het College van Bestuur van Stichting B, gevestigd te F, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mevrouw mr. A.H.

Vergelijkbare documenten
107502/ De twee schorsingen van de werknemer zijn onjuist; de eerste vanwege een vormfout en de tweede omdat daarvoor onvoldoende grond was.

Beroep tegen schorsing als ordemaatregel en verlenging daarvan is gegrond, omdat de werknemer niet vooraf zijn zienswijze kon indienen

107991/ Beroep tegen schorsingen als ordemaatregel ongegrond omdat daarvoor voldoende redenen waren. UITSPRAAK

UITSPRAAK. het College van Bestuur van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mevrouw mr. C.A.C.M.

De werkgever heeft de werknemer nogmaals mogen schorsen om nader onderzoek te doen naar zijn mogelijk onrechtmatig handelen.

Beroep tegen berisping is gegrond omdat het plichtsverzuim niet ernstig genoeg is. UITSPRAAK

UITSPRAAK. het College van Bestuur van C, gevestigd te B, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. A.

UITSPRAAK. de Vereniging B, gevestigd te C, verweerster, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. M. De Vita

108490/ Beroep tegen schorsingen als ordemaatregel gegrond vanwege niet volgen verweerprocedure respectievelijk gebrek aan noodzaak.

SAMENVATTING / Beroep (2) tegen schorsing als ordemaatregel en verlenging schorsing; BVE

Beroep tegen schorsing als ordemaatregel en tegen ontslag wegens gewichtige reden; hbo

SAMENVATTING UITSPRAAK

Commissie van beroep vo

Beroep tegen overplaatsing gegrond vanwege het ontbreken van de instemming van de werkneemster.

UITSPRAAK. het College van Bestuur van Stichting C, gevestigd te B, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. J.A.

UITSPRAAK. het College van Bestuur van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mevrouw mr. drs. M.

in het geding tussen: de heer [appellant], wonende te [woonplaats], hierna te noemen [appellant]

UITSPRAAK. het College van Bestuur van B, gevestigd te G, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mevrouw mr. G.M.

Beroep tegen schorsing als ordemaatregel gegrond, omdat er onvoldoende grond voor de schorsing was.

Beroep tegen onthouden promotie ongegrond omdat er geen aanspraak op een benoeming in een LD-functie.

SAMENVATTING U I T S P R A AK

SAMENVATTING. het College van Bestuur van het E, gevestigd te E, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr.

Beroep tegen onthouding promotie gegrond omdat de werkgever de procedure niet correct heeft gevolgd.

De berisping houdt geen stand omdat niet vaststaat dat de werknemer de geheimhoudingsplicht heeft geschonden.

UITSPRAAK. de heer [appellant], wonende te [plaatsnaam], appellant, hierna te noemen [appellant] gemachtigde: de heer mr. R.H.M.

Commissie van Beroep VO

UITSPRAAK. [appellant], wonende te [woonplaats], appellante, hierna te noemen [appellant] gemachtigde: de heer mr. E.A.C. Sietsma

SAMENVATTING. het College van Bestuur van de Stichting D, gevestigd te E, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr.

SAMENVATTING. het College van Bestuur van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mr. Y.E.M.

het College van Bestuur van de Stichting C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever

Commissie van Beroep PO

SAMENVATTING / Beroep tegen ontslag wegens gewichtige reden en tegen vrijstelling van werkzaamheden; HBO

Commissie van Beroep VO SAMENVATTING

Commissie van Beroep voor het Protestants Christelijk Voortgezet Onderwijs en Hoger Beroepsonderwijs

Docente terecht op staande voet ontslagen omdat zij stagebezoeken heeft gefingeerd en hiervoor reiskostendeclaraties heeft ingediend.

Beroep tegen een disciplinaire overplaatsing is niet-ontvankelijk omdat de overplaatsing geen disciplinair karakter heeft.

Beroep tegen overplaatsing en berisping wegens weglopen leerlingen gegrond. Beroep tegen schorsing niet-ontvankelijk.

UITSPRAAK. in het geding tussen: de heer A, wonende te B, appellant, hierna te noemen A gemachtigde: mevrouw mr. S.K. Oskam

UITSPRAAK IN VOORLOPIGE VOORZIENING

het College van Bestuur van C, gevestigd te E, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mr. dr. J.H. van Gelderen

Geen voorlopige voorziening in het kader van schorsing als ordemaatregel; PO

SAMENVATTING / Beroepen (2) tegen rddf-plaatsingen; PO

het College van Bestuur van de C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. W. Lindeboom

SAMENVATTING. het College van Bestuur van de Stichting voor D, gevestigd te E, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr.

SAMENVATTING UITSPRAAK

UITSPRAAK. in het geding tussen: mevrouw A, wonende te B, appellante, hierna te noemen A

SAMENVATTING. het College van Bestuur van de Stichting D, gevestigd te B, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mevrouw mr.

SAMENVATTING / Beroep tegen schorsing als ordemaatregel en verlenging daarvan; VO

het College van Bestuur van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. B.J. van Hees

Landelijke Klachtencommissie Onderwijs De school heeft volgens de regels gehandeld bij het afgeven van het schooladvies.

SAMENVATTING. het College van Bestuur van het ROC D, gevestigd te E, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr.

Beroep tegen berisping gegrond. De verzonden kritische levert geen plichtsverzuim op. UITSPRAAK

UITSPRAAK. het College van Bestuur van C, gevestigd te B, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. J.A.

Commissie van Beroep VO

SAMENVATTING. het College van Bestuur van de Stichting C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever

Commissie van Beroep BVE

Door werknemer niet te belasten met lesuren in de bovenbouw is hem ten onrechte promotie in het kader van het entreerecht onthouden.

UITSPRAAK. het College van Bestuur van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mevrouw mr. F.J.

SAMENVATTING Klacht over medewerking aan AMK-onderzoek; PO

Verzoek voorlopige voorziening tot wedertewerkstelling, vacant houden functie en loondoorbetaling; HBO SAMENVATTING

het bestuur van de Schoolvereniging C, gevestigd te C, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mevrouw mr. L.M.E.

SAMENVATTING Geschil met betrekking tot het taakbelastingsbeleid van de opleiding; HBO

105372/ Beroep tegen schorsing en ontslag wegens ongeschiktheid, subsidiair wegens redenen van gewichtige aard; BVE

LANDELIJKE KLACHTENCOMMISSIE VOOR HET KATHOLIEK ONDERWIJS. Klacht betreffende een volgens de vader onjuist schoolkeuzeadvies

UITSPRAAK. de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad van [de school], gevestigd te [plaatsnaam], verweerder, hierna te noemen de PMR.

UITSPRAAK. het College van Bestuur van het ROC D, gevestigd te B, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. A.

het College van bestuur van het C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever

ADVIES. [klagers] klagen over de inhoud van het schooladvies voortgezet onderwijs van hun zoon [de leerling] en de daarbij gevolgde procedure.

UITSPRAAK. het College van Bestuur van het C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever

SAMENVATTING. de heer A te B, ouder van C, een leerling op de regionale scholengemeenschap D, klager

Commissie van Beroep PO

UITSPRAAK in het geding tussen: de heer A, wonende te B, bezwaarde, hierna te noemen A gemachtigde: mevrouw mr. J.G.T.M. Bekkers-Van Heumen

ADVIES. mevrouw A te B, moeder van C en D, voormalige leerlingen van de E te F, klaagster

Commissie van Beroep voor het Protestants Christelijk Voortgezet en Hoger Beroepsonderwijs

Commissie van Beroep PO

UITSPRAAK. het bestuur van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen het bevoegd gezag

[appellant], wonende te [woonplaats], appellante, hierna te noemen [appellant] gemachtigde: de heer mr. H.J. Weekers

Beroep tegen overplaatsing gegrond omdat de werkgever verzuimd heeft te vermelden welke cao-grond de basis is voor de overplaatsing.

Commissie van Beroep BVE

UITSPRAAK. het College van Bestuur van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. A.L.W.G.

SAMENVATTING Beroep tegen mededeling einde tijdelijk dienstverband van rechtswege; PO

ADVIES. in het geding tussen: de heer [verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker, gemachtigde: mevrouw mr. A.M.T. Wigger

SAMENVATTING Beroep ontslag wegens arbeidsongeschiktheid, subsidiair wegens gewichtige redenen; BVE

SAMENVATTING UITSPRAAK

LANDELIJKE KLACHTENCOMMISSIE CHRISTELIJK ONDERWIJS

ADVIES. Stichting [verweerder], gevestigd te [plaats], het bevoegd gezag van basisschool [de school], verweerder gemachtigde: mevrouw mr. A.C.M.

SAMENVATTING UITSPRAAK

SAMENVATTING UITSPRAAK

Beroep tegen ontslag wegens plichtsverzuim/gewichtige omstandigheden en tegen schorsing als ordemaatregel; PO

SAMENVATTING. het College van Bestuur van het ROC B te C, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. G

De aangeboden school voor so is voor de leerling voldoende nabij, waardoor op dit punt is voldaan aan de zorgplicht van de school.

SAMENVATTING t/m , t/m en Beroepen tegen ontslag wegens opheffing van de school; VO

UITSPRAAK. in het geding tussen: de heer A, wonende te B, bezwaarde, hierna te noemen A gemachtigde: mevrouw mr. J.G.T.M. Bekkers-Van Heumen

Klacht over verlengde kleuterperiode. School heeft verkeerde informatie doorgegeven aan andere school. Klachten ongegrond.

ADVIES / advies d.d. 6 februari 2018 pagina 1 van 5

Bezwaar tegen niet voortzetten tijdelijk dienstverband vanwege niet tijdig behalen van de onderwijsbevoegdheid ongegrond.

het College van Beroep voor de Examens van de Hogeschool Utrecht (hierna: het CBE), verweerder.

Interpretatiegeschil PO - artikel 13 onder b WMS (beleid grondslag van de school)

UITSPRAAK. het College van Bestuur van C, gevestigd te B, verweerder, hierna te noemen de werkgever

SAMENVATTING. het College van Bestuur van D, gevestigd te E, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. F

Transcriptie:

107833/107861/107922 - Beroep tegen schorsing als ordemaatregel gegrond vanwege een vormfout. Beroep tegen tweede en derde schorsing ongegrond omdat daarvoor voldoende redenen waren. UITSPRAAK in het geding tussen: de heer A, wonende te F, appellant, hierna te noemen A gemachtigde: de heer mr. R. van Viersen en het College van Bestuur van Stichting B, gevestigd te F, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mevrouw mr. A.H. te Voortwis 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Bij beroepschrift van 18 juli 2017, ingekomen op 19 juli 2017, en aangevuld op 25 juli 2017, heeft A beroep ingesteld tegen het besluit van de werkgever van 9 juni 2017 om hem met onmiddellijke ingang te schorsen voor de duur van vier weken (besluit 1, dossier 107833). Bij beroepschrift van 3 augustus 2017, ingekomen op 4 augustus 2017, heeft A beroep ingesteld tegen het besluit van de werkgever van 6 juli 2017 om hem voor maximaal drie maanden te schorsen (besluit 2, dossier 107861). De werkgever heeft op 28 september 2017 een verweerschrift ingediend. Bij beroepschrift van 6 oktober 2017, ingekomen op 9 oktober 2017, heeft A beroep ingesteld tegen het besluit van de werkgever van 4 oktober 2017 om de schorsing die bij besluit 2 is opgelegd, met drie maanden te verlengen (besluit 3, dossier 107922). De werkgever heeft op 9 november 2017 een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling van de beroepen, die gevoegd werden behandeld, vond plaats op 30 november 2017 te Utrecht. A verscheen in persoon en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De werkgever werd ter zitting vertegenwoordigd door mevrouw C, voorzitter van het College van Bestuur. Zij werd bijgestaan door de gemachtigde. A heeft een pleitnotitie overgelegd. 2. DE FEITEN A, geboren op 28 december 1953, is sinds 1 augustus 1990 werkzaam bij de werkgever, laatstelijk in de functie van adjunct-directeur van christelijke basisschool D (hierna: de school), in een vast dienstverband met een volledige betrekkingsomvang. Op de arbeidsverhouding is van toepassing de cao po. De dochter van A zit in het schooljaar 2016-2017 in groep 7 van de school. Zij krijgt in dat jaar één keer per week (studie)begeleiding bij een huiswerkinstituut, genaamd E. 107833, 107861 en 107922/uitspraak d.d. 4 januari 2018 pagina 1 van 8

In 2016 is op de school het drempelonderzoek ingevoerd. Dit is een toets voor het te verstrekken schooladvies voor het voortgezet onderwijs (hierna: vo)-schooladvies aan leerlingen. A heeft het drempelonderzoek via zijn dochter aan E verstrekt, door deze in een enveloppe aan haar mee te geven. Vervolgens is het drempelonderzoek op 17 mei 2017 in groep 7 afgenomen. De dochter van A herkent onderdelen die zij heeft geoefend bij E en meldt dat aan haar leerkracht en aan A. De leerkracht heeft dit vervolgens gemeld aan de directeur van de school. Op 9 juni 2017 heeft de werkgever A mondeling meegedeeld voornemens te zijn hem bij wijze van ordemaatregel voor vier weken te schorsen. De werkgever geeft A kort bedenktijd om zijn reactie op het voornemen te geven. A heeft daarna op diezelfde dag mondeling zijn zienswijze naar voren gebracht. Bij brief van 9 juni 2017 heeft de werkgever het besluit tot schorsing als ordemaatregel voor de duur van vier weken genomen, waarbij A tevens de toegang tot het gebouw en het terrein van de school wordt ontzegd (schorsingsbesluit 1). Voornoemde brief van de werkgever bevat de mededeling dat er nader onderzoek zal worden uitgevoerd naar wat er is gebeurd. Bij brief van 14 juni 2017 heeft de werkgever A meegedeeld voornemens te zijn hem bij wijze van ordemaatregel voor de duur van ten hoogste drie maanden te schorsen. De reden van het voornemen is gelegen in het feit dat het onderzoek nog niet is afgerond. A heeft op 4 juli 2017 schriftelijk verweer gevoerd tegen dit voornemen. Bij brief van 6 juli 2017 heeft de werkgever het besluit tot schorsing als ordemaatregel voor de duur van maximaal drie maanden genomen, waarbij A tevens de toegang tot het gebouw en het terrein van de school en van alle andere van de stichting uitgaande scholen wordt ontzegd (schorsingsbesluit 2). De werkgever deelt bij dit besluit aan A mee dat het onderzoek nog in volle gang is. Bij brief van 21 september 2017 heeft de werkgever A meegedeeld voornemens te zijn de aan hem bij besluit van 6 juli 2017 opgelegde schorsing als ordemaatregel met drie maanden te verlengen. De reden van het voornemen is gelegen in het beraad dat over het dienstverband van A plaatsvindt. A heeft op 27 september 2017 schriftelijk verweer gevoerd tegen dit voornemen. Bij brief van 4 oktober 2017 heeft de werkgever het besluit genomen, inhoudende dat de nog van kracht zijnde schorsing als ordemaatregel wordt verlengd met een periode van drie maanden, tot en met 9 januari 2018 (schorsingsbesluit 3). De grond voor deze schorsing is gelegen in artikel 3.17 lid 3 juncto artikel 3.15 sub d cao po. Gedurende die periode wordt A tevens de toegang tot het gebouw en het terrein van de school en alle andere van de stichting uitgaande scholen ontzegd. De werkgever deelt A bij dit besluit mee zich te beraden over zijn dienstverband. 3. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN Standpunt A 107833, 107861 en 107922/uitspraak d.d. 4 januari 2018 pagina 2 van 8

Schorsingsbesluit 1 A stelt zich op het standpunt dat er geen gronden zijn om hem te schorsen en dat onduidelijk is waarom de werkgever tot 9 juni 2017 heeft gewacht met het treffen van (rechts)maatregelen. Voorts voert A aan dat de werkgever bij het opleggen van de schorsing in strijd met het bepaalde in de cao po heeft gehandeld. Het besluit is niet rechtsgeldig tot stand gekomen. Artikel 3.20 lid 1 cao po schrijft voor dat de werkgever de werknemer bij een voornemen tot schorsing in de gelegenheid dient te stellen om binnen drie weken na verzending van het voornemen zijn zienswijze mondeling, dan wel schriftelijk kenbaar te maken en dat de werknemer zich hierbij kan laten bijstaan door een raadsman of raadsvrouw. De werkgever heeft A echter (onverwachts) het voornemen tot schorsing mondeling meegedeeld. A diende vervolgens binnen een half uur zijn zienswijze op het voorgenomen besluit kenbaar te maken. Schorsingsbesluit 2 A is van mening dat het feitencomplex het besluit niet rechtvaardigt. A ging er vanuit dat het drempelonderzoek ieder jaar werd vervangen door een nieuwe versie en dat het alleen werd uitgevoerd in groep 8. Daarom veronderstelde hij dat met de toets van het vorige jaar kon worden geoefend. Daarnaast is de uitslag van het drempelonderzoek niet leidend, maar ondersteunend in het opstellen van het voorlopig schooladvies. A heeft niet vermoed en hoefde evenmin redelijkerwijs te vermoeden, dat het drempelonderzoek niet mocht worden gebruikt als oefenmateriaal. Ook de plek waar hij de, overigens losbladige, toets aantrof, te weten in een bak in het magazijn, deed niet vermoeden dat dit een toets was die niet mocht worden gebruikt als oefentoets. A heeft nooit tot doel gehad om enig (toets)resultaat van zijn dochter te beïnvloeden. Het besluit borduurt voort op het eerder ondeugdelijk en onjuist genomen besluit en kan daardoor niet in stand blijven. Een schorsing van drie maanden is onredelijk lang en verstoort op ernstige wijze terugkeer in zijn functie. A begrijpt ten slotte niet dat het ontzeggen van de toegang tot het gebouw en het terrein van de school wordt uitgebreid naar het ontzeggen van de toegang tot alle andere van de stichting uitgaande scholen. De reden hiervoor wordt in het besluit niet nader gemotiveerd. Schorsingsbesluit 3 A stelt zich op het standpunt dat in dit besluit geen nieuwe feiten worden aangehaald en hij vindt het onbegrijpelijk dat dit besluit genomen wordt op dezelfde gronden als de twee eerder genomen besluiten. Reden voor de twee eerder genomen besluiten was gelegen in het onderzoek dat werd uitgevoerd. Dat onderzoek is inmiddels afgerond en er is daarom geen reden voor een nieuwe schorsing. A heeft ter zitting verklaard dat hij zijn eigen rol, dat hij zelf het drempelonderzoek in een enveloppe aan zijn dochter had meegegeven, niet eerder aan de directeur kenbaar heeft gemaakt, omdat er sprake was van een getroebleerde relatie tussen hem en de directeur. A ziet in dat hij op dit punt verkeerd heeft gehandeld. A betwist dat hij medewerkers heeft benaderd met het verzoek hun mond te houden over het gebeurde. Wel heeft hij, nadat hij eind mei 2017 met de directeur had gesproken, E gevraagd het drempelonderzoek te 107833, 107861 en 107922/uitspraak d.d. 4 januari 2018 pagina 3 van 8

verwijderen uit hun materiaal. Dat was echter om te voorkomen dat het drempelonderzoek nogmaals als oefentoets kon worden gebruikt. A werkt al 41 jaar voor de werkgever en is nog 2,5 jaar van zijn pensioen verwijderd. Gelet daarop is het vreemd dat de werkgever er niet voor heeft gekozen om met hem het gesprek aan te gaan, maar er direct voor heeft gekozen om juridische stappen te nemen. Standpunt werkgever Schorsingsbesluiten 1 en 2 De werkgever stelt dat met betrekking tot schorsingsbesluit 1 en 2 niet in strijd met de cao po is gehandeld. Het spoedeisende karakter van schorsingsbesluit 1 maakt dat het in de praktijk bij een voornemen daartoe gebruikelijk is dat een werknemer op dezelfde dag dat hij over het voornemen wordt geïnformeerd, in de gelegenheid wordt gesteld om zijn zienswijze ten aanzien van dit voornemen te geven. Het spoedeisende karakter verdraagt zich niet met een zienswijze periode van drie weken, waarvan in artikel 3.20 cao po sprake is. Ook de PO-raad heeft desgevraagd aangegeven dat een termijn van drie weken voor het kenbaar maken van de zienswijze bij een spoedschorsing niet werkbaar is en dat de sociale partners dit ook niet hebben beoogd. Op dit punt is er sprake van een fout in de cao po. Voor zover de Commissie dit standpunt niet deelt, is A desondanks niet in zijn belangen geschaad, nu er bij schorsingsbesluit 2 wel conform de voornemenprocedure is gehandeld en dit besluit inhoudelijk en procedureel als zelfstandig besluit dient te worden aangemerkt. Over de rol van A bereikten de werkgever verschillende signalen. Zo zou A medewerkers op de school hebben benaderd en hebben geprobeerd te voorkomen dat zij naar de directeur zouden gaan. Ook zou hij een dergelijk verzoek aan E hebben gedaan. De werkgever achtte het daarom noodzakelijk dat er op de school een nader extern onderzoek zou worden uitgevoerd naar de gang van zaken met betrekking tot het drempelonderzoek. Het was onwenselijk dat A gedurende dat onderzoek op de school aanwezig zou zijn. Anders dan door A wordt gesteld, is het drempelonderzoek niet van mindere waarde dan andere toetsen, zoals bijvoorbeeld de Cito-toets. De uitslag van het drempelonderzoek is een belangrijke indicator voor het schooladvies voor het vo dat in groep 8 wordt gegeven. Ook de vorm van het drempelonderzoek en de plaats waar A het aantrof, rechtvaardigen niet dat de toets zomaar door een medewerker wordt meegenomen. Voorts is het niet de taak van een school om een huiswerkinstituut van (test)materiaal te voorzien. De reden dat schorsingsbesluit 1 eerst op 9 juni 2017 is genomen, is gelegen in het feit dat A in eerste instantie heeft verzwegen dat hij zelf E het drempelonderzoek ter beschikking had gesteld. De directeur van de school heeft dit pas op 7 juni 2017 van E vernomen. Schorsingsbesluit 3 De werkgever weerspreekt dat het besluit is genomen op dezelfde gronden als de twee eerder genomen besluiten. De werkgever is, na het uitgevoerde en op 27 juli 2017 voltooide onderzoek en de reactie van A daarop eind augustus 2017, in september 2017 tot de slotsom gekomen dat in redelijkheid niet kan worden gevergd dat het dienstverband met A nog langer wordt voortgezet. De gedragingen van A zijn ernstig verwijtbaar en er is sprake van een diepe en ernstige vertrouwensbreuk tussen de werkgever en A. Daarom is er ook niet voor gekozen om het gesprek met A aan te gaan. A is van het voornemen tot beëindiging van het 107833, 107861 en 107922/uitspraak d.d. 4 januari 2018 pagina 4 van 8

dienstverband bij brief van 8 september 2017 in kennis gesteld en hij heeft daarop mogen reageren, wat hij op 28 september 2017 heeft gedaan. In deze periode heeft de werkgever de voornemenprocedure met betrekking tot schorsingsbesluit 3 opgestart, omdat het einde van de periode waarin schorsingsbesluit 2 van kracht was, in zicht kwam. 4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE De bevoegdheid en de ontvankelijkheid Aangezien de beroepen zijn gericht tegen één van de besluiten, genoemd in artikel 12.1 cao po, en binnen de daartoe geldende termijn zijn ingesteld, is de Commissie bevoegd van de beroepen kennis te nemen en zijn deze ontvankelijk. Schorsingsbesluit 1 (107833) De schorsing van 9 juni 2017 betreft een schorsing als ordemaatregel als bedoeld in artikel 3.16, lid 1 cao po. Artikel 3.16 cao po luidt als volgt: 1. De werkgever kan de werknemer schorsen voor ten hoogste vier weken, indien dit gelet op het belang van de instelling dringend noodzakelijk is. 2. Voordat de werknemer wordt geschorst, wordt deze in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze omtrent de voorgenomen schorsing kenbaar te maken. Een besluit tot schorsing wordt zo spoedig mogelijk daarna doch uiterlijk binnen drie dagen schriftelijk bevestigd. De zienswijze van de werknemer omtrent de schorsing wordt in deze bevestiging opgenomen. Gedurende de periode dat het besluit nog niet is bevestigd, kan de werknemer de toegang tot het gebouw en de terreinen van de instelling(en) worden ontzegd. Artikel 3.20 lid 1 cao po luidt, voor zover hier van belang: Het voornemen tot een besluit tot schorsing als bedoeld in artikel 3.16 wordt per aangetekend schrijven aan de werknemer ter kennis gebracht, die in de gelegenheid wordt gesteld om binnen drie weken na verzending van het voornemen zijn zienswijze mondeling dan wel schriftelijk kenbaar te maken. De werkgever heeft met verwijzing naar een bij de PO-raad ingewonnen advies, zich beroepen op het feit dat daaruit blijkt dat de tekst van de cao niet overeenkomt met de bedoeling van cao-partijen. A heeft zich er op beroepen dat deze bedoeling van cao-partijen voor hem niet kenbaar was of had kunnen zijn en dat daarom afgegaan moet worden op de tekst van hetgeen in de cao is bepaald. Die is niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad geldt voor de uitleg van een bepaling van een cao de zogeheten cao-norm. Deze houdt in dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn. Het komt dan niet aan op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben 107833, 107861 en 107922/uitspraak d.d. 4 januari 2018 pagina 5 van 8

gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden (vgl. HR 24 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU9889, NJ 2012/142). Ook de bewoordingen van de eventueel bij de cao behorende schriftelijke toelichting moeten bij de uitleg van de cao worden betrokken (vgl. HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE2376, NJ 2003/110). Indien de bedoeling van de partijen bij de cao naar objectieve maatstaven volgt uit de cao-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend (vgl. HR 28 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4366, NJ 2003/111). De Commissie constateert dat de bedoeling van cao-partijen dat de verweertermijn van drie weken als bedoeld in art. 3.20 cao po ten onrechte van toepassing is verklaard, noch uit de tekst of uit een daarop gerichte toelichting bij de cao blijkt. De bepalingen in de cao po ter zake van schorsing laten geen ruimte voor interpretatie. Artikel 3.20 lid 1 cao po verwijst expliciet naar de schorsing als genoemd in artikel 3.16 cao po, zodat de werkgever de bepalingen van artikel 3.20 lid 1 cao po ook bij het opleggen van een (spoed)schorsing op grond van artikel 3.16 lid 1 cao po in acht moet nemen. De werkgever kan, gelet op het bepaalde in de laatste volzin van artikel 3.16 lid 2 cao po, de ordemaatregel tot ontzegging van de toegang opleggen, ook gedurende de termijn waarop de werknemer in de gelegenheid wordt gesteld om zijn zienswijze kenbaar te maken. Dit brengt met zich mee dat enerzijds het belang voor de werknemer om de zienswijze snel kenbaar te maken groot kan zijn in het geval de werkgever van deze mogelijkheid gebruik maakt, maar anderzijds de cao de werknemer ook in de gelegenheid stelt om enige tijd te kunnen nemen om zijn zienswijze kenbaar te maken, indien hij daar behoefte aan heeft. Anders dan artikel 3.20 lid 1 cao po voorschrijft, heeft de werkgever A geen drie weken gegund om zijn zienswijze te geven op het voornemen hem te schorsen, maar hem slechts zeer kort, een half uur zo is door A onweersproken gesteld, in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Daardoor is A geschaad in zijn door de cao po beschermde belang zich adequaat te kunnen verweren tegen een voornemen van de werkgever om hem te schorsen. Reeds daarom is het beroep van A tegen schorsingsbesluit 1 gegrond. Schorsingsbesluit 2 (107861) Ten aanzien van het schorsingsbesluit van 14 juli 2017 overweegt de Commissie dat de werkgever de voornemenprocedure in overeenstemming met de bepalingen van de cao po heeft gevolgd. Inhoudelijk toetst de Commissie een schorsing als ordemaatregel, waarvan hier sprake is, terughoudend. Bij het bepalen van de gang van zaken in de school, dus ook bij het beoordelen 107833, 107861 en 107922/uitspraak d.d. 4 januari 2018 pagina 6 van 8

of het belang van de instelling het opleggen van de schorsing vordert (artikel 3.15 sub d cao po), komt immers aan de werkgever een grote mate van vrijheid toe. De Commissie overweegt dat ten tijde van het nemen van schorsingsbesluit 2 voor de werkgever, hoewel het onderzoek formeel nog niet was afgerond, wel al vaststond wat er feitelijk was gebeurd met betrekking tot het drempelonderzoek en de rol van A daarin. De werkgever heeft aangegeven dat hij behoefte had aan een breder onderzoek om onder meer de context van hetgeen was voorgevallen te onderzoeken en of vergelijkbaar handelen eerder aan de orde was geweest. Het feit dat A in eerste instantie aan zijn directeur niet de waarheid heeft verteld over zijn rol en het belang van het drempelonderzoek bagatelliseert en daarmee zijn handelen rechtvaardigt, maakten dat de werkgever behoefte had aan een grondig en zorgvuldig extern onderzoek. De werkgever heeft aangegeven van oordeel te zijn op deze manier op zorgvuldige wijze rekening te hebben gehouden met alle belangen. De Commissie is van oordeel dat met name het feit dat A niet van begin af aan open kaart heeft gespeeld naar zijn directeur, mede tot gevolg heeft gehad dat de werkgever heeft kunnen besluiten om een extern onderzoek te laten verrichten en daarbij het noodzakelijk heeft gevonden dat A niet op school aanwezig was. De gespannen relatie met zijn directeur en het feit dat de dochter van A in de klas van andere teamleden zat, maakten, aldus de werkgever, dat de schorsing gerechtvaardigd was om ongewenste beïnvloeding door A of oplopende spanningen binnen het team te voorkomen. De Commissie is van oordeel dat de werkgever daarmee voldoende aannemelijk heeft gemaakt welke belangen hij heeft laten meewegen bij het opleggen van de schorsing. Gelet daarop acht de Commissie het schorsingsbesluit gerechtvaardigd. De Commissie verklaart het beroep tegen schorsingsbesluit 2 daarom ongegrond. Schorsingsbesluit 3 (107922) Ten aanzien van het schorsingsbesluit van 4 oktober 2017 heeft de werkgever eveneens de voornemenprocedure van artikel 3.20 cao po gevolgd. De werkgever heeft als grond voor deze schorsing aangevoerd dat het belang van de instelling het opleggen van de schorsing vordert. De Commissie stelt vast dat in het besluit wordt aangegeven dat het onderzoek is afgerond. Het onderzoeksrapport is op 27 juli 2017 uitgebracht en A heeft op 25 augustus 2017 daarop schriftelijk zijn reactie gegeven. In het schorsingsbesluit wordt voorts vermeld dat de werkgever A bij brief van 8 september 2017 de eindconclusie heeft meegedeeld die op basis van de bevindingen is getrokken. Die houdt in dat er volgens de werkgever sprake is van een dermate diepe en ernstige vertrouwensbreuk tussen de werkgever en A, dat van de werkgever niet in redelijkheid kan worden gevergd dat het dienstverband met A nog langer wordt voortgezet. Op 28 september 2017 is hierop door A gereageerd. De Commissie stelt daarmee vast dat de werkgever de eerste stap heeft gezet richting beëindiging van het dienstverband van A. Hoewel de werkgever er voor had kunnen kiezen, gezien de stand van zaken op 4 oktober 2017, om A ex artikel 3.17 lid 1 cao po te schorsen, acht de Commissie schorsing op grond van artikel 3.15 sub d cao po in deze niet onbegrijpelijk. Daarbij houdt de Commissie ook rekening met het feit dat het voornemen tot verlenging van 107833, 107861 en 107922/uitspraak d.d. 4 januari 2018 pagina 7 van 8

de schorsing op deze grond reeds was kenbaar gemaakt, voordat de reactie van A op de eindconclusie van 8 september 2017 door de werkgever was ontvangen. Gelet op het feit dat de werkgever geen vertrouwen meer heeft in A en er een voornemen tot beëindiging van het dienstverband lag (waartoe de ontbindingsprocedure inmiddels bij de kantonrechter in gang is gezet), is de Commissie van oordeel dat de werkgever voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van de instelling vordert dat A in de tussentijd niet tot de school wordt toegelaten en zwaarder mag wegen dan het belang van A om hangende de ontslagprocedure weer toegelaten te worden op zijn werkplek. De Commissie is derhalve van oordeel dat de werkgever in redelijkheid tot het nemen van schorsingsbesluit 3 heeft mogen overgaan en zal daarom het beroep tegen deze schorsing ongegrond verklaren. De Commissie geeft daarbij geen oordeel over de vraag of er voldoende redelijke grond is voor de door de werkgever nagestreefde beëindiging van het dienstverband, welke vraag niet bij de Commissie voorligt, maar ter beantwoording aan de kantonrechter is. De Commissie wenst ten slotte niet onopgemerkt te laten dat het haar bevreemdt dat er gedurende de gehele schorsingsperiode op geen enkel moment een gesprek tussen de werkgever en A, die 41 jaar naar behoren lijkt te hebben gefunctioneerd, heeft plaatsgevonden. 5. OORDEEL Op grond van bovenstaande overwegingen verklaart de Commissie - het beroep tegen schorsingsbesluit 1 gegrond; - het beroep tegen schorsingsbesluit 2 ongegrond; - het beroep tegen schorsingsbesluit 3 ongegrond. Vastgesteld te Utrecht op 4 januari 2018 door mr. L.C.J. Sprengers, voorzitter, mr. M.J. van Dasselaar en mr. P.H.M. Kanters, leden, in aanwezigheid van mr. C.M. Noomen, secretaris. mr. L.C.J. Sprengers voorzitter mr. C.M. Noomen secretaris 107833, 107861 en 107922/uitspraak d.d. 4 januari 2018 pagina 8 van 8