SENSEO VERTAALSLAG. Van inschatting op de SEO naar dagelijkse begeleiding van cliënten



Vergelijkbare documenten
Agressiebeheersing vanuit het emotionele ontwikkelingsprofiel 28/04/2015 EMOTIONELE ONWIKKELING. buitenkant versus binnenkant

Basisvorming Emotionele Ontwikkeling. Een introductie in het kader van Došen: een bril om ook naar jouw leerlingen te kijken!

Van inschatting naar ondersteuning : introductie emotionele ontwikkeling. Lore Goethals Vzw Nieuwland

1. Welke fases binnen de sociaal-emotionele ontwikkeling zijn er?

Inhoud Gehechtheidstheorie: Cees Janssen Gevaar van chronische stress Bewijs: onderzoek Sterkenburg

SENSEO - vertaalslag Van inschaling op de SEO naar dagelijkse begeleiding van cliënten

Het Ontwikkelingshuis: Een kijk op de co- evolutie van kinderen en gezinnen

Negatieve factoren bij het ontstaan van onveilige hechting en faalangst

Het is alleen maar een gevoel, SEO in de praktijk. Els Ronsse

BASALE STIMULATIE IN HET DAGELIJKS LEVEN

Pubers opvoeden. Veranderingen in de puberteit

Als je het niet meer ziet zitten...

Verbindingsactietraining

Wacht maar tot ik groot ben!

VISIE: DE EMOTIONEEL BESCHIKBARE BEGE- LEIDER ALS PEDAGOGISCHE BASISHOUDING

Het hechtingsproces. bij kinderen tussen de 0 en 2 jaar. Kindergeneeskunde. Hechting. Hoe verloopt het hechtingsproces?

Inleiding. Autisme & Communicatie in de sport

Maak kennis met A.L.A. in 3 stappen naar Rust, Kracht en Zelfvertrouwen; Wat het lichaam verwerkt heeft kan het hoofd loslaten.

Baby-lichaamstaal. Albert Schweitzer ziekenhuis kinderafdeling december 2003 pavo 0301

4. Verantwoordelijkheid

Betrokken bij Buiten. Het puberbrein als basis. Welkom. 4 februari 2016 Anniek Verhagen anniek.verhagen@xs4all.nl

RECHT OP MENSWAARDIGE BEHANDELING AVE REGINA VZW

Als je het niet meer ziet zitten...

Veiligheid en welbevinden. Hoofdstuk 1

Slecht nieuws goed communiceren

Slecht. gehecht. Gedrag op school

Mijn kind heeft een LVB

Competenties De Fontein

DE DRAAD IS EEN VERHAAL

Zorg op maat voor het jonge kind en zijn ouders

Epilepsie en moeilijkverstaanbaar gedrag. november 2011 Rea Vonk-Dekkers GZ psycholoog/orthopedagoog Dichterbij Kleur kinder en jeugdzorg.

Baby s die veel huilen Informatie voor ouders

Kwaliteit van leven Een hulpmiddel bij de voorbereiding van een zorgplan

Peuters Groep 1 Groep 2 Groep 3 BP MP EP M1 E1 M2 E2 M3

Pedagogisch beleidsplan buitenschoolse opvang het Zwammeke

Pedagogische Visie en Beleid

26/04/2018. Verstandelijke beperking (h)erkennen. Evelien Neirynck. Impulsdag Middelengebruik Antwerpen. Raak uit de knoop. Verbind vanuit je passie

Hoofdstuk 4: De gehele periode van wennen 6

Thema. Kernelementen. Emoties Puber- en kinderemotie Eenduidige communicatie

MEE Nederland. Raad en daad voor iedereen met een beperking. Moeilijk lerend. Uitleg over het leven van een moeilijk lerend kind

OMGAAN MET PROBLEEMGEDRAG BEGELEIDINGSVISIE

Peuters. Lief maar ook wel eens lastig

Opvoedingsondersteuning

Het pleegkind in beeld

Psychosociale ontwikkeling

Huilen & troosten. Folder: 1106 Dit is een uitgave van het Flevoziekenhuis Afdeling Verloskunde September

Cursus en Thema voor mantelzorgers en vrijwilligers

Wat heeft dit kind nodig?

AUTISME EN CONFLICTHANTERING. Anneke E. Eenhoorn

De Inner Child meditatie

Begeleiding van kind en ouders op de SEH. Leerdoelen. ontwikkeling. 20% van de patienten die een SEH bezoeken is jonger dan 16 jaar.

Leren luisteren. over opvoeden gesproken - Tips voor ouders

Het kind centraal. Pedagogisch beleidsplan van kinderdagverblijf Small

Denkt u. vast te lopen. in uw werk?

Contact met het gekwetste kind

Informatie voor ouders

Cambriana online hulpprogramma

(Ont)hechting: over de balans tussen afstand en nabijheid.

Adviezen in een hulpverlenend gesprek: zegen of vloek? Door: Johan Clarysse, stafmedewerker Tele-Onthaal West-Vlaanderen

Behandeling chronische pijn en vermoeidheid bij tieners

Pedagogisch contact. Verbondenheid door aanraken. De lichamelijkheid van pedagogisch contact. Simone Mark

Visie (Pedagogisch werkplan)

ADHD en lessen sociale competentie

Programma Tienerclub. Tienerclub Blok 1 & 5: Adventure 4 Kids Op avontuur met jezelf

10 Met haptonomie agressie voorkomen

Utrecht, Gooi & Vecht. Ondersteuning bij leven met een beperking. Zeer moeilijk lerend. Uitleg over het leven van een zeer moeilijk lerend kind

Wennen in kinderopvang

Lesmodule 4 fasen van. dementie. VOORBEELD LESMODULE: 4 fasen van dementie

VOORBEELD UIT HET PEDAGOGISCH BELEIDSPLAN. VEILIGHEID EN GEBORGENHEID BIEDEN - BABY S

Koffieochtend 20 oktober 2016 OPVOEDING IN DE FAMILIE

1.1 Relatie verslaving

Bij pesten zijn er altijd 5 partijen: de pester, het slachtoffer, de grote zwijgende groep, de leerkrachten en de ouders.

Haïti. Anneke Vinke, 19 januari 2010

Debriefing. Opvang na een schokkende gebeurtenis. Geert Taghon 2013

Mini symposium 5 leefstijlen bij sterven

Antwerpen. Leren luisteren

Wat is voor jou ervaringsgericht werken???

The Whole is More. A Contextual Perspective on Attitudes and Reactions of Staff towards Aggressive Behaviour of Clients with ID in Residential

(een vermoeden van) kindermishandeling, wat nu?!

Evaluatieverslag mindfulnesstraining

Liever assertiever op het werk

ZZP-Productenboek Volledig Pakket Thuis (VPT)

Pedagogisch kader Kinderdagverblijf Filios

Patiënteninformatie. Wachten en waken

Welkom & Kennismaking

Ouders gebruiken voor het temperament van hun kind(eren) spontaan woorden als

Visie op kinderen en volwassenen met psychische klachten: Grote mensen zijn net kinderen, liever niet andersom

07/12/2017. Agressiebeheersing vanuit het emotioneel ontwikkelingsprofiel. Iris Van den Brande 1. Anders kijken naar gedrag

Structuur bieden aan je kinderen (10 tips)

Rust, regelmaat en eenduidigheid bij baby s Praktische adviezen

DE DRAAD TUSSEN KIND EN OUDER

Mentaliseren: een veilige basis voor emotionele beschikbaarheid Erik De Belie

MOGELIJKHEDEN VAARDIGHEDEN. Ken je leerlingen. BuO de Triangel. 1. Sensorische Integratie. Sensorische integratie (Jane Ayres)

MEE. Ondersteuning bij leven met een beperking. Omgaan met mensen met een licht verstandelijke beperking. Voor verwijzers

Mentaliseren Bevorderende Therapie (MBT) voor cliënten met een borderline persoonlijkheidsstoornis

2 Algemene doelstelling en visie

Denk jij dat je. vastloopt tijdens. je studie?

QUICKSCAN Ervaringsbewijs begeleider buitenschoolse kinderopvang

EN ALS HIJ KAN LEZEN, STUUR IK M NAAR DE CHINESE LES.

Transcriptie:

SENSEO VERTAALSLAG Van inschatting op de SEO naar dagelijkse begeleiding van cliënten FASE 1: EERSTE ADAPTATIE (0 6 MAANDEN) 1. Omschrijving Algemene kenmerken In deze fase is men nog volop bezig zich fysiek aan te passen aan de buitenwereld. Ook volwassenen in deze ontwikkelingsfase hebben moeite met het zich aanpassen aan allerlei prikkels die op hen afkomen. Huilen, roepen, druk of ander storend gedrag is dan ook te zien als een reactie op (voornamelijk lichamelijk) ongemak, en niet een bewuste manier om aandacht te vragen. Sensorische integratie Personen in deze fase hebben het moeilijk om zowel prikkels te ontvangen, te interpreteren als te verwerken. Geluid, licht (eigen) bewegingen, aanrakingen, voeding, zijn anders en worden anders beleefd. Arousal of activatietoestand Mensen in deze fase leven met een constante ruis in het hoofd, die maakt dat de verwerking van prikkels en dus ook de mate waarin ze open staan voor hun omgeving, niet evident is. Er is vaak sprake van hypo- of hyperarousal. Het is onze opdracht te helpen bij deze regulatie. Bij personen die zich in de adaptatiefase bevinden zien we dat dit innerlijk spanningsniveau snel ontregeld raakt. Ook zonder duidelijke aanleiding kan hun spanningsniveau plots snel uit evenwicht raken. Het is dan ook belangrijk ons binnen de begeleiding af te stemmen op dit spanningsniveau. Wanneer het innerlijk spanningsniveau te hoog is (vb. in situaties van stress) zullen cliënten proberen zelf deze spanning te reduceren. Sommige personen doen dit door zich vast te klampen aan begeleiding, anderen wiegen zichzelf, nog anderen zullen eerder agressief gedrag vertonen 2. Noden en behoeften van personen in de adaptatie-fase Cliënten in deze fase vertonen nog geen, of slechts een beginnend hechtingsgedrag. Er is (nog) geen vertrouwensrelatie, zoals een baby op die leeftijd ook nog géén voorkeur vertoont t.a.v. bepaalde mensen. De manier waarop ze dagdagelijks benaderd en begeleid worden, legt wel de basis voor een eventueel later nog te ontwikkelen hechting. Contact met de volwassene verloopt via de nabijheidszintuigen tast, reuk en smaak; vanaf 5 maanden winnen ook horen en zien (herkenning) aan belang. Belangrijk hierbij is de mate waarin de cliënt kan ervaren dat zijn begeleider zorgt voor een psychofysiologisch evenwicht: een minimaal evenwicht door (onmiddellijke) bevrediging van primair behoeften, doseren van prikkels en het bieden van basale veiligheid. Essentieel hierbij is de grote beschikbaarheid van de begeleider. Veiligheid en een antwoord op signalen van ongemak of onevenwicht moet komen van buitenaf, van de begeleiders. Cliënten die ten volle in deze fase te situeren zijn, moeten een reactie krijgen op hun signalen. Er is een grote nood aan nabijheid. Dat wat zij niet zelf kunnen, maar ook psychisch niet aankunnen, dient te worden overgenomen door de begeleider. Het verwoorden van hun eigen emoties of het verantwoorden van gesteld gedrag (vb. na een agressieve bui) is ook voor cliënten met sterke verbale mogelijkheden te hoog gegrepen. Individuele benadering Het doel van de begeleiding aan cliënten die zich in deze fase bevinden is het streven naar een minimaal evenwicht, een situatie van zo groot mogelijke innerlijke rust. Het is dan ook belangrijk individueel per cliënt te bekijken wat deze nodig heeft om tot dit minimaal evenwicht te komen. Het is hierbij erg belangrijk samen met de cliënt op zoek te gaan (= niet letterlijk of van

de kant van de cliënt niet bewust) naar aanvaardbare manieren om de innerlijke spanning die ze voelen te reduceren. Het is essentieel aan te sluiten bij de oplossingen die de cliënt zelf gevonden heeft om om te gaan met spanning. De begeleiding wordt dus afgestemd op de noden van de individuele cliënt. Hierbij wordt het tempo van de cliënt gevolgd. De begeleiding is afgestemd op wat de cliënt op dat moment nodig heeft/aankan. Bovendien dient de begeleiding te reageren op de signalen die de cliënt geeft (responsiviteit). Nabijheid en WE-dentity Personen die zich in de adaptatie-fase bevinden hebben nood aan nabijheid. Zij hebben nog geen eigen IK (I-identity). Iets alleen doen is voor hen dan ook erg moeilijk. Voor velen vormt dit zelfs een bron van grote stress. Typisch gedrag bij cliënten in deze fase is dan ook het hangen aan begeleiding, het vertonen van erg claimend gedrag. Deze cliënten hebben een (haast) symbiotische relatie met een ouder of partner. Ze hebben het bijna letterlijk moeilijk om de ander los te laten. Het WIJ is in deze fase dan ook het belangrijkste (WE-dentity). Binnen de begeleiding dient de nadruk dan ook te liggen op het samen zijn en het samen doen van zaken. Hiermee bedoelen we een (zichtbare) aanwezigheid en/of een beschikbaarheid van de begeleiders. Samen doen is heel belangrijk, niet omwille van de activiteit op zich, maar omwille van het samen-zijn. In ander fases zal dezelfde activiteit een heel andere invulling krijgen, niet alleen omwille van toegenomen mogelijkheden bij de cliënt, maar ook omwille van andere noden op vlak van nabijheid van de begeleider. Nabijheid kan bereikt worden via het geven van lichamelijke verzorging of via het voldoen aan de basale behoeftes (eten, drinken, wassen, slapen, wiegen, ). Doorheen de dag gaat veel aandacht naar gericht aanspreken, waarbij hoe je het zegt minstens zo belangrijk is als wat je zegt. Je stem is m.a.w. een affectief middel om vertrouwen te wekken. Maar ook aanrakingen en fysiek contact (een hand geven, arm om de cliënt, schouderklopje) zijn hiertoe essentieel. Dit kan bij sommige cliënten aanzetten tot seksueel getint gedrag, wat kan gekanaliseerd worden door beide handen vast te nemen terwijl je met de cliënt praat (niet zonder meer afwijzen, maar andere vorm van contact bieden). Dat dergelijk gedrag begeleiding kan afschrikken en afremmen in het toelaten van fysiek contact, is normaal. Bovendien kunnen de grenzen bij medewerkers individueel erg verschillend liggen. Het is goed dat dit in alle openheid kan besproken worden met collega s en verantwoordelijken, en dat er samen kan gezocht worden naar aanvaardbare manieren om hiermee om te gaan. Massage is in de context van kinesitherapie (duidelijkheid van persoon/ruimte/tijdstip) mogelijks gemakkelijker af te lijnen. Ook alternatieven als snoezelen of bubbelbad kunnen tegemoet komen aan behoeften op dit vlak. De begeleider is beschikbaar en reageert alert op signalen van de cliënt dat die hem nodig heeft (responsiviteit en betrouwbaarheid). Deze alerte houding betekent dat je je aanpast aan wat de cliënt nodig heeft om gehoord en gezien te worden en om jou te horen en te zien. Je reageert op signalen, door te spiegelen door te laten merken dat je de cliënt hoort en ziet/. De begeleider benoemt wat hij doet; ondersteunt zo zijn handelingen en het samen-zijn en samen-doen. Ook wanneer de begeleider vertrekt, geeft hij dit duidelijk aan en geeft hij expliciet aan wie overneemt; wie de cliënt nu verder zal begeleiden (continuïteit/voorspelbaarheid). Een voorbeeld is het veelvuldig herhalen van dezelfde vraag door cliënten. Als achter deze bijna stereotiepe vragen de nood aan nabijheid schuilt, is het echter beter die nabijheid te bieden (een antwoord te blijven geven of anderzijds het gesprek aan te gaan). En ook om probleemgedrag te stoppen en te komen tot alternatief gedrag, is de input van de begeleider nodig. Deze cliënten hebben weinig of geen zelfinzicht en komen niet uit zichzelf tot een bijsturing van hun gedrag. Een simpel verbieden of straffen zal dan ook niet leiden tot ander gedrag. Concrete adviezen en ondersteuning bij wat de cliënt wel kan doen, zijn noodzakelijk. Bij cliënten met een zeer lage ontwikkelingsleeftijd en/of wanneer de cliënt troost en nabijheid nodig heeft, zijn in de eerste plaats de nabijheidszintuigen (tast, reuk, smaak) van belang. Structuur Structuur betekent ook (be)grenzen. Hierbij wordt rekening gehouden met wat de cliënt op dat moment aankan (afspraken, regels, structuren zijn niet voor elke cliënt hetzelfde!). Het is ook belangrijk binnen de begeleiding te durven afgrenzen.

Basishouding bij het omgaan met probleemgedrag Er is een ruime range aan gedragingen die kunnen voorkomen bij cliënten in deze fase en die, afhankelijk van de ernst en duur als meer of minder problematisch zullen worden gezien. Hierboven werd reeds verwezen naar sterk eisend gedrag (nood aan onmiddellijke behoeftebevrediging), claimend gedrag (grote nood aan nabijheid), Dergelijke gedragingen zijn dus te kaderen binnen het normale gedrag van een cliënt in deze ontwikkelingsfase. Een begeleidingsstijl en omgeving die in vergaande mate rekening houdt met de noden van deze cliënten zal normaal gezien leiden tot een afname van dit gedrag. 3. Besluit Binnen de begeleiding dient voorspelbaarheid, regelmaat, herkenbaarheid en duidelijkheid de overhand te hebben. Nabijheid en responsiviteit van de vertrouwde begeleider is hierbij zeer belangrijk. Hierdoor kan voortdurend ingespeeld worden op wat de cliënt op dat moment aankan. Als begeleider dien je de geformuleerde aandachtspunten voortdurend zeer bewust en vanuit een grote basisrust gaan vertalen naar elke cliënt. Het gaat niet enkel om een manier van doen, maar ook om een manier van zijn. De cliënt is immers zeer gevoelig voor de sfeer om hem heen, voor de signalen die de begeleider (ook onbewust) geeft van angst of onzekerheid! Het is duidelijk dat deze basishouding veel vraagt van begeleiders. Randvoorwaarden om deze begeleiding te doen slagen zijn o.a. een goede selectie en coaching van begeleiders (o.a. met het oog op continuïteit van de werking) en het inrichten van een aangepaste omgeving. FASE 2: EERSTE SOCIALISATIE (6-18 MAANDEN) In deze fase moet alles gezien worden in kader van de relatie cliënt-begeleider. De eerste socialisatiefase wordt ook wel de gehechtheidsfase genoemd. Daar waar in fase 1 alle energie ging in het verwerken van prikkels, gaat in fase 2 alle energie in het bezig zijn met anderen. Deze personen zitten nog in symbiose, hebben nog geen eigen ik, kunnen niet functioneren zonder begeleider/ouder/verzorger in de buurt. De cliënt ontleent zijn veiligheid aan personen; als begeleider ga je dan ook, meer dan ooit, bewust de relatie aan met de cliënt. De grote peilers binnen de begeleiding zijn gezamenlijkheid enerzijds (WEdentity) en structuur en grenzen anderzijds. Uiteraard zullen er accentverschillen nodig zijn al naargelang het totaalbeeld van een persoon. Nabijheid De nood aan nabijheid van belangrijke anderen is groot. Deze cliënten hangen soms letterlijk aan de begeleider of aan hun ouders. Vertaald naar de ondersteuning van (ook) volwassen cliënten die sociaal-emotioneel in deze fase te situeren zijn, betekent dit een grote nood aan beschikbaarheid, gezamenlijkheid en een grote duidelijkheid om momenten zonder directe begeleiding te kunnen overbruggen. De begeleider is alert betrokken op de cliënt. Hierdoor creëert hij bij de cliënt een gevoel van basisveiligheid essentieel voor het opbouwen van vertrouwen. De begeleider die beschikbaar is heeft oog voor wat er leeft bij de cliënten en kan daar soepel op inspelen. Beschikbaarheid betekent immers ook: juist kunnen in schatten wanneer je nodig bent en wanneer je je beter wat op de achtergrond houdt. Over het algemeen mogen we er echter vanuit gaan dat deze cliënten niet lang alleen kunnen zijn en op de één of andere manier contact moeten kunnen houden met belangrijke anderen. De begeleider moet dus liefst dichtbij zijn, of binnen gezichts- of gehoorsveld. Er zijn manier om ook de momenten dat je iets verder weg bent, te helpen overbruggen. We spreken in dit verband ook wel van cirkelen of het bieden van nabijheid op afstand (in fase 2 ligt de nadruk hierbij nog op de nabijheid, in fase 3 al eerder op de afstand). Vertrouwenspersonen of aandachtsbegeleiders kunnen een belangrijke functie hebben. Zeker voor deze personen is het belangrijk dat ze duidelijke afspraken maken met cliënten en eventueel gemaakte beloftes ook nakomen. Een sterk spanningsveld hierbij is het bewaken van de eigen, persoonlijke grenzen bij sterk claimend gedrag. Beschikbaarheid betekent soms ook: aangeven wanneer je niet (meer) beschikbaar bent en wanneer (weer) wel. Door dit laatste ook te noemen, bied je perspectief en bewaak je de haalbaarheid voor alle partijen.

Wanneer we cliënten willen ondersteunen in het ontwikkelen van een eigen ik (binnen fase 2 nog verre van evident!), is het belangrijk dat de cliënt zelf een aantal zaken leert ondernemen, met de geruststellende nabijheid van de begeleider. Dit is iets anders dan alles zonder meer over te nemen. Een andere meer extreme vorm zien we bij cliënten die, vanuit hun moeilijkheden met hechting, mensen die (letterlijk maar vooral) figuurlijk te dichtbij komen, gaan afwijzen. Ze gaan dit vaak doen door gedrag te stellen (verbale of fysieke agressie, ) dat begeleiders uitnodigt om hen af te wijzen. Achterliggend speelt een groot wantrouwen bij deze cliënten, die vaak al heel wat negatieve ervaringen (afwijzingen) achter de rug hebben en van daaruit ook begeleiders verregaand gaan testen op hun acceptatie en hun beschikbaarheid. Verbaliteit Cliënten in deze fase kunnen soms ook tot vervelens toe dezelfde vragen herhalen. Soms gaat het hierbij niet zozeer om de inhoud, maar om het in-relatie-gaan met jou als begeleider. Het vragen stellen is dan een vraag naar nabijheid en acceptatie. Activiteiten De duidelijkheid van eenvoudige, steeds terugkerende activiteiten kan geruststellend werken. Dergelijke activiteiten lenen zich meestal ook gemakkelijk tot samen-doen, zonder dat er noodzakelijk een grote actieve inbreng van de cliënt wordt verwacht; tevens is het mogelijk de begeleidingsintensiteit aan te passen aan de draagkracht van de cliënt, en dus als begeleider meer of minder nadrukkelijk aanwezig te zijn, al naargelang de situatie. Grenzen en een duidelijk kader Een zekere afstandelijke betrokkenheid kan aangewezen zijn; een warme maar eerder zakelijke omgang kan op langere termijn voor beide partijen meer aangewezen zijn. Deze cliënten worstelen vaak met gevoelens van afwijzing. Het kind heeft moeite met het onderscheid tussen (afwijzing van) gedrag en (afwijzing van zijn totale) persoon. Bij momenten van disregulatie hebben ze in de eerste plaats nood aan veiligheid. Aandacht, nabijheid moet een evidentie zijn, waardoor de cliënt leert dat de begeleider er wel degelijk is wanneer dit nodig is (basisveiligheid). Te claimend gedrag moet herhaaldelijk begrensd worden, vb. door als regel één kus of één knuffel voorop te stellen. Dit betekent dat grenzen en regels telkens opnieuw zullen moeten herhaald worden, zonder te verwachten dat dit resulteert in een duidelijk leereffect. Probleemgedrag Essentieel hierbij is het hanteren van realistische verwachtingen: je weet dat een hechte vertrouwensband niet realistisch is en dat je ook voor je eigen welzijn best een zekere afstand behoudt. Tips Let op de ander, maar ook op jezelf: wacht niet tot je kwaad bent, voor je ingrijpt! Je grenzen verliezen is stoppen (time-out voor jezelf). Soms is het daarom beter even afstand te nemen, en te vragen dat een collega even overneemt. Dit biedt jezelf de kans even op adem te komen. FASE 3: EERSTE INDIVIDUATIE (18 36 MAANDEN) Wanneer de vorige fase goed doorlopen is, heeft de cliënt een zekere basisveiligheid kunnen opbouwen; van hieruit zal hij meer zaken durven en willen ondernemen, zonder de onmiddellijke nabijheid en ondersteuning van de ander. Het is dan ook goed om rekening te houden met die toegenomen nood aan autonomie. Die ik is echter een ik dat nog volop in ontwikkeling is, wat betekent dat van de kant van de begeleider grenzen en ondersteuning (vaak vertaald in begeleiding op afstand ) belangrijk blijven. Erik Bosh spreekt in dit verband van het spanningsveld tussen autonomie (loslaten) en beschermwaardigheid (ondersteunen, overnemen, begrenzen).

De nadruk ligt dus nog duidelijk op de relatie cliënt-begeleider. Daar waar in fase 2 nog veel meer constante, dichte begeleiding nodig is, waarbij je als begeleider gaat overnemen wat niet lukt voor de cliënt, kan je in fase 3 wel al een stuk loslaten, en kan je de cliënt al meer zaken zelfstandig laten ondernemen. Kunnen terugvallen op de veiligheid van de begeleiding is voor de cliënt van groot belang. Ruimte voor lukken en mislukken Het spreekwoordelijke speelterrein dient in fase 3 een stuk ruimer te zijn dan in fase 2. Dit betekent dat je voor cliënten binnen fase 3 heel bewust ruimte laat voor experimenteren, voor de eigen wil, voor de neen en de ik van de cliënt. De opdracht voor de begeleider is dus alweer een voort-durende en moeilijke evenwichtsoefening te maken, namelijk die tussen ruimte bieden (ook om te mislukken, te leren met vallen en opstaan) en begrenzen. Veilige terugvalbasis Wat deze cliënten veelal nodig hebben, is nabijheid vanop afstand: niet te snel volledig loslaten, maar subtiel laten merken dat je in de buurt blijft en kan bijspringen indien nodig/gewenst. De nabijheid van de begeleiding is dus nodig voor cliënten om psychisch te kunnen bijtanken. Grenzen Mensen die sociaal-emotioneel binnen fase 3 te situeren zijn, ijveren over het algemeen sterk voor hun vrijheid, maar desalniettemin zijn ze nog sterk gebaat bij duidelijke grenzen en ondersteuning. FASE 4: EERSTE IDENTIFICATIE (3 7 JAAR) De grote thema s in deze fase zijn initiatief versus geremdheid; loslaten of verliezen. Cliënten groeien naar een grotere zelfredzaamheid en hechten hierbij veel belang aan het oordeel van belangrijke anderen. De centrale vraag in fase 4 is veeleer wat kan ik, en het daarbij horende zoeken naar positieve bevestiging. Daar waar in de vorige fases nog hooguit sprake is van een beginnend ik, ontwikkelt de cliënt in deze fase steeds duidelijker een I-dentity. Groeiende verantwoordelijkheid en zelfbepaling Globaal mag van cliënten in deze fase een grotere zelfstandigheid en verantwoordelijkheid worden verwacht, toch voor wat betreft de vertrouwde zaken. Binnen een vertrouwde omgeving is de onmiddellijke aanwezigheid van de vertrouwde personen dan ook niet meer nodig. Angst voor separatie (typisch in de vorige fases) is er niet meer (op voorwaarde dat er sprake is van een goede basale veiligheid). Dagelijkse contacten zijn over het algemeen wel nog nodig, niet alleen om praktische problemen op te lossen, maar ook m psychisch bij te tanken. Positieve feedback In hun groeien naar meer initiatief en zelfstandigheid, hebben cliënten in fase 4 grote nood aan positieve feedback! De begeleider helpt hen bij dit alles verder op weg en blijft (steeds meer op afstand) toezien. Hoewel onmiddellijke nabijheid en lijfelijke aanwezigheid van de begeleider niet meer nodig is in deze fase, is het regelmatig contact een belangrijke houvast en de terugvalmogelijkheid bij stressvolle situaties essentieel. FASE 5: REALITEITSBEWUSTWORDING (7 12 JAAR) Begeleiding kan steeds meer ingevuld worden als voorwaardenscheppend en op afstand, met een terugvalbasis bij onverwachte vragen of problemen.

Eigen rol en plaats De begeleider is bij dit alles nabij van op afstand. Zijn taak is ondersteunend en voorwaardenscheppend. Ruimte voor onderhandeling Uiteindelijke betrachting voor het individu is een zo groot mogelijke verantwoordelijkheid realiseren over de keuzes met betrekking tot het eigen dagelijkse leven. Dit betekent echter allesbehalve dat de begeleider kan overschakelen naar een laisser-fair houding. Het nemen van beslissingen, het maken van keuzes is complex genoeg voor de cliënt. Van de begeleider wordt immers gevraagd telkens opnieuw een goede inschatting te maken van de mogelijkheden van de cliënt en de eventuele risico s, verbonden aan de vraag van een cliënt. Nabijheid vanop afstand blijft nodig; zoniet zoeken deze cliënten gemakkelijk hun bevestiging bij anderen met het risico dat ze worden beïnvloed door slechte vrienden. Ook de mate waarin de cliënt voelt dat hij als gelijkwaardig persoon wordt benaderd en er dus ruimte is voor dialoog zal in grote mate bepalend zijn voor de kwaliteit van de vertrouwensrelatie.