch kunnen noemen, betekent dit ook dat de reflectie op de eigen status en pretenties niet uitsluitend het kenmerk is van de latere

30 de oudheid filosofie, bijvoorbeeld die van Kant. Die reflectie vormt een onlosmakelijk onderdeel van wat wij, in tegenstelling tot andere manieren van denken en andere methoden van onderzoek, filosofie noemen. Dat blijkt al meteen uit de naam die zij zichzelf geeft: filosofia. Het gaat niet om een vanzelfsprekende en definitieve wijsheid, die als een kostbare verworvenheid, te vergelijken met de techniek van bijvoorbeeld pottenbakken of het geheim van de smid, van de ene generatie op de andere kan worden doorgegeven, maar om het denken daarover en het zoeken daarnaar. Mogelijk ook geeft zij zichzelf de naam niet, maar legt zij al een bestaand woord dat iets als leergierigheid betekent, etymologisch uit als verlangen naar wijsheid. Sofia betekent aanvankelijk, vrij neutraal, kennis of vaardigheid, ook in praktische zin. De zeven wijzen, voorgangers van de presocraten, waren toonbeelden van die sofia. Maar de reflexieve uitleg van het woord heeft het gewonnen en wordt telkens herhaald, bijvoorbeeld door Plato in zijn dialoog Symposium, waar hij er nog aan toevoegt dat alleen de goden echt wijs zijn. De eros, ook die van de wijsgeer, die immers begerig is, beweegt zich tussen de armoede of het niet-weten en de rijkdom of het weten. De goden filosoferen niet omdat zij al wijs zijn en dus niet hoeven te verlangen wijs te worden. De onwetenden en ongeïnteresseerden filosoferen ook niet omdat zij niet het gevoel hebben iets te missen. Zonder een besef van eigen onwetendheid komt de filosofie niet van start. Dat beginsel is door Socrates met nadruk uitgesproken, maar het ligt ook al ten grondslag aan het denken van zijn voorgangers, voor zover die een onderscheid maakten tussen de definitieve wijsheid en het streven daarnaar of tussen gefundeerde kennis en willekeurige opinie. Dat onderscheid kan niet tot stand komen zonder een vorm van kritiek op vroegere denkers en op de pretenties van het denken in het algemeen. Een groot deel van de Griekse filosofische teksten is dan ook geschreven vanuit deze reflectie op het eigen denken en dat van voorgangers. Het is dus minder een inleiding tot of een bijdrage aan iets wat al bestaat en een vaste vorm heeft gevonden, zoals de wiskunde, astronomie en geneeskunde, dan wel een aansporing tot wakker worden en denken, of een poging de filosofie als een zelfstandige manier van denken te funderen. De onderdelen van het gebied dat de wijsbegeerte in de loop van de eeuwen is gaan bestrijken, kunnen rechtstreeks uit deze reflectie worden afgeleid: de kenleer is een denken over het denken en zijn pretenties, de metafysica is een denken over de relatie van denken en werkelijkheid, en

het beg i n van de gr iek se filosofie 31 De zeven wijzen. Mozaïek in Pompeï. de antropologie is een denken over het denkend wezen. Juist de filosofie denkt dan ook vanouds de mens als denker, terwijl hij door dichters als sterveling wordt gedefinieerd. Voorts is de ethiek een denken over de relatie tussen denken en handelen. In dit lijstje ontbreekt de natuurfilosofie, waarop volgens de traditionele opvatting bij de presocraten de nadruk ligt. Zij is te beschouwen als een onderdeel van de metafysica. De verbeelding van het denken 31 Elgraphic - Vlaardingen 12-11-14 15:30

De presocraten De naam presocraten is pas in de negentiende eeuw gegeven aan de filosofen die vóór Socrates leefden of buiten de sfeer van zijn invloed bleven. Ofschoon de aanduiding louter chronologisch is, heeft zij ook al bij Nietzsche de pretentie te suggereren dat de filosofen vóór Socrates nog niet waren aangetast door de decadentie die zijn optreden inluidde. De voorplatoonse filosofie is in de ogen van Nietzsche gezond en aards, vanaf Plato is de filosofie gericht op het metafysische en op een imaginaire wereld achter en boven de gegeven wereld. Vanuit een heel andere opvatting over de geschiedenis en de lijn die zij vormt, kan de naam ook in verband worden gebracht met de veronderstelling dat het begin van de filosofie iets kinderlijks en primitiefs had en dat bij Socrates en Plato de filosofie pas echt begint. In beide opvattingen wordt aan Socrates een beslissende invloed toegeschreven en wordt zijn optreden beschouwd als een knik in de lijn van de geschiedenis. Al in de Oudheid gold Socrates als degene die een omwenteling in de wijsbegeerte teweegbracht. Cicero omschrijft deze omwenteling als volgt. In een vroegere fase van de filosofie werd door filosofen een studie gemaakt van de getallen en bewegingen en van de vraag waaruit alles ontstaat en waarin het weer terugvalt. Ook bestudeerden zij gretig de grootte, onderlinge afstanden en banen van de sterren en al het andere dat aan de hemel is waar te nemen. Maar Socrates riep als eerste de filosofie van de hemel naar beneden, gaf die haar plaats in de steden, bracht haar zelfs binnen in de huizen en eiste van haar dat zij haar aandacht zou richten op het leven, de levenswijze, op vraagstukken van goed en kwaad. Deze kenschets is misleidend wanneer de omwenteling zonder meer wordt opgevat als een gebeurtenis die bepalend is voor alle filosofen en voor de hele filosofie. Zij heeft vooral betrekking op Socrates zelf en zijn ontwikkeling als filosoof. Ook filosofen vóór hem dachten na over kwesties van ethische aard en filosofen na hem speculeerden over de natuur en over kosmische vraagstukken. De naam presocraten is dus wat slordig gekozen en suggereert meer dan historisch is te verantwoorden.

de presocraten 33 De presocraten vertegenwoordigden niet een primitief voorstadium dat pas in het licht van Socrates zijn ware betekenis krijgt, zij vormden geen homogene groep of school, zij beoefenden niet alleen de natuurfilosofie en leefden niet allemaal vóór Socrates. Bovendien zijn de veranderingen die aan Socrates worden toegeschreven voor een deel ook het gevolg van het optreden van zijn tijdgenoten: de sofisten. anaximander Aristoteles overzicht van de geschiedenis van de filosofie in het eerste boek van de Metafysica wordt niet helemaal terecht beschouwd als de vroegste geschiedenis van de filosofie. Het is onderdeel van een fundamentele bespiegeling over de aard van de filosofische kennis als wijsheid, door Aristoteles opgevat als kennis van de eerste oorzaken. In die beschouwing worden de voorafgaande denkers kritisch betrokken, maar ook vóór Aristoteles volgden bijvoorbeeld Xenophanes, Heraclitus en Plato deze methode, waarin zij zich tegen vroegere filosofen afzetten. Filosofie is vanaf het begin ook een weigering louter leerling te zijn en kritiekloos een traditie te volgen. De elementen (archai) waarover bij Aristoteles wordt gesproken, worden opgevat als de eerste oorzaken waarnaar de wijsgeer op zoek is om tot echte wijsheid en kennis te komen. Zij zijn dus de beginselen van de kenbaarheid van de wereld. Die beginselen, zegt Aristoteles, werden door de vroege filosofen uitsluitend materieel opgevat: Thales van Milete (ca. 624-ca. 545), de eerste natuurfilosoof hij voorspelde de zonsverduistering van 585 voor Christus en droeg daardoor bij tot de ontmythologisering van de kosmos, noemde het water de oorzaak van alles, dus datgene waaruit alles begrepen kan worden. Voor Anaximenes was het de lucht, voor Heraclitus het vuur, terwijl Empedocles vier wortels of elementen aannam. Anaximander (611-547) uit Milete, een plaats waar culturele verschillen onder een gezamenlijke noemer moesten worden gebracht, is de eerste filosoof van wie een tekst bewaard is gebleven. Deze is te vinden in een commentaar van de neoplatonist Simplicius (zesde eeuw n.chr.) op de Fysica van Aristoteles. Het is niet helemaal duidelijk waar Anaximander zelf aan het woord is en waar zijn gedachtegang door Simplicius wordt samengevat. Wat wel blijkt is dat zijn aandacht even sterk is gericht op het vergaan van de dingen als op het ontstaan ervan, en dat hij begin en einde op een cirkel bijeenbrengt. Ontstaan en vergaan wisselen

34 de oudheid elkaar af in een cyclus, zoals de seizoenen. Die cyclus is niet alleen een beginsel van ordening, maar ook een beeld van onvergankelijkheid en eeuwige terugkeer. De cyclische opvatting van de tijd, waarin gebeurtenissen kenbaar zijn door hun herhaling en begrepen kunnen worden als verwerkelijking van een al sluimerend aanwezige mogelijkheid, staat tegenover de lineaire opvatting, waarin de gebeurtenissen zich maar één keer voordoen en onvoorspelbaar zijn. De tekst luidt als volgt. Anaximander uit Milete, zoon van Praxiades, was opvolger en leerling van Thales. Van hem is de uitspraak dat het beginsel en het element van wat er is het onbepaalde (apeiron) is, waarbij hij als eerste die benadering voor het beginsel invoerde. Hij zegt dat het beginsel niet water is en evenmin enig ander van die dingen die element worden genoemd, maar een wezen van heel andere aard, dat onbepaald is, waaruit alle hemelen en alle werelden zouden ontstaan. En de elementen waaruit de dingen ontstaan, daarin gaan ze naar behoren weer over bij hun vergaan (zegt hij), want ze geven elkaar recht en boete voor hun ongerechtigheid volgens de orde van de tijd. En zo praat hij daarover in rijkelijk poëtische bewoordingen. pythagoras Van de legendarische Pythagoras uit Samos (zesde eeuw v.chr.) is, ondanks zijn faam en het onder zijn aanhangers circulerende gezegde Hij heeft het zelf gezegd, geen woord bewaard gebleven. Heraclitus, die in de tijd dicht bij hem stond, had een afkeer van hem, maar bij andere filosofen, onder wie Plato, is zijn invloed duidelijk aanwezig. De school van Pythagoras was een religieuze gemeenschap met een strenge leefregel. De leerlingen geloofden in de onsterfelijkheid van de ziel en vatten de ordening van de wereld op naar wiskundig model. Begrijpen was voor hen: een mathematisch model herkennen in de verschijnselen. Deze herkenning vraagt om een reflectie die zich van de waarneming losmaakt. Theophrastus, leerling van Aristoteles, schrijft over Alcmaeon van Croton, een pythagoreeër uit de vijfde eeuw: Hij zegt namelijk dat de mens van andere wezens verschilt, doordat hij als enige begrijpt, en de andere wel waarnemen maar niet begrijpen. Philolaus uit Thebe, tijdgenoot van Socrates, vat de leer aldus samen: Alles wat gekend wordt, heeft een getal in zich, want het is niet mogelijk dat er iets gedacht of gekend wordt zonder dat.

de presocraten 35 Heraclitus. Munt uit Ephese. heraclitus Blijkens de overvloedige stroom van literatuur over Heraclitus (ca. 500 v.chr.) heeft men heel wat moeite gehad met zijn weerbarstige werk. Wat allereerst door de lectuur van de fragmenten wordt afgestraft, is het kosmologische simplisme dat bij Heraclitus alles vuur zou zijn en weer in vuur opgaat. Ook Alles stroomt is twijfelachtig. Maar het woord alles is wel een van de favorieten in Heraclitus taal: het vertolkt op welsprekende manier de pretentie van zijn denken het zijnde in zijn geheel te bestrijken. xenophanes Een van de oudere filosofen tegen wie Heraclitus zich afzet, is naast Pythagoras de uit Colophon afkomstige en naar Zuid-Italië getrokken Xenophanes (577-480). Heraclitus verwijt hem veelweterij zonder innerlijke samenhang. Van zijn kant had Xenophanes zelf kritiek uitgeoefend op Homerus en Hesiodus vanwege de misleidende voorstelling die zij van de goden gaven, een kritiek die door Heraclitus wordt gedeeld. Zo luidt een tekst: Alles hebben Homerus en Hesiodus aan de goden toegeschreven wat bij mensen schande en smaad is: stelen, overspel en elkaar bedriegen. Ook heeft Xenophanes gezegd: Als runderen en leeuwen handen hadden of met handen konden schilderen en kunstwerken konden voltooien zoals mensen, dan zouden paarden het uiterlijk van goden schilderen gelijkend op dat van paarden en runderen, en ze zouden hun lichamen precies zo uitbeelden als elke soort er zelf uitziet. Daarnaast geeft Xenophanes nadrukkelijk blijk van reflectie over de gangbare manier van denken in een lof van de filosofie, een genre dat door latere filosofen veelvuldig werd beoefend. Maar de filosofie die hij prijst, heeft bij hem al sceptische trekken. Als iemand door de snelheid

36 d e ou dhei d Strijdwagen. Vaasafbeelding. van zijn voeten een overwinning behaalt, of in de vijfkamp, op de plaats waar het heiligdom van Zeus ligt, bij de stromen van Pisa in Olympia, of in het worstelen, of als hij de kunst van het pijnlijke vuistgevecht verstaat of de verschrikkelijke strijd die ze pankration noemen, dan zal hij voor zijn medeburgers roemrijker zijn om naar te kijken, hij zal een duidelijk zichtbare plaats vooraan bij de wedstrijden krijgen en in zijn onderhoud zal worden voorzien uit het bezit van het volk, namens de gemeenschap, en een geschenk zal hij krijgen dat voor hem een kostbaar kleinood is. Ook als hij met zijn paarden wint, zal hij dat alles verwerven, hij die dat niet in dezelfde mate verdient als ik. Want meer waard dan de kracht van mannen en paarden is onze wijsheid. Maar willekeurig in hoge mate wordt van die conventie uitgegaan en het is niet rechtvaardig de voorkeur te geven aan kracht boven gedegen wijsheid. parmenides Hoe het precies is, heeft geen mens nog gezien, en er zal ook nooit iemand zijn die een juist inzicht heeft inzake de goden en alles wat ik ter sprake breng. Want zelfs als het iemand lukt in de hoogste mate iets te zeggen dat volmaakt is, dan weet hij het toch niet echt zelf: een mening is over alle dingen gevormd. Wat Xenophanes in deze regels uitspreekt, is niet een individuele inval waarmee hij alleen staat in de geschiedenis van de filosofie. Telkens weer leidt de kritiek op voorgangers tot reflectie op de macht van het denken zelf en tot een vorm van scepsis, op zijn minst in die zin dat De verbeelding van het denken 36 Elgraphic - Vlaardingen 12-11-14 15:30

de presocraten 37 een scherp onderscheid wordt gemaakt tussen wat echte zekerheid vertegenwoordigt en wat niet meer is dan een gissing of mening (doxa). Van Parmenides (rond 500 v.chr.), die een tijdgenoot van Heraclitus was en in Elea in Zuid-Italië woonde, kon zelfs Aristoteles geen natuurfilosoof maken en misschien is dat een reden waarom hij hem niet goed wist te plaatsen in zijn historisch overzicht van de filosofie. Een andere reden kan zijn dat hij hem, ondanks een zekere bewondering die hij voor hem voelde, ervan verdacht een scepticus of relativist te zijn. De fragmenten die van het leerdicht van Parmenides zijn bewaard, en waarin een godin aan het woord is, maken duidelijk dat hij de invloed van Xenophanes heeft ondergaan. Het zijnde heeft bij hem de eenheid en de onveranderlijkheid die Xenophanes aan de godheid toeschreef. Over dat zijnde is een bescheiden vorm van kennis mogelijk die betrouwbaar is, namelijk het besef dat het er is. Omtrent het hoe en waarom zijn de mensen op veranderlijke en feilbare meningen aangewezen. de eleaten Naar de invloed die Parmenides uit Elea heeft uitgeoefend, wordt een bepaalde school in de Griekse filosofie de Eleatische genoemd. In deze school valt de nadruk op de eenheid en onveranderlijkheid van het zijnde, dit in tegenstelling tot de leer van de eeuwige verandering, die Heraclitus zou hebben gepredikt. Plato spreekt van de strijd tussen de stilzetters en de vloeienden ; zijn filosofie wordt in verband gebracht met een poging de tegenstelling tussen die richtingen te verzoenen. Nu is het bij Parmenides niet zonder meer duidelijk of hij spreekt over de eenheid en onveranderlijkheid van alle zijnden tezamen, de grote, onverschillige som van alles wat er is, dan wel van elk zijnde op zichzelf en wel voor zover het voorwerp is van het besef dat het er is. In dat laatste geval wordt door hem de verandering niet ontkend, evenmin als de beweging, maar wordt ze alleen van de wijsgerige belangstelling uitgesloten. Die concentreert zich op de absoluutheid van het zijnde en van het besef dat het er is. Daarom is het te begrijpen dat Aristoteles Parmenides rekent tot de afysici, de filosofen die zich niet interesseren voor natuurfilosofische vraagstukken en daarom bijvoorbeeld de tijd negeren. Zeno (eerste helft vijfde eeuw v.chr.), leerling en vriend van Parmenides, heeft een poging gedaan te bewijzen dat onze begrippen van tijd en beweging problematisch zijn. Een van de paradoxen van Zeno heeft Achilles in de hoofdrol. Achilles kan een schildpad die bij een wedstrijd

38 de oudheid Adriatische Zee Rome ITALIË Napels SARDINIË Tyrrheense Zee Elea THESSALIË AFRIKA Ionische Zee SICILIË Agrigentum 0 250 km [8015] Kartomedia.nl Zuid-Italië. een voorsprong krijgt nooit inhalen, aangezien Achilles eerst het punt moet bereiken waar de schildpad is begonnen en de schildpad dus altijd een, weliswaar steeds kleiner wordende, voorsprong behoudt. Zijn tijdgenoot Melissus drukt het besef van de absoluutheid van het zijnde uit in de stelling dat alles er altijd al was en dat niets geworden is. Altijd was er wat er was en altijd zal het er zijn. Want als het geworden was, dan zou het, voordat het werd, noodzakelijk niets geweest zijn. Maar als er niets was, zou uit niets nooit iets geworden zijn. In deze tekst lijkt het eerder te gaan over de gelijkblijvende som van alle zijnden, dan over afzonderlijke dingen. democritus Democritus (460-380) is in de chronologische zin van het woord geen presocraat. Hij wordt niettemin zo genoemd omdat er in zijn werk geen sporen van invloed van Socrates zijn te bekennen. Of er misschien van

de presocraten 39 enige invloed in omgekeerde richting sprake is geweest, is niet duidelijk. Plato, in wiens dialogen Socrates voortdurend aan het woord is, noemt Democritus nergens, terwijl hij over het algemeen niet geheel afkerig is van citeren. Toch is er een opvallende parallel in hun opvattingen over bijvoorbeeld de dichterlijke inspiratie en vooral ook in de manier waarop beiden het onveranderlijk zijnde van Parmenides, opgevat als eenheid, hebben omgezet in een veelheid van onveranderlijke zijnden. Plato noemt die zijnden vormen of ideeën. Democritus spreekt, zij het maar één keer, van atomen. Deze atomen, onveranderlijk, maar verschillend van vorm, bewegen zich in de lege ruimte en vormen door botsing de concrete dingen. Gewoonlijk wordt Democritus vooral beschouwd als natuurfilosoof en als grondlegger van de wijsgerige atoomleer. In zijn omvangrijke oeuvre, waarvan maar een paar honderd fragmenten bewaard zijn gebleven, lijkt de natuurfilosofie eerder een ondergeschikte rol te spelen en, zoals later bij de epicuristen, meer de functie te hebben de gemoedsrust te garanderen dan het heelal te verklaren. Het grootste deel van wat letterlijk bewaard bleef, is gewijd aan wat wij wetenschapsfilosofie zouden noemen en vooral ook aan ethische beschouwingen. Democritus is de eerste ethicus in de Griekse filosofie en hij kan op dat punt worden vergeleken met Socrates. anaxagoras In heel bijzondere zin moet de uit Clazomenae afkomstige en in Athene werkzame filosoof Anaxagoras (ca. 500-ca. 428) tot de presocraten worden gerekend. Juist hij is degene van wie Socrates in zijn intellectuele autobiografie in Plato s Phaedo zegt dat Anaxagoras er voor hem de aanleiding toe was van wijsgerige richting te veranderen. Volgens het getuigenis van de blijspeldichter Aristophanes was ook Socrates zelf eerst een natuurfilosoof en presocraat. De teleurstelling over de gedachten van Anaxagoras bracht hem ertoe een andere methode van filosoferen te zoeken, die hij tweede vaart noemt. Anaxagoras, zegt Socrates, spreekt wel over de geest (nous) als ordenend beginsel, maar als het op verklaringen van concrete verschijnselen aankomt, neemt hij toch zijn toevlucht tot een mechanistisch model van uitleggen. De kritiek van Aristoteles komt op hetzelfde neer: Anaxagoras schakelt de geest in als een theatermachine met het oog op het scheppen van een geordende wereld. Op momenten dat hij geen raad weet met de vraag door