Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuring plan-milieueffectrapport voor het Gewestelijk RUP Hoogspanningsverbinding 380 kv tussen Initiatiefnemer Elia Asset NV Keizerslaan 20 1000 BRUSSEL 25 mei 2011 PLIR-MER-0029-GK
1 Inleiding Elia nv (initiatiefnemer van het plan) heeft een plan-milieueffectrapport (plan-mer) laten opmaken ter voorbereiding en als onderbouwing van het Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan (GRUP) dat nodig is voor de nieuwe hoogspanningsverbinding 380 kv tussen. Het GRUP wordt opgemaakt in kader van het project Stevin en van de realisatie van onderzeese verbindingen met het buitenland. Het project Stevin bevat zowel de aanleg van een hoogspanningsstation in Zeebrugge als de aanleg van een nieuwe 380 kv hoogspanningsverbinding tussen het hoogspanningsstation te Zomergem en het geplande hoogspanningsstation te Zeebrugge. Het voorgenomen plan, het GRUP, is plan-mer-plichtig in het kader van titel IV van het decreet algemene bepalingen milieubeleid. Het GRUP kan het kader vormen voor de toekenning van een vergunning voor een project als bedoeld in bijlage I of II van het project-m.e.r.-besluit van 10 december 2004 en kan mogelijks aanzienlijke milieueffecten teweegbrengen. Het plan-mer werd opgemaakt volgens de procedure van het Besluit van de Vlaamse Regering van 18 april 2009 betreffende het integratiespoor voor de milieueffectrapportage over een ruimtelijk uitvoeringsplan (B.S. 30 mei 2008). Het voorstel van Nota voor Publieke Consultatie (hierna: NPC) werd door de dienst Mer van de Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid volledig verklaard op 16 november 2009. De dienst Mer heeft de volledig verklaarde NPC ter inzage gelegd via publicatie van deze nota op haar website (www.mervlaanderen.be) en op de website van Elia enerzijds en door het ter beschikking stellen van deze nota op het gemeentehuis van de betrokken gemeenten Brugge, Blankenberge, Zuienkerke, Damme, Maldegem, Eeklo, Sint-Laureins, Waarschoot, Zomergem en Lovendegem anderzijds van 20 november tot en met 19 december 2009. Parallel aan de ter inzage legging werden adviezen bij de administraties en openbare besturen opgevraagd. De ontvangen adviezen en inspraakreacties zijn behandeld op de bespreking van de ontwerprichtlijnen op 20 januari 2010. De richtlijnen werden beslist op 18 maart 2010, en ter beschikking gesteld via publicatie op www.mervlaanderen.be. Een ontwerpversie van het definitief MER werd ingediend bij de dienst Mer en overgemaakt voor advies naar de relevante adviesinstanties en openbare besturen. Het merendeel van de opmerkingen op de ontwerpversie van het definitief MER zijn besproken op een vergadering (dd. 16 december 2010) in aanwezigheid van initiatiefnemer, studiebureau, relevante adviesinstanties en openbare besturen en de dienst Mer. Het definitieve verslag is op 9 maart 2011 per email overgemaakt aan de instanties die gereageerd hebben op de ontwerptekst. Het definitieve plan-mer werd ontvangen op 7 april 2011. Voor deze beslissing werd het plan-mer afgetoetst aan de hand van de criteria die vooropgesteld werden in de betekende richtlijnen (dd. 18 maart 2010) en in het definitieve verslag van de ontwerptekstbespreking (dd. 9 maart 2011). Het definitieve verslag van de ontwerptekstbespreking kan als aanvullende bijzondere richtlijnen beschouwd worden. In het kader van het Decreet voor Natuurbehoud werd nagegaan of het voorgenomen plan een betekenisvolle aantasting kan betekenen van de natuurkenmerken van de speciale beschermingszones. De elementen die hiervoor noodzakelijk zijn, werden opgenomen in het plan-mer (hoofdstuk 2.1 van DEEL 9) en voorgelegd ter advies aan het Agentschap voor Natuur en Bos. 2
In de NPC werd aangegeven dat er mogelijks geen grensoverschrijdende effecten verwacht worden. Niettemin gezien de ligging van het plan ten aanzien van de grens met Nederland werden Nederlandse instanties (VROM, provincie Zeeland en gemeente Sluis) op de hoogte gebracht en gevraagd na te gaan of er alsnog grensoverschrijdende effecten te verwachten waren. Er werd geen reactie ontvangen. 2 In het MER beschreven en geëvalueerde alternatieven. Het plangebied omvat een groot aantal gemeenten, in de provincies West-Vlaanderen en Oost- Vlaanderen. Het plan-mer heeft een uitgebreid alternatieven-onderzoek gevoerd. Om dit onderzoek te structureren, werd het gamma aan alternatieven d.m.v. een stapsgewijze aanpak getrechterd: Alternatieven voor aansluiting op bestaande net: de vraag naar een aansluiting via regio Gent, of via Avelgem werden uiteindelijk niet weerhouden voor verder onderzoek (hoofdstuk 5.1.1 van DEEL 5); Alternatieve locaties voor hoogspanningsstation aan de kust: de locatie nabij de haven van Zeebrugge leidt tot het kleinst aantal hoogspanningsverbindingen langsheen de kust. Andere locaties werden niet weerhouden voor verder onderzoek (hoofdstuk 5.1.2 van DEEL 5); Locaties voor hoogspanningsstation te Zeebrugge: de locaties militaire zone, zone voor openbaar nut, zone open ruimte (ten zuiden van Transportzone) en zone in havengebied werden weerhouden voor verder onderzoek. Een bundeling met hoogspanningsstation Blondeellaan en de zone voor instandhouding van bestaande natuurwaarden in het zeehavengebied werden niet weerhouden (hoofdstuk 5.2.1 van DEEL 5); Verbinding met de kust (leidingstraat): om de mogelijke locaties voor hoogspanningsstation te kunnen bereiken, werden diverse tracés voorgesteld. Enkele werden o.a. omwille van technische aspecten, niet weerhouden als relevante alternatieve tracés (hoofdstuk 5.2.2 van DEEL 5); Tracéalternatieven voor de verbinding Zomergem-Zeebrugge: de alternatieven die via inspraakreacties bijkomend werden aangeleverd, maar niet technisch haalbaar werden geacht, werden niet weerhouden voor verder onderzoek (hoofdstuk 5.3 en 5.5 van DEEL 5), de overige alternatieven werden wel meegenomen in het verdere milieuonderzoek. Het nulalternatief (behoud van de huidige toestand) wordt kort aangegeven in hoofdstuk 4.1 van DEEL 5. 3 Toetsing van het MER aan de decretale vereisten Art. 4.2.10 2 Het voorliggende milieueffectrapport is een voldoende overzichtelijk document (gezien de complexiteit en diversiteit aan planonderdelen, alternatieven en varianten) en bevat de wettelijk vereiste onderdelen. 3
Het plan-mer is opgesteld door een team van erkende MER-deskundigen en onder leiding van de MER-coördinator zoals voorgesteld in het volledige verklaarde kennisgevingsdossier en goedgekeurd door de dienst Mer bij de betekening van de richtlijnen. De milieubeoordeling is uitgevoerd ten aanzien van de receptordisciplines landschap, natuur (fauna&flora) en mens. Noodzakelijke informatie werd aangeleverd vanuit de relevante abiotische disciplines (bodem, water, geluid, EM-velden). De scoping naar relevante effectgroepen werd voldoende gevoerd (hoofdstuk 2 van DEEL 4). Het onderzoek en de beoordeling van de milieueffecten werd op een voldoende wijze uitgevoerd in het MER, op het geëigende niveau, zijnde planniveau. De effectbespreking werd stapsgewijs aangepakt in het MER. Dit was noodzakelijk gezien de grote complexiteit en beschikbaarheid aan alternatieven (bovengronds-ondergronds), lokale varianten, locaties hoogspanningsstation te Zeebrugge, en de mogelijke tracés leidingstraat tussen de kust en het hoogspanningsstation te Zeebrugge: de samengestelde hoofdalternatieven (15-tal), mogelijke locaties hoogspanningsstation te Zeebrugge (4-tal) en mogelijke tracés leidingstraat werden algemeen beoordeeld op mogelijke effecten per receptor (hoofdstuk 5 van DEEL 6). Bijkomend werd per planonderdeel nagegaan welke interferenties kunnen optreden met andere geplande ontwikkelingen in het studiegebied; de gecumuleerde effecten voor de volledige verbinding (leidingstraat + hoogspanningsstation + hoogspanningsverbinding 380 kv) werden in beeld gebracht (tabel 91, hoofdstuk 6.2.2 van DEEL 6); de meest milieuvriendelijke tracés werden geselecteerd, zijnde Alt1 + O1, Alt5 en Alt5 + O2 (hoofdstuk 6.2.3 van DEEL 6). voor de relevante hoofdalternatieven, zijnde de meest milieuvriendelijke tracés en de tracés waarvan de milieuvriendelijkheid afhankelijk is van de beoordeler van de opsteller van het plan (Alt1 + O1, Alt1 + O1-haven, Alt3 + O3A, Alt3 + O3Abis, Alt3 + O3Abis-haven, Alt5, Alt5 + O2), werden de lokale varianten onderzocht op mogelijke milieueffecten en afgewogen ten opzichte van elkaar (hoofdstuk 7 van DEEL 6); geselecteerde zoekzones voor de overgang tussen bovengrondse en ondergrondse hoogspanningsleiding werden beoordeeld op mogelijke milieueffecten en afgewogen ten opzichte van elkaar (hoofdstuk 8 van DEEL 6); het geheel (van de vorige twee stappen) werd tenslotte aan een eindbeoordeling onderworpen in hoofdstuk 11 van DEEL 6 (tabel 128). De eerder gestelde meest milieuvriendelijke tracés bleven van toepassing. Hoofdstuk 11 van DEEL 6 bevat een synthese van de maatregelen die de beschreven en beoordeelde mogelijke milieueffecten kunnen milderen. De synthese geeft de noodzakelijke (verplichte) en gewenste milderende maatregelen weer i.f.v. het RUP, en i.f.v. een volgende fase (projectniveau). Bijzondere aandacht is vereist voor de milderende maatregelen die sterk negatieve milieueffecten kunnen herleiden tot een aanvaardbaar niveau! In DEEL 7 worden de leemten in de kennis aangegeven per discipline of receptor. 4
Een (voortoets tot) passende beoordeling werd binnen dit plan-mer opgenomen in hoofdstuk 2.1 van DEEL 9. Het advies van het Agentschap Natuur en Bos m.b.t. de voortoets tot passende beoordeling luidt als volgt: Het Agentschap voor Natuur en Bos heeft het aangepaste plan-mer onderzocht in het kader van de natuurtoets 1 en de verscherpte natuurtoets 2. Het Agentschap voor Natuur en Bos werd steeds betrokken bij de tussentijdse besluitvorming binnen dit proces. Het proces resulteert dan ook in een evenwichtig planvoorstel met maximaal behoud van al of niet (meervoudig) beschermde natuurwaarden. Wij vestigen toch de aandacht op één uitzondering op deze regel, nl. de leidingstraat ter hoogte van de Oudemaarspolder. De problematiek rond deze beschermingszones werd pas recent (enkele weken) uitgewerkt en voorgelegd ter discussie. Er wordt bij de beoordeling van de leidingstraat geen rekening gehouden met de bescherming als vogelrichtlijngebied. Daar (aanzienlijke delen van) de Oudemaarspolder, de Fonteintjes en het strand voor de Fonteintjes bovendien zouden meegenomen worden in het RUP voor de hoogspanningsverbinding als natuurgebied met overdruk VEN (zie ruimtelijke visie en vorig ontwerp-rup), menen wij dat de significantiebeoordeling en het alternatievenonderzoek niet ver genoeg gaan. De terugkerende zin (o.a. p. 514) Een leidingstraat van het uiterste westen van de geschikte zone tot aan de zone voor openbaar nut zou ongeveer x km onder agrarisch landgebruik liggen dient dan ook sterk genuanceerd te worden met de bescherming als SBZ-V (en SBZ-H), de toekomstige bestemming als natuurgebied en de realisaties met een natuurdoelstelling (o.a. de omzetting van een grootschalige akker naar reliëfrijk, vochtig grasland met lokale rietontwikkeling door het provinciebestuur). Deze elementen noodzaken toch een duidelijkere motivering van de conclusie dat geen betekenisvolle aantasting optreedt op het niveau van het vogelrichtlijngebied, dat de zoekzone voor leidingstraat omspant. De oefening om de ecologisch best ontwikkelde percelen uit te sluiten van leidingaanleg in open sleuf is waardevol, maar te weinig gemotiveerd om betekenisvolle aantasting uit te sluiten. Deze optie kan ons inziens ook alleen maar genomen worden indien alle andere technische en locatiealternatieven onmogelijk blijken. Wij denken hierbij in een eerste instantie aan een reductie van het aantal kabels op zee, wat leidt tot een geringere grondinname aan land. De conclusie voor de voortoets/passende beoordeling dient dan ook samen gelezen te worden met dit advies, wat moet resulteren in de gecombineerde conclusie voor het planonderdeel leidingstraat, nl. dat op basis van het gevoerde onderzoek en de beperkte kennis over de concrete uitvoering van dit planonderdeel niet kan uitgesloten worden dat betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van de Speciale Beschermingszone Poldercomplex, optreedt. Minder verstorende alternatieven moeten worden onderzocht. Ons inziens zijn een aantal haalbare alternatieven voorhanden. Wij sommen ze op in volgorde van toenemend risico op betekenisvolle aantasting van de Oudemaarspolder: 1. een aanlanding van een gereduceerd aantal kabels (dus met stopcontact op zee ) via de haven van Zeebrugge (bijvoorbeeld via de westelijke strekdam); 2. een aanlanding van een gereduceerd aantal kabels via gestuurde boring onder de Fonteintjes en met uittredepunt(en) in de Oudemaarspolder tussen de N34 en de Graaf Jansader en met gebundelde aanleg tot aan het hoogspanningsstation; 3. een aanlanding van de individuele kabels van de individuele windoperatoren via gestuurde boring onder de Fonteintjes en met uittredepunt(en) in de Oudemaarspolder tussen de N34 en de Graaf Jansader met gebundelde aanleg tot aan het hoogspanningsstation; 1 art. 16 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, incl. naderhand aangebrachte wijzigingen. 2 arts. 26bis en 36ter, zelfde decreet. 5
4. een aanlanding van de van de individuele kabels van de individuele windoperatoren via gestuurde boring onder de Fonteintjes en met uittredepunt(en) in de Oudemaarspolder ten zuiden van de Graaf Jansader met gebundelde aanleg tot aan het hoogspanningsstation; 5. een aanlanding van de van de individuele kabels van de individuele windoperatoren via gestuurde boring onder de Fonteintjes en met uittredepunt(en) in de Oudemaarspolder ten zuiden van de Graaf Jansader en met verspreide aanleg tot aan het hoogspanningsstation. Het is derhalve de mening van het Agentschap voor Natuur en Bos dat pas kan overgegaan worden tot een van de opgesomde alternatieven indien blijkt dat alle hoger in de lijst voorkomende (of eventuele andere mogelijke technische en lokatie-) alternatieven niet realiseerbaar blijken. Uiteraard dient de onuitvoerbaarheid aangetoond te worden. In de geest van de richtlijnen kunnen financiële argumenten hier geen doorslaggevende rol spelen. Uiteraard dienen bij het uiteindelijk gekozen alternatief alle noodzakelijke milderende maatregelen getroffen worden. Indien het bovenstaande in acht genomen wordt, verwacht het Agentschap voor Natuur en Bos geen onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur, noch tot betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van speciale beschermingszones. In het plan-mer worden de twee uiterste scenario s aangehaald, zijnde (1) Elia voorziet een ondergrondse kabel tussen het nieuwe hoogspanningsstation en de offshore windmolenparken (zogenaamd stopcontact op zee ) en (2) de concessiehouders van de windmolenparken voorzien elk een ondergrondse kabel tot aan het nieuwe hoogspanningsstation. Het tweede scenario wordt in het plan-mer uitgewerkt als een worst-case scenario waarbij in totaal een 16-tal ondergrondse kabels worden voorzien. Elk scenario dat minder ondergrondse kabels vereist en/of een verspreide aanleg voorkomt, zal bijgevolg minder impact uitoefenen op de waardevolle natuurkenmerken van het plangebied dan het beschreven en beoordeelde worst-case scenario in de plan-mer. Het advies van ANB vermeldt de recente optie om bijvoorbeeld aan te landen via de westelijke strekdam. Deze optie werd niet eerder tijdens de plan-mer-procedure aangehaald. Indien deze optie geen bestemmingswijziging via het op te maken RUP omhelst, kan dit verder meegenomen worden voor de uitwerking op projectniveau. Het plan-mer bevat de elementen ten behoeve van de watertoets in hoofdstuk 2.3 van DEEL 9. De niet-technische samenvatting geeft op een goede wijze de meest relevante informatie, belangrijkste conclusies van het milieueffectenonderzoek en de noodzakelijk milderende maatregelen voor het RUP weer. Het plan-mer heeft in voldoende mate invulling gegeven aan de richtlijnen (dd 18 maart 2010) die overeenkomstig artikel 4.2.8, 6 van het decreet betreffende de milieueffect- en veiligheidsrapportage van 27 april 2007 (BS 20 juni 2007) werden vastgesteld. Er werd in voldoende mate voldaan aan de opmerkingen, geformuleerd in de loop van het volledige m.e.r.-proces. 6
Besluit Op basis van bovenstaande aftoetsing blijkt dat het MER alle inhoudelijke en vormelijke elementen bevat zoals bepaald door artikel 4.2.8 1 van voormeld decreet. Het MER bevat voldoende informatie om het aspect milieu een volwaardige plaats te geven bij de besluitvorming. Gelet op het feit dat voor het voorgenomen plan het mer-proces volledig en in overleg met de dienst Mer doorlopen werd en gelet op de toetsing van het voltooide plan-mer, zoals voorgeschreven door artikel 4.2.10. 2 DABM, waarvan het resultaat hierboven is opgenomen, wordt het plan-mer voor de Hoogspanningsverbinding 380 kv tussen Zeebrugge en Zomergem goedgekeurd. 25 mei 2011, Paul Van Snick Algemeen directeur Afdelingshoofd AMNEB 7