Beschrijving Kwaliteitscriteria



Vergelijkbare documenten
Voorgestelde kwaliteitscriteria voor de (ex-ante) beoordeling van gedragsinterventies

Erkenningscommissie Interventies Beoordelingsformulier. Eindoordeel van de erkenningscommissie over de interventie

Interventie Grip op Agressie

Criterium 10 van de beoordelingscriteria effectiviteit gedragsinterventies. Advies 11 januari 2011

Erkenningscommissie Interventies Beoordelingsformulier. Eindoordeel van de erkenningscommissie over de interventie

Definities, criteria en uitvoerbaarheid Aandachtspunten voor de beoordeling van justitiële interventies

Informatie 4-daagse opleiding tot Leren van Delict trainer

Erkenning van interventies. Criteria voor gezamenlijke kwaliteitsbeoordeling

- Samenvatting - Kies voor Verandering

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation

Evaluatie Brains4Use

Werkt wat werkt? Jan Adriaan Nijboer

Planmatig en flexibel

Toespraak DGPJS tgv installatie Erkenningscommissie Gedragsinterventies op , Sociëteit De Witte, te Den Haag

SOVA /AR op Maat Presentatie

Effectieve zorg bestaat uit effectieve methodieken, maar hoe effectief is effectief? Jan Willem Veerman Ede, 28 september 2005

Hybride werken bij diagnose en advies. Inleiding

Werkwijze van de Erkenningscommissie, betreffende de beoordeling gedragsinterventies

Leidraad in de keten. Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen (LIJ) Contactgegevens

Informatie Opleiding Leren van Delict (LvD)

Samenvatting. factoren betreft), en scoren zij anders waar het gaat om het soort en de

op zoek naar good practices

Titel interventie. Werkblad beschrijving interventie. Gebruik de HANDLEIDING bij dit werkblad

Factsheet landelijke inkoopafspraken in het kader van het jeugdstrafrecht

Doelstelling van het onderzoek en onderzoeksvragen

Samenvatting (Dutch summary)

Beoordeling Goed Onderbouwd en Effectief

Procesevaluatie Leren van Delict. Manja Abraham Wendy Buysse. Samenvatting

Interventies die werken

Samenvatting. Samenvatting

Preffi 2.0: Preventie Effectmanagement Instrument. Ontwikkeling,validiteit, betrouwbaarheid en bruikbaarheid

Gelijkwaardigheid van niet-geaccrediteerde laboratoria (conform NEN-EN ISO/IEC 17025)

Titel interventie. Werkblad beschrijving interventie. Gebruik de HANDLEIDING bij dit werkblad. Werkblad, versie mei 2015

waardoor een beroerte kan worden gezien als een chronische aandoening.

TRAINING NIVEAU 4: STANDAARD TRIPLE P Tieners

De student is in staat om op navolgbare wijze van vijf onderwijskundige (her)ontwerpmodellen de essentie te benoemen;

but no statistically significant differences

DOORDRINKEN DOORDRINGEN. Effectevaluatie Halt-straf Alcohol Samenvatting. Jos Kuppens Henk Ferwerda

Doel training. Programma Programma Voordelen voor de kandidaat. Uitgangspunten EVC. Assessoren en EVC-begeleiders training

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Titel interventie. Werkblad beschrijving interventie. Gebruik de HANDLEIDING bij dit werkblad. Werkblad, versie mei 2015

Voor informatie over MST-LVB: MST-LVB Supervisor Meer info?

Landelijke menukaart 2012 Gedragsinterventies als leerstraf

Tijdig ingrijpen: werkzame ingrediënten voor interventies

Instroom 1. Inclusie. Uitstroom. Doorstroom. Universiteit Utrecht 1

Samenvatting SAMENVATTING

Forensisch Psychiatrisch Toezicht; Evaluatie van de testfase van een vernieuwde vorm van toezicht op tbs-gestelden

Kwaliteitssysteem datamanagement. Meetbaar Beter

Prevention of cognitive decline

2. Wat zijn per sector/doelgroep de algemene inzichten ten aanzien van de inhoud van de continuïteitsplannen?

5. CONCLUSIES ONDERZOEK

KOSTENEFFECTIVITEIT RE-INTEGRATIETRAJECTEN

Gedragsinterventie In Control!

Werkprogramma voor risicojongeren

Procesevaluatie gedragsinterventie So-Cool. Wendy Buysse Manja Abraham en Sander Scherders. Samenvatting

Opleidingsstatuut Bacheloropleiding Automotive Studiejaar Regeling Externe toezichthouders bij examens

Algemeen Reglement van de Certificering voor instructeurs in het toepassingsgebied van de bedrijfsnoodorganisatie

Kijk op jeugdcriminaliteit

Procesevaluatie van de gedragsinterventie Stay-a-way

FUNCTIEBESCHRIJVING BELEIDSMEDEWERKER ONDERZOEKSINFRASTRUCTUUR

samenvatting Opzet van het onderzoek

Overheid, onderwijsraden, Nji

Plan van aanpak voor een tussentijdse evaluatie beleidsplan Sociaal Domein

Instructie cliëntprofielen

Inzicht in de opbrengsten en effecten van Veiligheidshuizen

Afbeelding: TriamFloat Effectmetingsmodel

Kennisdocument 5: DE CAPACITEIT VAN EEN ORGANISATIE

Bron: Handleiding bij feedbackkader, Marjoleine Dobbelaer, Onderwijsinspectie 2013

Kwaliteitssysteem datamanagement. Meetbaar Beter

Een recept voor Vakmanschap. Bejegeningsstijl en opleiding van personeel

TRAINING NIVEAU 4: STANDAARD TRIPLE P Tieners

Samenvatting. Huidig programma en criteria voor screening

Klantprofilering. Objectieve meting voortgang en resultaten trajecten

Samenvatting (Summary in Dutch)

Training Niveau 4: Standaard 0-12 jaar

Juni 2012 Roeland van Geuns Nadja Jungmann. Naar efficiënter werken met klantprofielen

INTRODUCTIE TOOLBOX voor GEBRUIKERS. duurzame plaatsing van werknemers met autisme

Titel interventie. Werkblad beschrijving interventie. Gebruik de HANDLEIDING bij dit werkblad. Voor meer informatie en contact

Onderscheid door Kwaliteit

15/04/15. Wat Werkt Echt tegen Pesten? Vandaag. Wat Werkt Echt tegen Pesten? Overzicht Uitwerking & Verkenning Discussiepunten Eerste afspraken

PAINT-T (Psychosociale ADHD Interventies-Teacher training): Een onderzoek naar een korte leerkrachttraining voor leerkrachten van kinderen met ADHD.

DE MAATREGEL INRICHTING STELSELMATIGE DADERS (ISD): MAATSCHAPPELIJKE KOSTEN-BATENANALYSE VAN EEN SAMENVATTING EVENTUELE VERLENGING

Nieuwsbrief artikel 55ab Wet bodembescherming (Wbb): Aan de slag met de aanpak van de spoedlocaties

vergoeding voor inzameling en sortering en vergoeding voor vermarkting van huishoudelijk kunststofverpakkingsafval

Paper beschrijft het probleem (de wens) en motiveert de keuze hiervoor, zij het enigszins schetsmatig.

Aanpak: Voorwaardelijke Interventie Gezinnen. Beschrijving

Samenvatting. In hoofdstuk 1 wordt een algemene introductie gegeven over de onderwerpen die in dit proefschrift worden behandeld.

Praktijkkennis boven tafel halen. Daan Andriessen Jubileum congres Design Science Research Group 3 november 2011 Hogeschool Utrecht

Effectief vroegtijdig ingrijpen: Een verkennend onderzoek naar effectief vroegtijdig ingrijpen ter voorkoming van ernstig delinquent gedrag.

Agressiebehandeling in de forensische kinder- en jeugdpsychiatrie

Aanpak: Praktische gezinsondersteuning. Beschrijving

Draagt lesmateriaal bij aan het vergroten van financiële vaardigheden van basisschoolleerlingen?

Competenties met indicatoren bachelor Civiele Techniek.

MINISTERIEEL BESLUIT VAN 17 MAART 2000 inzake de kwaliteitszorg in de opleidingscentra voor polyvalente verzorgenden (B.S. 20.V.

1. De Vereniging - in - Context- Scan Wijk-enquête De Issue-scan en Stakeholder-Krachtenanalyse Talentontwikkeling...

Eerst denken, dan doen. Doeltreffendheid van de cognitieve vaardigheidstraining (CoVa) voor justitiabelen. Wendy Buysse Lotte Loef.

Beoordelingsformulier Proeve van Bekwaamheid 2 (Rol Ontwerper) 3.12

De discrepantie tussen woonwetgeving en de werking ervan

Transcriptie:

Beschrijving Kwaliteitscriteria Ingaande 1 juli 2012 Kwal iteitscriteria 1. Theoretische onderbouwing: de gedragsinterventie is gebaseerd op een analyse van het delictgedrag en een expliciet veranderingsmodel waarvan de werking wetenschappelijk is aangetoond. 2. Selectie van justitiabelen: het type justitiabele waarop de gedragsinterventie zich richt wordt duidelijk gespecificeerd en geselecteerd. 3. Dynamische criminogene factoren en protectieve factoren: de gedragsinterventie is gericht op het beïnvloeden van veranderbare risicofactoren en op protectieve factoren die samenhangen met het criminele gedrag. 4. Effectieve (behandel)methoden: er worden (behandel)methoden toegepast die aantoonbaar effectief of veelbelovend zijn. 5. Vaardigheden: de aanpak is mede gericht op het leren van praktische, sociale en probleemoplossende vaardigheden. Fasering, intensiteit en duur: de intensiteit en duur van de gedragsinterventie sluit aan bij de problematiek van de deelnemer. 7. Betrokkenheid en motivatie: betrokkenheid van de deelnemer bij de gedragsinterventie en motivatie voor deelname moeten worden bevorderd en gestimuleerd. 8. Continuïteit: er moeten duidelijke verbindingen zijn tussen de gedragsinterventie en de totale begeleiding van de justitiabele. 9. Interventie-integriteit: de gedragsinterventie wordt zo uitgevoerd als het bedoeld is. 10. Evaluatie: een doorlopende evaluatie geeft inzicht in de effectiviteit van de gedragsinterventie. 1

Criterium 1. Theoretische onderbouwing Informatie over dit criterium is terug te vinden in: - de Theoretische handleiding Criterium 1 richt zich op het theoretische fundament van de gedragsinterventie. Er wordt daarbij een duidelijk onderscheid gemaakt tussen het verklaringsmodel en het veranderingsmodel. De Theoretische handleiding dient, naast beschrijvingen van de beide modellen, ook de vertaalslag van het verklaringsmodel naar het veranderingsmodel te bevatten. Het verklaringsmodel Het theoretische fundament van de (strafrechtelijke) gedragsinterventie is ten eerste gebaseerd op een analyse van het delictgedrag (waaronder de recidive) en de mechanismen waardoor dit gedrag ontstaat, in stand wordt gehouden of wordt versterkt. Hiervoor wordt een samenhangend theoretisch kader aangegeven; dit theoretisch kader bestaat uit een verzameling van onderling gerelateerde concepten. Dit impliceert dat het verklaringsmodel meer moet zijn dan een opsomming van dynamische criminogene en beschermende factoren1 die elk voor zich gekoppeld worden aan afzonderlijke interventiedoelen. Door het expliciteren van de onderlinge relaties moet duidelijk gemaakt worden welke processen op welke wijze uiteindelijk leiden tot het vertonen van clelictgedrag(ingen). De beschrijving van het verklaringsmodel dient een schematische weergave in de vorm van een conceptueel model of pijlenschema te bevatten, zodat zicht gegeven wordt op deze processen die leiden tot delinquentie. Het verklaringsmodel geeft richting aan het veranderingsmodel en stuurt de inhoud van de interventie, duidt aan welke variabelen daarin gemeten worden en welke relaties geanalyseerd zullen worden. De werking van dit verklaringsmodel moet wetenschappelijk onderbouwd worden. De constructen die in het theoretisch kader opgenomen zijn, moeten expliciet gedefinieerd worden. Onderdeel van het verklaringsmodel is een analyse van het delictgedrag. In dit kader wordt indien relevant ook aandacht besteed aan andere criminogene factoren dan de factoren waarop de interventie zich richt. Zo kan het delictgedrag in een breder kader worden geplaatst. Tevens wordt een wetenschappelijk gefundeerde (globale) inschatting van het recidiverisico van het delictgedrag van de doelgroep van de interventie gegeven. Indien niet alles uit het verklaringsmodel in het veranderingsmodel gerepresenteerd wordt, moet dit overtuigend onderbouwd worden. Zie criterium 3 waarin nader wordt ingegaan op het begrip dynamische criminogene factor. 2

Het veranderingsmodel Het veranderingsmodel geeft aan hoe het delictgedrag wordt veranderd door de gedragsinterventie. De bestanddelen van de gedragsinterventie moeten gerelateerd zijn aan het verklaringsmodel. De werking van dit veranderingsmodel moet wetenschappelijk onderbouwd zijn. In het veranderingsmodel moet aangegeven worden welke dynamische criminogene factoren en protectieve factoren in de interventie op welke wijze aandacht krijgen. Let wel, in de beschrijving van het veranderingsmodel wordt niet gesproken over methoden en de effectiviteit daarvan. De beschrijving daarvan maakt deel uit van criterium 4. In de beschrijving van de interventie wordt onder andere aandacht besteed aan de volgende punten: - Wat is het delictgedrag waarop de gedragsinterventie zich richt, door welke dynamische criminogene factoren wordt dit gedrag veroorzaakt, in stand gehouden of versterkt en hoe werken deze op elkaar in? Welke protectieve factoren beïnvloeden deze processen? - Hoe worden de onderscheiden dynamische criminogene en beschermende factoren gedefinieerd? Welke dynamische processen zijn verantwoordelijk voor de onderlinge relaties tussen deze factoren en hoe verhouden deze zich tot het risico op recidive? - Wat is de doelgroep van de interventie? - Wat is het recidiverisico van de doelgroep? - Wat is het veranderingsmodel waarop de gedragsinterventie is gebaseerd? Welke elementen bevat het en hoe wordt het delictgedrag veranderd door de gedragsinterventie? Het veranderingsmodel grijpt aan op de analyse van het delictgedrag en de antecedenten en mechanismen die eraan ten grondslag liggen. Het veranderingsmodel is wetenschappelijk onderbouwd. - Wat zijn de doelstellingen van de interventie in termen van doelen op korte termijn (proximale interventiedoelen) en doelen op langere termijn (distale interventiedoelen) in termen van recidivevermindering? - Wat wordt er na elke fase in de gedragsinterventie bereikt (concrete proximale doelen)? - Wanneer een theoretisch concept of wetenschappelijk bewijs voor de werking van een gedragsinterventie onvolledig is of vooralsnog ontbreekt (bijvoorbeeld bij nieuw ontwikkelde gedragsinterventies), dan wordt het veranderingsmodel aangegeven in de vorm van een aannemelijke verwachting: het gaat er dan om dat aannemelijk wordt gemaakt dat ondanks gebrek aan empirische evidentie er toch de verwachting is dat het werkzaam/effectief kan zijn. 3

Criterium 2. Selectie van de justitiabelen Informatie over dit criterium is terug te vinden in: - Theoretische handleiding: beschrijving en onderbouwing van de selectiecriteria en contra-indicaties. - Managementhandleiding: beschrijving van selectie-instrumenten, afbreekwaarden (cut-off waarden), benodigde deskundigheid, selectieprocedures, validiteit van de gekozen selectie-instrumenten. Met het oog op een effectieve werking van de gedragsinterventie is het belangrijk dat de juiste deelnemers worden geselecteerd. Er wordt daarom aangegeven voor welke doelgroep van delinquenten de interventie is bedoeld en ook aan wie de betreffende interventie niet moet worden aangeboden (contra-indicaties). Dit betekent dat voorafgaand aan het aanbieden van een gedragsinterventie een goede diagnose wordt gesteld. Voorwaarden voor deelname of uitsluiting dienen duidelijk te worden omschreven en onderbouwd. Deze in- en exclusiecriteria hangen nauw samen met de volgende elementen: - de analyse van het delictgedrag en het verklaringsmodel (criterium 1); - de leerstijl en andere eigenschappen van de deelnemers (responsiviteit). Onder leerstijl wordt verstaan het onderscheid tussen leren via denken (beroep op cognitieve vermogens) of leren door te doen (inslijten van gedragspatronen door ze steeds te herhalen). Dit is van belang voor de aard en de vorm van de behandelmethode (criterium 4 en criterium 6); - motivatie en betrokkenheid van de deelnemers (criterium 7). Wanneer onvoldoende motivatie een exclusiecriterium bij aanvang van de interventie is, dan dient dit te worden onderbouwd (verdere uitwerking in criterium 7). Van belang voor dit criterium is tevens de manier waarop de selectieprocedure is georganiseerd en de selectie-instrumenten die daarbij worden gebruikt. Bij voorkeur worden selectie-instrumenten toegepast waarvan de validiteit en betrouwbaarheid wetenschappelijk is aangetoond. De keuze voor de toepassing van selectie-instrumenten wordt dan ook onderbouwd. Bij het gebruiken in de selectieprocedure van een algemeen selectie-instrument is het van belang dat aannemelijk wordt gemaakt dat met dit instrument de beoogde doelgroep wordt geselecteerd. 4

In de beschrijving van de interventie wordt onder andere aandacht besteed aan de volgende punten: - Welke criteria zijn van toepassing om deel te nemen aan deze gedragsinterventie? Daarbij wordt in ieder geval aandacht gegeven aan: de aard van het delictgedrag dat door de gedragsinterventie zal worden aangepakt, de aanwezigheid van criminogene factoren bij de justitiabele, de hoogte van recidiverisico, de leerstiji van de doelgroep (de manier waarop de betrokkenen worden verondersteld te leren). Het gaat er hierbij om dat wordt aangegeven voor welke type leerstijl(en) de gedragsinterventie toepasbaar is en hoe de selectie op dit punt plaatsvindt, de motivatie voor deelname (in die zin dat wordt aangegeven of motivatie een rol speelt bij de selectie, en zo ja, hoe en waarom), de cognitieve- en taalvaardigheid, relevante kenmerken van de deelnemer zoals geslacht, leeftijd, etnische achtergrond, justitieverleden. Deze kenmerken worden alleen opgenomen als uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat deze relevant zijn. Deze criteria worden onderbouwd. - Welke contra-indicaties zijn er (eventueel)? Deze worden onderbouwd. - Welke selectie-instrumenten worden gebruikt voor welke selectiecriteria? De keuze voor deze instrumenten wordt onderbouwd. - Wat is de validiteit (psychometrische kwaliteit) van de gebruikte instrumenten? - Welke afbreekscores (cut-off waarden) worden gehanteerd bij deze instrumenten? - Welke deskundigheid is nodig bij het gebruiken van deze instrumenten? - Hoe verloopt de selectieprocedure? - Wie voert de selectieprocedure uit? - Op welk moment vindt de selectie plaats ten opzichte van de start van de interventie? - Wat zijn de criteria en procedures voor uitsluiting nadat het programma is gestart? 5

Criterium 3. Dynamische criminogene factoren en protectieve factoren Informatie over dit criterium is terug te vinden in: - Theoretische handleiding De gedragsinterventie is gericht op één of meer criminogene factoren die voortkomen uit de analyse van het delictgedrag, zoals beschreven onder criterium 1. Mensen die delicten plegen hebben vaak dezelfde eigenschappen of ervaringen die het risico op recidive verhogen. Sommige van deze zogeheten criminogene factoren zijn niet veranderbaar: de statische criminogene factoren, zoals familiegeschiedenis of eerdere veroordelingen. Andere criminogene factoren zijn wel veranderbaar. Dit zijn de dynamische criminogene factoren. De gedragsinterventie dient gericht te zijn op het veranderen van die dynamische criminogene factoren met als doel recidivevermindering. De gedragsinterventie beoogt dynamische criminogene factoren bij de justitiabele zelf te veranderen, maar kan tevens gericht zijn op dynamische criminogene factoren in zijn/haar omgeving (sociale netwerken, gezin). Niet alle dynamische criminogene factoren die ten grondslag liggen aan het delictgedrag hoeven binnen één en dezelfde interventie te worden aangepakt. Wel zal de beschrijving van de gedragsinterventie inzicht moeten geven in hoe deze factoren dan wel moeten worden aangepakt. Onder criterium 8 (Continuïteit) wordt naar dit aspect gekeken. Binnen de interventie dient te worden geïnvesteerd in protectieve factoren. Hierbij kan gedacht worden aan factoren die de negatieve invloed van criminogene factoren doen verminderen en de sterke kanten van een persoon / de leefomgeving waar de interventie bij aansluit. Het versterken van de binding met systemen zoals ouders, partner, gezin, werk, omgeving, school en dergelijke, maakt de kans op terugval kleiner (de zogeheten community-basedness). Het is - vooral bij jeugdigen - belangrijk om gedurende de gedragsinterventie aandacht te besteden aan deze sociale terugkoppeling. In de beschrijving van de interventie wordt onder andere aandacht besteed aan de volgende punten: - op welke dynamische criminogene factor(en) uit het theoretische model, zoals beschreven bij criterium 1, de gedragsinterventie zich richt. Aangetoond wordt dat deze factoren dynamisch zijn; 6

- de binnen deze gedragsinterventie aangepakte dynamische criminogene factor of factoren zijn van zo groot belang dat een significante recidivevermindering bereikt kan worden; - welke protectieve factoren versterkt worden binnen de interventie. 7

Criterium 4. Effectieve (behandel)methoden Informatie over dit criterium is terug te vinden in: - Theoretische handleiding: koppeling veranderingsmodel aan keuze voor (behandel)methoden, theoretisch fundament van de (behandel)methoden, onderbouwing verschillende (behandel)methoden en samenhang daartussen, beoogde effecten in termen van behandeldoelen/vermindering van criminogene factoren, onderzoeksgegevens waaruit effectiviteit van de (behandel)methoden blijkt, danwel, de aannemelijkheid daarvan wordt aangegeven. - Programmahandleiding: beschrijving van de gedragsinterventie. Een (strafrechtelijke) gedragsinterventie heeft onder meer tot doel de dynamische criminogene factoren en andere daderkenmerken die de kans op recidive waarschijnlijk maken, te veranderen. Hiertoe worden uiteenlopende (behandel)methoden en -technieken gebruikt, maar in de praktijk blijken niet alle methoden het bedoelde effect te hebben. Daarom dienen er (behandel)methoden en technieken te worden toegepast die aantoonbaar effectief zijn, dan wel, waarvan het aannemelijk is dat zij effectief zijn voor de beoogde doelgroep. Ook dienen (onderdelen van) de (behandel)methoden gekoppeld te zijn aan de risicofactoren waarop de interventie zich richt en het veranderingsmodel waarop de interventie is gebaseerd. De effectiviteit van (het geheel aan) (behandel)methoden blijkt uit onderzoek waarin met een voor- en nameting de resultaten van de onderzoeksgroep worden vergeleken met die van een vergelijkbare groep die de (behandel)methoden niet heeft gevolgd (de controlegroep). De controlegroep dient op een aantal sleutelvariabelen, waaronder dynamische criminogene factoren, overeen te komen met de onderzoeksgroep. Daar waar de effectiviteit van de (behandel)methode nog niet is aangetoond of waar nieuwe methoden worden gebruikt, wordt aangegeven op grond van welke wetenschappelijke overwegingen verwacht mag worden dat deze aanpak effectief zal zijn. Bij het aandragen van onderzoek naar de effectiviteit van gedragsinterventies wordt onderscheid gemaakt tussen onderzoek dat in het buitenland is gedaan naar gedragsinterventies en onderzoek dat in Nederland is uitgevoerd naar de desbetreffende gedragsinterventie. Bij gedragsinterventies die in het buitenland worden toegepast, moet 8

aannemelijk worden gemaakt dat de effecten ook zullen worden bereikt in de Nederlandse situatie. De focus van de bij criterium 4 genoemde (behandel)methoden ligt hiermee op beïnvloeding van dynamische criminogene (en protectieve) factoren, en niet zo zeer op recidive. Het beïnvloeden van criminogene factoren leidt op termijn tot, of draagt bij aan de gewenste gedragsverandering. De recidivevermindering door de toepassing van de interventie als geheel komt expliciet aan de orde bij criterium 10. In de beschrijving komt onder andere het volgende naar voren: - de (strafrechtelijke) gedragsinterventie vindt plaats aan de hand van een duidelijke beschrijving van de gebruikte (behandel)methode(n); - er wordt een duidelijke koppeling gelegd tussen (onderdelen van) de gekozen (behandel)methode(n) en de dynamische criminogene factoren waarop de gedrags interventie zich richt en het veranderingsmodel waarop de interventie is gebaseerd; - aan de hand van onderzoeksgegevens wordt aangetoond dat de (behandel)methode leidt tot het bereiken van de (behandel)doelen; - aan de hand van onderzoeksgegevens wordt aangetoond dat de (behandel)methode leidt tot een verandering van/in dynamische criminogene factoren en beschermende factoren. NB: de commissie verwacht dat indieners volledig zijn in vermelding van onderzoeksresultaten, en dus ook negatieve effectstudies vermelden; - daar waar de effectiviteit van de (behandel)methode nog niet is aangetoond of waar nieuwe methoden worden gebruikt, wordt aangegeven op grond van welke weten schappelijke overwegingen verwacht mag worden dat deze aanpak effectief zal zijn. Tevens dient de nieuwe aanpak toetsbaar te zijn (verder uit te werken in criterium 10); - wanneer verschillende (behandel)methoden worden gebruikt moet worden beschreven hoe deze een samenhangend geheel vormen binnen de gedragsinterventie; - als de gedragsinterventie alleen in het buitenland worden toegepast, moet aannemelijk worden gemaakt dat de effecten ook zullen worden bereikt in de Nederlandse situatie. 9

Criterium 5. Vaardigheden Informatie over dit criterium is terug te vinden in: - Theoretische handleiding: om welke vaardigheden het gaat, onderbouwing van de bijdrage van deze vaardigheden aan vermindering van recidive, zo mogelijk op grond van wetenschappelijk onderzoek. - Programmahandleiding: de mate waarin er daadwerkelijk wordt geoefend met nieuwe vaardigheden en gedrag. Binnen de gedragsinterventie leert de deelnemer concrete vaardigheden waardoor deze delictgedrag kan vermijden en in plaats daarvan positief/constructief gedrag kan ontwikkelen. Uit steeds meer wetenschappelijk onderzoek blijkt dat het aanleren van vaardigheden een belangrijk aspect is bij het terugdringen van recidive. Deze vaardigheden kunnen gericht zijn op het vinden en houden van werk, of op cognitieve vaardigheden zoals zelfredzaamheid, interpersoonlijke contacten en het oplossen van problemen. Het is niet voldoende om binnen de interventie alleen maar informatie over vaardigheden te verstrekken: deze nieuwe vaardigheden moeten worden aangeleerd en ingesleten door middel van (veelvuldig) oefenen. Uit de beschrijving wordt onder andere het volgende duidelijk: - welke vaardigheden worden aangeleerd in de interventie; - dat deze vaardigheden relevant zijn voor de deelnemers. Het is aannemelijk dat de deelnemers deze vaardigheden missen; - hoe deze vaardigheden bijdragen aan het verminderen van delictgedrag en het ontwikkelen van positief/constructief gedrag. Dit wordt zo mogelijk onderbouwd of aannemelijk gemaakt met wetenschappelijke onderzoeksresultaten; - op welke manier deze vaardigheden worden aangeleerd (als niet al beschreven bij criterium 4); - met welke intensiteit deze vaardigheden worden aangeleerd; - welke andere scholingstrajecten de justitiabele eventueel nodig heeft (of al volgt) om de vaardigheden te verwerven, en hoe deze zijn gerelateerd aan deze interventie. 10

Criterium 6. Fasering, intensiteit en duur Informatie over dit criterium is terug te vinden in: - Programmahandleiding: beschrijving van de duur, de intensiteit en de fasering. - Theoretische handleiding: onderbouwing van de duur, intensiteit en de fasering. Bij effectieve gedragsinterventies sluiten de intensiteit (hoe vaak en binnen welke periode de sessies worden gehouden) en duur van de interventie aan op de hoogte van het recidiverisico van de deelnemers aan de interventie. Als algemene stelregel geldt: hoe hoger het recidiverisico, hoe hoger de intensiteit en hoe langer de duur van de gedragsinterventie. Daarnaast zal de fasering, intensiteit en duur van de gedragsinterventie meestal samenhangen met de leerstijl en de motivatie van de deelnemer, en de mate waarin de dynamische criminogene factoren meer of minder gemakkelijk te veranderen zijn. Uit de beschrijving wordt onder andere het volgende duidelijk: - de duur van de gehele gedragsinterventie, de minimale en maximale periode, het aantal en de duur van de afzonderlijke sessies (van elke fase) van de gedragsinterventie. Tevens wordt aangetoond dat deze duur voldoende is om de interventiedoelen te bereiken; - de intensiteit waarmee de interventie wordt gegeven; - de intensiteit en duur worden inhoudelijk onderbouwd door aan te geven op welke wijze deze aansluiten bij de te veranderen risico- en protectieve factoren, de leerstijlen en de leermogelijkheden van de deelnemers; - indien sprake is van een fasering van de interventie, wordt de fasering aangegeven. De fasering wordt inhoudelijk onderbouwd (op welke wijze deze aansluit bij de te veranderen risico- en protectieve factoren, de leerstijlen en leermogelijkheden van de deelnemers) en tevens wordt aangegeven op basis van welke resultaten doorstroming van één fase naar een volgende fase bereikt kan worden; - aangegeven wordt wat er gebeurt wanneer er sessies of activiteiten worden gemist of als er te weinig vooruitgang wordt geboekt. 11

Criterium 7. Betrokkenheid en motivatie Informatie over dit criterium is terug te vinden in: - Theoretische handleiding: aansluiting gehanteerde behandelmethoden bij specifieke achtergrond en leerstiji van de deelnemers, onderbouwing waarom de gekozen motivatietechnieken bij de doelgroep effectief zijn. - Programmahandleiding: beschrijving van de gehanteerde motivatietechnieken. - Managementhandleiding: selectie van deelnemers met betrekking tot motivatie, hoe de motivatie tijdens het programma wordt gevolgd, op welke wijze men denkt dat voldoende deelnemers de gedragsinterventie afronden, motivatie van het personeel en monitoring van deze motivatie. Een gedragsinterventie zal minder succesvol zijn als de deelnemer niet of onvoldoende gemotiveerd is. Daarom moeten bij aanvang en gedurende de gedragsinterventie, betrokkenheid van de deelnemers bij de gedragsinterventie en motivatie worden vastgesteld en waar nodig bevorderd en gestimuleerd. Motivatie dient ruim te worden opgevat. Het is geen statische entiteit. Motivatie kan zich gedurende het volgen van een interventie ontwikkelen. De mate waarin dit gebeurt, is onder meer afhankelijk van de manier waarop de gedragsinterventie wordt toegepast, de betrokkenheid die de begeleiders/medewerkers tonen en de mate waarin deelnemers ontvankelijk zijn voor de methode en inhoud. Een goede indicator voor betrokkenheid en motivatie is de verhouding van het aantal deelnemers dat de gedragsinterventie afrondt ten opzichte van het aantal afvallers. In de beschrijving komt onder meer het volgende naar voren: - welke motivatietechnieken er worden gebruikt om de motivatie van deelnemers voorafgaand aan de interventie op te wekken en gedurende de gedragsinterventie op peil te houden c.q. te versterken. Onderbouwd wordt waarom deze technieken bij de doelgroep effectief zijn; - hoe motiveren de inhoud van de gedragsinterventie bepaalt en hoe de gehanteerde methoden de deelnemers aanzetten tot verandering, en hoe deze passen bij hun leerstijlen en hun specifieke achtergrond; - op welke wijze de (stand van de) motivatie van de deelnemers wordt gevolgd; - hoe men ervoor zorgt dat een voldoende aantal justitiabelen aan de gedragsinterventie deelneemt met het oog op een effectieve uitvoering ervan; 12

- hoe het personeel wordt gemotiveerd voor een goede uitvoering van de interventie. 13

Criterium 8. Continuïteit Informatie over dit criterium is terug te vinden in: - Theoretische handleiding: relatie tussen de dynamische criminogene factoren die in deze gedragsinterventie worden aangepakt en andere relevante criminogene factoren die in ander verband worden aangepakt. - Managementhandleiding: aangegeven wordt hoe de continuïteit wordt georganiseerd, zowel horizontaal als ve rti caa 1. De uitvoering van de te beoordelen gedragsinterventie staat niet op zichzelf, maar is onderdeel van de gehele begeleiding en het nazorgtraject van de justitiabele. De continuïteit in de aanpak van de justitiabele dient te worden gegarandeerd. In dit criterium wordt daartoe een link gelegd naar de dynamische criminogene factoren die genoemd worden bij criterium 1, zoals die in het totale plan van begeleiding en nazorg, en buiten de interventie zelf, worden aangepakt. Daarbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen gelijktijdige con tinuïteit en voigtijdelijke conti n uïteit. Gelijktijdige continuïteit is de afstemming tussen verschillende onderdelen van de begeleiding tijdens de interventie. Volgtijdelijke continuïteit wil zeggen dat er in de tijd né de interventie gewerkt wordt aan het behouden en uitbreiden van de effecten van de interventie. Overdracht (transfer) en integratie dienen te worden bewerkstelligd tussen gedragsinterventies binnen eenzelfde Organisatie, tussen gedragsinterventies door verschillende organisaties of tussen intramurale en extramurale behandeling/begeleiding. Er dienen inhoudelijke verbindingen te worden aangegeven tussen enerzijds de gedrags interventie en anderzijds de overige gedragsinterventies, begeleiding en nazorg die de justitiabele krijgt aangeboden. Tevens wordt aangegeven wat moet worden gedaan om de door de interventie bereikte resultaten in stand te houden (duurzaamheid), dan wel te verbeteren en te generaliseren naar andere situaties. Er dient, om deze generalisatie te bereiken, aandacht besteed te worden aan overdracht en integratie van elementen van de interventie in de sociale en institutionele omgeving waar de justitiabele terecht komt. De community-basedness van de totale aanpak verdient in het bijzonder aandacht. Duidelijk wordt gemaakt welke mate van nazorg nodig is gezien het recidiverisico en de ernst van de problematiek van justitiabelen en de inhoud van de gedragsinterventie. Een korte, lichte interventie vraagt wellicht minder nazorg dan een langdurige, intensieve interventie. Weliswaar vallen begeleiding en nazorg vaak buiten de 14

verantwoordelijkheden van de organisatie die de gedragsinterventie uitvoert, wel moet duidelijk worden gemaakt, aan welke voorwaarden moet worden voldaan zodat volledige overdracht van de inhoud van de interventie gewaarborgd kan worden. Bij de beoordeling wordt ervan uitgegaan dat de overdracht van informatie tussen organisaties en instanties is geregeld volgens de bestaande wettelijke regelingen op het gebied van privacy en bescherming van persoonsgegevens. In de beschrijving komt onder andere het volgende aan de orde: - hoe de gedragsinterventie past in het totale plan van aanpak (of behandelplan) van de justitiabele. Er is een inhoudelijke link tussen (de onderdelen van) dit totale plan en de beschrijving en analyse van het delictgedrag en dynamische criminogene factoren genoemd onder criterium 1. De relatie tussen de gedragsinterventie en andere activiteiten/voorzieningen uit het totale plan worden duidelijk beschreven; - indien niet alle dynamische criminogene factoren die voortkomen uit de analyse van het delictgedrag (criterium 1) worden aangepakt in deze interventie (criterium 3), dan wordt hier beschreven waar de aanpak van de overige criminogene factoren wel wordt belegd; - op welke wijze in de interventie aandacht wordt geschonken aan nazorg en terugvalpreventie; - hoe de bereikte resultaten in stand worden gehouden (terugvalpreventie / duurzaamheid) en hoe ze worden toegepast/verbeterd in het verdere nazorgtraject van de justitiabele; - hoe en door wie de justitiabele wordt begeleid tijdens de uitvoering van de interventie en hoe hierin de gelijktijdelijke continuïteit geborgd wordt; - hoe en door wie de justitiabele wordt begeleid na afloop van de interventie naar terugkeer in de maatschappij en hoe hierin de voigtijdelijke continuïteit geborgd wordt; - op welke wijze gewerkt wordt aan transfer, generalisatie en duurzaamheid van de effecten van de interventie in overige sociale en institutionele verbanden waarin de justitiabele in het nazorgtraject functioneert; - de theoretische onderbouwing van de duur van de activiteiten in relatie met de onder criterium 1 genoemde dynamische criminogene factoren en protectieve factoren, alsmede overige wetenschappelijke kennis over gedrag en ontwikkeling van de doelgroep; - welke richtlijnen er zijn voor de rol van de casemanager, begeleiders en leidinggevenden in dit proces van gelijktijdige en volgtijdelijke continuïteit. Aangegeven wordt hoe casemanagers geïnformeerd worden over de doelen van de gedragsinterventie. De afspraken voor samenwerking, overdracht en communicatie 15

tussen organisaties en medewerkers die betrokken zijn bij het plan van aanpak (of behandeiplan) van de justitiabele worden gespecificeerd. 16

Criterium 9. Interventie-integ riteit Informatie over dit criterium is terug te vinden in: - Managementhandleiding: vrijwel alles wat onder dit criterium thuishoort, behalve die elementen die betrekking hebben op opleiding van de medewerkers. - Opleidingshandleiding: beschrijving benodigde professionele competenties betrokken personeel, training personeel, supervisie en ondersteuning van medewerkers. Er moet informatie worden verzameld over het proces van de uitvoering en over de uitvoering van de inhoud om te kunnen nagaan of de gedragsinterventie wordt toegepast zoals door de ontwerpers is bedoeld. Als de gedragsinterventie niet werkt zoals verondersteld, kan met deze informatie vastgesteld worden of dit te wijten is aan ontrouwe uitvoering van de gedragsinterventie. Zonder goede monitoring weet men niet of de gedragsinterventie eigenlijk wel wordt uitgevoerd zoals het bedoeld is, met het risico dat de effectiviteit afneemt. Daarom moet er een systeem zijn dat garandeert dat de integriteit van de gedragsinterventie wordt gehandhaafd en dat afwijkingen worden gecorrigeerd. Monitoring moet een ingebouwd onderdeel zijn van de gedragsinterventie. De voorkeur bestaat daarbij voor een systeem van objectieve beoordeling van de uitvoering van de interventie. Het belang van expliciete, zo objectief mogelijke, procedures voor monitoren neemt toe wanneer de gedragsinterventie op meerdere locaties en door een grotere groep van trainers / behandelaars worden aangeboden. Bovendien wordt monitoren belangrijker naarmate een gedragsinterventie (veelal bij individuele interventies) specifiek op maat wordt gesneden voor de justitiabele, waarbij de trainer/behandelaar veel keuzes moet maken voor toepassing van methoden. Er kan onderscheid worden gemaakt in monitoring van randvoorwaardelijke of ondersteunende aspecten (gericht op materieel, personeel en proces) en inhoudelijke aspecten of trainingsintegriteit (gericht op de integriteit van de gedragsinterventie). Met betrekking tot de randvoorwaarden of ondersteuning moet worden beschreven: - welke materiële en financiële middelen en voorzieningen nodig en beschikbaar zijn (inclusief de omgeving, deze dient de gedragsinterventie te ondersteunen); - welke professionele competenties van de Organisatie worden gevraagd (zoals kennis, expertise, vaardigheden en ervaringen van zowel trainers, interventiecoördinatoren en hun leidinggevenden); 17

- welke organisatiestructuur voor de uitvoering van de interventie nodig is (taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de functionarissen die direct of indirect een bijdrage leveren aan de uitvoering van de interventie); - hoe de selectie van personeel (selectieprocedure, opleiding, motivatie, vaststellen van competentie), training van personeel (beschrijving van training, kwaliteitsgarantie en beoordeling personeel), supervisie en ondersteuning van het personeel (beschrijving van rollen en verantwoordelijkheden van personeel, aandacht voor eventueel negatieve gevolgen van de interventie op het personeel) worden gerealiseerd; - hoe de continuïteit en aanwezigheid van personeel wordt gewaarborgd; - hoe en welke gegevens geregistreerd worden en hoe deze informatie wordt gebruikt voor monitoring en eventueel verbetering van de gedragsinterventies; - hoe de monitoring van deelnemers wordt uitgevoerd en welke instrumenten daarvoor worden gebruikt (bijv. voor- en nametingen met behulp van gevalideerde meetinstru menten). Met betrekking tot de inhoudelijke aspecten of trainingsintegriteit wordt aangegeven: - hoe de gedragsinterventie geïmplementeerd wordt en op welke wijze toezicht wordt gehouden op de juiste uitvoering daarvan, zoals het op de juiste wijze gebruiken van specifieke technieken; - hoe de trainingsstijl van het personeel (zo objectief mogelijk) wordt gemonitord, inclusief hun houding tegenover de deelnemers; - hoe omstandigheden of activiteiten die uitvoering van de training zouden kunnen belemmeren, worden waargenomen en aangepakt. 18

Criterium 10. Evaluatie Informatie over dit criterium is terug te vinden in: - Beoordeling- en evaluatiehandleiding De evaluatie in het kader van criterium 10 dient een tweeledig doel, namelijk 1) nagaan of de deelnemers na beëindiging van de gedragsinterventie in de gewenste richting zijn veranderd (onderzoek naar de doeltreffendheid) en 2) door middel van gecontroleerd onderzoek vaststellen of de (gewenste) gedragsverandering kan worden toegeschreven aan de betreffende gedragsinterventie (onderzoek naar de effectiviteit). Ad 1) In eerste instantie wordt inzichtelijk gemaakt of de programmadoelen van de interventie zijn gehaald: of er veranderingen zijn opgetreden in de dynamische criminogene factoren, de attitudes, de vaardigheden, etc. waarop de interventie zich richt. Behalve dat hiermee de doeltreffendheid kan worden bepaald, zijn daarnaast deze gegevens in het kader van het uit te voeren effectiviteitsonderzoek noodzakelijk om eventuele recidivevermindering aan de veronderstelde werkzame bestanddelen van de gedragsinterventie te kunnen toeschrijven. Om bij de ex ante beoordeling 1 punt op criterium 10 te behalen, moet er een systeem van meten en hermeten bestaan. Het meten en hermeten betekent dat van alle voor de interventie geïndiceerde personen in ieder geval een meting van programmadoelen direct voorafgaand aan, en een meting aan het eind van de gedragsinterventie wordt gedaan. Hierdoor is niet alleen zicht te krijgen op verandering bij personen die de interventie afmaken, maar ook bij degenen die tussentijds afvallen. Bij het meten en hermeten is het van belang dat naast de programmadoelen ook voldoende aandacht wordt besteed aan het in kaart brengen van de samenstelling van de populatie. Dit kan immers toelaten naderhand te bepalen bij welke subgroepen meer of minder succes is behaald. Ad 2) In tweede instantie richt de evaluatie zich op het vaststellen van crimineel gedrag na afloop van deelname aan de interventie. Daartoe dient voorafgaand aan de interventie te worden nagegaan aan welk crimineel gedrag de deelnemer zich tot dan toe heeft schuldig gemaakt, en minstens twee jaar na beëindiging van de gedragsinterventie of de deelnemer in de tussenliggende periode recidive heeft gepleegd. 19

Om 2 punten op criterium 10 te kunnen halen is het nodig dat, naast eerdergenoemd systeem van meten en hermeten, een overtuigend onderzoeksdesign om de effectiviteit van de gedragsinterventie aan te tonen, wordt overlegd. Een systeem van meten en hermeten biedt weliswaar gegevens die het mogelijk maken om vast te stellen of de deelnemers in de gewenste richting zijn veranderd, maar het is onvoldoende om hiermee uitspraken te doen over de effectiviteit van de interventie. Want daarvoor dient te worden aangetoond dat eventuele veranderingen bij de deelnemers, daadwerkelijk veroorzaakt zijn door de interventie. Voor het vaststellen van de effectiviteit van de gedragsinterventie, is daarom vergelijking met een vergelijkbare controlegroep noodzakelijk. Voor een dergelijk onderzoek zijn quasi-experimentele of bij voorkeur sterkere onderzoeksdesigns zoals een RCT geschikt (minimaal niveau 3 MSMS). Vergelijking met een andere interventie behoort tot de mogelijkheden. Indien het werken met een vergelijkbare controlegroep naar het oordeel van de indiener niet tot de mogelijkheden behoort, dan dient dit overtuigend beargumenteerd te worden en het sterkst mogelijke alternatieve onderzoeksdesign te worden toegepast. Idealiter is er ook aandacht voor het onderzoeken van het effect van specifieke interventiecomponenten op de uitkomst, omdat daarmee inzichtelijker wordt gemaakt welke componenten een groter gewicht in de schaal leggen dan andere. De metingen worden verricht met instrumenten die voldoende valide en betrouwbaar zijn. Een procesevaluatie gaat vooraf aan het uitvoeren van de effectmeting. 20

De vereiste documentatie Voor het verkrijgen van een erkenning van een strafrechtelijke gedragsinterventie, moeten de volgende documenten aan de Erkenningscommissie worden voorgelegd: Vereiste documentatie 1. Algemene samenvatting met leeswijzer 2. Theoretische handleiding 3. Programmahandleiding 4. Beoordeling- en evaluatiehandleiding 5. Managementhandleiding 6. Opleidingshandleiding voor begeleiders/medewerkers Wanneer deze documenten niet aangeleverd kunnen worden, dient beargumenteerd te worden waarom dat niet nodig is. 1. Algemene samenvatting en leeswijzer Doel van de samenvatting is om de lezer een snelle indruk van de gedragsinterventie te geven. De algemene samenvatting beschrijft beknopt het doel, de doelgroepen en de inhoud van de betreffende gedragsinterventie. In de leeswijzer wordt per criterium een beknopte beschrijving gegeven hoe aan dit criterium invulling wordt gegeven in de beschrijving van de gedragsinterventie. Ook wordt aangegeven in welke hoofdstukken/paragrafen (met verwijzing naar specifieke passages en paginanummers!) van welk van de vijf handleidingen nadere informatie over het criterium te vinden is. 2. De theoretische handleiding Kern van deze handleiding is de analyse van het delictgedrag en de rol van dynamische criminogene en protectieve factoren daarin (het verklaringsmodel), het veranderingsmodel, de doelen van de gedragsinterventie, de theoretische onderbouwing van de gekozen behandelmethoden en onderbouwde uitspraak over de effectiviteit. Beschreven worden onder andere: - criterium 1: geheel - criterium 2: beschrijving en onderbouwing van de selectiecriteria en contra-indicaties - criterium 3: geheel - criterium 4: de volgende de aandachtspunten: 21

theoretische onderbouwing gekozen behandelmethoden onderbouwing samenhang gekozen behandelmethoden (indien van toepassing) beoogde effecten in termen van behandeldoelen / verandering van criminogene factoren of protectieve factoren onderzoeksgegevens waarmee de effectiviteit van de gekozen behandelmethoden wordt aangetoond, dan wel, de wetenschappelijke overwegingen op grond waarvan de aanname van effectiviteit wordt gerechtvaardigd - criterium 5: de volgende elementen: beschrijving van de vaardigheden waaraan door middel van de gedragsinterventie wordt gewerkt onderbouwing van de bijdragen van deze vaardigheden aan vermindering van recidive, zo mogelijk op grond van wetenschappelijk onderzoek - criterium 6: onderbouwing van de duur, intensiteit en fasering - criterium 7: de volgende aandachtspunten: hoe de inhoud van de gedragsinterventie en gehanteerde methoden de deelnemers motiveren tot verandering onderbouwing waarom de gekozen motivatietechnieken bij de doelgroep effectief zijn - criterium 8: relatie tussen de dynamische criminogene factoren die in deze gedragsinterventie worden aangepakt en andere relevante criminogene factoren die in ander verband worden aangepakt. 3. De programmahandleiding Deze handleiding beschrijft elke sessie van de gedragsinterventie in voldoende detail, zodat elke trainer de gedragsinterventie kan uitvoeren zoals bedoeld is. Er wordt steeds een duidelijke verbinding gemaakt met de theoretische handleiding. Beschreven worden onder andere: - criterium 4: het programma van de gedragsinterventie inhoud van de gebruikte methode(n) concrete subdoelen (wat er na welke fase in de gedragsinterventie wordt bereikt) - criterium 5: methode waarop vaardigheden en nieuw gedrag worden aangeleerd aandeel van het oefenen van nieuwe vaardigheden en gedrag in het totaalprogramma - criterium 6: beschrijving van de duur, intensiteit en fasering (indien van toepassing) wat er gebeurt bij het missen van bijeenkomsten of het ontstaan van achterstand 22

- criterium 7: motivatietechnieken voorafgaand aan en tijdens de gedragsinterventie, de wijze waarop de motivatie van de deelnemers gevolgd wordt - criterium 8: aandacht voor terugvalpreventie in de gedragsinterventie. 4. De beoordelïngs- en evaluatiehandleiding Deze handleiding is een opzet voor een onderzoek naar de effectiviteit van de g ed ra gsi nterventie. Beschreven worden onder andere: - criterium 10: alle elementen. In de beoordelings- en evaluatiehandleiding wordt tevens aandacht besteed aan de uitvoering van een procesevaluatie voorafgaand aan het effectonderzoek. 5. De managementhandleiding Deze handleiding bevat alle organisatorische informatie rond selectie, motivatie, continuïteit en integriteit. Beschreven worden onder andere: - criterium 2: selectie-instrumenten en afbreekscores beschrijving en onderbouwing van de selectiecriteria en contra-indicaties validiteit van de gekozen selectie-instrumenten benodigde deskundigheid bij toepassing van selectie-instrumenten verloop selectieprocedure en betrokkenen daarbij timing van de selectieprocedure t.o.v. start interventie criteria en maatregelen voor uitsluiting na start van de interventie - criterium 7: wijze waarop motivatie voor aanvang gedragsinterventie wordt vastgesteld monitor motivatie deelnemers tijdens gedragsinterventie realisatie voldoende aantal deelnemers om de gedragsinterventie te kunnen uitvoeren zoals bedoeld - criterium 8: alle aandachtspunten, uitgezonderd relatie tussen de dynamische criminogene factoren die in deze gedragsinterventie worden aangepakt en andere relevante criminogene factoren die in ander verband worden aangepakt - criterium 9: alle aandachtspunten, uitgezonderd de elementen met betrekking tot de opleiding van medewerkers. 23

6. De opleidingshandleiding Deze handleiding bevat het opleidingsprogramma van de trainers die de gedragsinterventie (gaan) geven. Beschreven worden onder andere: - criterium 9: training van het personeel. Deze beschrijving bestaat uit de volgende onderdelen: beschrijving van het programma van de training beschrijving van de inhoud van de training. 24

Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie Postbus 20301 2500 EH Den Haag E-mail: erkenninc~scommissie~mjnvenj.ni Website: www.erkenningscommissie.ni 25