7,9. Antwoorden door een scholier 3121 woorden 21 april keer beoordeeld. Hoofdstuk 1

Vergelijkbare documenten
Samenvatting Economie Internationale handel

De groei van de wereldeconomie wordt gemeten aan de hand van de groei van de nationale productie van alle landen in de wereld

Innovatie, modernisering, goede scholing - een land levert dan goede kwaliteit. Afnemers; goede verhouding prijs en kwaliteit

Samenvatting Economie Lesbrief Internationale handel

Samenvatting Economie Internationale Handel

1. natuurlijke omstandigheden. 2. loonkosten. 3. infrastructuur

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering.

1. De oorzaken van internationale arbeidsverdeling beschrijven en verklaren.

Samenvatting Economie Internationale Handel

wisselkoers Euro in Amerikaanse dollar 1,3644 Hoeveel dollar is 590?

Samenvatting Economie Internationale Handel

Samenvatting door een scholier 3593 woorden 4 april keer beoordeeld. Samenvatting economie Buitenland 2

Begrippenlijst Economie Internationale Handel

Valutamarkt. De euro op koers. Havo Economie VERS

Examen HAVO. Economie 1

Loonkosten per product omhoog - Prijzen omhoog - Internationale concurrentiepositie omlaag

Hoofdstuk 1: Waar produceren

6,3 ECONOMIE. Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari keer beoordeeld. Lesbrief Globalisering INFLATIE

Internationale handel H7 1. Internationale handel. Waarom importeren: Waar komt het vandaan?

Eindexamen economie havo I

Samenvatting Economie Hoofdstuk 8 Over de grens?

Lesbrief Buitenland 2

Handel (tastbare goederen) Diensten (transport, toerisme, ) Primaire inkomens (rente, dividend, )

Eindexamen economie 1-2 havo 2007-I

Valutamarkt. fransetman.nl

Eindexamen economie vwo II

Antwoorden Economie Handel

Eindexamen economie 1 vwo 2001-II

Geef een voordeel van exporteren. Geef een voordeel van importeren.

= de ruilverhouding tussen 2 munten De wisselkoers is de prijs van een buitenlandse valuta uitgedrukt in de valuta van het eigen land.

Module 8 havo 5. Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging

Eindexamen economie 1 vwo 2008-I

Vroeger: directe ruil goederen tegen goederen, nadeel: moeilijk waardeverhouding / ruilverhouding te schatten.

Eindexamen havo economie oud programma I

Eindexamen economie 1 vwo 2007-I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-I

Vraag Antwoord Scores

Samenvatting Economie H1, paragraaf 1 t/m 7, de Samenleving

3 Bij deze korte ritten worden levende dieren vervoerd en producten die snel kunnen bederven. Die moeten snel op de plaats van bestemming zijn.

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken.

Eindexamen economie 1-2 havo 2004-I

Euro en andere valuta vmbo-b34. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Samenvatting Economie Hoofdstuk 9 en 10

Van Lieshout & Partners Nieuwsbrief 3 e kwartaal Bron: Reuters

Eindexamen economie havo I

Hoofdstuk 5: Internationale betrekkingen

Statistisch Magazine Internationale economische ontwikkelingen in de periode 2010 tot en met 2012

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-II

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten?

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 3, Economische Integratie

Vraag Antwoord Scores. Aan het juiste antwoord op een meerkeuzevraag wordt één punt toegekend.

Toetsopgaven VWO bij de euro-editie van het Onderdeel Geld van Percent Economie voor de tweede fase

bruto inkomen (per persoon)

Praktische opdracht Economie De economische groei in Nederland in jaren-90

Internationale varkensvleesmarkt

Eindexamen economie 1-2 havo 2007-II

ALGEMENE ECONOMIE /03

Samenvatting Economie Hst. 4 Het Buitenland

Examenopgaven VMBO-BB 2004

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-I

Vraag Antwoord Scores

Samenvatting Aardrijkskunde hoofdstuk 1 paragraaf 2,3,4,7,8

1.4 Andere landen kunnen ze goedkoper produceren. Andere landen kunnen ze produceren van een betere kwaliteit.

Eindexamen economie 1-2 havo 2004-II

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën.

1. Lees de vragen goed door; soms geeft een enkel woordje al aan welke richting je op moet.

Eindexamen economie 1-2 havo 2000-II

Eindexamen economie 1 havo 2000-I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2004-I

Eindexamen economie pilot havo II

2 De goederen en pakketjes worden daar overgeladen om snel op de eindbestemming afgeleverd te kunnen worden.

Samenvatting Aardrijkskunde Paragraaf 1.1 t/m , 1.8

De euro en andere valuta vmbo-kgt34. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Correctievoorschrift VWO. economie 1 (nieuwe stijl)

Eindexamen economie 1-2 vwo 2006-I

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECOMONIE MAANDAG 2 MAART UUR 13:00 UUR. Belangrijke informatie

UIT de arbeidsmarkt

Eindexamen economie 1-2 vwo 2006-II

Samenvatting Economie Module 4 Nederland en buitenland

Eindexamen economie 1 vwo I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2004-II

Eindtermen VWO. Domein E. Wisselkoersen

Vraag Antwoord Scores

Hoofdstuk 2: Het Taylor-Romer model

Vraag Antwoord Scores

Sectorwerkstuk Economie Economische crisis

Eindexamen economie 1-2 havo 2002-I

Eindexamen vwo economie 2013-I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2005-II

Eindexamen vwo economie II

Eindexamen economie 1-2 vwo II

Eindexamen vwo economie I

Voorbeeldcasussen workshop DELFI-tool t.b.v. de LWEO Conferentie Auteurs: Íde Kearney en Robert Vermeulen

Transcriptie:

Antwoorden door een scholier 3121 woorden 21 april 2006 7,9 18 keer beoordeeld Vak Economie Hoofdstuk 1 1. a. Sportschoenen, spijkerbroek, elektronica, hamburgers, etc. b. Aardgas, kaas, bloemen, varkensvlees, staal, machines, etc. c. Volkswagen, Mercedes, BMW, Opel, Audi. 2. a. (147.472 miljoen / 188.599 miljoen) X 100 % = 78,2 % b. (104.900 miljoen / 178.719 miljoen) X 100% = 58,7 % c. Koeien, varkens, kippen. d. Machines (incl. elektrische). Een tweede product is niet goed uit de tabel af te leiden. Er staan wel productgroepen genoemd, waaruit te zien is dat na 'Machines en vervoermaterieel' de groep - 'Chemische producten' de grootste is. Maar de onderverdeling in producten is onvolledig. Van de gegeven producten is 'Motorvoertuigen voor het wegverkeer' na Machines de grootste. e. Uitvoer naar EU -landen (tabel I): 147,5mrd. Invoer Nederland uit EU-landen (tabel I): 104,9 mrd. Exportoverschot: 42,6 mrd. f. uitvoer 41,1 mrd invoer 73,8mrd importoverschot 32,7 mrd 3. a. De wereldhandel groeide gemiddeld zo'n 6% (zie horizontale stippellijn in grafiek 2). De wereldeconomie (het nationaal inkomen van de hele wereld) groeide ruim 3% (zie horizontale stippellijn in grafiek I). b. De wereldhandel groeide sneller. c. De wereldhandel als percentage van het nationaal inkomen van de wereld is gestegen omdat de wereldhandel sterker is gegroeid dan de wereldeconomie. d. In 1975 en 1982. In die jaren zie je dat de groei van de wereldhandel kleiner was dan nul. Negatieve groei betekent een daling. 4. Omdat Nederland weinig zon heeft zou je veel geld kwijt zijn aan kassen en energieverbruik. Bovendien is dan nog geen goede kwaliteit gegarandeerd. 5. Kiwi's, vijgen, kokosnoten, etc. 6. a. Het donkere gedeelte van het meest rechtse staafdiagram: ongeveer 12 mrd. euro. b. Een mogelijke reden kan zijn: een prijsdaling van olie, of een economisch slecht jaar waardoor er minder geproduceerd wordt en er dus minder olie nodig is. https://www.scholieren.com/verslag/27234 Pagina 1 van 8

7. In land A zijn de loonkosten per auto 4.000 / 5 = 800 In land B zijn de loonkosten per auto 12.000 / 16 = 750 In land C zijn de loonkosten per auto 20.000 / 20 = 1.000 land B heeft de laagste loonkosten per auto. Daar kunnen auto's dus het goedkoopst geproduceerd worden, als je alleen let op de loonkosten. 8. 1. Dalen; 2. Stijgt; 3. Stijgen. 9. In 1994. Alleen in dat jaar groeide de arbeidsproductiviteit in verhouding meer dan het loon. 10. a. In Nederland is de arbeidsproductiviteit minder gestegen dan in de andere gebieden. Dit zou er op kunnen wijzen dat de loonkosten per product in de andere gebieden meer zijn gedaald. b. Naast gegevens over de arbeidsproductiviteit moet je ook kijken naar de groei van de loonkosten per werknemer. Als je de ontwikkeling van arbeidsproductiviteit en loon- kosten per werknemer combineert kun je een conclusie trekken over de loonkosten per product, die mede bepalend zijn voor de concurrentiepositie van een land. c. Deze cijfers zeggen alleen iets over de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit. De Nederlandse arbeidsproductiviteit lag in 1987 kennelijk hoger dan die in de andere gebieden. 11. Arbeidsintensieve productie. Bij zulke productie ben je veel geld kwijt aan lonen, dus is het voordeel groot als je die productie in lagelonenlanden laat plaatsvinden. 12. a. 3e alinea, 1e-2e kolom: Pure armoede. toenemen. b. In de laatste alinea: Wanneer. zitten. c. Armoede is een oorzaak van kinderarbeid omdat de armoede er voor zorgt dat iedereen, dus ook kinderen, moet werken om in leven te blijven. Armoede is een gevolg van kinderarbeid omdat kinderen doordat ze moeten werken nauwelijks scholing krijgen. Wanneer de jeugd niet goed opgeleid wordt blijft hun productiviteit laag en kan de productie nauwelijks groeien. Zo blijft de armoede bestaan. d. Kinderen verdienen heel weinig. Dit drukt de productiekosten. e. Het Westen zou schulden moeten kwijtschelden en zijn eigen markt moeten openstellen voor producten uit arme landen. Zo kunnen arme landen zich economisch ontwikkelen en zal kinderarbeid minder nodig zijn. f. Goedkope productie uit derdewereldlanden betekent concurrentie voor westerse producenten. Westerse boeren zouden bijvoorbeeld weggeconcurreerd kunnen worden door goedkoop vlees of graan uit Latijns Amerika of Azië. g. Eigen mening. Laat je antwoord aan je docent zien. 13. Natuurlijke omstandigheden, technische ontwikkeling, infrastructuur. 14. Toeristische attracties, producten met sterk imago (Heineken bier, Philips producten, Rolls Royce), export naar en invoer uit vroegere koloniën (Frankrijk naar Afrikaanse landen, Nederland naar Indonesië), enz. 15. a. Staafdiagram Regional shares in world trade in food, 1994 (Percentage) b. Exports (%) Imports (%) Western Europe 62 50 https://www.scholieren.com/verslag/27234 Pagina 2 van 8

Asia 15 22 North America 16 13 All other countries 7 15 c. In Azië, waar veel lagelonenlanden zijn, worden veel kleren voor de Europese en Amerikaanse markt gemaakt. Dat zie je aan de grote export bij Azië en de grote import bij Europa en Noord-Amerika. 16. Wanneer brandstof duurder wordt zal er minder gereden, gevaren en gevlogen worden. Minder vervoer betekent minder handel. 17. a. De centrale vraag was hoe handel tussen landen ontstaat. Welke factoren bepalen of een land veel uitvoert of juist invoert. b. Drie factoren die bepalend zijn voor een land om te kunnen exporteren zijn: gunstige natuurlijke omstandigheden, lage (loon)kosten per eenheid product, en een goed ontwikkelde infrastructuur. Soms speelt de historie een rol. 18. a. Bij Voeding in de staafdiagram rechts staat 17% bij uitvoer en 11 % bij invoer. Dit is in procenten van de totale uitvoer en invoer. Midden onder staan de totale bedragen voor uitvoer en invoer: Uitvoer is 188 mrd. en invoer is 179 mrd. b. Staafdiagrammen links van Duitsland en Azië & Australië: De invoer is even groot, maar de uitvoer naar Duitsland is groter dan die naar Azië en Australië. c. Staafdiagram Machines rechts en gegevens midden onder: 40% van 179 mrd. = 71,6 mrd. d. Staafdiagram Totaal EU en Overig Europa links en gegevens midden onder: Invoer uit Overig Europa en EU is = 66% van 179 mrd. Uitvoer naar EU en Overig Europa = 85% van 188 mrd. Dat is dus meer. e. Gegevens midden onder: De uitvoer is 9 mrd. hoger. Dat is (9 / 179) x 100% = 5%. 19. De waarde van de export zegt op zich niet zo veel. Als de VS een exportwaarde hebben van 500 mrd. is dat weinig. Maar voor Nederland betekent dat bijna net zo veel als het hele nationale inkomen. Als je getallen uitdrukt in het nationaal inkomen (= quote) dan kun je getallen veel beter vergelijken dan absolute getallen. 20. (20 mrd. / 800 mrd.). x 100% = 2,5% 21. (waarde import / nationaal inkomen) x 100 % 22. Er wordt helemaal niet gehandeld met het buitenland. Er is geen import en export. 23. a. juist; b. onjuist; c. juist; d. onjuist.; e. juist. 24. Treinen, staal, ruimtevaart, schepen. 25. Wanneer het goed gaat met de Duitse economie gaan de Duitsers meer besteden; ze kopen meer in het buitenland, ook in Nederland. De Nederlandse exportbedrijven gaan dan meer produceren en hebben meer werknemers nodig. 26. a. lopende rekening, ontvangsten uit buitenland. b. kapitaalrekening, uitgave aan buitenland. c. lopende rekening, ontvangsten uit buitenland. d. lopende rekening, uitgave aan buitenland. e. kapitaalrekening, ontvangsten uit buitenland. 27. a. https://www.scholieren.com/verslag/27234 Pagina 3 van 8

ontvangsten uit uitgaven aan saldo buitenland buitenland lopende rekening 28 mrd. 30 mrd. -2 mrd. kapitaalrekening 16 mrd. 15 mrd. + 1 mrd. b. Het materieel saldo is -2 + 1 = -1 (saldo lopende rekening + saldo kapitaalrekening). Er is een materieel tekort op de betalingsbalans van $ 1 mrd.. c. Deze voorraad neemt met $ 1 mrd. af. De totale uitgaven zijn immers $ 1 mrd. groter dan de totale inkomsten uit het buitenland. 28. a. Nul. Tegenover iedere export staat een even grote import van een ander land of van andere landen. b. Er zijn rekenfouten gemaakt, de statistieken zijn gebrekkig en de omrekening van de ene naar de andere munt is niet altijd makkelijk. 29. Ontwikkelingslanden en de VS hebben tekorten op de lopende rekening. Ze geven meer uit dan ze ontvangen. Dit tekort wordt aangezuiverd met buitenlandse leningen. Ontwikkelingslanden en de VS importeren dus veel kapitaal en dat leidt tot een overschot op de kapitaalbalans. 30. a. De VS importeren veel uit West-Europa en Japan. Wanneer dit minder wordt kunnen de Japanse en West-Europese exportindustrieën klappen oplopen. Werkloosheid in Japan en Europa kan het gevolg zijn. b. Wanneer Japan en West-Europa meer besteden, besteden zij ook meer aan importgoederen. De VS kunnen dan meer exporteren naar Japan en West-Europa. 31. a. Rinnooy Kan vindt het wonderlijk dat Nederland zo weinig investeert in infrastructuur, terwijl vervoer zo belangrijk is voor de Nederlandse economie. b. Wanneer de spoor-, weg- en vliegverbindingen met het buitenland slechter zijn verloopt de handel moeilijker. Door een slechtere concurrentiepositie kan de export stagneren. c. Schiphol en Rotterdam (haven) zijn belangrijke vervoersknooppunten. 32. a. Export betekent werkgelegenheid en veel inkomsten uit het buitenland om de import mee te betalen. Met het overschot kan de ontwikkelingshulp betaald worden. b. Loonmatiging, handelsmissies, innovatie. c. Door een goede infrastructuur kan Nederland een aantrekkelijke vestigingsplaats worden voor buitenlandse bedrijven. Veel investeringen in Nederland door buitenlandse bedrijven betekenen veel kapitaalimport, wat gunstig is voor de kapitaalrekening. 33. a. Sony, IBM, Microsoft, enz. b. Het omzeilen van handelsbelemmeringen, kostenbeperking door lagere lonen, het sneller bedienen van de afzetmarkt, het helemaal beheersen van een bedrijfskolom. c. Kapitaalrekening. d. Je hebt al een organisatie, je hebt al klanten, het is goedkoper omdat je niet alles nieuw hoeft aan te schaffen. 34. Door de aangeboden hoeveelheid te beperken kunnen zij de prijs verhogen. HOOFDSTUK 2 35. 10.000 / 104. Dus 1 = 96 yen. 36. a. Het getal in de rechterkolom is 1 gedeeld door het getal in de linkerkolom. b. $ 20.000 x 1,16496 = 23.299. https://www.scholieren.com/verslag/27234 Pagina 4 van 8

c. 1,52804 / 0,60243 = 2,54. Dus 1 Engels pond = 2,54 Zwitserse franc. 37. De verkoopkoers is hoger dan de aankoopkoers. Dit betekent dat jij meer moet betalen voor een dollar dan je krijgt wanneer je een dollar inwisselt. Dit is omdat de banken koersrisico lopen, d.w.z. zij lopen risico dat de waarde van de vreemde valuta's hun bezit daalt. 38. a. 1 =$1,18 en 1= 135 yen b. $ = 135 / 1,18 = 114,41 yen c. 1 januari: $ 1 = 1 / 1,18 = 0,85 1 mei; 1 = $ 1,06, dus $ 1 = 1 / 1,06 = 0,94 39. daalt...stijgt...depreciatie. stijgt...daalt...appreciatie. 40. Abstract. Vraag en aanbod ontmoeten elkaar niet op een bepaalde plaats. 41. vraag...aanbod...stijgen...appreciatie. aanbod... vraag...dalen...depreciatie. 42. a. Dollars kopen! b. Wanneer men een stijging van de koers van de dollar verwacht zal men meer dollars kopen. Deze grotere vraag leidt (bij een gelijkblijvend aanbod) tot een daadwerkelijke stijging van de koers. 43. a. Buitenlandse en Amerikaanse beleggers willen niet meer in Amerika beleggen. Het aanbod van dollars op de valutamarkt zal stijgen; de vraag naar dollars op de valutamarkt zal dalen. De wisselkoers van de dollar daalt. b. Men gaat liever in Euroland dan in de VS beleggen. De vraag naar de euro's zal stijgen en daardoor de wisselkoers ook. 44. a. ontvangsten uit uitgaven aan niets vraag aanbod buitenland buitenland 1. X X 2. X X 3. X X 4. X 5. X X 6. X X b. Ontvangsten uit niet -Eurolanden betekenen vraag naar euro's op de valutamarkt. Uitgaven aan niet - Eurolanden betekenen aanbod van euro's op de valutamarkt. 45. De wisselkoers zal stijgen (apprecieert). Een overschot betekent immers dat de ontvangsten groter zijn dan de uitgaven. Dus is de vraag naar die munt groter dan het aanbod van die munt op de valutamarkt. 46. Export stijgt en import daalt; vraag naar de munt op valutamarkt stijgt en aanbod van de munt op valutamarkt daalt; wisselkoers stijgt. 47. Buitenlandse beleggingen in Euroland stijgen en Eurolandse beleggingen in buitenland dalen; vraag naar de munt op valutamarkt stijgt en aanbod van de munt op valutamarkt daalt; wisselkoers stijgt. 48. a. (1,15 4,84) / 4,84 X 100% = -76,3%. 76,3% gedaald dus. b. De tekorten op de betalingsbalans betekenden dat de vraag naar ponden telkens kleiner was dan het aanbod van ponden. Hierdoor daalde de koers van het pond. c. De dienstensector zorgde voor meer export. https://www.scholieren.com/verslag/27234 Pagina 5 van 8

49. Bij de wisselkoers van 1 = $ 0,95 kost een hamburger 0,50 / 0,95 = 0,53. Bij de wisselkoers van 1 = $ 0,90 betaalt de importeur 0,50 / 0,90 = 0,56. 50. De munt moet depreciëren. Hierdoor kan dat land zijn producten goedkoper in het buitenland verkopen. De export zal stijgen. De import zal dalen omdat importproducten in verhouding duurder zijn geworden. Het tekort op de lopende rekening kan mogelijk weggewerkt worden. 51. a. Hun producten worden voor het buitenland duurder. Dat is slecht voor de verkoop. Daardoor kan hun winst dalen. Misschien moeten ze ook mensen ontslaan. b. Turkse hotelhouders: zij worden goedkoper t.o.v. hotelhouders in Euroland en zullen meer toeristen trekken uit Euroland. Frankrijk hoort bij Euroland dus heeft dit voordeel niet. 52. Export - Wisselkoers - Productie - Werkgelegenheid - Import - 53. a. Een dalende dollar betekent minder vraag (en/of meer aanbod) wat wijst op een tekort (of een verslechtering) van de betalingsbalans van de VS. Een stijgende yen betekent meer vraag (en/of minder aanbod) wat wijst op een overschot (of een verbetering) van de betalingsbalans van Japan. b. Goedkopere dollar betekent betere concurrentiepositie voor de VS en een duurdere yen betekent slechtere concurrentiepositie van Japan. c. Als de Amerikanen meer besteden zullen ze een deel daarvan in het buitenland kopen. Dat betekent meer import wat - bij gelijkblijvende export- tot een verslechtering van de betalingsbalans zal leiden. 54. Een lagere koers van de peso betekent dat buitenlandse producten meer peso's kosten. Importgoederen werden dus duurder en dat dreef de inflatie omhoog. 55. a. Schema A: Hoge inflatie Concurrentiepositie t.o.v. buitenland - Export - Vraag naar munt op valutamarkt - Wisselkoers - b. Schema B: Wisselkoers stiigt Prijs geïmporteerde producten daalt Inflatie daalt 56. Hoge inflatie leidt tot een lagere wisselkoers. Een lagere wisselkoers leidt tot lagere prijzen van je producten. Dat is echter weer goed voor de concurrentiepositie. 57. Doordat de dollar en de peso minder waard werden tegenover de yen werd het voor Amerikanen en Mexicanen duurder om een Japanse auto te kopen. Nissan kon hierdoor minder auto's verkopen in de VS https://www.scholieren.com/verslag/27234 Pagina 6 van 8

en Mexico en dat leidde tot verlies. 58. Hogere prijzen zouden de concurrentiepositie van Fokker verslechteren. Fokker-vliegtuigen zouden te duur worden en dat zou de verkoop doen dalen. 59. Euroland is veel groter, heeft verschillende soorten klimaat en grondstoffen en heeft veel meer verschillende producten. Nederland heeft minder verschillende producten en moet dus meer importeren; daarom (als tegenprestatie) moeten ze ook meer exporteren. 60. a. De ECB had de rentestand moeten verhagen. Hierdoor zouden beleggers van buiten Euroland in Euroland komen beleggen waardoor de vraag naar de euro op de valutamarkt zou stijgen. Eurolandse beleggers zouden minder buiten Euroland gaan beleggen waardoor het aanbod van de euro op de valutamarkt zou dalen. b. Onderbesteding. De ECB aarzelde om de rente te verhagen. Door een renteverhoging dalen de bestedingen. Dat wilde ECB niet. Dus was er sprake van onderbesteding. 61. Rente in Euroland stijgt Lenen - Sparen - Binnenlandse bestedingen - Productie - Werkgelegenheid - (Kans op) inflatie - 62. Rente in Euroland daalt = beleggingen uit buitenland dalen = vraag naar euro's op valutamarkt neemt af = wisselkoers euro daalt. 63. a. land B. De hogere rente zal de wisselkoers doen stijgen en de binnenlandse bestedingen doen afnemen (er wordt immers meer gespaard en minder geleend). b. land C. De lagere rente zal de wisselkoers doen dalen en de binnenlandse bestedingen stimuleren (er wordt minder gespaard en meer geleend). c. land A en land D zullen twijfelen. Bij land A zal een rentestijging de wisselkoers steunen, maar de onderbesteding verergeren. Een rentedaling is goed tegen de onderbesteding, maar slecht voor de toch al dalende wisselkoers. Bij land D zal een rentestijging de overbesteding doen afnemen, maar de wisselkoers nog verder doen stijgen. Een rentedaling daarentegen doet de wisselkoers dalen, maar verergert de overbesteding. d. Een daling van de binnenlandse bestedingen betekent dat er minder gekocht wordt in het buitenland dus dat de invoer daalt. Bij gelijkblijvende export zal dat betekenen dat de lopende rekening van de betalingsbalans zal verbeteren. 64. a. De rente werd verhoogd om, via lagere bestedingen, de inflatie te laten dalen. b. Door de hogere rente zorgt voor een hogere wisselkoers. Hierdoor verslechtert de internationale concurrentiepositie van Engelse bedrijven. Hoofdstuk 3 65. Landen drijven handel omdat producten in sommige landen beter en goedkoper gemaakt kunnen https://www.scholieren.com/verslag/27234 Pagina 7 van 8

worden dan in andere landen. Landen leggen zich toe op de productie waar zij goedkoop in zijn en dat ruilen ze tegen producten die goedkoper in andere landen gemaakt kunnen worden. De oorzaak van die verschillen tussen landen zit in natuurlijke omstandigheden, loonkosten en infrastructuur. 66. Wanneer Europese landen invoerrechten heffen op bijvoorbeeld Japanse videorecorders worden die duurder aangeboden op de Europese markt. Hierdoor kan bijvoorbeeld - Philips beter concurreren en meer verkopen. Dit is goed voor de werkgelegenheid bij Philips. 67. Door exportsubsidies worden Europese producten goedkoper aangeboden op de wereldmarkt. Hierdoor kunnen bijvoorbeeld Afrikaanse boeren weggeconcurreerd worden. 68. a. Strenge milieuwetgeving maakt de productiekosten van bedrijven hoger. Zij moeten namelijk zuiveringsinstallaties of filters aanleggen. Bedrijven in land en met een slechte milieuwetgeving hebben dit soort kosten niet. Hierdoor kunnen ze goedkoper produceren en hun product tegen een lagere prijs aanbieden. b. Wanneer de hier bedoelde landen kinderarbeid zouden verbieden en meer milieueisen (bijv. filters aanleggen) in acht zouden nemen zou hun productie duurder worden. Zij moeten dan hun prijzen verhogen waardoor hun exportopbrengsten kunnen teruglopen. c. Eigen mening. Het gaat hierbij vooral om een goede motivering. 69. a. Omdat de loonkosten in Marokko laag zijn en het klimaat gunstig is voor de tomatenteelt. b. Eigen mening. Het gaat hierbij om een goede motivering. 70. a. De welvaart neemt at. Nederland bijvoorbeeld zal dan of geen sinaasappels hebben of ze zelf moeten maken en dat is duur. b. Invoerbelemmeringen kunnen een reactie uitlokken. Andere landen gaan dan ook invoerbelemmeringen invoeren waardoor je minder kunt exporteren en er ontslagen vallen bij de exportbedrijven. 71. a. De tarieven zijn gedaald van ongeveer 41 % naar 5% (zie staafdiagram). Ze zijn dus (5 41) / 41 gedaald met X 100% = 87,8%. b. Hoe lager de invoerrechten (staafdiagram), hoe groter de wereldhandel (zie grafiek). Nogal logisch, want minder handelsbelemmeringen leiden tot meer handel. 72. - Nederlandse tandarts gaat werken in Spanje. - ltaliaanse timmerlieden gaan in Spanje appartementen bouwen. - Duitse leraren geven les in Nederland. 73. Inflatie verslechtert de internationale concurrentiepositie. Dit kun je compenseren door een verlaging van de wisselkoers. In een monetaire unie heb je een gezamenlijke munt. Je kunt dus niet depreciëren tegenover je buurlanden. Bij inflatie prijs je je uit de markt en dat zorgt voor lagere exportopbrengsten en ontslagen bij exportbedrijven. https://www.scholieren.com/verslag/27234 Pagina 8 van 8