De Staat van de Stad Amsterdam III. Ontwikkelingen in participatie en leefsituatie

Vergelijkbare documenten
De Staat van de Stad Amsterdam III. Ontwikkelingen in participatie en leefsituatie

De Staat van de Stad Amsterdam V. Ontwikkelingen in participatie en leefsituatie

Fact sheet. Concentraties van allochtone ouderen en jongeren,

Maatschappelijke participatie

De Amsterdamse Burgermonitor 2005

Maatschappelijke participatie

Politieke participatie

Fact sheet. Dienst Wonen, Zorg en Samenleven. Eigen woningbezit 1e en 2e generatie allochtonen. Aandeel stijgt, maar afstand blijft

Dordrecht in de Atlas 2013

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2016

Participatie in arbeid

Politieke participatie

Ontwikkelingen in de werkloosheid in Amsterdam per stadsdeel tussen 1 januari 2001 en oktober 2003 (%)

Empel. Wijk- en buurtmonitor 2016

Fact sheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam. nummer 5 maart 2013

Wijk- en buurtmonitor 2016 De Groote Wielen

Factsheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam Werkloosheid stijgt naar 24% Definities. Nummer 6 juni 2014

Jeugdwerkloosheid Amsterdam

De Amsterdamse leefsituatie

Fact sheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam 2013

De Staat van de Stad Amsterdam V. Ontwikkelingen in participatie en leefsituatie

Rosmalen noord. Wijk- en buurtmonitor 2016

Politieke participatie

WijkWijzer De tien Utrechtse wijken in cijfers.

De Amsterdamse Leefsituatie-index

Rosmalen zuid. Wijk- en buurtmonitor 2016

Arbeidsmarktontwikkelingen 2016

Bijstand in Amsterdam: weinig concentraties, relatief grote spreiding

Allochtonen op de arbeidsmarkt

Weinig mensen sociaal aan de kant

Engelen. Wijk- en buurtmonitor 2016

Empel. Wijk- en buurtmonitor 2018

Wijk- en buurtmonitor 2018 De Groote Wielen

de Makassarbuurt De Staat van

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2015

Maatschappelijke participatie

Fact sheet. Autochtonen in Amsterdam. Helft Amsterdammers is autochtoon. nummer 2 maart 2007

Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2017

De Amsterdamse leefsituatie

Rosmalen zuid. Wijk- en buurtmonitor 2018

Sociaal Rapport en de Jeugdmonitor Provincie Groningen

Werkloosheid Amsterdam

Samenvatting WijkWijzer 2017

Wijk- en buurtmonitor 2018 Muntel/Vliert

monitor Marokkaanse Nederlanders in Maassluis bijlage(n)

Buurtprofiel: Heugemerveld hoofdstuk 11

Engelen. Wijk- en buurtmonitor 2018

Dienst Ruimtelijke Ordening Fact sheet Demografische ontwikkelingen: blijvende groei Amsterdamse bevolking

TOENAME SPANNINGEN TUSSEN BEVOLKINGSGROEPEN IN AMSTERDAMSE BUURTEN

Homoseksuelen in Amsterdam

Sociaal-economische schets van Leiden Zuidwest 2011

Wijk- en buurtmonitor 2018 Vinkel

Langdurige werkloosheid in Nederland

Onderzoeksflits. Atlas voor gemeenten 2017 Thema geluk. De positie van Utrecht uitgelicht. IB Onderzoek, 18 mei Utrecht.

Binnenstad. Wijk- en buurtmonitor 2016

Atlas voor gemeenten 2013: de positie van Utrecht. notitie van Onderzoek.

De staat van de aandachtswijken

Atlas voor gemeenten 2014: de positie van Utrecht

8. Werken en werkloos zijn

centrum voor onderzoek en statistiek

Cohortvruchtbaarheid van niet-westers allochtone vrouwen

SOCIAAL PERSPECTIEF. sociale structuurvisie Zaanstad

Samenvatting Twente Index 2016

De Amsterdamse leefsituatie

Buurtprofiel: Limmel hoofdstuk 7

Werkloosheid 50-plussers

Muntel/Vliert. Wijk- en buurtmonitor 2016

De Staat van de Stad Amsterdam II Ontwikkelingen in participatie en leefsituatie

Buurtprofiel: Wyckerpoort hoofdstuk 10

Onderzoeksflits. Atlas voor gemeenten 2015 Erfgoed positie van Utrecht uitgelicht. IB Onderzoek, 29 mei Utrecht.nl/onderzoek

FORUM Monitor Allochtonen op de arbeidsmarkt: effecten van de economische crisis 2 e kwartaal 2009

Sociaal-economisch wijkprofiel: De Wierden en gebied 1354

Buurtprofiel: Pottenberg hoofdstuk 9

WijkWijzer 2016 De 10 Utrechtse wijken en 5 krachtwijken in cijfers. Utrecht.nl/onderzoek

Krimp in Fryslân. Inwonertal

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Werkloosheid niet-westerse allochtonen nauwelijks toegenomen in 2005

Met een startkwalificatie betere kansen op de arbeidsmarkt

Ontwikkelingen in participatie en leefsituatie. De Staat van de Stad Amsterdam IV Ontwikkelingen in participatie en leefsituatie

10. Veel ouderen in de bijstand

Factsheet Maatschappelijke positie van Voormalig Antilliaanse / Arubaanse Migranten in Nederland

Niet-westerse allochtonen behoren minder vaak tot de werkzame beroepsbevolking 1) Arbeidsdeelname niet-westerse allochtonen gedaald

De Staat van de Stad Amsterdam V. Ontwikkelingen in participatie en leefsituatie

Een aantal gegevens over de wijken is bijeengebracht in het onderliggende rapport. Hierin zijn de volgende onderwerpen opgenomen:

De integratie van Antillianen in Nederland. Presentatie 9 juni: De Caribische demografie van het Koninkrijk der Nederlanden

Dienst Ruimtelijke Ordening Fact sheet Demografische ontwikkelingen in 2005: emigratie stopt groei Amsterdamse bevolking

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2014

Buurtprofiel: Nazareth hoofdstuk 5

Artikelen. Arbeidsparticipatie van vrouwen: een vergelijking naar opleidingsniveau, leeftijd en herkomst

LelyStadsGeluiden. De mening van de jongeren gepeild. School en werk 2007

Inwoners van Leiden Opleiding en inkomen

Buurtprofiel: Wittevrouwenveld hoofdstuk 3

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Werkloosheid niet-westerse allochtonen in 2008 licht gedaald

Jeugdwerkloosheid Nieuw-West

Bijlage III Het risico op financiële armoede

7. Deelname en slagen in het hoger onderwijs

In Amsterdam wonen veel mensen met een minimuminkomen én veel mensen met een relatief hoog inkomen. In dit hoofdstuk wordt gekeken naar de

Stadsmonitor. -Samenvatting- Modules. Datum: februari Stadsmonitor -Samenvatting- 0

Bijlage 1 Ontwikkeling arbeidsmarktpositie jongeren

Onderzoeksflits. Atlas voor gemeenten 2016 Thema Water. De positie van Utrecht uitgelicht. IB Onderzoek, 29 juni Utrecht.

Oudere minima in Amsterdam en het gebruik van de AIO

Transcriptie:

De Staat van de Stad Amsterdam III Ontwikkelingen in participatie en leefsituatie

De Staat van de Stad Amsterdam III Ontwikkelingen in participatie en leefsituatie

2 De Staat van de Stad Amsterdam III Colofon Gemeente Amsterdam Dienst Onderzoek en Statistiek (O+S) Weesperstraat 79 Postbus 658 1000 AR Amsterdam Telefoon 020 527 9527 www.os.amsterdam.nl Auteurs Ellen Lindeman, Simone Crok, Jeroen Slot, Lara ten Broeke, Lieselotte Bicknese, Harry Smeets, Karin Klein Wolt, Paolo van der Steenhoven, Manilde van der Oord, Dennis Beckers & Marcel Janssen Productiebegeleiding Wim van Zee (O+S) Grafische vormgeving Stadsdrukkerij Amsterdam N.V. Fotografie Katrien Mulder Opmaak en druk Stadsdrukkerij Amsterdam N.V. ISBN 90 6274 133 9 In opdracht van Gemeente Amsterdam Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO) Contactpersoon Dus Fabius Afdeling Service, Projecten en Advies d.fabius@dmo.amsterdam.nl Telefoon 020 552 2218/3088 25, juli 2005 Met dank aan Dus Fabius, Harm Haage, Susan Bromm, Paul Hoornweg, Kees Waijenberg, Kees Viergever, Molly Stam & Jan Heeren (DMO), Arnoud Verhoeff (GGD Amsterdam), Kees Dignum & Art Klandermans (Dienst Wonen) Kees de Rooij & Joris Rijbroek (Bestuursdienst), Ada Somsen & Frits Schreuder (Economische Zaken Amsterdam), Jeroen Boelhouwer (SCP), Sako Musterd, Rinus Deurloo, Els Veldhuizen & Karin Pfeffer (UvA, Geografie en Planologie), en de vele Amsterdammers die zijn geënquêteerd

2 Bevolking, woningmarkt en woonmilieus 3 Woord vooraf Ahmed Aboutaleb Wethouder Het is inmiddels de derde keer dat de gemeente Amsterdam de Staat van de Stad uitbrengt. Voor mij, als wethouder, die verantwoordelijk is voor de sociale portefeuille in de stad, is dit soort onderzoek van essentieel belang. Dat geldt zeker ook voor mijn collega-bestuurders en de vele anderen die in hun dagelijks werk regelmatig gebruik maken van deze monitor. De Staat van de Stad zie ik vooral als een belangrijke sociale thermometer. Het brengt elke twee jaar scherp in beeld met wie het goed en slecht gaat in Amsterdam. Die tweejaarlijkse herhaling maakt het mogelijk om bepaalde groepen over een langere periode systematisch in beeld te houden. We weten inmiddels op basis van de Staat van de Stad steeds nauwkeuriger hoe de leefsituatie van diverse groepen Amsterdammers zich in de loop der tijd ontwikkelt, we kennen hun achtergrondkenmerken steeds beter en we weten in welke delen van de stad ze wonen en leven. Dat biedt ons de mogelijkheid om gericht beleid te voeren en in te zetten waar dat het hardst nodig is of waar de beste kansen voor succes liggen. Zo zijn inmiddels in het kader van het Grote Stedenbeleid, op basis van de Staat van de Stad II, een aantal actiegebieden benoemd, waar de komende jaren een forse extra inzet van financiële middelen zal plaatsvinden. Duidelijk is dat het hebben van voldoende opleiding en een baan met voldoende inkomen, bepalend is voor het welzijn en welbevinden van mensen en ook bepalend voor de mate waarin men kan participeren in onze stedelijke samenleving. De Staat van de Stad III laat zien dat Amsterdam, ondanks forse inspanningen van veel betrokken partijen, de afgelopen jaren in een aantal opzichten min of meer stil is blijven staan. Zo komt er nog steeds weinig verandering komt in de verstopping van de woningmarkt, waardoor de voor de stad zo belangrijke dynamiek te laag blijft en er tegelijkertijd een toenemende segregatie op de woningmarkt dreigt. Maar ook op het belangrijke gebied van onderwijs, een primair participatieterrein, worden nog te weinig resultaten bereikt. Amsterdam telt nog teveel kinderen met een onderwijsachterstand. Verder stijgt de groep kinderen met gedrags- en leermoeilijkheden en is er nog steeds sprake van een te hoog schoolverzuim en teveel kinderen die de school voortijdig, zonder startkwalificatie, de school verlaten. Wat mij betreft toont de Staat van de Stad duidelijk aan, dat er de komende bestuursperiode nog forser geïnvesteerd moet worden in de Amsterdammers met een aantoonbaar zwakke positie. Maar tegelijkertijd, en dat is eigenlijk nog belangrijker, moet Amsterdam ook fors in zich zelf blijven investeren. We moeten als grootse stad van Nederland nationaal en internationaal aantrekkelijk en concurrerend blijven. Het onlangs door onze gemeenteraad vastgestelde Sociaal Structuurplan 2004-2015 biedt een prima kader om die uitdaging waar te maken. Het uitgangspunt van het Sociaal Structuurplan, Amsterdam, een dynamische en leefbare stad, die investeert in de ontwikkeling van zijn inwoners, vormt daarin de leidraad. We moeten onze kansen op het gebied van kennis, cultuur, creativiteit en economie nog veel beter benutten en er tegelijkertijd voor zorgen dat de balans tussen mensen met een sterke en een zwakke positie niet verstoord raakt. Want dan zal de stad alsnog aan aantrekkelijkheid en kracht verliezen. Ik zie dat als de belangrijkste uitdaging voor de komende jaren.

4 De Staat van de Stad Amsterdam III

5 Inhoud Woord vooraf 3 Samenvatting en discussie 7 Inleiding 15 hoofdstuk 1 De Amsterdamse leefsituatie 21 hoofdstuk 2 Bevolking, woningmarkt en woonmilieus 31 hoofdstuk 3 Gezondheid 41 hoofdstuk 4 Participatie in onderwijs 49 hoofdstuk 5 Participatie in arbeid en economische ontwikkelingen 65 hoofdstuk 6 Participatie in welvaart 77 hoofdstuk 7 Maatschappelijke participatie 87 hoofdstuk 8 Participatie in cultuur, sport en vakantie 97 hoofdstuk 9 Politieke participatie 111 hoofdstuk 10 Leefbaarheid en veiligheid 119 hoofdstuk 11 Cumulatie en ruimtelijke verdeling van participatie 135 Geraadpleegde literatuur 141 bijlage I Methodeverantwoording Participatiemonitor 143 bijlage II Toelichting Stads- en Regiomonitor Amsterdam en getoonde kaarten 145 bijlage III Overzicht clusters en indicatoren leefsituatie-index 147 bijlage IV Aanvullende afbeeldingen hoofdstuk 10 149 bijlage V Omschrijving van de buurtcombinaties en stadsdelen 151

6 De Staat van de Stad Amsterdam III

7 Samenvatting en discussie De Staat van de Stad Amsterdam laat zien hoe het met Amsterdam en de Amsterdammers gaat. De derde Amsterdamse participatiemonitor sinds 2000 geeft niet alleen een beeld van de belangrijkste trends in de stad, ook biedt het onderzoek een brede kijk op Amsterdam. Besteedde de eerste editie in 2000 voornamelijk aandacht aan de sociale participatie van de bevolking, inmiddels is de Staat van de Stad uitgegroeid tot een monitor die ook ingaat op leefbaarheid en veiligheid, de economie en de regio. Bovendien zijn in het instrument actuele thema s verwerkt die momenteel veel aandacht krijgen van het Amsterdamse bestuur, zoals integratie van minderheden, armoede en onderwijs. De participatie van (groepen) Amsterdammers in de maatschappij staat in dit onderzoek centraal. Een belangrijke vraag is met welke groepen het bijzonder goed of juist relatief slecht gaat op de diverse participatiedomeinen. De ontwikkeling in de afgelopen vijf jaar maakt bovendien duidelijk of we te maken hebben met problemen van voorbijgaande aard, hardnekkige problematiek, toevallige vooruitgang van tijdelijke aard of positieve kenmerken die eigen zijn aan de stad. Interessant daarbij is om te kijken naar de beleidsinspanningen in de afgelopen jaren. Waar is de meeste aandacht naar uitgegaan en wat is daarvan merkbaar in de stad? En zijn er signalen dat bepaalde thema s nu relatief weinig beleidsaandacht krijgen terwijl dit wel nodig zou kunnen zijn? De Staat van de Stad III beschrijft de situatie op diverse participatieterreinen. Opleiding, arbeid en welvaart worden als primaire participatieterreinen beschouwd. Tot de secundaire terreinen worden politiek, maatschappij, sport en cultuur gerekend. Om de participatie op de diverse terreinen goed te kunnen beschrijven, is het daarnaast nodig om de omstandigheden te kennen waarin deze participatie moet plaatsvinden. Daarom zijn enkele thema s opgenomen over de context waarin de participatie moet plaatsvinden: de ontwikkeling van de bevolking, de woningmarkt, gezondheid, de economie en leefbaarheid en veiligheid. Het onderzoek is gebaseerd op een enquête onder bijna 3.500 Amsterdammers. De vragenlijst is gebaseerd op een landelijk onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Dit maakt het mogelijk om de zogenaamde leefsituatie-index voor groepen Amsterdammers of voor delen van de stad te berekenen: een maat die een indicatie geeft van het algemene welzijn. Daarnaast maakt de Staat van de Stad gebruik van de Stadsmonitor Amsterdam, een geografisch informatiesysteem van de Universiteit van Amsterdam en O+S, dat ruimtelijke verschillen van bepaalde fenomenen in de stad laat zien. Voor het eerst zijn in deze editie van de Staat van de Stad gegevens uit de Stadsmonitor gepresenteerd over veiligheid, de creatieve industrie en de regio. Bovendien zijn in het onderzoek diverse andere bronnen gebruikt. Dit hoofdstuk bestaat uit een samenvatting van de belangrijkste bevindingen uit de Staat van de Stad Amsterdam III. Daarnaast volgt een discussieparagraaf, met conclusies, beleidsimplicaties en aanbevelingen voor verder onderzoek. 1.1 Samenvatting bevindingen 1.1.1 De Amsterdamse leefsituatie-index De leefsituatie-index is een maat die het algemene welzijnsniveau van Amsterdammers weergeeft. De index is opgebouwd uit gegevens over wonen, gezondheid, bezit van consumptiegoederen, vrijetijdsactiviteiten, mobiliteit, sociale participatie, sportactiviteit en vakantie. Het uitgangspunt is telkens het gemiddelde voor alle Amsterdammers, waarna gekeken is welke groepen hiervan in positieve of negatieve zin afwijken. Het blijkt dat hoger opgeleiden, stellen zonder kinderen, mensen met werk, jongeren en mensen van Nederlandse afkomst of uit overige geïndustrialiseerde landen een relatief gunstige leefsituatie-index hebben. Mensen met een lage opleiding of zonder opleiding, ouderen, alleenstaanden en eenoudergezinnen, en personen met een WAO- of bijstandsuitkering hebben scores onder het Amsterdams gemiddelde. De gemiddelde score op de leefsituatie is voor de meeste groepen allochtonen niet gedaald, maar we zien nog steeds de laagste gemiddelde score voor

8 De Staat van de Stad Amsterdam III Amsterdammers van Marokkaanse afkomst (92) en lage scores voor Turken en Surinamers (beide 94). Voor de mensen afkomstig uit de overige niet-geïndustrialiseerde landen daalt de gemiddelde leefsituatie naar ver onder het gemiddelde (van 102 in 2000, naar 98 in 2002 en 96 in 2004). Amsterdammers met een lage opleiding zijn er op achteruitgegaan tussen 2002 en 2004. Ook eenoudergezinnen en alleenstaanden zijn in vergelijking met 2002 achteruitgegaan in hun leefsituatie. Aan de andere kant zet de positieverbetering van mensen met een werkloosheiduitkering die tussen 2000 en 2002 waarneembaar was, ook in 2004 door. Ook de leefsituatie van mensen uit geïndustrialiseerde landen wordt steeds gunstiger. In Amsterdam is minder vooruitgang in de leefsituatie voor groepen die laag scoren te zien dan landelijk. Tweede generatie allochtonen scoren beter op de leefsituatie dan eerste generatie allochtonen. Uit dit onderzoek blijkt dat allochtonen die de Nederlandse taal beheersen en contacten met Nederlanders hebben een relatief hoge leefsituatiescore hebben. Als het gaat om de leefsituatie van de inwoners van verschillende stadsdelen, dan blijkt dat twee stadsdelen vooruitgegaan en zeven stadsdelen achteruitgegaan zijn, terwijl de overige zes dezelfde score hebben gehouden. De meest opvallende veranderingen zijn de verbeterde leefsituatie van 2002 op 2004 in Amsterdam-Centrum (van 105 naar 108) en Slotervaart (van 99 naar 102) en de verslechterde index in Westerpark (van 102 naar 99) en in De Baarsjes (van 101 naar 98). De leefsituatie in de drie buitengebieden Geuzenveld-Slotermeer, Amsterdam-Noord en Zuidoost blijft over de jaren heen laag, op 95. De leefsituatie in de binnenring is kwakkelend. Wel heeft Bos en Lommer aansluiting gevonden bij deze groep. 1.1.2 Bevolking en wonen In Amsterdam wonen bijna 740.000 mensen. De bevolkingsgroei in de periode 2002-2004 is klein, maar stijgt wel ten opzichte van de vorige jaren. In de bevolkingssamenstelling zijn er aanzienlijke verschillen tussen Amsterdam en de rest van Nederland. Terwijl er in landelijk onderzoek 1 wordt gesproken over de druk op de economie die uitgaat van de vergrijzende bevolking, vindt er in Amsterdam geen vergrijzing plaats. Dit heeft te maken met het relatief hoge aandeel allochtone gezinnen met jonge kinderen in de stad. Wel neemt het aandeel mensen tussen 55 en 65 jaar toe in Amsterdam, door het ouder worden van de babyboomgeneratie. Vooral in het centrum stijgt het aantal jonge ouderen. Momenteel is ongeveer de helft van de Amsterdamse bevolking van niet-nederlandse afkomst. 2 De grootste en snelst groeiende etnische groep komt uit de verzamelcategorie overige niet-geïndustrialiseerde landen. Meer dan 86.000 mensen (12% van de bevolking) worden tot deze groep gerekend en in de afgelopen vijf jaren nam het aantal toe met ruim 17.000 personen. In de verstopping van de hoofdstedelijke woningmarkt is nog steeds weinig verandering gekomen. Hoewel er sprake is van enige verlichting sinds 2001, is er sinds 1991 duidelijk een dalende trend in het aantal verhuizingen in de stad. Sinds 2000 is er sprake van een lage dynamiek. Toch betekent dit niet dat alle Amsterdammers blijven zitten waar ze zitten: zo verhuist jaarlijks bijna één op de tien inwoners binnen Amsterdam. Een andere conclusie over de Amsterdamse woningmarkt is dat de sociaal-economische verschillen tussen woonmilieus toenemen. Bovendien neemt de segregatie op de woningmarkt tussen verschillende bevolkingsgroepen toe. De afgelopen jaren neemt de populariteit van Almere bij autochtone Amsterdammers en mensen uit andere westerse landen af. De laatste jaren vertrekken steeds meer huishoudens van niet-nederlandse afkomst naar de regio. In eerste instantie betrof dit alleen Surinamers. Vanaf 2003 verhuisden er meer Surinamers naar Almere dan Nederlanders. Recentelijk vertrekken ook steeds meer Turken en Marokkanen naar Almere en andere omliggende gemeenten. 1.1.3 Gezondheid De gezondheid van mensen hangt sterk samen met verschillende participatievormen en de leefsituatie. Het vormt daarom een belangrijk terrein in de Staat van de Stad. De gezondheidsbeleving van Amsterdammers is ongeveer gelijk aan het landelijk beeld: 80% vindt zichzelf gezond. Hoewel de gezondheidsbeleving van Amsterdammers niet veel afwijkt van het landelijke gemiddelde, hebben Amsterdammers over het algemeen wel een iets zwakkere positie dan mensen in de rest van het land als het gaat om hun gezondheid. Zo hebben zij gemiddeld een lagere levensverwachting dan de rest van de Nederlanders, hoewel het verschil in de loop der jaren kleiner is geworden. Verder hebben Amsterdammers vaker een psychische stoornis dan landelijk gezien. Ook het aandeel rokers in Amsterdam ligt hoger dan landelijk. Het is bovendien hoog in vergelijking met de grote steden Rotterdam en Utrecht. Verder sporten Amsterdammers minder dan overige Nederlanders. Jongeren van niet- Nederlandse afkomst zijn minder lichamelijk actief dan Nederlandse jongeren. Er zijn duidelijke verschillen tussen bevolkingsgroepen als het gaat om gezondheid. Zo zijn allochtone Amsterdammers hier zelf relatief minder positief over dan autochtonen. Ruim een kwart van de eerste generatie allochtonen, immigranten die in het buitenland geboren zijn, voelt zich niet gezond. Bijna een derde van de Amsterdammers geeft aan last te hebben van één of meer langdurige ziekten, aandoeningen of handicaps. Surinamers en Turken geven dit relatief vaak aan. Ruim een kwart van de Amsterdammers voelt zich als gevolg van een langdurige ziekte, aandoening of handicap (licht tot sterk) belemmerd. Ook dit aandeel is in verhouding hoog onder allochtonen. De kans op het voorkomen van psychosociale problemen is bovendien groter onder allochtonen dan onder autochtonen.

Samenvatting en discussie 9 1.1.4 Onderwijs Eén van de primaire participatieterreinen die in deze monitor worden onderscheiden is onderwijs. Telkens weer blijkt de sterke samenhang tussen onderwijs en participatie in de maatschappij. De beschikbare cijfers over het onderwijs in Amsterdam zijn echter beperkt en het is vaak niet goed mogelijk om de ontwikkelingen te schetsen. Ook is vaak niet duidelijk of het gaat om een daadwerkelijke toename (bijvoorbeeld van schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten) of dat er alleen sprake is van veranderde registratie. Het aantal kinderen van twee tot zes jaar met een taal- en ontwikkelingsachterstand is net als in 2002 circa 15.000. Ruim de helft van deze kinderen bezoekt de Voorschool in Amsterdam. De gemiddelde Citoscore in Amsterdam komt steeds dichter bij de landelijke score. Van naar schatting 16% van de populatie Amsterdamse leerlingen wordt de Citoscore niet meegeteld voor de bepaling van het gemiddelde. Er zijn indicaties dat dit aandeel groeit. Een opvallende ontwikkeling is de sterke groei die het speciaal voortgezet onderwijs de laatste jaren heeft doorgemaakt, vooral van leerlingen met ernstige gedrags- en/of leerstoornissen. De toename komt overeen met de groei van het speciaal onderwijs in heel Nederland. Ook het praktijkonderwijs en het aantal leerlingen dat in het VMBO extra begeleiding (LWOO) krijgt, kende in de periode 1995-2003 een sterke groei. De examenresultaten in het Amsterdamse HAVO en VWO zijn in vergelijking met voorgaande jaren stabiel en blijven achter bij het landelijk gemiddelde. In het VMBO wordt het verschil iets groter. Het geregistreerd schoolverzuim is iets toegenomen in de afgelopen jaren. Een vijfde van de Amsterdamse jeugd van 17-22 jaar verlaat voortijdig school zonder een maatschappelijke startkwalificatie (circa 11.000 leerlingen). Dit betekent een toename met 16% in twee jaar tijd. De toename is echter vooral toe te schrijven aan de verbeterde registratie. Schoolverlaters met een MBO-diploma hebben de beste vooruitzichten op de arbeidsmarkt. Jongeren die het VMBO, HAVO of VWO hebben afgerond of het voortgezet onderwijs voortijdig hebben verlaten en aansluitend kiezen voor betaald werk hebben minder goede vooruitzichten. Niet alleen jongeren hebben te maken met onderwijs, ook voor volwassenen zijn er opleidingen. Zo vestigden zich in 2004 ruim 7.500 nieuwkomers in Amsterdam, waarvan 31% zich meldde voor het inburgeringonderzoek. Dit is een stuk minder dan in 2003 en 2002 (respectievelijk 46% en 44%). In 2004 rondden ruim 2.100 nieuwkomers hun inburgeringtraject af. Daarnaast zijn tussen 2000 en 2003 ruim 7.300 oudkomers aan een taaltraject begonnen en in 2004 waren dat er nog eens bijna 4.000. In totaal heeft 14% van de oudkomers nu een traject gevolgd of volgt dat nog. In het schooljaar 2004-2005 Het ROC van Amsterdam telde in het schooljaar 2004-2005 ruim 9.000 deelnemers in de volwasseneneducatie van 18 jaar of ouder. 1.1.5 Arbeid en economische ontwikkelingen De hoogte van de leefsituatie-index wordt voor een belangrijk deel bepaald door de arbeidssituatie, één van de primaire participatievormen. Dit laat zien hoe sterk de samenhang is tussen het hebben van werk en participatie in de maatschappij. Ook het verband met onderwijs wordt in dit hoofdstuk opnieuw aangetoond: ondanks de stijgende werkloosheid onder hoogopgeleiden blijft een opleiding de beste garantie voor een baan. Na enkele jaren van economische achteruitgang vertoont de Amsterdamse economie weer tekenen van herstel. De groei van de economie in Amsterdam is minder sterk dan in de regio en dan in de rest van Nederland. De zakelijke dienstverlening blijft de grote motor achter de Amsterdamse arbeidsmarkt en het aantal kennisfuncties in de stad is relatief hoog. Ook het toerisme en de creatieve industrie zijn belangrijke en groeiende sectoren. Hoewel de economie groeit, is de werkloosheid nog niet afgenomen. Het aandeel niet-werkende werkzoekenden is 10% en is daarmee tot 2004 flink gestegen. Tussen 2004 en 2005 is het percentage stabiel gebleven. Opvallend is dat de werkloosheid onder allochtonen afneemt en stijgt onder autochtonen. Dit komt omdat de werkloosheid in de afgelopen tijd vooral de financiële sector en de internetbranche heeft getroffen, sectoren waarin relatief veel autochtonen en hoog opgeleiden werkzaam zijn. Verder daalt de werkloosheid onder jongeren, maar blijft er een stijging plaatsvinden onder ouderen. In ruimtelijke zin zijn er aanzienlijke verschillen in de stad. West buiten de ring, Noord en ZuiderAmstel hebben te kampen met stijgende werkloosheid, terwijl deze in de rest van de stad daalt. 1.1.6 Welvaart Het derde primaire participatieterrein is welvaart. Het aandeel mensen met een hoog inkomen is de laatste jaren toegenomen en het gemiddeld besteedbaar inkomen per Amsterdams huishouden vertoont eveneens een stijgende lijn. De groep mensen die hiervan profiteert is relatief vaak hoog opgeleid, vaak van Nederlandse afkomst en relatief jong. Amsterdammers afkomstig uit Zuid- en West-Europa hebben het hoogste gemiddelde inkomen, terwijl inwoners met een Marokkaanse achtergrond veruit het minst te besteden hebben. Tussen 2001 en 2003 is het inkomen van Turkse Amsterdammers in verhouding het snelst gestegen. In 2003 moest 18% van de Amsterdamse huishoudens rondkomen van een inkomen tot 105% van het wettelijk sociaal minimum. Van de eenoudergezinnen had in 2003 43% een minimuminkomen. Allochtone Amsterdammers leven vaker van een minimuminkomen dan autochtone Amsterdammers. Van 2000 tot 2003 was er een daling van het aantal Amsterdammers met een uitkering te zien. In 2004 stabiliseerde dit aantal zich. Deze stabilisatie wordt veroorzaakt door een forse stijging van het aantal werkloosheidsuitkeringen. Het aantal WAO-uitkeringen bleef wel licht dalen.

10 De Staat van de Stad Amsterdam III Het percentage mensen dat moeite heeft met rondkomen is gestegen van 37% in 2002 naar 45% in 2004, waarbij allochtonen opnieuw naar voren komen als de groep die hiermee het vaakst moeite heeft. Mensen die moeite hebben met rondkomen, scoren lager op de leefsituatie-index dan mensen die geen moeite met rondkomen hebben. 1.1.7 Maatschappelijke participatie Het aantal Amsterdammers dat zich als vrijwilliger inzet voor of via een organisatie schommelt de afgelopen jaren rond de 30% en is in 2004 gestegen naar 35%. Dit is vergelijkbaar met het landelijke percentage vrijwilligers. Het gaat hierbij vooral om sportverenigingen en maatschappelijke organisaties, zoals bijvoorbeeld Greenpeace. Het wel of niet deelnemen aan verenigingsactiviteiten is een belangrijke bepalende factor voor de leefsituatie-index. Verder verlenen vier van de tien Amsterdammers wel eens (soms tot vaak) informele hulp (42%). Dit aandeel onbetaalde hulp in ongeorganiseerd verband neemt toe (in 2000 36% in 2002 33%). Het aantal inwoners van Amsterdam dat zich sociaal geïsoleerd voelt, is de laatste twee jaar iets gedaald (van 15% naar 13%). Ouderen en werklozen voelen zich relatief vaak geïsoleerd. Studenten zijn het meest actief in de maatschappij. Alleen bieden zij wel minder vaak informele hulp aan dan gemiddeld. De maatschappelijke participatie is op veel gebieden het laagst onder werklozen. In het centrum van de stad, waar de meeste voorzieningen zijn gevestigd voor ontmoeting, cultuur en vermaak, is de maatschappelijke participatie onder de inwoners het hoogst. Ongeveer vier van de tien Amsterdammers voelen zich verwant met een bepaalde geloofsrichting. Dit aandeel is vergelijkbaar met voorgaande jaren. Een achtste deze mensen doet ook vrijwilligerswerk voor hun geloofsgemeenschap. Verder geloven ongeschoolden vaker (51%) dan hoogopgeleiden (32%) en Nederlanders minder vaak (28%) dan allochtonen (56%). Een ander aspect dat te maken heeft met maatschappelijke participatie is integratie. Dit is een wederzijds proces tussen allochtonen en autochtonen in Amsterdam. Integratie heeft betrekking op diverse terreinen, zoals contacten tussen bevolkingsgroepen, werk, opleiding en maatschappelijke participatie. Omdat de beschikbare gegevens over integratie vrij eenzijdig zijn, gaat de Staat van de Stad in de paragraaf over integratie alleen in op enkele aspecten die met de integratie van allochtonen te maken hebben, zoals taal, contacten met autochtonen en de wens om terug te keren naar het land van herkomst. Het blijkt dat een aanzienlijk deel van de allochtonen moeite heeft met de Nederlandse taal: 23% heeft problemen met spreken en 32% met schrijven. Onder Turken zijn de moeilijkheden met de taal het grootst. Verder zijn veel Amsterdammers van Turkse en Surinaamse afkomst van mening dat de positie van de eigen bevolkingsgroep verbetert, terwijl Amsterdammers van Marokkaanse afkomst en Antillianen juist vaak van mening zijn dat de positie van hun groep verslechtert. Opvallend is dat de leefsituatie-index van mensen die vinden dat de positie van hun bevolkingsgroep gelijk is gebleven, het hoogst is (98). De score van degenen die de positie verbeterd vinden is 95 en de index van mensen die de ontwikkeling negatief beoordelen is 94. Verder neemt het aantal contacten in de vrije tijd tussen allochtonen en autochtonen toe. Antillianen, mensen afkomstig uit geïndustrialiseerde landen en Zuid- Europeanen gaan het vaakst met Nederlanders om. Turken zeggen het minst vaak contact met mensen te hebben die oorspronkelijk uit Nederland komen. Dit geldt in mindere mate ook voor Marokkanen en mensen uit niet-geïndustrialiseerde landen. 1.1.8 Culturele participatie, sport en vakantie Zeven van iedere tien Amsterdammers hebben minimaal één hobby. Een filmbezoek blijft net als in de voorgaande monitors de populairste uitgaansactiviteit, gevolgd door een bezoek aan het museum. Amsterdammers bezoeken vaak culturele voorstellingen in vergelijking met de inwoners van Rotterdam, Utrecht en Den Haag. Evenals in 2002 en 2000 is de helft van de Amsterdammers lid van een vereniging. De sportvereniging is de meest populaire vereniging onder de Amsterdammers, maar in vergelijking met de rest van het land is een relatief klein aandeel hier lid van. Vooral hoog opgeleide en jonge Amsterdammers zijn vaak lid van maatschappelijke organisaties. Bijna de helft van de Amsterdammers sport maandelijks. Dit is een stuk minder dan in de rest van Nederland, waar het aandeel op 65% ligt. Ook hier hebben hoog opgeleide en jonge Amsterdammers de hoogste participatiegraad. Ruim 26.000 Amsterdammers waren in 2004 lid van een voetbalvereniging. Concentraties van leden zijn voornamelijk te vinden in Amsterdam-Noord, Osdorp, Slotervaart en Oost/ Watergraafsmeer. Drie van de tien Amsterdammers zijn het afgelopen jaar niet op vakantie geweest. Onder deze groep zijn relatief veel ouderen. 1.1.9 Politieke participatie De politieke interesse in de hoofdstad is ongeveer gelijk gebleven tussen 2000 en 2004: vier van iedere tien Amsterdammers zeggen geïnteresseerd te zijn in de gemeentepolitiek. Autochtone Amsterdammers zijn meer geïnteresseerd dan allochtonen. Ook jongeren en mensen met een hoog opleidingsniveau hebben meer interesse. De opkomst voor de verkiezingen van het Europees Parlement is gestegen van 25% in 1999 naar 36% in 2004. De stemintentie van de Amsterdammers blijft gelijk: ook dit jaar zeggen ruim zes van iedere tien Amsterdammers zeker te gaan stemmen als er gemeenteraadsverkiezingen zouden worden gehouden. De stemintentie is het hoogst onder Nederlanders, burgers uit geïndustrialiseerde landen en Turken.

Samenvatting en discussie 11 Ondanks een hogere interesse van de 18-34 jarigen voor de politiek is hun stemintentie wat lager dan de 35-plussers. Een kwart van de Amsterdammers vindt dat het gemeentebestuur goed functioneert en een even groot aandeel vindt dat het stadsdeelbestuur goed functioneert. De waardering van het gemeentebestuur is vrijwel gelijk gebleven tussen 2002 en 2004. Iets meer mensen dan in 2002 vinden dat het stadsdeelbestuur goed functioneert (23% in 2002 en 26% in 2004). In het afgelopen jaar heeft ongeveer één op de tien Amsterdammers een bijdrage geleverd aan een discussie op het internet over maatschappelijke of politieke onderwerpen. Amsterdammers die interesse hebben in de politiek, participeren in de politiek en politiek zelfvertrouwen hebben, hebben over het algemeen een hoge leefsituatie-index. 1.1.10 Leefbaarheid en veiligheid Een voorwaarde voor participatie in Amsterdam is een prettige leefomgeving en een gevoel van veiligheid. Op dit gebied zijn er duidelijk tekenen van verbetering te zien in de afgelopen paar jaren. Zo blijkt uit de veiligheidsindex dat het aantal gebieden waar relatief weinig criminaliteit is van 2003 op 2004 toenam. Ook nam het aantal gebieden af waar relatief veel mensen zich onveilig voelden. Mensen die wonen in een transitiemilieu voelen zich het vaakst onveilig (56%). Ruim vier van de tien ondervraagden kennen plekken in de buurt waar ze s avonds liever niet alleen zouden komen. Dit is evenveel als in eerdere jaren. Verder nam de sociale cohesie in 2004, net als van 2000 op 2002, enigszins toe. Het blijkt dat mensen met een lage score op sociale cohesie ook een lage score op de leefsituatie-index hebben. De ervaren mate van verloedering is bovendien iets gedaald ten opzichte van 2002. Amsterdammers waardeerden hun woonomgeving in 2003 gemiddeld met een 7. Dit cijfer is niet veranderd ten opzichte van 2001. Bijna een kwart van de Amsterdammers vindt dat de buurt er de afgelopen jaren op vooruit ging, eenzelfde percentage vindt juist dat de buurt verslechterde. Amsterdammers die in een zogenaamd transitiemilieu wonen, zijn het minst positief over hun woonomgeving, vinden het vaakst dat de buurt erop achteruit gaat en hebben de sterkste verhuisbehoefte. Verschillende aspecten van wonen en veiligheid hangen samen met de leefsituatie-index, het algehele welzijn. Amsterdammers die misschien willen verhuizen hebben een hogere leefsituatiescore dan mensen die dat niet willen (105 tegenover 98). Mensen die vinden dat de buurt erop achteruit is gegaan hebben een lagere leefsituatiescore dan anderen (95). Een hele lage score op sociale cohesie gaat eveneens samen met een lage score op de leefsituatie-index (95). Zij die plekken in de buurt kennen die ze s avonds liever vermijden hebben een lagere leefsituatiescore dan mensen die die plekken niet kennen (98 tegenover 102). De leefsituatiescore is het laagst voor mensen die zich vaak onveilig voelen (94). 1.1.11 Cumulatie van participatie en achterstand Hoewel we voor veel stadsdelen veranderingen in de leefsituatiescore zagen, is de positie van de stadsdelen ten opzichte van het gemiddelde (dus boven gemiddeld, gemiddeld, of onder gemiddeld) in vergelijking met de vorige monitor niet veranderd. De positie van de stadsdelen ten opzichte van werk en welvaart is globaal hetzelfde gebleven in vergelijking met de vorige monitor. De ondervraagde inwoners van ZuiderAmstel en Amsterdam Oud Zuid en Amsterdam-Centrum zijn op veel participatieterreinen actiever dan gemiddeld. Hier tegenover staan de stadsdelen Bos en Lommer, Zuidoost, Geuzenveld-Slotermeer en (in mindere mate) Amsterdam-Noord die op een meerderheid van de terreinen lager scoren dan gemiddeld. De woonmilieus welgesteld stedelijk, inbreiding en centrum scoren op veel terreinen boven gemiddeld. Inwoners van het transitiemilieu scoren op vrijwel alle terreinen onder het gemiddelde. Ook het overgangsmilieu en (in mindere mate) stadsvernieuwing scoren op veel terreinen onder het gemiddelde en op geen enkel terrein boven het gemiddelde. Als het gaat om het oordeel over de woonomgeving en andere leefbaarheidsthema s vormen het transitiemilieu en het woonmilieu dorp de uitersten. Op de participatieterreinen manifesteren het transitiemilieu en het welgesteld stedelijk zich als uitersten. Tussen deze uitersten bevinden zich de overige woonmilieus. Van de verschillende etnische groepen zien we dat Amsterdammers van Marokkaanse afkomst, van Turkse afkomst en uit niet-geïndustrialiseerde landen onder het gemiddelde op de leefsituatie-index scoren. Amsterdammers uit geïndustrialiseerde landen scoren boven gemiddeld. Wanneer we kijken naar de primaire terreinen van participatie dan valt op dat Amsterdammers van Turkse en Marokkaanse afkomst onder het Amsterdams gemiddelde scoren. Surinamers doen het in vergelijking met deze groepen beter op het gebied arbeid, de werkloosheid onder hen (als het aandeel Niet Werkende Werkzoekenden ingeschreven bij het CWI) wijkt niet af van het Amsterdams gemiddelde. De Amsterdammers afkomstig uit overige niet-geïndustrialiseerde landen hebben een gemiddeld participatieniveau op de terreinen arbeid en inkomen. De overige onderscheiden etnische groepen participeren op twee primaire terreinen boven gemiddeld. Amsterdammers afkomstig uit Marokko en uit Turkije hebben op de meeste terreinen een lagere participatiegraad dan gemiddeld. Surinamers en mensen uit niet-geïndustrialiseerde landen nemen een middenpositie in qua participatie, waarbij de niet-geïndustrialiseerden zoals opgemerkt beter

12 De Staat van de Stad Amsterdam III participeren op de primaire terreinen. Over alle participatie terreinen bezien hebben de Amsterdammers afkomstig uit geïndustrialiseerde landen op veruit de meeste terreinen een hogere score dan gemiddeld. Daarna volgen de Amsterdammers afkomstig uit Zuid-Europa en de Nederlanders. De Nederlanders hebben op geen enkel terrein een lagere participatiescore dan gemiddeld, de mensen uit Zuid-Europese landen op 4 terreinen. 1.2 Conclusie en discussie Als we alle resultaten op de diverse participatieterreinen bekijken, dan is de belangrijkste conclusie dat er in Amsterdam tussen 2000 en 2004 niet één bijzonder opvallende ontwikkeling is waar te nemen. Op veel vlakken is de situatie min of meer stabiel gebleven: cultuur, politiek, maatschappij en gezondheid: telkens lijkt de positie van de Amsterdammers in 2004 sterk op die in 2000. Wel zijn er op verschillende terreinen positieve trends te zien, zoals het groeiende aantal Voorscholen, een verbeterde leefbaarheid en veiligheid, een licht stijgende sociale cohesie en een iets dalend sociaal isolement van bewoners. Toch gaan de belangrijkste trends die in 2002 werden geconstateerd, namelijk een verstopte woningmarkt en een scherpere tweedeling in de stad, ook nu nog steeds op. De situatie is niet verslechterd, maar ook niet aanzienlijk verbeterd. Met de participatiemonitor De Staat van de Stad zijn tussen 2000 en 2004 de hoofdtrends in Amsterdam zichtbaar gemaakt. Dat deze ontwikkelingen grofweg hetzelfde blijven is niet verwonderlijk. Het is niet te verwachten dat een grote stad als Amsterdam binnen een periode van vier jaar sterk verandert. Maar toch zijn er een aantal bijzondere ontwikkelingen op specifieke terreinen te zien. De paragrafen die nu volgen gaan hier nader op in. Daarvoor wordt allereerst ingegaan op het verband tussen de situatie in de stad en het beleid dat gevoerd is op bepaalde terreinen. Daarna volgt een paragraaf over de manier waarop de conclusies van deze monitor geïnterpreteerd kunnen worden. Dit hoofdstuk sluit af met een aantal aanbevelingen en discussiepunten voor onderzoek en beleid in de toekomst. 1.2.1 Beleid en resultaat: wat zien we in de stad? Op een drietal beleidsterreinen heeft de gemeente Amsterdam in de afgelopen jaren bijzonder veel inspanningen verricht: huisvesting, onderwijs, en leefbaarheid en veiligheid. Deze paragraaf kijkt vanuit dit perspectief naar de ontwikkelingen op deze terreinen en laat zien in hoeverre de inspanningen zich hebben vertaald in verbeteringen. Op het gebied van huisvesting is de situatie niet wezenlijk veranderd. Hoewel er de laatste jaren veel gebieden vernieuwd zijn, nieuwe huizen zijn gebouwd, huurwoningen zijn verkocht, woningen zijn gesplitst en de illegale verhuur van woningen is aangepakt, is de dynamiek op de woningmarkt nauwelijks vergroot. In tegenstelling tot op het sociale en economische vlak kan de overheid op dit terrein veel invloed uitoefenen, maar de effecten van de maatregelen zijn vooral op de lange termijn merkbaar. Bovendien is er een samenhang tussen de woningmarkt en de sociaal-economische positie van de inwoners. Onvoldoende aandacht hiervoor kan vertragend werken en een negatief effect hebben op de ontwikkeling van Amsterdam. In ruimtelijk opzicht zijn de verschillen in Amsterdam toegenomen. Terwijl de bewoners van stadsdeel Amsterdam-Centrum een steeds hogere leefsituatie-index krijgen, hebben drie stadsdelen een score die fors onder het gemiddelde ligt (95 punten): Amsterdam-Noord, Zuidoost en Geuzenveld-Slotermeer. Dit zijn alle drie stadsdelen die stedelijk vernieuwd worden. De selectieve migratie van Amsterdammers naar de regio en gebieden elders hebben bovendien hun effect op de stad. Zo wordt de tweedeling op de woningmarkt in stand gehouden als mensen wegtrekken naar de regio zodra hun sociaal-economische positie verbetert. De gebieden in de stad waarin problemen zich opstapelen dienen daarom ook in de toekomst nauwkeurig in de gaten te worden gehouden. Het verband tussen het type woningmarkt in een bepaald gebied en probleemcumulatie is een belangrijk aandachtspunt. Onderwijs is een beleidsterrein waarnaar al jarenlang veel aandacht uitgaat, omdat de gemeente zich bewust is van de samenhang tussen een goede opleiding aan de ene kant en werk, integratie en participatie op veel meer terreinen aan de andere kant. Toch is er nog veel te bereiken op het gebied van onderwijs. Zo zijn er in verhouding veel kinderen met een onderwijsachterstand in Amsterdam, alhoewel het groeiende aantal Voorscholen een positieve bijdrage leveren aan hun ontwikkeling. Verder is het aantal kinderen in het speciaal onderwijs vooral de groep met gedrags- en leermoeilijkheden enorm toegenomen, er is nog steeds een hoog schoolverzuim in Amsterdam en er zijn veel voortijdig schoolverlaters die zonder startkwalificatie de arbeidsmarkt op gaan. Dit zijn hardnekkige problemen die de stad nog niet allemaal het hoofd heeft weten te bieden. Waar wel een verband lijkt te bestaan tussen beleid en de ontwikkelingen in de stad, is het terrein leefbaarheid en veiligheid. Er zijn verbeteringen gerealiseerd op een gebied dat in landelijke onderzoeken als één van de belangrijkste bronnen van zorg wordt genoemd door de burgers. In Amsterdam zijn de veiligheidsgevoelens van burgers toegenomen, is de verloedering gedaald en stijgt de sociale cohesie in buurten. Bovendien scoort Amsterdam ook in internationaal opzicht niet slecht als het gaat om ervaren onveiligheidsgevoelens. 1.2.2 Stilstand en dus achtergang? Amsterdam is in de afgelopen vier jaren in een aantal opzichten stil blijven staan. Dit kan verschillende dingen betekenen. Vaak wordt stilstand als achteruitgang gezien, zeker gezien de beleidsinspanningen die verbeteringen in de stad moeten bewerkstelligen. Maar betekent de huidige situatie in Amsterdam wel

Samenvatting en discussie 13 dat de stad zich in een onzekere periode bevindt zonder echte vooruitgang? En in hoeverre heeft de stad maatregelen genomen om zijn positie in alle opzichten te verbeteren? Aan de ene kant zijn er verschillende trends die duiden op stilstand en onzekerheid voor de toekomst. Zo komt Amsterdam moeizaam uit de economische recessie naar boven. De werkloosheid neemt niet af en daarnaast is de druk op de woningmarkt onverminderd groot. Daarnaast is de kloof tussen bevolkingsgroepen niet kleiner geworden in de afgelopen jaren. Hoewel het met de tweede generatie allochtonen over het algemeen beter gaat dan met de eerste, ligt de gemiddelde positie van vooral Marokkanen op allerlei participatieterreinen aanzienlijk onder het Amsterdamse gemiddelde. Dit geldt in mindere mate overigens ook voor de andere niet-westerse groepen. Bovendien heeft de moord op Theo van Gogh in november 2004 veel teweeg gebracht in de stad. De spanning tussen bevolkingsgroepen en tussen moslims en niet-moslims is vergroot. Omdat de enquête voor de Staat van de Stad III voor de moord heeft plaatsgevonden zijn de gevolgen hiervan niet terug te zien in de onderzoeksresultaten. Welke effecten de gebeurtenissen op de lange termijn ontwikkeling van de stad hebben, is nog niet goed zichtbaar. Er is echter wel meer onzekerheid over de toekomst en het is duidelijk dat er aandacht nodig is voor tolerantie en verdraagzaamheid tussen verschillende bevolkingsgroepen. Vanuit deze blik kan er gesteld worden dat stagnatie in Amsterdam achteruitgang betekent. Aan de andere kant heeft Amsterdam in nationaal opzicht een andere positie dan in internationaal perspectief. In Nederland is er op veel punten een negatieve tendens waarneembaar vanaf 2000. Verschillende toonaangevende landelijke onderzoeken trekken sombere conclusies over de bevolking. Zo rapporteerde het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) in 2004 dat Nederlanders wel tevreden zijn met hun eigen leven, maar dat de waardering voor de Nederlandse samenleving sterk gedaald is tussen 1999 en 2004. De zorgen van burgers over de toekomst hebben vooral te maken met criminaliteit, veiligheid, normen en waarden, de sociale zekerheid en de buitenlanders. De tevredenheid met de regering en de overheid in Nederland daalt sinds 2000, met een bijzonder sterke afname in 2002. 3 Ook het landelijke onderzoek 21minuten.nl geeft aan dat de bevolking pessimistisch is. Men verwacht dat de bevolking in de toekomst minder gelukkig met Nederland zal zijn dan nu. Bovendien maakt een groot deel van de bevolking zich zorgen over het land. De belangrijkste bronnen van zorg zijn opnieuw veiligheid en criminaliteit, de integratie van allochtonen, maar ook de kosten van het levensonderhoud. De meeste mensen willen een samenleving die meer solidair en bescheiden en minder materialistisch en behoudend is dan vandaag. Ook dit rapport wijst op een kritische houding van de burger ten opzichte van de overheid en de politiek in het algemeen. In Amsterdam zijn er, in tegenstelling tot in de rest van Nederland, verschillende positieve ontwikkelingen op bepaalde vlakken. Als de relatieve stilstand in Amsterdam vanuit dit perspectief wordt gezien, dan duidt dat niet op louter achteruitgang. Op enkele terreinen die voor de Nederlandse burger bronnen van zorg zijn, is de situatie in Amsterdam namelijk verbeterd. Wat dit betreft is leefbaarheid en veiligheid het meest opvallende terrein. Mensen in Amsterdam voelen zich veiliger dan enige jaren geleden, de criminaliteitscijfers dalen en veel inwoners vinden hun leefomgeving leefbaarder geworden. Ook de positieve ontwikkeling van de sociale cohesie en de vermindering van het sociaal isolement vallen in dit verband op. Een ander terrein waar een verschil met de rest van het land te zien is, is de politieke participatie. Terwijl landelijk een tendens van steeds meer politiek wantrouwen waarneembaar is, is de situatie in Amsterdam stabiel in vergelijking met enkele jaren geleden. De politieke interesse en het oordeel over het bestuur zijn ongeveer gelijk gebleven tussen 2000 en 2004. Op de meeste andere vlakken, zoals werk, inkomen, onderwijs en gezondheid, behoudt Amsterdam echter dezelfde positie ten opzichte van de rest van het land: er blijft in verhouding een achterstand ten opzichte van het gemiddelde in Nederland bestaan. De achterstanden die in de stad bestaan zijn echter meestal niet in een periode van vier jaar te bestrijden. Ten opzichte van Rotterdam, Den Haag en Utrecht ontwikkelt Amsterdam zich echter gunstig. Als we de trends in Amsterdam bekijken, dan is het duidelijk dat de stad zich verder moet ontwikkelen om concurrerend te blijven ten opzichte van andere steden. Vooral in internationaal opzicht is het noodzakelijk Amsterdam veel doet op het gebied van competing : het versterken van de plaats van de stad in de globale economie en op het gebied van toerisme, cultuur en onderwijs. Daarnaast is de caring -kant van het beleid belangrijk: het besteden van aandacht en zorg aan de inwoners met een zwakke positie in de stad. Zodra de balans tussen mensen met een zwakke en een sterke positie verstoord raakt, kan de stad aantrekkelijkheid en kracht verliezen. Maar ook tussen competing en caring dient een evenwicht te bestaan. Momenteel worden de inspanningen voor de versterking van de internationale (economische) concurrentiepositie echter overschaduwd door alle aandacht voor integratie, de spanningen tussen bevolkingsgroepen en het verbeteren van de positie van de zwakste groepen in de stad. Amsterdam lijkt in de discussies en het beleid tamelijk naar binnen gekeerd. Aan de ene kant is het nodig dat de scherpte in het integratiedebat terugkomt: hoe zitten de zaken precies in elkaar, waar gaat het écht om en wat kan daaraan gedaan worden? Aan de andere kant bestaat door de eenzijdige focus het risico dat niet snel genoeg wordt ingespeeld op internationale ontwikkelingen. De interne vraagstukken en problemen staan bovenaan de agenda, terwijl er minder gekeken wordt naar de buitenwereld en de stedelijke ontwikkelingskracht. Juist de sterkten kunnen Amsterdam vooruit helpen: de diversiteit van de

14 De Staat van de Stad Amsterdam III economie, de sterk groeiende creatieve sector die goed aansluit bij de internationale trend, het kunsten cultuuraanbod, de hoog opgeleide beroepsbevolking, de internationaal georiënteerde inwoners (waaronder veel westerse allochtonen) en de overlegcultuur tussen allerlei partijen in de stad. Hierop kan met beleid en de innovatie beter en vaker worden ingespeeld. 1.2.3 Vooruitkijkend: onderzoek en beleid Het zichtbaar maken van de belangrijkste ontwikkelingen in de stad is van groot belang. Het roept tegelijkertijd de vraag op hoe bruikbaar de informatie is voor het beleid en welke informatie er nog ontbreekt. Op dit punt zijn er zeker nog verbeteringen haalbaar. Het debat en de hier gepresenteerde cijfers geven mogelijkheden om doortastender beleid te voeren en je te richten op ontwikkelingen waar je met concrete maatregelen resultaat kunt boeken. Dit kan op de terreinen gezondheid, onderwijs, wonen en werkgelegenheid. Zo is er in de afgelopen jaren wel winst behaald op het gebied van veiligheid, maar er bestaat tevens een grote onzekerheid die te maken heeft met de integratie van minderheden en het islamdebat. Dit vraagt om een krachtig sociaal beleid, dat laat zien welke mogelijkheden er zijn om de risico s van tweedeling en segregatie te verminderen. Dit is een beleidsopgave die begint in het gezin, de buurt en het onderwijs. Er kan gedacht worden aan uitbreiding van het beleid op het gebied van sociale activering, maar ook veiligheid, bijvoorbeeld als het gaat om overlast van jongeren, vraagt een buurtgerichte aanpak. Andere gebieden waar tot nu toe nog te weinig verbeterd is, zijn wonen, werkgelegenheid, en gezondheid. Omdat dit beleidsterreinen zijn waar de gemeente maar ook andere partijen invloed op hebben, dient hier doelgerichtere aandacht naar uit te gaan. Het scherper analyseren van de opgaven, bijvoorbeeld op het gebied van integratie geeft bovendien mogelijkheden om een doortastender beleid te voeren. Het is hierbij belangrijk dat de aandacht wordt gericht op heel specifieke groepen en vraagstukken. Met een ander en beter gebruik van de huidige gegevens zou deze opgave ondersteund kunnen worden. Op het gebied van onderzoek zijn op vier punten aanbevelingen te geven. 1. Buurtgericht onderzoek. Door de ontwikkeling van buurten precies te monitoren op vlakken als de demografische ontwikkeling, vermijdingsgedrag, armoede, voortijdig schoolverlaten, schoolverzuim, enzovoorts, kan onderzoek een bijdrage leveren aan het tijdig signaleren van nieuwe trends op een laag schaalniveau. Een ander voorbeeld is het in beeld brengen van de gevolgen van segregatie voor andere beleidsterreinen, bijvoorbeeld de mate waarin mensen in bepaalde buurten participeren in de maatschappij. 2. Een ander onderwerp voor vervolgonderzoek is de positie van de verzamelgroep mensen uit niet-geïndustrialiseerde landen. Zoals blijkt uit de Staat van de Stad, is de leefsituatie-index van deze groep aanzienlijk gedaald in de afgelopen jaren (van 102 naar 96). Het is onduidelijk waar deze daling mee samenhangt. Omdat deze verzamelgroep zeer divers is, is het van belang om uit te zoeken op wie deze daling precies betrekking heeft. Ook is meer duidelijkheid nodig over de verschillen tussen mensen binnen deze groep met diverse achtergronden. 3. Cijfers op verschillende terreinen combineren. In de toekomst is er winst te behalen op diverse terreinen als de bestaande informatie op een andere manier wordt gebruikt. De beschikbare lokale administraties en databestanden kunnen in combinatie met elkaar beter worden ingezet om beleidsrelevante informatie te leveren. Een gecombineerd cijfermatig beeld over de situatie op het gebied van veiligheid, onderwijs, wonen en armoede is hiervan een voorbeeld. Hiermee kan niet alleen een doortastender sociaal beleid worden gevoerd, de diverse beleidsterreinen kunnen op deze manier wederzijds profiteren van cijfers op andere gebieden. 4. Meer aandacht voor de competing -kant. Naast de caring kant is het ook belangrijk om aandacht te besteden aan de competing -kant van de stad: wat zijn positieve ontwikkelingen in de stad, wat maakt een stad als Amsterdam aantrekkelijk en concurrerend voor andere steden? Hierbij is meer aandacht nodig voor hoe de positieve economische ontwikkelingen in de stad verlopen en voor de relatie met de woningmarkt. Noten 1 Bron: 21minuten.nl 2005 (21 minuten is een groot maatschappelijk online onderzoek. Het is een initiatief van McKinsey&Company, Planet Internet, Algemeen Dagblad, NRC Handelsblad en MSN). 2 Tot de niet-nederlanders worden alle groepen gerekend die tot de volgende etnische groepen behoren: Surinamers, Antillianen, Turken, Marokkanen, Zuid-Europeanen, overige niet-geïndustrialiseerde landen en overige geïndustrialeerde landen. Zijzelf en/ of hun vader en/of moeder zijn dan geboren in één van deze landen. 3 Bron: SCP. In het zicht van de toekomst. Sociaal en Cultureel Rapport. Den Haag, 2004.