Uitbreiding van een bestaande varkenshouderij tot vleesvarkens NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING MER

Transcriptie

1 Uitbreiding van een bestaande varkenshouderij tot vleesvarkens MER NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING MER farmer bvba Vermeiren Danny en Hofmans FV Industrieweg 114H Meerleseweg 63A 9032 Wondelgem 2321 Meer (Hoogstraten) M11VERM1_niet-technische samenvatting MER 1

2 1 Het project 1.1 Inleiding Het varkensbedrijf, gelegen in de Meerleseweg 63A, beschikt op de dag van vandaag over een vergunning voor het houden van vleesvarkens. De dieren worden gehouden in drie stallen, waarvan er twee uitgerust zijn met een luchtwasser. Naast vleesvarkens worden er op de inrichting ook nog biggen gehouden. Het bedrijf wenst nu zijn vergunning uit te breiden zodat er in totaal vleesvarkens gehouden kunnen worden op de inrichting. Om deze uitbreiding te kunnen realiseren, zal de biggenstal afgebroken worden en wordt er op dezelfde plaats een nieuwe vleesvarkensstal gebouwd, daarnaast zullen de bestaande stallen ook verlengd worden. De nieuwe stal wordt uitgerust met een combi-wasser, de uitbreidingen van de bestaande stallen zullen aangesloten worden op de reeds aanwezige chemische luchtwasser. Het hoofddoel van de aanvraag is de uitbreiding in dierplaatsen, daarnaast wordt een uitbreiding van de grondwaterwinning en de mestopslag aangevraagd. Er wordt eveneens een elektriciteitskabine aangevraagd. De opslagcapaciteit voor stookolie blijft ongewijzigd (5.000 l in één tank), er wordt echter wel een verplaatsing van deze tank voorzien van naast stal 3, naar de voorzijde van deze stal. In het MER zullen twee situaties onderzocht worden, namelijk de huidige situatie en de gewenste situatie, waarbij voornamelijk de focus gelegd zal worden op het verschil tussen de huidige en gewenste situatie. De te verwachten impact van de uitbreiding wordt dan afgeleid door de evaluatie te maken van de gewenste situatie versus de huidig vergunde situatie. 1.2 Bedrijfsinfrastructuur In de huidige situatie zijn de biggenstal en stal 3 traditionele stallen. Stal 2 en 4 zijn aangesloten op een chemisch luchtwassysteem (S-2.). In de gewenste situatie wordt de nieuwe vleesvarkensstal (stal 1) aangesloten op een gecombineerd luchtwassysteem (combiwasser 85 % ammoniakreductie, 70 % geurreductie en 80 % stofreductie). De uitbreidingen van de bestaande stallen worden aangesloten op de reeds aanwezige chemische luchtwasser. Stal 3 blijft nog steeds een traditionele stal. In de meeste stallen op de inrichting wordt er gebruik gemaakt van mechanische ventilatie, slechts een klein gedeelte van de biggenbatterij dat plaats biedt aan 680 biggen, wordt natuurlijk verlucht. In mechanisch verluchte delen van de biggenbatterij bevinden zich in totaal 12 ventilatoren. In stal 2 en 4 wordt er gebruik gemaakt van een chemisch luchtwassysteem (8 ventilatoren). In stal 3 bevinden zich 15 ventilatoren. In de gewenste situatie zal de stal met de biggen afgebroken worden, en vervangen worden door een vleesvarkensstal die uitgerust wordt met een combiwasser (4 ventilatoren). Aan de andere drie stallen (stal 2, 3 en 4) zal niets wijzigen op gebied van stalverluchting. De inrichting is vergund voor de opslag van m³ mest. Alle mest wordt momenteel onder de stallen opgeslagen. In de gewenste situatie wordt er een uitbreiding tot m³ mestopslag aangevraagd. De mest wordt op frequente basis afgevoerd naar de mestverwerking. Er wordt ook een tank van 50 m³ voor de opvang van het spui van de chemische luchtwasser voorzien. M11VERM1_niet-technische samenvatting MER 2

3 Er is momenteel één stookolietank aanwezig op de inrichting (5.000 l, bovengronds en dubbelwandig). Dit blijft ongewijzigd in de gewenste situatie. Deze tank bevindt zich momenteel naast stal 3, maar zal in de gewenste situatie verplaatst worden naar de voorkant van deze stal. Zwavelzuur voor de chemische luchtwasser wordt momenteel opgeslagen in een tank van l (bovengronds en dubbelwandig) in de berging, in de toekomst neemt de opslag toe tot l. De inrichting beschikt over een vergunning voor het oppompen van grondwater met een maximaal debiet van 25 m³/dag en m³/jaar. De winning bevindt zich op een diepte van 219 m en het gewonnen water is afkomstig uit het Mioceen aquifersysteem. Naar de toekomst toe is er evenwel een verhoogde drinkwatervraag, waardoor meer grondwater noodzakelijk zal zijn. Er wordt dan ook een uitbreiding van de winning gevraagd tot een maximaal debiet van 32,5 m³/dag en m³/jaar. Regenwater wordt opgevangen in een opvang onder de berging (70 m³) en ter hoogte van de luchtwasser (50 m³). In de gewenste situatie wordt er een bijkomende opvang voorzien ter hoogte van de combiwasser (70 m³). Voor het overige kan regenwater infiltreren in de onverharde delen van en rondom het bedrijfsterrein. Er kan momenteel niet echt gesproken worden over een groenscherm. Aan de straatkant van de inrichting werden er verschillende sparren aangeplant en tussen de stallen bevindt zich één berk. Voor het overige zijn er geen groene elementen aanwezig. De inrichting beschikt momenteel over een niet-gekoelde kadaveropslag. Dit wordt zo behouden. 1.3 Exploitatiecyclus In de huidige situatie komen gespeende biggen (leeftijd van ongeveer 4 weken) op het bedrijf toe en worden in de biggenbatterijen ondergebracht. Hier verblijven ze nog een vijf tot zes weken tot ze op de leeftijd van (ongeveer) 10 weken overgebracht worden naar de vleesvarkensstallen. In de gewenste situatie worden biggen op een leeftijd van 10 weken aangevoerd en rechtstreeks in de vleesvarkensstal gehuisvest. De vleesvarkens worden verder afgemest tot slachtrijpe dieren van ongeveer 110 kg, waarna ze naar het slachthuis afgevoerd worden. Jaarlijks zijn er op het bedrijf gemiddeld 7 rondes in de biggenbatterij en 2,6 in de vleesvarkensstallen. Tijdens de opkweekfase in de biggenbatterij dient er rekening gehouden te worden met een sterftecijfer van ongeveer 1 %; voor de vleesvarkens is er een uitval van ongeveer 3 %. De kadavers worden opgeslagen onder een niet-gekoelde kadaverkoepel. Binnen de 24 u na een vondst van een kadaver wordt Rendac opgebeld. Na melding wordt het kadaver binnen een tijdspanne van 48 uur opgehaald. Naar de toekomst toe zijn hier geen veranderingen in gepland. Tussen twee rondes wordt een periode van leegstand, zowat één week, voorzien. Gedurende deze periode worden de stallen nat gereinigd met behulp van een hogedrukreiniger. De mest die door de dieren geproduceerd wordt, komt integraal terecht in de onderliggende mestkelders. De mest wordt afgevoerd naar een mestverwerkingsinstallatie voor verdere verwerking. Momenteel is er plaats voor biggen op de inrichting. Rekening houdende met 7 rondes per jaar en een uitval van 1 %, zullen er jaarlijks biggen opgekweekt worden op de inrichting. Aangezien de inrichting slechts over voldoende plaats beschikt voor het huisvesten van vleesvarkens per jaar M11VERM1_niet-technische samenvatting MER 3

4 (2.900 plaatsen x 2,6 rondes), zullen er aldus dieren afgevoerd moeten worden naar andere afmestbedrijven. In de vleesvarkensstallen bedraagt de uitval ongeveer 3 %, op jaarbasis zullen dus vleesvarkens van het bedrijf afgevoerd worden naar het slachthuis. In de gewenste situatie worden er nog enkel vleesvarkens gehouden op het bedrijf. Er wordt een vergunning aangevraagd voor het houden van vleesvarkens. Jaarlijks dienen er dus biggen van 20 kg (ongeveer 10 weken) aangevoerd te worden. Rekening houdende met het aantal rondes per jaar en de sterfte, zullen er in de gewenste situatie ongeveer vleesvarkens per jaar afgemest worden op het bedrijf. M11VERM1_niet-technische samenvatting MER 4

5 2 Beschrijving van het studiegebied (referentietoestand) De locatie van de inrichting, gelegen in de Meerleseweg 63A te Meer (Hoogstraten), wordt getoond op een uittreksel van de topografische kaart van België (Bijlage 1) en van de stratenatlas van België (Bijlage 2). De inrichting is gelegen op het kadastrale perceel 3 de afdeling, sectie B, nrs. 240H en 240N. De Lambert-coördinaten van het centrum van het terrein zijn bij benadering: X = m en Y = m. Luchtfoto s van de inrichting zijn terug te vinden in Bijlage 4a. Rekening houdend met het gewestplan bevinden het bedrijf zich volledig in agrarisch gebied. Een kopie van het gewestplan kan teruggevonden worden in Bijlage 5. De voornaamste gewestplanbestemmingen in de omgeving zijn onder meer natuurgebied, natuurgebied met wetenschappelijke waarde of reservaatsgebied, bosgebied, gebied voor dagrecreatie en gebied voor verblijfsrecreatie. In het studiegebied hebben de quartaire afzettingen een dikte van ongeveer 2 meter. De tertiaire afzetting, die onmiddellijk onder het quartair dek ter hoogte van het bedrijf wordt aangetroffen, is de Klei van de Kempen (op basis van boringen (DOV-website)) in de buurt van de inrichting. Het varkensbedrijf bevindt zich op matig droge en matig natte zandbodem met dikke antropogene humus A horizont (Zcm respectievelijk Zdm). De grondwaterkwetsbaarheidskaart van de regio rondom het bedrijf omschrijft deze zone als zeer kwetsbaar tot weinig kwetsbaar (code Ca1/Cc). Boven de zandige watervoerende laag is een deklaag die 5 m is en/of zandig/kleiig. De inrichting pompt water uit het Mioceen aquifersysteem (Centraal Kempisch Systeem) vanop een diepte van 219 m. Momenteel is het bedrijf vergund voor het oppompen van m³/jaar (25 m³/d). Binnen een straal van 1 km komen nog 15 andere grondwaterwinningen voor. Hiervan pompen zeven winningen eveneens uit hetzelfde aquifersysteem. De bedrijfseigen winning maakt 20 % uit van de totale winning van deze zeven winningen uit deze watervoerende laag. Hydrogeografisch situeert het studiegebied zich in het Maasbekken, meer bepaald in de subhydrografische zone Mark van monding Muntloop (excl.) tot gewestgrens. Op 370 m ten NO van de inrichting bevindt zich de Witvenloop, een waterloop die binnen het studiegebied overgaat van de 3 de categorie naar de 2 de categorie. De Mark, een waterloop van de 1 ste categorie, bevindt zich op 525 m ten NW van de inrichting. Voor deze waterlopen geldt viswater als kwaliteitsdoelstelling. Naast deze waterlopen bevinden zijn er ook nog twee niet geklasseerde, naamloze waterlopen gelegen binnen het studiegebied; waarvan de dichtstbijzijnde zich op 610 m ten ZW van de inrichting bevindt (Bijlage 6). De naamloze waterlopen hebben de basiswaterkwaliteit als kwaliteitsdoelstelling. In de buurt van de inrichting bevinden zich twee VMM-meetpunten, het betreft meetpunt in de Mark (op ongeveer 635 m ten NW) en meetpunt in de Witvenloop (op ongeveer 680 m ten N) (zie Bijlage 6). Gezien deze meetpunten niet in de nabije omgeving van het bedrijf gelegen zijn en gezien deze waterlopen niet in rechtstreekse verbinding staan met het bedrijf, kunnen de resultaten in deze meetpunten geen duiding geven over mogelijke beïnvloeding door het bedrijf. In de directe omgeving van het bedrijf komen geen MAP-meetpunten voor. Binnen een straal van 3 km zijn geen vogelrichtlijngebieden gelegen. Op zo n 650 m ten NW is het VENgebied Vallei van de Mark gelegen en op ongeveer 600 m ten NW bevindt zich een onderdeel van het Vlaamse reservaat Markmeanders gelegen. Op zo n 1,5 km ten N van het bedrijf is het M11VERM1_niet-technische samenvatting MER 5

6 habitatrichtlijngebied Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden langs de Heerlese loop gelegen. In de omgeving van het bedrijf komen diverse waardevolle tot zeer waardevolle BWK-complexen voor. Een uittreksel uit de biologische waarderingskaart wordt gegeven in Bijlage 23. Het bedrijf is gelegen in het traditionele landschap Land van Brecht (code ), in de Noorderkempen. Dit bestaat uit een vlakke topografie en blokvormige patronen van vegetatiemassa s en open ruimten. Er zijn talrijke open ruimten van sterk wisselende omvang, waarbij de vegetatie (bossen) meestal ruimtebegrenzend is. De geïsoleerde bebouwing maakt deel uit van de open ruimte. Verkavelingen en lintbebouwing in de beboste gebieden is soms storend maar niet ruimtebepalend, zo ook de open veldverkavelingen en lintbebouwing, maar deze zijn eveneens zelden ruimtebegrenzend. De kleine landschapselementen vormen lineair groen, geassocieerd met beekvalleien of wegen, die de ruimtelijke structuur versterken. De wenselijkheden voor de toekomstige ontwikkeling van het traditionele landschap zijn de volgende: een gedifferentieerd ruimtelijk beleid volgens de subeenheden gericht op het behoud van de verscheidenheid; oplossen van de problematiek van de weekendverblijven; vrijwaren van natuurgebieden als aaneengesloten blokken; conflicten tussen bewoning, infrastructuur en (bio)industrie kan hier gebufferd worden met groenschermen en concentratie van de elementen; aanpak mestproblematiek; verlaten industrie- en militaire terreinen vrijwaren van bebouwing en inpassen in bos-, natuurof recreatiegebieden. Binnen een straal van 1 km bevinden zich de relictzones Meerselse bergen en Rommenbos (ongeveer 630 m ten NW) en Bos- en Akkercomplex Hoge Rooi, Smisselbergen, Mariaveld en Gouverneursbos (ongeveer 750 m ten ZO). Het lijnrelict De Mark bevindt zich op ongeveer 630 m ten NW van het bedrijf. Binnen een straal van 1 km vanuit het bedrijfscentrum bevinden zich 5 elementen die vermeld worden op de lijst met bouwkundig erfgoed. Het dichtstbijzijnde is gelegen op ongeveer 205 m ten NO van de inrichting, en omvat drie woonstalhuizen. M11VERM1_niet-technische samenvatting MER 6

7 3 Beschrijving van de milieu-effecten 3.1 Discipline lucht Geur Volgens de afstandsregels moet het bedrijf in de gewenste situatie op minimaal 350 m van gevoelig gebied (d.i. woonuitbreidingsgebied, natuurgebied met wetenschappelijke waarde of natuurreservaat, gebied voor verblijfsrecreatie, woongebied ander dan woongebied met landelijk karakter en bosreservaten) gelegen zijn. Het meest nabijgelegen gevoelig gebied wordt aangetroffen 970 m ten NW van het bedrijf, het betreft een natuurgebied met wetenschappelijke waarde of natuurreservaat. Er wordt voldaan aan de afstandsregels (geen effect). Op basis van het staltype, de diersoort en het aantal dieren kan een geuremissie bepaald worden. Voor voorliggend bedrijf zal deze geuremissie door de uitbreiding toenemen van ou E /s (huidige situatie) tot ou E /s (gewenste situatie). Met behulp van IFDM kan een geurverspreidingsmodel opgemaakt worden. Omdat voorliggend bedrijf zich in een bronnencluster bevindt, dienen ook bedrijven uit de omgeving mee opgenomen te worden in het model. Door de uitbreiding van de inrichting zullen in de gewenste situatie 2 bijkomende woningen binnen woongebied een negatief effect ondervinden. Binnen de overige gewestplanbestemmingen zal er één woning minder gelegen zijn in de zone waarvoor er een matig negatief effect geldt. De ervaring leert echter dat de effectieve geurconcentratietoename ter hoogte van deze bijkomende negatief gehinderden meestal minimaal is (van net onder tot net boven de grenswaarde van 3 ou E /m³), maar dat de invloed van een uitbreiding veel belangrijker is ter hoogte van de woningen in de directe omgeving van het bedrijf zelf. Dit zijn woningen die in vele gevallen reeds in de huidige situatie boven de grenswaarde liggen. Uit het gedetailleerd geuronderzoek bleek dat de geurconcentratie afneemt ter hoogte van de omliggende woningen. De toename van de geurconcentratie ter hoogte van woongebied en woongebied met landelijk karakter (gedeelten waarvoor een negatief effect geldt) blijft beperkt of ongewijzigd. Kadavers worden en zullen verzameld worden gedurende de dagelijkse controle. Op het bedrijf is een niet-gekoelde kadaveropslag aanwezig. De kadavers worden na telefonische oproep opgehaald door de firma Rendac. Op deze manier blijven krengen nooit lang in de kadaveropslag liggen. Er wordt geprobeerd om het aantal kadavers, ook vanuit economisch perspectief, zo beperkt mogelijk te houden door een goede bedrijfsvoering. Inzake geuremissie door kadaveropslag zijn geen kwantitatieve gegevens beschikbaar. Verwacht wordt evenwel dat, door de gewijzigde exploitatiecyclus het aantal kadavers niet zal wijzigen. De mogelijke hindereffecten ten gevolge van de kadaveropslag zullen aldus niet noemenswaardig veranderen Stof Op basis van het stalsysteem en het aantal dieren per stal, kan een stofemissie voor het bedrijf bepaald worden. Door de uitbreiding zal het PM 10 -stof gaan afnemen van 437 naar 373 kg/j. Ook de PM 2,5 - stofemissie zal afnemen van 79 naar 68 kg/j. M11VERM1_niet-technische samenvatting MER 7

8 Om een indicatief beeld te krijgen van de stofconcentratie (PM 2,5 en PM 10 ) ter hoogte van het veeteeltbedrijf worden modellen opgemaakt met behulp van IFDM. Hieruit blijkt dat de maximale PM 10 - stofconcentratie door de inrichting afneemt van 2,19 µg/m³ in de huidige situatie tot 0,91 µg/m³ in de gewenste situatie. De PM 2,5 -concentratie zal wijzigen van 0,39 µg/m³ naar 0,17 µg/m³. In Hoogstraten bedraagt de achtergrondstofconcentratie (PM 10 -stof) tussen 21 en 25 µg/m³. Wordt deze achtergrondconcentratie bij de bedrijfseigen PM 10 -stofconcentratie geteld, dan wordt de norm van 40 µg/m³ nergens overschreden. Zoals hoger reeds gesteld, nemen de stofconcentraties af naar de gewenste situatie toe. Bij een toetsing aan de jaargemiddelde PM 10 -stofconcentratie blijkt dat, door de uitbreiding en wijzigingen op de inrichting, één woning minder in de zone met een matig negatief effect komt te liggen. In de gewenste situatie zal enkel de bedrijfswoning gelegen zijn binnen de zone waarvoor er een gering negatief effect optreedt. Wordt gekeken naar de PM 2,5 -stofconcentratie, dan kan vastgesteld worden dat door de aangevraagde uitbreiding en wijzigingen er geen bijkomende effecten optreden. Er bevindt zich in beide situaties geen enkele woning binnen de gedefinieerde hinderzones. Tijdens het vullen van het droogvoer wordt via een persleiding onder druk in de voedersilo s geblazen. Om overdruk in de silo te vermijden is er een uitlaatopening voorzien om een teveel aan statische luchtdruk in de silo te laten ontsnappen naar de buitenlucht. Via de uitlaatopening kunnen stofdeeltjes in de omgevingslucht terecht komen. Het vullen neemt normaliter maximaal 1 uur in beslag. Het gaat hier dus om een tijdelijke stofbron. De uitbater verplicht het gebruik van een stofzak bij het vullen van de voedersilo s. Hierdoor zal praktisch geen stof vrijgesteld worden. Er zal dan ook geen of slechts een verwaarloosbaar effect zijn voor het vullen van de voedersilo s. Andere mogelijke bronnen van stofemissie op voorliggend bedrijf zijn het transport en de verbranding van fossiele brandstoffen voor de verwarming. Deze emissies zijn zeer moeilijk kwantitatief in te schatten, maar zullen beperkt zijn in vergelijking met de stofemissie uit de stallucht Verzuring en vermesting De totale ammoniakemissie van de inrichting wordt berekend door vermenigvuldiging van het aantal dieren met de emissiefactor behorend bij de betreffende diercategorie en het huisvestingsysteem. De jaarlijkse ammoniakemissie op het landbouwbedrijf bedraagt in de huidige situatie kg/j. Na de dieruitbreiding neemt dit af tot kg/j zijn. Op basis van de ammoniakemissies, wordt via modelleringen een depositie (zowel verzurende als vermestende depositie) op de omringende BWK-elementen bekomen. Dit wordt verder uitgewerkt in de discipline fauna en flora. Specifiek zal hierbij gekeken worden naar de verzurings- en vermestingskwetsbare vegetaties. De kritische lasten van deze verzurings- en vermestingskwetsbare vegetatietypes worden vergeleken met de berekende ammoniakdeposities. M11VERM1_niet-technische samenvatting MER 8

9 3.2 Discipline bodem Op de inrichting is er één stookolietank aanwezig, het betreft een bovengrondse dubbelwandige tank van l. Deze tank bevindt zich momenteel naast stal 3, maar zal in de gewenste situatie verplaats worden naar vooraan deze stal. Zowel in de huidige als de gewenste situatie betreft het een dubbelwandige tank met eronder een betonnen ondervloer, waardoor het risico op verontreiniging van de bodem beperkt wordt. De aanwezige tank voldoet aan de nodige veiligheidsvoorschriften en wordt periodiek gecontroleerd. Naar de toekomst toe zal deze periodieke controle eveneens gebeuren. Naast de opslag voor stookolie is er eveneens een tank (2.000 l in de huidige situatie, l in de gewenste situatie) voor de opslag van het zwavelzuur aanwezig dat gebruikt wordt in de luchtwasser(s). Het is een bovengrondse dubbelwandige tank die in de berging opgesteld staat. Bovengrondse houders voor zwavelzuur moeten tevens om de drie jaar periodiek gecontroleerd worden en om de twintig jaar moet de binnenwand van de tank eveneens gecontroleerd worden. Volgens Vlarebo Artikel 61 en 62 dient al dan niet, rekening houdend met de categorie waarin de inrichting wordt ingedeeld, een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Voor de opslag van zwavelzuur (rubriek b) dient er een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd te worden bij overdracht, onteigening, sluiting, faillissement en vereffening en periodiek om de twintig jaar. In het verleden werd er nog geen bodemonderzoek uitgevoerd op het bedrijf. Voor het voorliggende bedrijf dient een eerste oriënterend bodemonderzoek te worden uitgevoerd voor 31/12/2017. De mest wordt integraal afgevoerd naar een mestverwerkingsinstallatie. De hoeveelheid mest wordt beperkt door een goede voederconversie. Het reinigingswater van de stallen komt terecht in de mestkelders en zal aldus mee met de mest verwerkt worden. Het spuiwater van de luchtwassers wordt opgevangen en ofwel afgevoerd voor verdere verwerking of uitgereden op het land als bodemverbeterend middel. De inrichting is vergund voor de opslag van dierlijke mest met een totale capaciteit van m³. Naar de toekomst toe zal de mestopslag uitgebreid worden tot m³. Wat de mestopslagcapaciteit betreft moet er voldoende capaciteit zijn voor het opslaan van de hoeveelheid mest die gedurende zes maanden geproduceerd wordt (vanaf 31 december 2011 gedurende negen maanden. Aangezien het bedrijf momenteel een vergunde mestopslagcapaciteit van m³ bezit, wordt hieraan momenteel voldaan. Op basis van de vergunde dieraantallen zou m³ (zes maanden) en m³ (negen maanden) mest opgeslagen moeten worden. Hieraan wordt dan ook voldaan. Naar de toekomst toe wordt er een opslagcapaciteit van m³ voorzien. Op basis van de vergunde dieraantallen zou m³ (zes maanden) en m³ (negen maanden) mengmest opgeslagen moeten worden. Er wordt aldus voldaan. Daarnaast kan ook aangehaald worden dat de mest op zeer regelmatige basis afgevoerd wordt naar de mestverwerking. Er wordt ook een spuitank van 50 m³ voorzien voor het spui van de luchtwassers op te vangen. Rekening houdende met de aanwezigheid van mengmestkelders bestaat er steeds een potentieel risico op verspreiding van mest naar de omgeving. De stallen en de mestopslaglocaties op het bedrijfsterrein dienen zodanig geconstrueerd te zijn dat er geen inspoeling naar het grondwater of afspoeling van mestdeeltjes naar het oppervlaktewater of de openbare riolering mogelijk is. Door het rein houden van de verharde oppervlakken op de inrichting wordt voorkomen dat het afspoelingswater (na regenval) bevuild wordt met mestresten. Om te onderzoeken of er bepaalde vermestende invloeden van het bedrijf waar te nemen zijn, kunnen peilbuismetingen een indicatie geven. Omdat deze metingen op M11VERM1_niet-technische samenvatting MER 9

10 het grondwater uitgevoerd worden, wordt dit besproken bij de discipline Water, vermestende invloed van het bedrijf op het grondwater (zie ). In voorliggend project zal de biggenstal afgebroken worden en vervangen worden door een nieuwe vleesvarkensstal. Daarnaast zullen stal 2 en stal 4 verlengd worden. Voor de aanleg van deze nieuwe elementen zal de grond afgegraven moeten worden, dit tot een diepte van maximaal 1,8 m, waardoor het grondverzet maximaal m³. Het perceel waarop de bouwwerken gaan plaatsvinden wordt aanzien als een risicogrond, door de aanwezigheid van de zwavelzuuropslag. Vooraleer men kan beslissen waar de afgegraven grond naartoe gaat, dient er dus een technisch verslag m.b.t. de kwaliteit van de te verzetten grond opgesteld te worden De nieuwe elementen op de inrichting worden voorzien op gronden die momenteel als weiland gebruikt worden. De grond waar de uitbreidingen plaatsvinden, wordt beschouwd als zeer geschikt voor mais, glastuinbouw, sier- en bosbouwboomkwekerij, matig geschikt voor permanente weide en witte asperges; geschikt voor groententeelt (intensief en extensief), aardbeien (met of zonder beregening), akkerbouw en laagstam fruitteelt. 3.3 Discipline water Grondwater Er wordt een voorzien in de bouw van een nieuwe stal en twee van de bestaande stallen zullen wat verlengd worden. Gezien de grondwatertafel zich op een diepte van 0,84 2,02 m bevindt (minimummaximumdiepte gemeten over de periode van ; meetgegevens grondwatermeetnet; DOVwebsite), is bronbemaling noodzakelijk. De invloedsstraal van de bemaling wordt ingeschat op 25 m. Binnen deze contouren rondom de nieuw te bouwen elementen bevinden zich enkel niet aan verdroging kwetsbare elementen, er is sprake van een verwaarloosbaar effect. Er bevinden zich ook enkel bedrijfseigen gronden in de invloedsstraal van de bemaling, er zal dus geen invloed uitgeoefend worden op de percelen van derden. Het water dat opgepompt wordt, zal in het oppervlaktewater geloosd worden in een nabijgelegen gracht. De inrichting beschikt over een vergunning voor het oppompen van grondwater met een maximaal debiet van 25 m³/dag en m³/jaar. De winning bevindt zich op een diepte van 219 m en het gewonnen water is afkomstig uit de Zanden van Berchem en/of Voort (Mioceen aquifersysteem). Naar de toekomst toe is er evenwel een verhoogde drinkwatervraag, waardoor meer grondwater noodzakelijk zal zijn. Er wordt dan ook een uitbreiding van de winning gevraagd tot een maximaal debiet van 32,5 m³/dag en m³/jaar. Er wordt gepompt uit één put, die zich tussen stal 1 en 3 bevindt. Aangezien er gewonnen wordt uit een ongespannen laag, kan er gebruik gemaakt worden van de formule van Dupuit. Binnen de zone waar de grondwaterstand van de watervoerende laag met meer dan 10 cm daalt (5,2 m in de huidige situatie en 12 m in de aangevraagde situatie) bevinden zich geen andere winningen. Indien er gekeken wordt naar de aangevraagde uitbreiding voor de grondwaterwinning dan ligt deze boven de richtwaarden van LNE, maar binnen de range van de BBT-waarden. Er is sprake van een matig negatief effect. Regenwater wordt momenteel opgevangen in een opvang onder de berging (70 m³) en ter hoogte van de chemische luchtwasser (50 m³). Dit regenwater wordt gebruikt voor het reinigen van de stallen en als M11VERM1_niet-technische samenvatting MER 10

11 waswater in de chemische luchtwasser. Voor het reinigen van de stallen zal ongeveer 600 m³ water nodig zijn in de huidige situatie (op basis LNE-cijfers). De hoeveelheid waswater nodig voor de chemische luchtwasser wordt geschat op ongeveer m³ per jaar. Op basis van het toevoerend dakoppervlak zou er in de huidige situatie ongeveer m³ regenwater per jaar opgevangen kunnen worden. In de gewenste situatie wordt er een bijkomende opvang voorzien ter hoogte van de combiwasser (70 m³). Voor het overige kan regenwater infiltreren in de onverharde delen van en rondom het bedrijfsterrein. Door de aangevraagde wijzingen op het bedrijf neemt de hoeveelheid reinigingswater toe tot ongeveer 620 m³/jaar. Voor de twee luchtwassers samen wordt het waterverbruik geschat op ongeveer m³/jaar. Dit laatste getal betreft echter een overschatting, waarbij er voor de combiwasser rekening gehouden werd met de waterverbruiksgetallen voor een biologische luchtwasser die veel hoger zijn dan die voor een chemische wasser. In werkelijkheid betreft het gekozen systeem een combinatie van een chemische en een biologische wasser, waardoor het waterverbruik ook lager zal zijn. Hiervoor zijn er echter geen specifieke kengetallen voorhanden, waarom er aldus van een worst-case (het hoogste waterverbruik) werd uitgegaan. In de gewenste situatie zou er bijkomend m³ regenwater kunnen opgevangen worden; in totaal zou er dus jaarlijks zo n m³ regenwater hergebruikt kunnen worden. Het bedrijf ligt op infiltratiegevoelig, maar niet overstromingsgevoelig gebied. De bouw van de nieuwe infrastructuur zal ervoor zorgen dat er minder infiltreerbare grond beschikbaar is. Maar er zijn evenwel nog geen problemen met betrekking tot de overstromingsproblematiek bekend. Het bedrijf bevindt zich eveneens gedeeltelijk op gebied dat matig gevoelig is voor grondwaterstroming (type 2). Het regenwater dat in de gewenste situatie op het nieuwe gebouw valt, wordt afgeleid naar een regenwateropvang van 70 m³ die ter hoogte van de luchtwasser voorzien wordt. De overlopen van de regenwateropvangvoorzieningen staan in verbinding met de gracht die naast het bedrijf gelegen is. Regenwater dat op de overige verharde delen terechtkomt, kan infiltreren op de onverharde delen van het bedrijfsterrein of stroomt af naar de omliggende percelen. Qua regenwateropvang moet voldaan worden aan de gewestelijke stedenbouwkundige verordening hemelwateropvang, er wordt voldaan aan deze verordening. Volgens Vlarem II Artikel dienen op inrichtingen met mengmest, waarin meer dan varkens gehouden kunnen worden, op kosten van de exploitant, waarnemingsbuizen (peilputten) op oordeelkundige wijze voor grondwateronderzoek geplaatst te worden. Zo kan nagegaan worden of de inrichting een vermestende invloed heeft op het grondwater. Op de inrichting zijn nog geen peilbuizen aanwezig, alhoewel dit wettelijk verplicht is. Dit wordt aanzien als een negatief effect. Momenteel kan dan ook nog geen uitspraak gedaan worden over het al dan niet aanwezig zijn van een vermestende invloed door het bedrijf op het grondwater Oppervlaktewater Er wordt geen bedrijfsafvalwater geloosd. Het reinigingswater van de stallen wordt opgevangen in de onderliggende mestkelders, spuiwater van de luchtwassers wordt opgevangen in een citerne. Het huishoudelijk afvalwater (60 m³/jaar) wordt momenteel na bezinking in een septische put geloosd in een aanpalende gracht. In de toekomst wordt er een aansluiting op het rioleringsnetwerk voorzien, de inrichting is gelegen in collectief te optimaliseren gebied ( In de buurt van de inrichting bevinden zich twee VMM-meetpunten, het betreft meetpunt in de Mark (op ongeveer 635 m ten NW) en meetpunt in de Witvenloop (op ongeveer 680 m ten N) (zie M11VERM1_niet-technische samenvatting MER 11

12 Bijlage 6). Gezien deze meetpunten niet in de nabije omgeving van het bedrijf gelegen zijn en gezien deze waterlopen niet in rechtstreekse verbinding staan met het bedrijf, kunnen de resultaten in deze meetpunten geen duiding geven over mogelijke beïnvloeding door het bedrijf. In de directe omgeving van het bedrijf komen geen MAP-meetpunten voor. 3.4 Discipline Fauna & Flora Direct ecotoopverlies Op de locatie waar men de nieuwe stal wenst te bouwen bevindt zich momenteel reeds een varkensstal. Voor de realisatie van het voorliggen project zal deze afgebroken worden. Er zullen aldus geen waardevolle biotopen verloren gaan. Er is sprake van geen of een verwaarloosbaar effect Verzurende depositie Binnen een straal van 3 km zijn geen vogelrichtlijngebieden gelegen. Op zo n 1,5 km ten N van het bedrijf is het habitatrichtlijngebied Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden langs de Heerlese loop gelegen. Op zo n 650 m ten NW is het VEN-gebied Vallei van de Mark gelegen en op ongeveer 600 m ten NW bevindt zich een onderdeel van het Vlaamse reservaat Markmeanders. Er kan nagegaan worden wat de verzurende depositie is ter hoogte van deze aandachtsgebieden. Voor het habitatrichtlijngebied wordt rekening gehouden met de depositiesnelheid ter hoogte van loofbos, voor het reservaat met de depositiesnelheid ter hoogte van gras en voor het VEN-gebied met de depositiesnelheid voor loofbos. Tabel 1 Maximale verzurende depositie ter hoogte van aandachtsgebieden gebied afstand max. depositie huidig (Zeq/ha.j) habitatrichtlijngebied Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden langs de Heerlese loop 1,5 km N Vlaams reservaat Markmeanders 0,6 km NW VEN-gebied Vallei van de Mark 0,65 km NW max. depositie gewenst (Zeq/ha.j) De effectbespreking ter hoogte van het reservaat en het VEN zit vervat in de effectbespreking ter hoogte van de verzuringskwetsbare elementen, gezien alle verzuringskwetsbare elementen binnen een straal van 1,5 km rond het bedrijf besproken worden. Het habitatrichtlijngebied is aangemeld voor bepaalde habitattypes. Wordt gekeken naar de habitattypes binnen het richtlijngebied en binnen een straal van 2 km rondom het bedrijf, dan kan vastgesteld worden dat er geen gelegen zijn binnen deze zone. Uit de IFDM-output blijkt dat de kritische last in de gewenste situatie bij geen enkel van de aangeduide BWK-elementen zal overschreden worden; en de bijdrage aan de kritische last zal ook nergens meer dan 50 % van de kritische last bedragen. Ter hoogte van negen elementen wordt er een belangrijke bijdrage (negatief effect) geleverd aan de kritische last. In beide situaties is er sprake van een matig negatief effect (relevante bijdrage) ter hoogte van zeven elementen en een gering negatief effect ter M11VERM1_niet-technische samenvatting MER 12

13 hoogte van dertien elementen. De bijdrage van de inrichting aan de kritische last verzuring wijzigt van relevant naar beperkt voor vijf van de aangeduide elementen. Ter hoogte van de overige elementen is er sprake van een verwaarloosbare bijdrage. Indien er naar de absolute cijfers gekeken wordt, dan kan vastgesteld worden dat de verzurende depositie afneemt ter hoogte van alle van de aangeduide elementen. Dit wordt aanzien als een positieve evolutie Vermestende depositie Net zoals voor de verzurende depositie kan er nagegaan worden wat de vermestende depositie is ter hoogte van de aangeduide aandachtsgebieden. Voor het habitatrichtlijngebied wordt rekening gehouden met de depositiesnelheid ter hoogte van loofbos, voor het reservaat met de depositiesnelheid ter hoogte van gras en voor het VEN-gebied met de depositiesnelheid voor loofbos. Tabel 2 Maximale vermestende depositie ter hoogte van aandachtsgebieden gebied afstand max. depositie huidig (kg N/ha.j) habitatrichtlijngebied Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden langs de Heerlese loop 1,5 km N 0,7 0,6 Vlaams reservaat Markmeanders 0,6 km NW 0,7 0,6 VEN-gebied Vallei van de Mark 0,65 km NW 1,7 1,6 max. depositie gewenst (kg N/ha.j) De effectbespreking ter hoogte van het reservaat en het VEN zit vervat in de effectbespreking ter hoogte van de vermestingskwetsbare elementen, gezien alle vermestingskwetsbare elementen binnen een straal van 1,5 km rond het bedrijf besproken worden. Het habitatrichtlijngebied is aangemeld voor bepaalde habitattypes. Wordt gekeken naar de habitattypes binnen het richtlijngebied en binnen een straal van 2 km rondom het bedrijf, dan kan vastgesteld worden dat er geen gelegen zijn binnen deze zone. Uit de IFDM-output blijkt dat de kritische last ter hoogte van de aangeduide BWK-elementen niet wordt overschreden en dat de bijdrage steeds onder de 50 % blijft. Ter hoogte van 17 van de aangeduide elementen is er sprake van een belangrijke bijdrage (negatief effect), en dit zowel in de huidige als in de gewenste situatie. Voor twaalf van de aangeduide elementen treedt er een matig negatief effect (relevante bijdrage) op in de huidige en de gewenst situatie. Voor het zuur eikenbos (qs) wijzigt de bijdrage van relevant naar beperkt bij het vergelijken van de twee situaties. In beide situaties treedt er een gering negatief effect op ter hoogte van zeven elementen. De bijdrage aan de kritische last vermesting wijzigt van beperkt naar verwaarloosbaar voor twee van de besproken elementen. Globaal gezien kan gesteld wordt dat de vermestende depositie afneemt ter hoogte van elk van de aangeduide elementen, dit wordt aanzien als een positieve evolutie Verdroging De invloedsstraal van de bemaling strekt zich uit over niet aan verdroging kwetsbare elementen. Er is sprake van een verwaarloosbaar effect. M11VERM1_niet-technische samenvatting MER 13

14 Het grondwaterlichaam waaruit drinkwater opgepompt wordt, is ter hoogte van de inrichting afgedekt door een kleilaag, waardoor er geen verdrogingseffecten aan het oppervlakte verwacht worden. Er is hiervoor dan ook geen effect te verwachten Rustverstoring Er wordt niet verwacht dat er significante rustverstoring voor (avi)fauna ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zal optreden. Voor het bedrijf zelf is het ook van belang dat de dieren zo weinig mogelijk gestoord worden waardoor geluid op het bedrijf beperkt wordt. Tijdens de aanlegfase zal er tijdelijk geluidverstoring zijn. Dit is echter van voorbijgaande aard. Er is sprake van een tijdelijk negatief effect, na de aanlegfase is er sprake van een verwaarloosbaar effect. 3.5 Discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie Het landschap als relatiesysteem Het bedrijf is gelegen in het traditionele landschap Land van Brecht (code ), waarbij de geïsoleerde bebouwing deel uitmaakt van de open ruimte. Als wenselijkheid wordt onder meer vermeld dat conflicten tussen bewoning, infrastructuur en (bio)industrie gebufferd kan worden met groenschermen en concentratie van de elementen. De nieuwe stal wordt voorzien op de plaats waar momenteel de biggenstal staat; deze laatste zal aldus afgebroken worden. Verdere versnijding van het landschap zal aldus beperkt blijven door concentratie van de bebouwing bij de bestaande infrastructuur op de inrichting. Er is momenteel geen echt groenscherm aanwezig, dit strookt niet met de wenselijkheden gedefinieerd voor het traditionele landschap Erfgoedaspecten Erfgoedaspecten, zoals bouwkundig erfgoed en de relictzones en het lijnrelict De Mark, zullen niet aangetast worden door het project, dit gezien de afstand tot deze elementen. Voor de aanleg van de nieuwe stal en de uitbreiding van de bestaande stallen zal de grond afgegraven moeten worden, dit tot een diepte van maximaal 1,8 m. Om te onderzoeken of er mogelijkerwijs archeologische vondsten te verwachten zijn, werd de Centraal Archeologische Inventaris ( geraadpleegd. Hieruit bleek dat er op het grondgebied Hoogstraten reeds diverse archeologische vondsten geïnventariseerd zijn; de oudste dateren uit het Finaal Paleolithicum ( jaar geleden). Aangezien de nieuw te bouwen elementen, in hoofdzaak, op reeds eerder verstoorde gronden (voormalige varkensstal) voorzien worden, is de kans op het aantreffen van archeologische elementen eerder klein. Toch dient de meldingsplicht gerespecteerd te worden. Dit wordt als voldoende maatregel beschouwd om het archeologisch patrimonium te beschermen. Binnen de drie dagen moeten eventuele vondsten gemeld worden aan het Agentschap Ruimte en Erfgoed Perceptieve aspecten Belangrijk is om ook na te gaan in welke mate het bedrijf een invloed heeft op zijn omgeving. De impact van een landbouwinrichting (met loodsen, stallen, voedersilo s,...) op het landschap kan immers groot M11VERM1_niet-technische samenvatting MER 14

15 zijn. Aan de achterzijde van de stallen (N-zijde inrichting) wordt het bedrijf afgeschermd door de aanwezigheid van een glastuinbouwbedrijf en aan de W-zijde van de inrichting bevinden zich verschillende weilanden. Er kan momenteel niet echt gesproken worden over een groenscherm. Aan de straatkant van de inrichting werden er verschillende sparren aangeplant en tussen de stallen bevindt zich één berk. Voor het overige zijn er geen groene elementen aanwezig. Na het beëindigen van de bouwwerken voor de nieuwe stal dient er aan weerszijden van de inrichting een groenscherm voorzien te worden. De achterkant van de inrichting grenst aan een glastuinbouwbedrijf en wordt daar door de aanwezige serre volledig afgeschermd, zodat het daar voorzien van een groenscherm minder prioritair is. Er wordt voldaan aan de tips zoals beschreven in de brochure Agrarische architectuur, technisch bekeken (Boussery et al., 2006): streven naar gesloten, compact geheel van het bedrijf: de gebouwen vormen een aaneengesloten geheel en staan geordend opgesteld. De nieuwe stallen komen aansluitend en evenwijdig aan bestaande bebouwing te liggen; geordende plaatsing van de gebouwen: dit kan zorgen voor rust en evenwicht in het ontwerp. Bovendien zorgt een overzichtelijke inplanting voor samenhorigheid van de bedrijfsgebouwen op het bedrijf. Dit is en zal van toepassing op het bedrijf; torensilo s binnen bebouwing houden: door hun groot volume, hoge afmetingen en typisch materiaalgebruik vormen torensilo s een moeilijk te integreren element. Door ze tussen de gebouwen te plaatsen, storen ze minder. In de huidige situatie bevindt een gedeelte van de silo s zich tussen of achter de bebouwing, een ander gedeelte bevindt zich vooraan de straatkant van de inrichting. In de gewenste situatie wordt ruimte tussen de stallen te smal om er silo s tussen te plaatsen en worden alle silo s vooraan de straatkant geplaatst. Naast de inplantingsplaats kan ook de vormgeving en materialen van de bedrijfsgebouwen een voorname rol spelen in het visuele aspect van een landbouwbedrijf. Op het bedrijf zijn volgende zaken van toepassing (Boussery et al., 2006): gelijke dakhelling gebruiken: het gebruik van verschillende dakhellingen kan het ritme in de gebouwen verstoren. Door een gelijke dakhelling toe te passen wordt de rust behouden. Dit wordt toegepast op de inrichting; gebruik van dezelfde materialen en kleuren: met veel verschillende materialen en kleuren op het landbouwbedrijf wordt als het ware een kleurboek in het landschap gecreëerd. Dit zal toegepast worden op het bedrijf; donkere dakstructuur: dit zorgt voor het optisch verkleinen van het bouwvolume; kleurgebruik torensilo s: opvallende elementen accentueren door een felle kleur is geen goed idee; versieringen vermijden: onnodige versieringen en accenten zorgen voor te veel drukte in de gevel. Het bedrijf wordt dus, mits voorzien van een groenscherm, aldus goed geïntegreerd in het landschap. M11VERM1_niet-technische samenvatting MER 15

16 3.6 Discipline geluid en trillingen Het bedrijf is gelegen in agrarisch gebied. De normen waaraan getoetst moet worden zijn 45 db(a) voor overdag (periode tussen 7 en 19 u), 40 db(a) voor s avonds (periode tussen 19 en 22 u), en 35 db(a) voor s nachts (periode tussen 22 en 7 u). Hierbij kan een zekere achtergrondwaarde mee in rekening gebracht worden, zijnde 35 db(a) voor overdag, 30 db(a) voor s avonds en 25 db(a) voor s nachts. Een aantal bronnen op het bedrijf kunnen verantwoordelijk zijn voor geluidshinder. Op voorliggend bedrijf zullen voornamelijk de ventilatoren, het vullen van voedersilo s, het transport en de dieren geluid produceren. Hiervoor kunnen geluidsvermogenniveaus vanuit de literatuur gebruikt worden. Het vullen van de voedersilo s (compressor) en het geluid dat de dieren (voornamelijk bij laden en lossen + laadklep vrachtwagen) zullen produceren kunnen beschouwd worden als incidenteel geluid. Hiervoor kan een toetsing uitgevoerd worden t.o.v. de geluidsnormen voor incidenteel geluid. De ventilatoren en de mestscheider zullen een continue bron van geluid zijn. Hierbij moet getoetst worden aan de richtwaarde voor een bestaande inrichting. In beide gevallen dient hierbij rekening gehouden te worden met de gewestplanbestemming. De toetsing dient te gebeuren t.o.v. een 200-metergrens rond de bedrijfscontouren, en ter hoogte van de dichtstbijzijnde (niet-bedrijfsgerelateerde) woning. De dichtstbijzijnde bedrijfsvreemde woning bevindt zich op 45 m van de bedrijfscontour. Uit de toetsing van de continue bronnen, zijnde de ventilatoren, blijkt dat er in de huidige situatie sprake is van een significant negatief effect. Naar de toekomst toe zal er een verbetering op van de effecten optreden, aangezien het aantal ventilatoren daalt. Aangezien we de nieuwe situatie niet kunnen aftoetsen (geen bijkomende bronnen), wordt er uitgegaan van een significant negatief effect. Een toetsing van de incidentele bronnen geeft aan dat de richtwaarde voor incidentele bronnen overschreden wordt gedurende de avond- en nachtperiode op 200 m van de bedrijfscontour; ter hoogte van de dichtstbijzijnde bedrijfsvreemde woning gebeurt dit gedurende de dag-, avond- en nachtperiode. Er kan evenwel ook een kanttekening gemaakt worden, en dat is dat het hier een berekende situatie is, en dit voor de meest ongunstige situatie. Er wordt aangeraden het laden van dieren en het leveren van voeder overdag uit te voeren. 3.7 Discipline mens Onder de discipline mens kan zowel geurhinder, stofhinder, geluidshinder en verkeershinder geklasseerd worden, alsook andere hinder (ongedierte bv.). Op het bedrijf worden allerhande producten aan- en afgevoerd. Er worden hoofdzakelijk twee routes gebruikt. De mest wordt afgevoerd naar de mestverwerkingsinstallatie gelegen aan de Elsterdijk, de transportroute hiervoor volgt een gedeelte van de Meerleseweg (twee rijvakken) en slaat dan af naar de Elsterdijk. Voor de overige producten wordt er gebruik gemaakt van de Meerleseweg en vervolgens de John Lijsenstraat die aansluiting geeft op de autostrade (E19). Er wordt aldus steeds gebruik gemaakt van de kortst mogelijke route. De route van de inrichting naar de E19, doorkruist onvermijdelijk woongebied (al dan niet met landelijk karakter), het betreft de woonkern van Meer. De verkeersroute valt niet samen met een fiets- of wandelroute. Bij het oprijden/verlaten van het bedrijfsterrein dient men evenwel een fietspad te kruisen dat veelvuldig gebruikt wordt door M11VERM1_niet-technische samenvatting MER 16

17 schoolgaande en recreatiefietsers. Door de uitbreiding zal het aantal transporten toenemen van 9 transporten per week tot 11 transporten per week. Er werd navraag gedaan bij de milieudienst van Hoogstraten en bij Milieu-inspectie of er klachten geweest zijn met betrekking tot geur-, stof- of geluidsemissie vanwege het bedrijf. Er werden in het verleden nog geen klachten opgenomen. Om na te gaan of de omwonenden van het bedrijf naast geurhinder, stofhinder of lawaaihinder nog andere hinder ondervinden door de bedrijfsuitbating, werd eveneens navraag gedaan naar klachten bij de gemeentelijke milieudienst en bij Milieu-inspectie. Hieruit bleek eveneens dat er in het verleden nog geen klachten geuit werden. 3.8 Samenvatting van de effecten Tabel 3 Samenvatting effecten deelaspect onderdeel effectbeoordeling LUCHT geur afstandsregels bronnencluster geen of verwaarloosbaar effect WOONGEBIED negatief effect voor 762 woningen (twee extra t.o.v. de huidige situatie) WOONGEBIED MET LANDELIJK KARAKTER negatief effect voor 67 woningen (geen bijkomende t.o.v. de huidige situatie) matig negatief effect voor 127 woningen (geen bijkomende t.o.v. de huidige situatie) OVERIG negatief effect voor 235 woningen (geen bijkomende t.o.v. de huidige situatie) matig negatief effect voor 188 woningen (één woning minder t.o.v. de huidige situatie) gering negatief effect voor 322 woningen (geen bijkomende t.o.v. de huidige situatie) stof PM 10 (jaargemiddeld) geen bijkomende woningen in de zone met een gering negatief effect één woning minder in de zone met een matig negatief effect zodat er in de gewenste situatie geen woningen meer gelegen zijn in deze zone PM 2,5 geen woningen gelegen binnen de beschreven effectzones verzuring/vermesting zie discipline fauna en flora M11VERM1_niet-technische samenvatting MER 17

18 BODEM bodemverontreiniging door opslag risicostoffen effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting bodemverstoring door aanleg verhardingen, graafwerkzaamheden WATER opslag bodemonderzoek mestafzet mestopslag verzurende en vermestende depositie bodemverlies geen of verwaarloosbaar effect geen uitspraak mogelijk geen of verwaarloosbaar effect geen of verwaarloosbaar effect zie discipline fauna en flora geen effect bronbemaling daling grondwatertafel door grondwaterwinning overmatig waterverbruik beperking infiltratiecapaciteit vermestende invloed lozing afvalwater FAUNA EN FLORA verstoring omliggende grondwaterwinningen verstoring omliggende grondwaterwinningen overmatig waterverbruik soort water peilputten bedrijfsafvalwater huishoudelijk afvalwater geen effect geen effect matig negatief effect geen of verwaarloosbaar effect geen effect negatief effect geen effect geen effect na aansluiting op het rioleringsnetwerk direct ecotoopverlies verzurende depositie vermestende depositie verdroging rustverstoring permanent of tijdelijk door bemaling en/of grondwaterwinning verwaarloosbaar effect negatief effect negatief effect verwaarloosbaar effect tijdelijk negatief effect, na aanlegfase verwaarloosbaar effect LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE het landschap als relatiesysteem erfgoedaspecten perceptieve aspecten inschatting van effecten veroorzaakt door aanwezigheid stallen (bedrijf) bouwkundig erfgoed archeologie inschatting effect groenscherm geen of verwaarloosbaar effect geen of verwaarloosbaar effect geen of verwaarloosbaar effect momenteel matig negatief effect, na aanpassen groenscherm aan de M11VERM1_niet-technische samenvatting MER 18

19 deelaspect onderdeel effectbeoordeling suggesties uit het erfbeplantingsplan geen effect GELUID EN TRILLINGEN geluidshinder MENS continue bronnen (ventilatie) incidentele bronnen significant negatief effect negatief effect overdag, s avonds en s nachts ter hoogte van dichtstbijzijnde woning transport geur-, stof- en geluidshinder overige hinder (bv. ongedierte, ) verkeerssituatie tot eerste grote weg (autostrade, gewestweg,...) klachtenregistratie klachtenregistratie gering negatief effect geen effect geen effect M11VERM1_niet-technische samenvatting MER 19

20 4 Milderende maatregelen 4.1 Discipline lucht Op de inrichting wordt reeds gebruik gemaakt van meerfasige voeders. Voor zowel de biggen (huidige situatie) en de vleesvarkens (huidig en gewenst) wordt er gebruik gemaakt van een driefasig voederschema. Door het voeder zoveel mogelijk te gaan aanpassen aan de voedingsbehoefte van de dieren, zal ook de voederconversie optimaal gaan gebeuren, waardoor er een efficiënter N-gebruik zal zijn en er een reductie in de uitscheiding van stikstof en geurcomponenten zal optreden. Deze voeders zijn beter afgestemd op de specifieke behoefte van het dier in die bepaalde periode. Het toepassen van precisievoeding wordt ook als Best Beschikbare Techniek beschouwd. Hier kunnen dan ook geen bijkomende maatregelen voorgesteld worden, want de inrichting maakt hiervan reeds gebruik. Om de emissie van ammoniak naar de lucht te beperken worden ammoniakemissiearme stalsystemen toegepast (terug te vinden in de lijst van stalsystemen voor ammoniakemissiereductie Ministerieel besluit van 19/03/2004 bijlage I. Belgische Staatsblad ). Hierbij blijft een goede bedrijfsvoering echter nog steeds van essentieel belang. Het emissiearme karakter van de stallen wordt o.a. bepaald door het vertragen van de eiwit-/ammoniakemissie door het drogen van mest of het verlagen van de temperatuur van de mest, en anderzijds het vertragen van de ammoniakvrijzetting door het snel verwijderen van mest uit de stal naar een afgesloten ruimte. Op de voorliggende inrichting wordt er in de huidige en de gewenste situatie gebruik gemaakt van luchtwassystemen. In de huidige situatie zijn er reeds twee stallen (stal 2 en 4) aangesloten op een chemisch luchtwassysteem (S-2.). De voorziene uitbreidingen van deze stallen worden eveneens aangesloten op dit luchtwassysteem. Het gebruik van een chemisch luchtwassysteem zal er voor zorgen dat zowel de geur-, stof- als ammoniakemissies uit deze stallen dalen. Voor geur kan er een reductie van 30 % in rekening gebracht worden, voor stof en ammoniak kan er respectievelijk een reductie van 60 % en 70 % doorgerekend worden. De nieuw te bouwen stal (stal 4) zal uitgerust worden met een combiwasser. De emissies worden in dit systeem beperkt door de ventilatielucht te behandelen in een installatie die uit meerdere wassystemen is opgebouwd. Hierdoor kunnen er in vergelijking met een chemische wasser hogere reductiepercentages bereikt worden. De geuremissies zullen minimaal met 70 % gereduceerd kunnen worden, de stofemissies met 80 % en de ammoniakemissie met 85 %. Door de uitbreiding van de inrichting zullen er inzake geur twee bijkomende woningen gelegen binnen woongebied een negatief effect ondervinden. De ervaring leert evenwel dat de effectieve geurconcentratietoename ter hoogte van deze bijkomende negatief gehinderden meestal minimaal is (van net onder tot net boven de grenswaarde). Er worden, gezien de beperkte effecten, dan ook geen bijkomende maatregelen voorgesteld inzake geuremissie. Naar de toekomst toe kan er eventueel een gekoelde kadaveropslag voorzien worden. De invloed van deze koeling op de geuremissie kan niet gekwantificeerd worden, maar zal vanzelfsprekend een positief effect uitoefenen. In de richtlijnen op de ontwerptekst van dit MER werd gevraagd om na te gaan of stal 3 ook aangesloten zou kunnen worden op de chemische luchtwasser van stal 2. De aansluiting op een luchtwasser vereist M11VERM1_niet-technische samenvatting MER 20