Inleiding De gemeente Zoetermeer profileert zich al enige jaren als ICT-stad. In de samenvatting van het Plan van aanpak Kenniseconomie en innovatie 2010 staat: Kenniseconomie en innovatie zijn, naast vertrouwen, de sleutelbegrippen in het debat over de bestrijding van de huidige economische recessie. Nationaal en internationaal wordt onderkend dat het stimuleren en faciliteren van innovatie en van de kenniseconomie de belangrijkste instrumenten zijn om de recessie te beëindigen en om de randvoorwaarden te creëren voor een duurzame economische ontwikkeling. Sinds 2008 kent Zoetermeer het programma Kenniseconomie en Innovatie. De organisatie van het programma en de verschillende gremia die daarmee te maken hebben blijkt voor raadsleden onduidelijkheden te bevatten. De rekenkamercommissie heeft dit van meerdere fracties te horen gekregen, onder meer tijdens de fractiebezoeken in oktober 2012. De rekenkamercommissie wilde met het onderzoek helder krijgen hoe de verschillende gremia, en de personen daarbinnen, zich tot elkaar verhouden. Ook beoogde de rekenkamercommissie aan de raad te laten zien welke mogelijkheden de raad had om invloed op het programma uit te oefenen. Daarvoor had de rekenkamercommissie de volgende hoofdvragen geformuleerd: 1. Hoe ziet de organisatie van de realisatie van het programma KIZ eruit, inclusief de bevoegdheidsverdeling tussen de betrokken partijen? 2. In hoeverre heeft de gemeenteraad mogelijkheden om invloed uit te oefenen (sturing) mede in relatie tot de verantwoording over het programma (controle)? Aanpak van het onderzoek De rekenkamercommissie heeft voor het onderzoek offertes gevraagd aan 3 adviesbureaus en heeft de opdracht gegund aan Partners+Pröpper. Onderzoeksverantwoording Het onderzoek is uitgevoerd in de periode van eind juni tot begin september 2013. Het onderzoek is uitgevoerd door middel van literatuuronderzoek en interviews met betrokkenen. Na afronding van het onderzoek is de conceptnota van bevindingen besproken met de rekenkamercommissie en voor ambtelijk wederhoor voorgelegd aan betrokken ambtenaren. De reactie is op 8 oktober ontvangen. Naar aanleiding van het ambtelijk wederhoor zijn nog enkele gegevens opgevraagd en is een aantal correcties aangebracht. Woord vooraf Het Programma KIZ en de organisatie daarvan is een typisch Zoetermeers initiatief. De organisatie van het programma bleek voor veel raadsleden onduidelijk. De rekenkamercommissie heeft de organisatie van het programma met voorliggend onderzoek in beeld gebracht. Het onderzoek is goed verlopen. Doordat het onderzoek vlak voor het zomerreces van start is gegaan en niet alle interviews hierdoor op het gewenste moment in te plannen waren heeft het onderzoek enige vertraging
opgelopen. De rekenkamercommissie had de resultaten van het onderzoek graag voor het najaarsdebat aan de raad aan willen bieden, maar dit bleek helaas niet haalbaar. Conclusies en aanbevelingen Conclusies Conclusie 1: De maatschappelijke opgaven en doelen voor het programma KIZ zijn in zeer algemene bewoordingen geformuleerd. Tevens ontbreekt een vertaling naar kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren. Dit werkt door op de mogelijkheden om de resultaten en effecten in de samenleving te monitoren en te evalueren. Het programma is in onvoldoende mate evalueerbaar. Dit werkt ook door op de doelgerichtheid van projecten. De aansluiting op en daarmee bijdrage aan gemeentelijke doelen is niet geconcretiseerd. Conclusie2: De clusteraanpak verloopt adequaat bij twee van de vier sectoren, namelijk bij ICT en Leisure. Rond de clusters Zorg en Belangenorganisaties blijven de resultaten achter bij de verwachtingen. Door de sterke afname van financiële middelen voor het programma wordt de inzet, energie en inbreng van middelen door andere partijen steeds belangrijker om ambities te realiseren. Het gemeentebestuur en de Programmaraad voor het programma KIZ zijn niet goed ingespeeld op deze ontwikkeling en de rolverandering die dit vraagt. De Programmaraad brengt al twee jaar geen adviezen meer uit aan het college. De rekenkamercommissie vermoedt omdat hij zich in de advisering alleen laat leiden door de financiën die door de gemeente beschikbaar zijn gesteld. Conclusie 3: De rolverdeling tussen de gemeente en Stichting KIZ is onvoldoende helder. Enerzijds wordt gesproken over een autonome en ongebonden organisatie, onder meer ten aanzien van het beheer van de zogenaamde Casema-gelden. Toch is de stichting niet opgenomen in de lijst verbonden partijen van de gemeente. Anderzijds is een portefeuillehouder van de gemeente lid van de Raad van Toezicht van de Stichting KIZ en voert de stichting projecten uit in opdracht van de gemeente en is in die zin defacto als opdrachtnemer gebonden aan de opdrachten van het gemeentebestuur. De stichting is mede investeerder en verleent middelen bij het bedenken en uitvoeren van initiatieven en is in die zin co-producent en gelijkwaardig samenwerkingspartner van de gemeente. Conclusie 4: De functiescheidingen zijn niet goed doorgevoerd binnen de organisatie. De gemeente heeft zowel de rol van opdrachtgever als opdrachtnemer. De ambtelijk opdrachtgever (programmamanager KIZ) is tevens directeur van Stichting KIZ. Ook is de externe voorzitter van de Raad van Toezicht van Stichting KIZ tevens voorzitter van de programmaraad (het adviserende orgaan van het college). Tevens is de verantwoordelijk wethouder vanuit de gemeente tevens lid van de Raad van Toezicht van de Stichting KIZ. Tenslotte is de ambtelijk programmamanager van het programma KIZ de beoogde directeur van de op te richten besloten vennootschap voor realisatie van de Innovatiefabriek. Vanuit het oogpunt van transparantie en governance principes is dit onwenselijk. Er zijn in het onderzoek geen feiten aangetroffen die wijzen op integriteitsproblemen. 2
Conclusie 5: De precieze bijdrage van het programma aan maatschappelijke effecten is niet in beeld. Evaluatie van effecten vindt niet plaats. Er bestaat wel zicht op de uitvoeringsprestaties. Daarnaast wordt onderzoek verricht naar de tevredenheid van ondernemers. Conclusie 6: De gemeenteraad voelt zich door het college onvoldoende in stelling gebracht voor kaderstelling en controle. De raad wordt via de reguliere P&C-cyclus van de gemeente en memo s over de voortgang van het programma KIZ geïnformeerd. Toch geeft de raad aan onvoldoende zicht te hebben op het programma KIZ en de resultaten daarvan. Uitzondering hierop vormt het project Innovatiefabriek. Hier heeft de gemeenteraad zijn kaderstellende rol adequaat kunnen oppakken doordat het college de raad actief in stelling heeft gebracht voor een besluit over het ter beschikking stellen van het benodigde krediet voor realisatie van de Innovatiefabriek. Naar aanleiding van de conclusies doet de rekenkamercommissie de volgende aanbevelingen: Aanbevelingen Aanbeveling 1: Zorg voor evalueerbare doelen zodat de controlerende rol adequaat vervuld kan worden. De maatschappelijke opgave is helder, te weten het stimuleren van de economie en het bevorderen van werkgelegenheid. Zorg als raad voor kwantificeerbare doelen. Aanbeveling 2: Formuleer doelen zo dat de partijen zich herkennen in de doelstellingen en hier een evalueerbare bijdrage aan kunnen leveren. De realisatie van het programma is afhankelijk van de samenwerking tussen verschillende partijen in de samenleving. Doordat de middelen onder druk staan wordt clustervorming nog belangrijker. Dit betekent dat meer ingezet moet worden op samenwerking om de doelen te realiseren. Aanbeveling 3: Breng meer helderheid in de rollen en relatie van de gemeente Zoetermeer met de Stichting KIZ en zorg voor functiescheiding binnen de betrokken organen. Scheid nadrukkelijk de rol van opdrachtgever-opdrachtnemer en die van Raad van Toezicht van Stichting KIZ en die van de programmaraad als adviserend orgaan van het college. Dit voorkomt integriteitsvragen. Aanbeveling 4: Vergroot de aandacht voor (tussentijdse) evaluatie en monitoring. Doe dit samen met alle relevante partijen en bouw via die weg aan een gezamenlijke informatiepositie. Vergroot daarmee ook voor de raad het inzicht in de tevredenheid en de waarde die deze verschillende groepen toekennen aan het programma en de projecten. Organiseer via die weg zicht op de lokale opgaven en de bijdrage van het programma aan de maatschappelijke doelen. 3
Aanbeveling 5: Laat de programmaraad, ondanks de afname van financiële middelen, zijn adviserende rol behouden. Hierbij kan meer ingestoken worden op samenwerking met partijen uit de samenleving in plaats van de focus alleen te leggen op de door de gemeente beschikbaar gestelde gelden. Aanbeveling 6: Zorg voor een actievere informatievoorziening richting gemeenteraad. 4