Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing van milieutechnische eenheid tot een totaal van varkens

Transcriptie

1 Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing van milieutechnische eenheid tot een totaal van varkens MER NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING farmer bvba De Hoge Roker bvba / Tolpe Chris / Eco-Amron cvba Industrieweg 114H Hoge Rokersstraat 21/ Wondelgem 8211 Zedelgem

2 1 Het project 1.1 Inleiding In de Hoge Rokersstraat 21 en 24 te Zedelgem zijn twee varkensbedrijven en één mestverwerkingsbedrijf gevestigd. De drie bedrijven (De Hoge Roker bvba, Tolpe Chris en Eco-Amron cvba) kunnen evenwel beschouwd worden als een milieutechnische eenheid (MTE). Het ene bedrijf, De Hoge Roker bvba, is momenteel vergund voor het houden van varkens, waaronder 10 beren, 150 zeugen en andere varkens. Deze dieren worden in vijf stallen gehouden, waarbij één stal aangesloten is op een chemische luchtwasser (stal 4). Voor dit bedrijf wordt een uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing van de vergunning aangevraagd, en dit voor een totaal van varkens, waaronder 6 beren, 844 zeugen, 220 jonge zeugen en andere varkens. Om deze uitbreiding mogelijk te maken, zal een nieuw zeugenstal met een combiluchtwasser (stal 5) gebouwd worden tegen de huidige zeugenstal. Deze zeugenstal wordt dan ook aangesloten op de combiluchtwasser. Deze 2 stallen hebben één uitstootpunt en worden verder in dit MER aanzien als stal 5. Bij stal 4 zal in de toekomst de lucht door een combiwasser gestuurd worden i.p.v. door een chemische wasser. In de huidige situatie worden biggen gehuisvest in stal 5. In de toekomst verhuizen de biggen naar het bedrijf van Tolpe Chris. Het andere bedrijf Tolpe Chris beschikt op dit moment over een vergunning voor het houden van een totaal van varkens, waaronder 400 zeugen en andere varkens. Naar de toekomst toe wenst men een uitbreiding tot andere varkens aan te vragen. Dit zou gebeuren via het plaatsen van een nieuwe stal die andere varkens huisvest en aangesloten wordt op een combiluchtwasser (stal 13). De stal waar zeugen en biggen gehuisvest zijn, wordt volledig omgebouwd naar een biggenstal (stal 6). Verder wordt ook de aanbouw aan een stuk stal, voor 96 andere varkens met een AEA-stalsysteem V-4.7 voorzien (stal 8). In de stal met de biologische luchtwasser (stal 7) zijn er 3 compartimenten nog niet aangesloten op de wasser. Naar de toekomst toe wenst men deze compartimenten ook aan te sluiten op de wasser. In de huidige situatie zijn biggen aanwezig. In de gewenste situatie stijgt dit naar biggen. Daarnaast is ook een derde bedrijf aanwezig. Dit bedrijf staat in voor de mestverwerking en heeft geen dieren. Er wordt verwacht dat dit bedrijf binnenkort vergund wordt voor het verwerken van m³/jaar. De huidige verwerkingscapaciteit is m³/jaar. De totale MTE omvat in de huidige situatie varkens, waaronder 10 beren, 550 zeugen, andere varkens. In de toekomst zal de MTE varkens omvatten, waaronder 6 beren, 844 zeugen, 220 jonge zeugen en vleesvarkens. De effecten zullen besproken worden van de MTE, en niet van de afzonderlijke bedrijven. In het MER zullen dan ook twee situaties besproken worden. De eerste situatie omvat de huidig vergunde (en tevens ook werkelijk uitgebate) situatie, de tweede situatie omvat de gewenste situatie met varkens. De te verwachten impact van het project wordt dan afgeleid door de evaluatie te maken tussen de huidige en gewenste situatie van de MTE. M11TOLP1_niet-technische samenvatting MER 2

3 1.2 De bedrijfsinfrastructuur Tegenaan het huidige gedeelte van stal 5 komt een nieuwe zeugengedeelte, voorzien van een combiluchtwasser. Ook het huidige gedeelte zal aangesloten worden op de combiluchtwasser. Stal 4 heeft een chemische luchtwasser. In de toekomst wordt hier een combiluchtwasser voorzien. Drie compartimenten van een stal met biologische luchtwasser werden nog niet aangesloten op de luchtwasser. In de toekomst worden deze drie compartimenten aangesloten. Voor de nieuwe vleesvarkensstal wordt een combiluchtwasser voorzien. Een aantal oudere stallen is voorzien van natuurlijke ventilatie. Een aantal andere stallen zijn voorzien van mechanische ventilatie. Naar de toekomst toe zullen er extra ventilatoren noodzakelijk zijn, maar dit enkel bij het nieuw te bouwen stalgedeelte (ongeveer 5 ventilatoren bij de zeugenstal en 5 bij de vleesvarkensstal). Momenteel is de MTE vergund voor de opslag van ,2 m³ mest. Dit beslaat de mestopslag op naam van De Hoge Roker bvba, zijnde m³ en de mestopslag op naam van Tolpe Chris, zijnde m³ mestopslag en ,2 m³ mest bij Eco-Amron cvba. De mest wordt opgeslagen in de mestkelders onder de stallen. Naar de toekomst toe zal de mestopslag veranderen tot ,2 m³ voor de MTE, zijnde m³ op naam van De Hoge Roker bvba, m³ op naam van Tolpe Chris en ,2 m³ voor Eco- Amron cvba. De mest wordt later afgevoerd naar de opslag voor ruwe mest en daar gescheiden in dunne (15 %) en dikke fractie (85 %). De mestscheider staat opgesteld in een gesloten loods. De dikke fractie wordt afgevoerd naar een composteringsbedrijf. De dunne fractie wordt naar de biologie gepompt, waar het ammoniak uit de mest via nitrificatie en denitrificatie omgezet wordt in stikstofgas. Het effluent wordt naar de lagune gepompt, van waar het naar het rietveld overgepompt wordt. Een rietveld is een aaneenschakeling van vijvers waarin een combinatie van planten en specifieke substraten de basis vormt van een aantal microbiële processen. In een eerste stap wordt het effluent van de mestverwerkingsinstallatie geconditioneerd voor de passage door het rietveld. Afhankelijk van het substraat en de vegetatie worden N, COD, P of zware metalen tegengehouden. Het resterende water (na zowat 4 tot 6 maanden zuivering in het rietveld) is klaar om te lozen in het oppervlaktewater. De kraamzeugstallen worden om de 4 weken nat gereinigd en de vleesvarkensstallen elk jaar. Dit zou ongewijzigd blijven naar de toekomst toe. Het kuiswater zal mestresten bevatten en komt terecht in de mestkelder. Er zijn een aantal voedersilo s aanwezig, waar droogvoer opgeslagen wordt. Via vijzels wordt het voeder naar de stallen getransporteerd. Er wordt gewerkt met meerfasig voeder. De MTE beschikt over een niet-gekoelde krengenopslag. Dit wordt zo behouden. Vermits de krengen op maandag, woensdag en vrijdag worden opgehaald door Rendac, acht de exploitant het niet nodig om een gekoelde kadaveropslag te voorzien. Op De Hoge Roker bvba is één bovengrondse dubbelwandige mazouttank van liter aanwezig. Bij Tolpe Chris zijn een dubbelwandige mazouttank van l en twee ingekuipte bovengrondse mazouttanks van l en l aanwezig. Naar de toekomst toe verdwijnen deze laatste twee mazouttanks en worden aan de andere kant van de loods twee bovengrondse dubbelwandige mazouttanks van l voorzien. De MTE beschikt over drie eigen grondwaterwinningen. De Hoge Roker bvba heeft een vergunde winning voor m³/jaar (18,12 m³/dag) en Tolpe Chris is vergund voor het oppompen van m³/jaar (34 m³/dag). Deze winningen bevinden zich op een diepte van 31 m, 27 m en 27 m (Ieperiaan M11TOLP1_niet-technische samenvatting MER 3

4 aquifersysteem). Voorlopig volstaat deze hoeveelheid om alle dieren te laten drinken, maar naar de toekomst toe is er evenwel een verhoogde drinkwatervraag, waardoor meer grondwater noodzakelijk zal zijn. Er wordt dan ook een uitbreiding van de winningen aangevraagd tot m³/jaar (35 m³/dag) voor De Hoge Roker bvba en m³/jaar (55 m³/dag), eveneens vanuit het Ieperiaan aquifersysteem. Een deel van het regenwater wordt opgevangen. Zo is er een regenwaterkelder van 300 m³ tussen stal 2 en 3 en citernes van 200 m³ bij stal 7. Het nieuw gedeelte van de zeugenstal zal een overdekte waterkelder van 350 m³ bevatten en de nieuwe vleesvarkensstal een regenwateropvang van 135 m³. De overloop van de regenwaterkelders staat in verbinding met de beek. Water dat op de verharde oppervlakten terecht komt, wordt nu en in de toekomst afgeleid naar het oppervlaktewater. Rond de MTE is momenteel reeds een groenscherm voorzien. Op De Hoge Roker bvba bestaat het groenscherm in het zuiden uit een rij knotwilgen, een lage ligusterhaag en een hogere groenblijvende haag. Bij de Moubeek langs De Hoge Roker bvba staan hoge populieren. Bij Tolpe Chris staan aan de westkant een rij knotwilgen, Sympholicaepos White hedge en een beukenhaag (Fagus Sylvatica). Ten noordoosten is er een haag van hazelaar en ten zuidoosten een beukenhaag aanwezig. Op verdere afstand zijn reeds (verspreide) bomen aanwezig. Dit zorgt reeds voor een betere integratie van de MTE in het landschap. 1.3 Exploitatiecyclus De exploitatiecyclus zal in grote lijnen in beide situaties gelijk zijn. In de toekomst wenst men een meer gesloten bedrijf te exploiteren. Daarnaast is er het verbod op individuele huisvesting van zeugen in 2013, waardoor de stalinrichting bij de zeugen niet meer zal voldoen aan de regelgeving. Er zullen meer zeugen, biggen en vleesvarkens gehouden worden. De MTE is momenteel vergund voor 550 zeugen, 10 beren en andere varkens en biggen. Naar de toekomst zal dit uitbreiden tot 844 zeugen, 6 beren, 220 jonge zeugen, andere varkens en biggen. Wordt rekening gehouden met het feit dat een zeug 28 biggen per jaar werpt, dan kan het geproduceerde dieraantal voor het bedrijf bepaald worden. Hierbij wordt rekening gehouden met de gemiddelde sterfte die er in de diverse stappen van het productieproces heerst, namelijk 9,2 % in de kraamafdeling en 1,9 % in de biggenbatterijen. Bij de zeugen is er een heel laag sterftecijfer, maar wordt 40 % van de zeugen jaarlijks vervangen wegens een lagere worpopbrengst (minder productiviteit). Bij vleesvarkens wordt gerekend dat er 2,6 rondes per jaar plaatsvinden. De uitval bij de vleesvarkens wordt geraamd op 3 %. De krengen worden in een niet-gekoelde kadaverhut opgestapeld. Naar de toekomst toe blijft dit zo. Elke maandag, woensdag en vrijdag worden de kadavers opgehaald door Rendac. De MTE mest zelf de biggen verder af. Er worden zelfs extra biggen aangevoerd naar de MTE. Bij de uitbreiding wenst de eigenaar ook over te schakelen van een 1-wekensysteem naar een 4-wekensysteem. De mest komt integraal in de onderliggende mestkelders terecht. De mest wordt door de mestscheider gestuurd en gescheiden in dunne en dikke fractie. De dikke fractie wordt afgevoerd naar een composteringsbedrijf. De dunne fractie wordt biologisch verwerkt via nitrificatie en denitrificatie. Het effluent wordt deels uitgevoerd op eigen gronden en de overgrote meerderheid wordt uitgevoerd op het land van derden. Het bedrijf heeft een vergunning om zijn afvalwater te behandelen door middel van een rietveld. De bouwwerken hiervoor zijn nog niet uitgevoerd. Het rietveld hoeft niet uitgebreid of veranderd te worden. In de afgelopen jaren zijn efficiëntere technieken op de markt gekomen, waardoor er geen extra oppervlakte aan rietvelden hoeft ingeplant worden. Op eenzelfde oppervlakte aan M11TOLP1_niet-technische samenvatting MER 4

5 rietvelden kan een grotere capaciteit verwerkt worden. De verwerkingscapaciteit van het rietveld kan worden opgedreven tot m³. In de huidige situatie gaat ongeveer ton van de bedrijfseigen mest naar de mestverwerking. Ongeveer ton wordt uitgevoerd op eigen land en ton op land van derden. In 2010 was 35 % van de te verwerken hoeveelheid mest afkomstig van het eigen bedrijf. Na de uitbreiding in dierenaantallen zou de bedrijfseigen bijdrage 30 % betekenen van de volledig te verwerken hoeveelheid mest bij een mestverwerking met een capaciteit van m³/jaar. In 2010 werd ton effluent bekomen en ongeveer ton afgevoerd naar de compostering. Ongeveer ton van het effluent werd uitgereden op eigen land, ton wordt gebruikt bij de luchtwasser en het resterende effluent wordt uitgereden op het land van derden. Voor de wasser wordt ook regenwater gebruikt. Per jaar zou/kan de plantgebaseerde zuivering m³ verwerken. Ondertussen werd een uitbreiding van de vergunning van Eco-Amron cvba aangevraagd. In de toekomst wenst men ton te verwerken. Via deze weg wenst men in te spelen op de stijgende vraag. Met de uitbreiding van de mestverwerking zal meer dikke fractie (6.351 ton) afgevoerd worden. Ongeveer ton van het effluent zal uitgereden worden op eigen land en het resterende effluent wordt naar het rietveld gestuurd. M11TOLP1_niet-technische samenvatting MER 5

6 2 Beschrijving van het studiegebied (referentietoestand) De locatie van de MTE wordt getoond op een uittreksel van de topografische kaart van België (Bijlage 1). Luchtfoto s van de huidige situatie zijn terug te vinden in Bijlage 4a (detail) en Bijlage 4b (ruimere omgeving). Rekening houdend met het gewestplan (Bijlage 5) bevindt de MTE zich in agrarisch en landschappelijk waardevol agrarisch gebied. In het studiegebied te Zedelgem hebben de quartaire zandafzettingen een dikte van ongeveer 4 m. De tertiaire afzetting, die onmiddellijk onder het quartair dek ter hoogte van de MTE wordt aangetroffen, is de Formatie van Formatie van Tielt. Hieronder bevindt zich de Formatie van Kortrijk. De Formatie van Tielt wordt opgesplitst ter hoogte van het bedrijf in het lid van Pittem en Lid van Vlierzele. Een boring toont aan dat de bovenlaag grof zand is, daaronder middelmatig zand met daaronder klei. Een uittreksel uit de quartaire bodemkaart van België wordt weergegeven in Bijlage 16. De MTE bevindt zich in de Zandstreek, en dit op matig lemige zandbodem met structuur B horizont (Zdb). De omgeving van de MTE wordt eveneens gekenmerkt door zandbodems of zandlemige bodems. De grondwaterkwetsbaarheidskaart van de regio rondom de MTE omschrijft deze zone als weinig kwetsbaar (code Dc). De MTE beschikt over drie grondwaterwinningen. De Hoge Roker bvba is vergund voor 18,12 m³/dag of m³/jaar en Tolpe Chris voor 34 m³/dag of m³/jaar. Er wordt een uitbreiding aangevraagd voor De Hoge Roker bvba van 35 m³/dag of m³/jaar en voor Tolpe Chris van 55 m³/dag of m³/jaar. Er wordt steeds gepompt uit het Ieperiaan aquifersysteem vanop een diepte van 27 m (De Hoge Roker bvba) en 27 m en 31 m (Tolpe Chris). Op de MTE is een vergunning aanwezig voor een steenput van 0,27 m³/dag en 100 m³/jaar vanop een diepte van 6 m. Deze is van rechtswege vervallen aangezien de steenput ondertussen werd stopgezet en opgevuld. Binnen een straal van één kilometer rondom de bedrijfsterreinen zijn er 10 andere vergunde grondwaterwinningen aanwezig (Bijlage 17). Hiervan pompen nog 8 andere winningen eveneens uit het Ieperiaan aquifersysteem Hydrogeografisch situeert het studiegebied zich in het bekken Brugse Polder. De dichtstbijgelegen waterloop betreft de Moubeek (2de categorie). Op een afstand van 870 m loopt de Wildebeek (nietgeklasseerde waterloop). Alle waterlopen hebben basiskwaliteit als kwaliteitsdoelstelling. In Bijlage 6 worden de waterlopen t.o.v. de MTE weergegeven. Het dichtstbijgelegen VMM-meetpunt, nr , bevindt zich op zowat 500 m van de MTE. Dit meetpunt ligt echter in stroomopwaartse richting, waardoor het niet relevant is. Op een afstand van meer dan 3 km ligt nog een VMM-meetpunt. Door de grote afstand zal dit punt ook niet relevant zin. Het dichtstbijgelegen MAP-meetpunt, nr , is op 2,9 km ten NW van de MTE gelegen in de Aletebeek/Ichtegembeek. Door de grote afstand tot de MTE zal ook dit punt niet relevant zijn. Op basis van de beschikbare gegevens vanuit het VMM- en MAP-meetpuntennetwerk kan er dan ook niets gemeld worden over een mogelijke verontreiniging vanwege de MTE. In de omgeving van het bedrijf komen diverse waardevolle tot zeer waardevolle BWK-complexen voor. Het dichtstbijgelegen habitatrichtlijngebied is gelegen op ongeveer m ten zuidwesten de MTE. Het betreft de bossen, heiden en valleigebieden van zandig Vlaanderen: westelijk deel. De ligging van deze speciale beschermingszones ten opzichte van de MTE wordt gegeven in Bijlage 19. Binnen een straal van 5 km is geen vogelrichtlijngebied gelegen, alsook geen Ramsargebied. Op m ten ZW is het VENgebied Het Wijnendalebos en vallei van de Waterhoenbeek (Bijlage 20) gelegen. Volgens het gewestplan M11TOLP1_niet-technische samenvatting MER 6

7 (Bijlage 5) is binnen een straal van 1 km op 105 m ten Z natuurgebied gelegen en op 460 m ten W parkgebied gelegen. De MTE is gelegen in het traditionele landschap Oude veldgebieden van Torhout (code , Antrop et al., 2002). Dit gebied wordt gekenmerkt door vlakke gebieden met microreliëfselementen en een dambordpatroon van bossen en open landbouwgebieden. Bebouwing komt (dikwijls als storende) elementen voor in zowel bossen als open gebieden. Dreven zijn sterk ruimtebepalend. In het kader van de versterking van de traditionele landschappen in Vlaanderen werden een aantal wenselijkheden voor de toekomstige ontwikkeling gedefinieerd (Antrop et al., 2002) voor het traditionele landschap, namelijk behoud van het dambordvormig landschappelijk patroon van bossen en landbouwland met bijzondere aandacht voor het behoud van dreven. Bijlage 7 toont de relictzones en ankerplaatsen in de omgeving van de MTE. Een deel van de MTE is gelegen in de relictzone Vallei van de Mouwbeek. Daarnaast bevinden zich in de ruime omgeving van de MTE ook nog enkele gebouwen die op de lijst van bouwkundig erfgoed opgenomen zijn, deze worden aangeduid op Bijlage 8. Het dichtstbijzijnde betreft een woonhuis op 705 m ten Z van de MTE. M11TOLP1_niet-technische samenvatting MER 7

8 3 Beschrijving van de milieu-effecten In de onderstaande paragrafen wordt voor al de beschouwde disciplines een beknopt overzicht weergegeven van de voornaamste effecten. Voor meer achtergrondinformatie bij deze synthese wordt verwezen naar het desbetreffende disciplinehoofdstukken. 3.1 Discipline lucht Geur Volgens de afstandsregels moet het bedrijf in de gewenste situatie op minimaal 350 m van gevoelig gebied (d.i. woonuitbreidingsgebied, natuurgebied met wetenschappelijke waarde of natuurreservaat, gebied voor verblijfsrecreatie, woongebied ander dan woongebied met landelijk karakter en bosreservaten) gelegen zijn. Binnen een straal van m rondom de MTE zijn geen gevoelig gebieden aangetroffen. Er wordt dan ook voldaan aan de afstandsregels (geen effect). Op basis van het staltype, de diersoort en het aantal dieren kan een geuremissie bepaald worden. Voor voorliggend bedrijf zal deze geuremissie in de huidige situatie oue/s bedragen. In de gewenste situatie zal deze emissiewaarde afnemen tot oue/s. Met behulp van IFDM kan een geurverspreidingsmodel opgemaakt worden. Omdat voorliggend bedrijf zich in een bronnencluster bevindt, dienen ook bedrijven uit de omgeving mee opgenomen te worden in het model. Het aantal gehinderde woningen neemt af ten opzichte van de huidige situatie. Er is dan ook een achteruitgang inzake geurhinder op te merken. Naar de toekomst treedt er een verbetering of een standstill op ter hoogte van de omliggende woningen, maar ook ter hoogte van woongebieden (met landelijke karakter) met negatieve effecten. Hierdoor moeten er geen bijkomende milderende maatregelen getroffen worden. Kadavers zullen verzameld worden met de hand gedurende de dagelijkse controle. Op de MTE is een ongekoelde kadaveropslag aanwezig. Dit zal eveneens zo zijn in de toekomst. De kadavers worden elke maandag, woensdag en vrijdag opgehaald door de firma Rendac. Naar de toekomst toe zal de frequentie niet veranderen. Er wordt geprobeerd om het aantal kadavers, ook vanuit economisch perspectief, zo beperkt mogelijk te houden door een goede bedrijfsvoering Stof Op basis van het stalsysteem en het aantal dieren per stal, kan een stofemissie voor het bedrijf bepaald worden. In de huidige situatie bedraagt de PM10-stofemissie kg per jaar en de PM2,5-emissie 200 kg per jaar. In de gewenste situatie zal dit respectievelijk kg per jaar en 213 kg per jaar. Bij een toetsing aan de jaargemiddelde PM10-stofnorm blijkt dat in de huidige en gewenste situatie een belangrijke bijdrage (meer dan 5 %) door het bedrijf aan de stofnorm geleverd kan worden. Binnen deze zone is enkel de bedrijfswoning gelegen. Twee andere woningen zijn gelegen in de zone met bijdrage aan de norm van 1 % tot 3 %, waarvoor een gering negatief effect geldt. Met betrekking tot de PM2,5- M11TOLP1_niet-technische samenvatting MER 8

9 stofnorm geldt een gering negatief effect voor de bedrijfswoning. Hier is enkel een zone aanwezig met een bijdrage aan de norm van 1 % tot 3 %. In Zedelgem bedraagt de achtergrondstofconcentratie tussen 26 en 30 µg/m³. Wordt deze achtergrondconcentratie bij de bedrijfseigen stofconcentratie geteld, dan wordt de norm van 40 µg/m³ nergens overschreden. De bijdrage van de MTE zal meer dan 5 % van de PM10-norm bedragen (negatief effect) en dit ter hoogte van de bedrijfseigen woning. Eén andere woning ondervindt een matig negatief effect en drie woningen een gering negatief effect in beide situaties. De bijdrage van de MTE zal meer dan 1 % van de PM2,5-norm bedragen (gering negatief effect) en dit ter hoogte van de bedrijfseigen woning Verzuring en vermesting De totale ammoniakemissie van de inrichting wordt berekend door vermenigvuldiging van het aantal dieren met de emissiefactor behorend bij de betreffende diercategorie en het huisvestingsysteem. De jaarlijkse ammoniakemissie op het landbouwbedrijf bedraagt in de huidige situatie kg/j. In de toekomst neemt dit af tot kg per jaar. Op basis van de ammoniakemissies, wordt via modelleringen een depositie (zowel verzurende als vermestende depositie) op de omringende BWK-elementen bekomen. Dit wordt verder uitgewerkt in de discipline fauna en flora. Specifiek zal hierbij gekeken worden naar de verzurings- en vermestingskwetsbare vegetaties. De kritische lasten van deze verzurings- en vermestingskwetsbare vegetatietypes worden vergeleken met de berekende ammoniakdeposities. 3.2 Discipline bodem Bodemverontreiniging en -onderzoek door opslag risicostoffen Op De Hoge Roker bvba is één bovengrondse dubbelwandige mazouttank van liter aanwezig. Bij Tolpe Chris is een dubbelwandige mazouttank van l aanwezig en twee ingekuipte bovengrondse mazouttanks van l en l. Naar de toekomst toe verdwijnen deze laatste twee mazouttanks en worden aan de andere kant van de loods bij Tolpe Chris twee bovengrondse dubbelwandige mazouttanks van l voorzien. Volgens Vlarebo Artikel 61 en 62 dient al dan niet, rekening houdend met de categorie waarin de inrichting wordt ingedeeld, een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Op de MTE is één rubriek, nl. rubriek 28.3.c), bodemonderzoeksplichtig (categorie B). Verder zijn nog een aantal rubrieken ( , , b) en b))bodemonderzoeksplichtig via categorie A. Vermits categorie A maar om de twintig jaar moet herhaald worden en categorie B om de tien jaar na ingebruikname, zal de focus liggen op categorie B. Dit betekent dat een oriënterend bodemonderzoek verplicht is bij overdracht, onteigening, sluiting, faillissement en vereffening, en om de tien jaar. De vergunning voor deze mestverwerkingsinrichting werd verkregen op 18 juli Een eerste keer dient dit onderzoek uitgevoerd te worden voor 31 december 2015 en daarna om de 10 jaar. Er werd nog geen bodemonderzoek uitgevoerd. Strikt genomen kan hierbij dan ook geen uitspraak gedaan worden inzake bodemkwaliteit. M11TOLP1_niet-technische samenvatting MER 9

10 3.2.2 Effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting De hoeveelheid mest wordt beperkt door een goede voederconversie. Na iedere ronde worden de stallen nat gereinigd (alle situaties). Alle mest en het reinigingswater van het bedrijf worden in de onderliggende mestkelders opgevangen. Alle mest gaat naar de bedrijfseigen verwerkingsinstallatie en wordt daar gescheiden. De dikke fractie wordt afgevoerd naar de composteerder. Het effluent wordt na behandeling uitgereden op eigen land of het land van derden. Het bedrijf is vergund voor het zuiveren van het effluent via een rietveld. Dit is echter nog niet gebouwd. In de toekomst wil men het effluent van de biologische verwerking zuiveren en vervolgens op het oppervlaktewater lozen. De MTE is in totaliteit vergund voor de opslag van mest met een totale capaciteit van m³. Naar de toekomst toe wordt een nieuwe zeugen- en vleesvarkensstal gebouwd, waardoor de totale mestopslagcapaciteit toeneemt tot ,2 m³. De twee varkensbedrijven zijn vergund voor m³ (huidige situatie) en wensen in de toekomst een uitbreiding tot m³ te voorzien. De MTE dient over een mestopslag te beschikken die voldoende groot is om de mest geproduceerd gedurende 6 of 9 maanden (vanaf ) te kunnen opslaan. In de huidige situatie dient m³ (6 maanden) of m³ mest (9 maanden) opgeslagen te kunnen worden. Naar de toekomst toe dient m³ (6 maanden) en m³ mest (9 maanden) opgeslagen te worden. Er is dus voldoende mestopslag aanwezig. Rekening houdend met de aanwezigheid van mengmestkelders bestaat er steeds een potentieel risico op verspreiding van mest naar de omgeving. De stallen en de mestopslaglocaties op het bedrijfsterrein dienen zodanig geconstrueerd te zijn dat er geen inspoeling naar het grondwater of afspoeling van mestdeeltjes naar het oppervlaktewater of de openbare riolering mogelijk is. Door het rein houden van de verharde oppervlakken op de inrichting wordt voorkomen dat het afspoelingswater (na regenval) bevuild wordt met mestresten. Bij eventuele calamiteiten (o.a. losschieten slang, lekken,...) dienen alle mogelijke acties ondernomen te worden om de hinder tot een absoluut minimum te beperken en de verontreiniging zo snel mogelijk weg te nemen. Mogelijke maatregelen die getroffen zijn of getroffen kunnen worden om mogelijke incidenten te vermijden, worden in hoofdstuk 8.6 opgesomd. Om te onderzoeken of er bepaalde vermestende invloeden van het bedrijf waar te nemen zijn, kunnen peilbuismetingen een indicatie geven. Het voorstel tot plaatsen van peilbuizen werd ingediend in november Omdat deze metingen op het grondwater uitgevoerd worden, wordt dit besproken bij de discipline Water (zie ). Om de uitbreiding mogelijk te maken zullen twee nieuwe stallen bijgebouwd worden en zal een bestaande stal verlengd worden. Onder de stallen wordt een mestkelder voorzien en zijn graafwerkzaamheden noodzakelijk. Om deze nieuwe stal te kunnen bouwen, zal ongeveer m³ grond afgegraven moeten worden. Deze grond wordt, mits voorleggen van een technisch verslag, afgevoerd naar derden. De nieuwe delen zullen gebouwd worden op een akkerland, waardoor weliswaar vrije ruimte verloren gaat, maar deze bodem wordt als minder waardevol beschouwd (geen effect). M11TOLP1_niet-technische samenvatting MER 10

11 3.3 Discipline water Grondwater De invloedsstraal van de bronbemaling zal in het worst-case scenario ongeveer 27,7 m zijn. Deze invloedsstraal zal dan ook weinig invloed op de omgeving veroorzaken. Binnen de zone waar de grondwaterstand van de watervoerende laag met meer dan 10 cm daalt bevinden zich geen bedrijfseigen of bedrijfsvreemde winningen. De grondwaterverlaging van 10 cm bevindt zich aan het dak van deze watervoerende laag. Hierbij werd geen rekening gehouden met de retardatiesnelheid in de bovenliggende dunne kleilaag. De verlaging zal daardoor in realiteit beperkter zijn dan de berekende verlaging. Er wordt geen invloed uitgeoefend op de omliggende, niet-bedrijfseigen grondwaterwinningen (geen effect). Door de diepte van de winning zullen er hoogstwaarschijnlijk geen verdrogingseffecten optreden. Wordt de som gemaakt, dan dient een uitbreiding tot m³/jaar aangevraagd voor De Hoge Roker bvba en een uitbreiding tot voor Tolpe Chris. De uitbreidingen van de grondwaterwinningen worden niet overmatig aangevraagd. Er is een overschrijding van de VMM-cijfers. Dit wordt aanzien als gering negatief effect. Er wordt momenteel onderzocht of het gezuiverde effluent kan gebruikt worden als drinkwater voor de dieren. Tot op heden is hier nog geen duidelijkheid over. Het regenwater dat in de gewenste situatie op de nieuwe gebouwen valt, zal afgeleid worden naar twee regenwaterkelders (350 m³ en 135 m³). Op het bedrijf zijn reeds twee regenwaterkelders (300 m³ en 200 m³) aanwezig. Water dat op de overige verharde delen terechtkomt, stroomt af naar de omliggende velden en waterlopen. Het grootste deel van De Hoge Roker bvba is gelegen op mogelijk overstromingsgevoelig en niet-infiltratiegevoelig grond en de rest van de MTE op niet overstromingsgevoelig en infiltratiegevoelig gebied. De nieuwe stallen liggen echter in niet overstromingsgevoelig gebied. Volgens de huidige situatie waren peilbuizen al verplicht. Een bedrijf wordt namelijk verplicht peilbuizen te voorzien indien meer dan varkens (zonder verder onderscheid tussen diersoort) op het bedrijf gehouden worden. Ondertussen werden al peilbuizen geplaatst. Uit de resultaten blijkt dat alle metingen onder de norm gelegen zijn, wat er op wijst dat er geen lekken van mestkelders aanwezig zijn. Onder de lagune zullen drainagebuizen aanwezig zijn om de vermestende invloed van de lagune te kunnen bepalen Oppervlaktewater Hydrogeografisch situeert het studiegebied zich in het bekken Brugse Polder. De dichtstbijgelegen waterloop betreft de Moubeek (2de categorie). Op een afstand van 870 m loopt de Wildebeek (nietgeklasseerde waterloop). Alle waterlopen hebben basiskwaliteit als kwaliteitsdoelstelling. In Bijlage 6 worden de waterlopen t.o.v. de MTE weergegeven. Er wordt momenteel geen afvalwater geloosd op het oppervlaktewater. Na installatie van de rietvelden wenst men het effluent van het rietveld te lozen op oppervlaktewater. Er wordt niet verwacht dat dit lozingswater een nadelige invloed op het oppervlaktewater zal hebben. Pas na metingen op het bedrijf kan hierover een definitief antwoord gegeven worden. Er wordt momenteel ook onderzocht of het loosbaar effluent als drinkwater voor de dieren kan gebruikt worden. M11TOLP1_niet-technische samenvatting MER 11

12 Het te lozen effluent moet voldoen aan de lozingsnormen voor oppervlaktewater voor mestverwerkingsinstallaties met een biologische en/of fysiochemische behandeling of gelijkaardige techniek : Tabel 1 Lozingsnormen voor het te lozen effluent parameters chemisch zuurstofverbruik (CZV) biologisch zuurstofverbruik (BZV) zwevende stoffen totaal stikstof totaal fosfor lozingsnormen 125 mg/l 25 mg/l 35 mg/l 15 mg/l 2 mg/l Vermits de afvalwaterzuiveringsinstallatie nog niet werd gebouwd, zijn er ook nog geen metingen. Hieronder worden de resultaten van het meetpunt in 2008 weergegeven. Het meetpunt ligt stroomopwaarts van de MTE en bepaalt dus de ontvangende waterkwaliteit. Dit is de waterkwaliteit zonder lozingen van het bedrijf. De Moubeek heeft de basiskwaliteitsdoelstelling. Volgens de stroomgebiedbeheerplannen werd de Moubeek ingedeeld als rivier, waardoor getoetst wordt aan de richtwaarden kleine beek. Tabel 2 Ontvangende waterkwaliteit parameters lozingsnormen kleine beek mediaan gemiddeld resultaat chemisch zuurstofverbruik (CZV) in mg O 2/l 30 60,00 76,58 biologisch zuurstofverbruik (BZV) in mg O 2/l 6 7,25 12,14 zwevende stoffen in mg/l 50 32,00 52,33 totaal stikstof in mg N/l 4 6 (kjeldahlstikstof) 7,35 (kjeldahlstikstof) totaal fosfor in mg P/l 0,14 0,94 1,68 11,01 (kjeldahlstikstof) *vermits de totale stikstof niet weergeven werd in de tabel met resultaten werd gekeken naar de resultaten van kjeldahlstikstof Het gemiddeld resultaat vertoont een overschrijding bij alle parameters. Uit de resultaten van de mediaan blijkt dat er 4 parameters overschreden worden. Voor de Prati- en BBI-index werden geen gegevens terug gevonden. Het regenwater, dat op de MTE valt, spoelt af naar de regenwaterkelders of naar de Moubeek. Maar ook hier zijn vele maatregelen getroffen om een eventuele contaminatie van het regenwater te verhinderen (zie hoofdstuk 8.6: Milderende maatregel voor discipline bodem). Enkel het afvalwater, afkomstig van het huishouden wordt, na voorbezinking in een septische put, geloosd op het oppervlaktewater. De MTE en de woning liggen in individueel te optimaliseren buitengebied. Het dichtstbijgelegen VMM-meetpunt, nr , bevindt zich op zowat 500 m van de MTE. Dit meetpunt ligt echter in stroomopwaartse richting, waardoor het niet relevant is. Op een afstand van meer dan 3 km ligt nog een VMM-meetpunt. Door de grote afstand zal dit punt ook niet relevant zin. Het dichtstbijgelegen MAP-meetpunt, nr , is op 2,9 km ten NW van de MTE gelegen in de Aletebeek/Ichtegembeek. Door de grote afstand tot de MTE zal ook dit punt niet relevant zijn. Op basis van de beschikbare gegevens vanuit het VMM- en MAP-meetpuntennetwerk kan er dan ook niets gemeld worden over een mogelijke verontreiniging vanwege de MTE. M11TOLP1_niet-technische samenvatting MER 12

13 3.4 Discipline fauna en flora Verzurende depositie Het dichtstbijgelegen habitatrichtlijngebied is gelegen op ongeveer m ten zuidwesten de MTE. Het betreft de bossen, heiden en valleigebieden van zandig Vlaanderen: westelijk deel. Binnen een straal van 5 km is geen vogelrichtlijngebied gelegen, alsook geen Ramsargebied. Op m ten ZW is het VENgebied Het Wijnendalebos en vallei van de Waterhoenbeek gelegen. Vermits het habitatrichtlijngebied op meer dan 2,5 km van het bedrijf gelegen is, zal enkel de dichtste habitatcode bekeken worden. In de huidige en gewenste situatie is de verzurende bijdrage van het bedrijf op de relevante habitatcode lager dan 3 % van de KL. Dit wordt als een verwaarloosbaar effect geklasseerd. Uit de IFDM-output blijkt dat de verzurende bijdrage tot de kritische last in de meerderheid van de gevallen lichtjes afneemt naar de toekomst toe. Er is dan ook een lichte afname in de totale ammoniakemissie. In de andere gevallen is er een lichte toename waar te nemen. Deze stijging vindt plaats bij BWK-elementen die een invloed zullen ondervinden van de ammoniakemissie van de nieuwe vleesvarkensstal en het nieuwe zeugengedeelte. Naar de toekomst toe vermindert de totale ammoniakemissie en komen er twee emissiepunten bij, waardoor de contour van de emissie een beetje kleiner wordt, maar ook breder rond de nieuwe vleesvarkensstal en het nieuwe zeugengedeelte. Drie elementen met een overschrijding zijn gelegen op het bedrijf en behoren tot het groenscherm van het bedrijf. De andere elementen met overschrijding bevinden zich binnen een straal van 100 m rond de contour van het bedrijf. Zo bedraagt de depositie van kbs (tweede element van dit type) op 173 m zeq/ha.j in de huidig situatie en zeq/ha.j in de gewenste situatie. Dit komt neer op respectievelijk 88,0 % en 82,7 %. Bovendien kan er nogmaals op gewezen worden dat voor ieder element de maximale verzurende depositie bepaald werd Vermestende depositie Het dichtstbijgelegen habitatrichtlijngebied is gelegen op ongeveer m ten zuidwesten de MTE. Het betreft de bossen, heiden en valleigebieden van zandig Vlaanderen: westelijk deel. Binnen een straal van 5 km is geen vogelrichtlijngebied gelegen, alsook geen Ramsargebied. Vermits het habitatrichtlijngebied op meer dan 2,5 km van het bedrijf gelegen is, zal enkel de dichtste habitatcode bekeken worden. Ook in de huidige en gewenste situatie is de vermestende bijdrage van het bedrijf op de relevante habitatcode lager dan 3 % van de KL. Dit wordt als een verwaarloosbaar effect geklasseerd. Voor de vermestende depositie kunnen dezelfde algemene tendensen teruggevonden worden als bij verzurende depositie. Uit de IFDM-output blijkt dat de vermestende bijdrage tot de kritische last in de meerderheid van de gevallen lichtjes afneemt naar de toekomst toe. Er is dan ook een lichte afname in de totale ammoniakemissie. In de andere gevallen is er een lichte toename met een verwaarloosbare bijdrage waar te nemen. Deze stijging vindt plaats bij BWK-elementen die een invloed zullen ondervinden van de ammoniakemissie van de nieuwe vleesvarkensstal en het nieuwe zeugengedeelte. Naar de toekomst toe vermindert de totale ammoniakemissie en komen er twee emissiepunten bij, waardoor de contour van de emissie een beetje kleiner wordt, maar ook breder rond de nieuwe stallen/staldelen. Het verschil is echter minimaal en niet echt zichtbaar op de bijlagen voor de M11TOLP1_niet-technische samenvatting MER 13

14 vermestende deposities. Drie BWK-elementen met een ernstige overschrijding zijn gelegen op het bedrijf en behoren tot het groenscherm van het bedrijf. De andere elementen met overschrijding bevinden zich binnen een straal van 200 m rond de contour van het bedrijf. Bovendien kan er nogmaals op gewezen worden dat voor ieder element de maximale vermestende depositie bepaald werd Verdroging In het hoofdstuk met betrekking tot de discipline Water (hoofdstuk ) werd bepaald dat er bronbemaling zou nodig zijn bij de aanlegfase. De nieuwe vleesvarkensstal en het nieuwe zeugengedeelte liggen in een zone die weinig kwetsbaar is voor verdroging, net als de invloedzone van de bronbemaling. De grondwaterwinningen waaruit drinkwater opgepompt wordt bevinden zich op een diepte van meer dan 25 m. Door deze grote diepte worden geen verdrogingseffecten aan het oppervlakte verwacht, te meer doordat er een kleilaag tussen de grondwaterlaag en het oppervlakte aanwezig is. Er is hiervoor dan ook geen effect te verwachten Rustverstoring Het dichtstbijgelegen habitatrichtlijngebied, bossen en heiden van zandig Vlaanderen: westelijk deel is op 2,7 km ten ZW van de MTE gelegen (Bijlage 19). Hier bevindt zich ook het VEN-gebied Het Wijnendalebos en vallei van de Waterhoenbeek (Bijlage 20). Wordt gekeken naar de geluidskwetsbaarheidskaart dan kan vastgesteld worden dat de MTE gelegen is in een zone die zeer kwetsbaar is voor geluidsverstoring. Er wordt evenwel niet verwacht dat er significante rustverstoring voor avifauna ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zal optreden. Voor de MTE zelf is het ook van belang dat de dieren zo weinig mogelijk gestoord worden waardoor geluid op de MTE beperkt wordt. Tijdens de bouw en herinrichting van de stallen kan er wel tijdelijk rustverstoring optreden, maar dit is van voorbijgaande aard. Er is dus sprake van een tijdelijk negatief effect. Er wordt niet verwacht dat er rustverstoring voor (avi)fauna ten gevolge van de normale bedrijfsactiviteiten zal optreden. 3.5 Discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie Het landschap als relatiesysteem In voorliggend project zal een nieuwe loods, zeugengedeelte en vleesvarkensstal gebouwd worden. Het nieuwe zeugengedeelte komt tegen de bestaande zeugenstal te liggen, met tussen de delen een parkeerzone, een technisch lokaal voor de combiluchtwasser, berging en overdekte regenwateropslag. De lengte van dit gedeelte is gelijk aan de lengte van de bestaande zeugenstal. De nieuwe vleesvarkensstal komt nabij vijf dezelfde traditionele stallen en de lengte van de stal komt overeen met de lengte van deze stallen. Zo wordt een geordend geheel nagestreefd. Dit is ook de beste locatie om verder landschapsinsnijding zo beperkt mogelijk te houden. Bijlage 7 toont de relictzones, ankerplaatsen, puntrelicten, lijnrelicten en beschermingen in de omgeving van de inrichting. Iets meer dan de helft van De Hoge Roker bvba ligt in de relictzone Vallei van M11TOLP1_niet-technische samenvatting MER 14

15 Mouwbeek. Eco Amron of Tolpe Chris zijn niet gelegen in een relictzone. De helft van de nieuwe stal komt te liggen in de relictzone. Op een halve kilometer komt ook het puntrelict Kasteel d Aartrijke voor. De MTE is gelegen in het traditionele landschap Oude veldgebieden van Torhout. In het kader van de versterking van de traditionele landschappen in Vlaanderen werden een aantal wenselijkheden voor de toekomstige ontwikkeling gedefinieerd (Antrop et al., 2002) voor dit traditionele landschap. Een relevante wenselijkheid is: behoud van het dambordvormig landschappelijk patroon van bossen en landbouwland met bijzondere aandacht voor het behoud van dreven Erfgoedaspecten In de ruime omgeving van de MTE (binnen een straal van 1 km vanuit het bedrijfscentrum) bevinden zich een aantal gebouwen die op de lijst van bouwkundig erfgoed opgenomen zijn. Het dichtstbijgelegen gebouw (een woonhuis) ligt op zo n 705 m van de MTE (Bijlage 8). Het project zal hierop geen enkele invloed uitoefenen. Om te onderzoeken of er mogelijkerwijs archeologische vondsten te verwachten zijn, werd de Centraal Archeologische Inventaris ( geraadpleegd. Hieruit bleek dat er op het grondgebied Zedelgem geen vondsten werden gedaan. Het bedrijf ligt evenwel zelf gedeeltelijk in de relictzone Bossen, heiden en valleigebieden van zandig Vlaanderen: westelijk deel. Het respecteren van de meldingsplicht bij het vinden van archeologische vondsten wordt als voldoende maatregel beschouwd om het archeologisch patremonium te beschermen. Binnen de drie dagen moeten eventuele vondsten gemeld worden aan het Agentschap R-O Vlaanderen, Onroerend Erfgoed Perceptieve aspecten Belangrijk is om ook na te gaan in welke mate de MTE een invloed heeft en zal hebben op zijn omgeving. De impact van een landbouwinrichting (met loodsen, stallen, voedersilo s,...) op het landschap kan immers groot zijn. Rond de MTE is momenteel reeds een groenscherm voorzien. Op De Hoge Roker bvba bestaat het groenscherm in het zuiden uit een rij knotwilgen, dichtst bij de stallen, een lage ligusterhaag en een hogere groenblijvende haag. Bij de Moubeek langs De Hoge Roker bvba staan hoge populieren. Bij Tolpe Chris staat aan de westkant een rij knotwilgen, Sympholicaepos White hedge en een beukenhaag (Fagus Sylvatica). Ten noordoosten is er een haag van hazelaar en ten zuidoosten een beukenhaag aanwezig. Op verdere afstand zijn reeds (verspreide) bomen aanwezig. Dit zorgt reeds voor een betere integratie van de MTE in het landschap. Om de uitbreiding mogelijk te maken, zal het groenscherm ten zuidoosten verwijderd worden en na de bouw van de nieuwe stallen opnieuw aangeplant worden. De voorkeur van de exploitant gaat hierbij uit naar het verder doortrekken van het bestaande streekeigen groenscherm. Omdat het groenscherm naar de toekomst toe zal bestaan uit streekeigen en autochtone beplanting, en praktisch rond de volledige bebouwing van het bedrijf (niet rond de rietvelden) aanwezig zal zijn, en er M11TOLP1_niet-technische samenvatting MER 15

16 op de perceelsgrenzen reeds losstaande groenelementen voorzien zijn, wordt dit geklasseerd als geen of een verwaarloosbaar effect. Doordat de MTE verder uitgebreid wordt met bovenstaande tips indachtig, en het groenscherm opnieuw aangeplant wordt rondom de nieuwe gebouwen, zal de MTE goed geïntegreerd zijn in het landschap. 3.6 Discipline geluid en trillingen Een aantal bronnen op het bedrijf kunnen verantwoordelijk zijn voor geluidshinder. Op voorliggend bedrijf zullen voornamelijk de ventilatoren, de mestscheider, het vullen van voedersilo s, het transport en de dieren geluid produceren. Hiervoor kunnen geluidsvermogenniveaus vanuit de literatuur gebruikt worden. Het vullen van de voedersilo s (compressor) en het geluid dat de dieren (voornamelijk bij laden en lossen + laadklep vrachtwagen) zullen produceren kunnen beschouwd worden als incidenteel geluid. Hiervoor kan een toetsing uitgevoerd worden t.o.v. de geluidsnormen voor incidenteel geluid. De ventilatoren zullen een continue bron van geluid zijn. Hierbij moet getoetst worden aan de richtwaarde voor een bestaande inrichting. Steeds dient hierbij rekening gehouden te worden met de gewestplanbestemming. De mestscheider staat in een gesloten loods, waardoor er geen geluid voor een mestscheider moet in rekening gebracht worden. De toetsing dient te gebeuren t.o.v. een 200- metergrens rond de bedrijfsperceelsgrenzen, en ter hoogte van de dichtstbijzijnde (nietbedrijfsgerelateerde) woning. Op het bedrijf bevindt zich de woning van de exploitant. Deze woning wordt niet meegenomen in de toetsing t.o.v. de geluidsnormen. De dichtstbijzijnde niet bedrijfsgerelateerde woning bevindt zich op 70 m van de bedrijfscontouren. Voor de gewenste situatie wordt er gerekend met het aantal bijkomende ventilatoren en wordt getoetst aan de richtwaarde -5. Dit is de grenswaarde. Naar de toekomst toe komen er 11 ventilatoren bij en worden 6 ventilatoren verwijderd. Op het bedrijf zullen 5 ventilatoren meer aanwezig zijn dan in de huidige situatie. Een overzicht van de diverse geluidsbronnen (met geluidsvermogenniveau) en de af te toetsen richt- en grenswaarden wordt weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 3 Overzicht diverse geluidsbronnen en richtwaarden CONTINU GELUID tijdstip richtwaarde dag 45 db(a) avond 40 db(a) nacht 35 db(a) tijdstip grenswaarde dag 40 db(a) avond 35 db(a) nacht 30 db(a) bron vermogen ventilator 85 db(a) INCIDENTEEL GELUID tijdstip richtwaarde dag 60 db(a) avond 50 db(a) nacht 45 db(a) bron vermogen laden dieren 115 db(a) M11TOLP1_niet-technische samenvatting MER 16

17 laadklep vullen voedersilo 115 db(a) 111 db(a) Een toetsing van de continue bronnen, zijnde de ventilatoren, wordt gegeven in tabel 4 (huidige situatie) en in tabel 5 (gewenste situatie). Uit deze tabellen blijkt dat de score in de huidige situatie op 200 m van de bedrijfscontouren en ter hoogte van de niet bedrijfsgerelateerde woning 1 of -2 is, wat betekent dat er een matig negatief effect (-1) of significant negatief effect (-2) heerst. De uitbreiding met vijf ventilatoren zal een verwaarloosbaar effect creëren (score 0 uit tabel 5). Tabel 4 Toetsing continue bronnen voor de huidige situatie richtwaarde (RW) referentiewaarde oorspronkelijk omgevingsgeluid geluidsvermogen continue bronnen (L sp) L sp t.o.v. RW geluidsvermogen continue bronnen + referentiewaarde L na-l voor op 200 m van bedrijfscontour dag 45 db(a) 35 db(a) 34,8 db(a) < RW 37,9 db(a) + 2,9 db(a) - 1 avond 40 db(a) 30 db(a) 34,8 db(a) < RW 36,0 db(a) + 6,0 db(a) - 1 nacht 35 db(a) 25 db(a) 32,5 db(a) < RW 33,2 db(a) + 8,2 db(a) - 2 bij dichtstbijzijnde woning dag 45 db(a) 35 db(a) 40,7 db(a) < RW 41,7 db(a) + 6,7dB(A) - 1 avond 40 db(a) 30 db(a) 40,7 db(a) < RW 31,0 db(a) + 11,0 db(a) - 2 nacht 35 db(a) 25 db(a) 38,5 db(a) > RW 38,7 db(a) + 13,7 db(a) - 2 score Tabel 5 Toetsing continue bronnen voor de gewenste situatie grenswaarde (GW) referentiewaarde oorspronkelijk omgevingsgeluid geluidsvermogen continue bronnen (L sp) L sp t.o.v. GW geluidsvermogen continue bronnen + referentiewaarde L na-l voor op 200 m van bedrijfscontour dag 40 db(a) 35 db(a) 24,8 db(a) < GW 38,1 db(a) + 0,2 db(a) 0 avond 35 db(a) 30 db(a) 24,8 db(a) < GW 36,3 db(a) + 0,3 db(a) 0 nacht 30 db(a) 25 db(a) 22,6 db(a) < GW 33,6 db(a) + 0,4 db(a) 0 bij dichtstbijzijnde woning dag 40 db(a) 35 db(a) 29,2 db(a) < GW 40,8 db(a) + 0,3 db(a) 0 avond 35 db(a) 30 db(a) 29,2 db(a) < GW 40,0 db(a) + 0,4 db(a) 0 nacht 30 db(a) 25 db(a) 27,0 db(a) < GW 37,6 db(a) + 0,4 db(a) 0 score Een toetsing van de incidentele bronnen wordt gegeven in onderstaande tabel. Hieruit blijkt dat de richtwaarde voor incidentele bronnen overschreden wordt gedurende de avond- (dieren en laadklep) en nachtperiode (voedersilo, dieren en laadklep). Hier dient er dan ook rekening mee gehouden te worden dat het laden van dieren en het leveren van voeder overdag moet gebeuren. Er kan evenwel ook een kanttekening gemaakt worden, en dat is dat het hier een berekende situatie is, en dit voor de meest ongunstige situatie. Tabel 6 Toetsing incidentele bronnen (vet = overschrijding norm) richtwaarde (RW) geluidsvermogen incidentele bron - voedersilo geluidsvermogen incidentele bron - dieren geluidsvermogen incidentele bron - laadklep op 200 m van bedrijfscontour dag 60 db(a) 48,6 db(a) 52,6 db(a) 52,6 db(a) avond 50 db(a) 48,6 db(a) 52,6 db(a) 52,6 db(a) nacht 45 db(a) 48,6 db(a) 52,6 db(a) 52,6 db(a) bij dichtstbijzijnde woning dag 60 db(a) 54,5 db(a) 58,5 db(a) 58,5 db(a) M11TOLP1_niet-technische samenvatting MER 17

18 richtwaarde (RW) geluidsvermogen incidentele bron - voedersilo geluidsvermogen incidentele bron - dieren geluidsvermogen incidentele bron - laadklep avond 50 db(a) 54,5 db(a) 58,5 db(a) 58,5 db(a) nacht 45 db(a) 54,5 db(a) 58,5 db(a) 58,5 db(a) Inzake geluidshinder zullen de incidentele bronnen zorgen voor een overschrijding van de norm s avonds voor de dieren en de laadklep en s nachts voor de dieren, laadklep en voedersilo. In de gewenste situatie zorgen de continue bronnen voor een verwaarloosbaar effect, zowel overdag, s avonds en s nachts. In de huidige situatie is er een significant negatief effect s nachts en een matig negatief effect overdag en s avonds. Op het bedrijf werden indicatieve metingen uitgevoerd. Rond de mestverwerking bedroeg het geluidsniveau db(a), tussen de loods en varkensstallen bij Tolpe Chris was dat db(a). Bij De Hoge Roker bvba varieerde het geluidsniveau van 54 tot 72 db(a). Bij 72 db(a) passeerde een tractor op het bedrijf. Aan de straatzijde, tussen de 2 bedrijven bedroeg het geluidsniveau db(a). De theoretische geluidsberekening zal evenwel een serieuze overschatting van de werkelijkheid zijn. Er wordt geen rekening gehouden met een zeker dempend effect door de stallen. Zelfs op basis van deze overschattingen blijkt dat er weinig tot geen bijkomende problemen met betrekking tot geluidshinder zullen optreden. Bovendien zijn er nog geen geluidsklachten gekend. Daarom worden geen bijkomende maatregelen voorgesteld. Tijdens de bouwwerkzaamheden zelf kan enige geluidshinder, die inherent is aan bouwwerkzaamheden, waarneembaar zijn in de directe bedrijfsomgeving. Tijdelijke geluidshinder kan dus verwacht worden. Deze hinder valt evenwel niet te kwantificeren. 3.7 Discipline mens Onder de discipline mens kan zowel geurhinder, stofhinder, geluidshinder en verkeershinder geklasseerd worden. De meeste effecten worden evenwel in andere disciplines besproken, zodat onder de discipline mens enkel nog de klachtenregistratie en het transport besproken worden. Navraag bij de gemeentelijke milieudienst en de milieu-inspectie van West-Vlaanderen leert ons dat er in het verleden geen klachten opgetekend zijn met betrekking tot de bedrijfsuitbating. De voornaamste route voor voeder en varkens verloopt zuidwaarts via de Aartrijkestraat naar de R34 en de E403. Hierbij is het onvermijdelijk dat een deel doorheen woongebied met landelijk karakter passeert. De aan- en afvoer van mest bereikt het bedrijf langs beide kanten van de Hoge Rokerstraat, afhankelijk van de afkomst of de bestemming. De meest geschikte transportweg is zuidwaarts naar de Aartrijkestraat. Woongebied met landelijk karakter zal onvermijdelijk doorkruist worden. Het verkeer maakt echter gebruik van de meest gepaste toegangsroute. Dit wordt aanzien als gering negatief effect. Recranten, fietsers en schoolgaande jeugd maken gebruik van de weg die tussen de Hoge Roker en Tolpe Chris ligt. Bij voornamelijk de mesttransporten moet hiermee rekening gehouden worden. M11TOLP1_niet-technische samenvatting MER 18

19 Vermits er een mestverwerking op het bedrijf aanwezig is, die het hele jaar door draait, zal het aantal verkeersbewegingen niet opgesplitst worden per maand. Op het bedrijf is er een continue aan- en afvoer gedurende het volledige jaar. Het aantal transporten zal gemiddeld 35 per week zijn en naar de toekomst toenemen tot 41 transporten per week. 3.8 Samenvatting van de effecten In onderstaande tabel wordt een samenvatting gegeven van alle effecten per discipline. Tabel 7 Samenvatting effecten LUCHT deelaspect onderdeel effectbeoordeling geur afstandsregels geen of verwaarloosbaar effect bronnencluster WOONGEBIED negatief effect voor 933 woningen (33 woningen minder dan in de huidige situatie) WOONGEBIED MET LANDELIJK KARAKTER negatief effect voor 596 woningen (2 woningen minder dan de huidige situatie) matig negatief effect voor 292 woningen (6 woningen minder dan de huidige situatie) stof PM10 (jaargemiddeld) OVERIG negatief effect voor 370 woningen (8 woningen minder dan in de huidige situatie) matig negatief effect voor 237 woningen (1 woning meer dan de huidige situatie) gering negatief effect voor 122 woningen (7 woningen minder dan de huidige situatie) PM10 (daggemiddeld) PM2,5 negatief effect voor 1 woning (beide situaties) matig negatief effect voor 1 woning (beide situaties) gering negatief effect voor 3 woningen (beide situaties) geen effect verzuring/vermesting broeikasgas gering negatief effect voor 1 woning (beide situaties) zie discipline fauna en flora BODEM geen effectbeoordeling M11TOLP1_niet-technische samenvatting MER 19

20 deelaspect onderdeel effectbeoordeling bodemverontreiniging door opslag risicostoffen opslag bodemonderzoek geen of verwaarloosbaar effect geen uitspraak mogelijk effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting bodemverstoring door aanleg verhardingen, graafwerkzaamheden WATER bronbemaling daling grondwatertafel door grondwaterwinning overmatig waterverbruik beperking infiltratiecapaciteit vermestende invloed lozing afvalwater FAUNA EN FLORA direct ecotoopverlies verzurende depositie vermestende depositie verdroging mestafzet mestopslag verzurende en vermestende depositie bodemverlies verstoring omliggende grondwaterwinningen verstoring omliggende grondwaterwinningen overmatig waterverbruik soort water peilputten bedrijfsafvalwater huishoudelijk afvalwater permanent of tijdelijk algemeen habitatrichtlijngebied algemeen habitatrichtlijngebied door bemaling en/of grondwaterwinning geen beoordeling geen of verwaarloosbaar effect zie discipline fauna en flora geen of verwaarloosbaar effect zie discipline fauna en flora geen of verwaarloosbaar effect gering negatief effect geen of verwaarloosbaar effect geen effect negatief effect geen uitspraak mogelijk gering negatief effect geen effect significant negatief effect geen of verwaarloosbaar effect significant negatief effect geen of verwaarloosbaar effect geen effect rustverstoring LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE het landschap als relatiesysteem inschatting van effecten veroorzaakt door aanwezigheid stallen (bedrijf) verwaarloosbaar effect, tijdelijk negatief effect geen effect erfgoedaspecten perceptieve aspecten GELUID EN TRILLINGEN bouwkundig erfgoed archeologie inschatting effect groenscherm geen effect geen effect geen effect geluidshinder continue bronnen incidentele bronnen verwaarloosbaar effect overschrijding norm s avonds en s nachts M11TOLP1_niet-technische samenvatting MER 20

21 MENS klachten deelaspect onderdeel effectbeoordeling voor laadklep, dieren en voedersilo s geen effect transport verkeerssituatie tot eerste grote weg (autostrade, gewestweg,...) gering negatief effect Uit de resultaten blijkt dat de aangevraagde uitbreiding niet zal leiden tot bijkomende effecten van de continue bronnen. De incidentele bronnen zullen s avonds en s nachts voor overschrijding van de norm zorgen. Op 200 m van de bedrijfscontour was er in de huidige situatie nog geen overschrijding voor de laadklep s avonds, terwijl er in de gewenste situatie wel een overschrijding is. M11TOLP1_niet-technische samenvatting MER 21

22 4 Milderende maatregelen 4.1 Discipline lucht Op de MTE is geen gekoelde kadaveropslag aanwezig. De exploitant acht een gekoelde kadaveropslag niet nodig, omdat de kadavers elke maandag, woensdag en vrijdag worden opgehaald. Door de frequente ophaling is een gekoelde kadaverkoeling niet essentieel. Op het bedrijf wordt reeds gebruik gemaakt van meerfasig laag eiwit en laag fosfor voeder. Door het voeder zoveel mogelijk te gaan aanpassen aan de voedingsbehoefte van de dieren, zal ook de voederconversie optimaal gaan gebeuren, waardoor er een efficiënter N-gebruik zal zijn en er een reductie in de uitscheiding van stikstof- en geurcomponenten zal optreden. Deze voeders zijn beter afgestemd op de specifieke behoefte van het dier in die bepaalde periode. Het toepassen van precisievoeding wordt ook als Best Beschikbare Techniek beschouwd. Hier kunnen dan ook geen bijkomende maatregelen voorgesteld worden, want het bedrijf maakt hiervan reeds gebruik. Een ander aandachtspunt is dat er wordt gerekend met een maximale vergunde bezettingsgraad. In werkelijkheid zullen steeds minder dieren (zowat 90 %) aanwezig zijn. Het aantal gehinderden m.b.t. geuremissie neemt af. Het aantal gehinderden m.b.t. stofemissie blijft gelijk. Ook werden er in het verleden geen klachten opgetekend bij de gemeente inzake geur- en stofhinder. Uit de modelleringen van de stof- en geuremissie blijkt dat er geen bijkomende problemen zullen optreden naar de toekomst toe. Daarom is het niet noodzakelijk om bijkomende milderende maatregelen te voorzien. 4.2 Discipline bodem De opslagtanks van fossiele brandstoffen voldoen aan de nodige veiligheidsvoorschriften. De nieuwe vleesvarkensstal, het nieuwe zeugengedeelte en hun mestkelders dienen zodanig geconstrueerd te zijn dat er geen inspoeling naar het grondwater of afspoeling van mestdeeltjes naar het oppervlaktewater of de openbare riolering mogelijk is. Door het rein houden van de verharde oppervlakken op de inrichting wordt voorkomen dat het afspoelingswater (na regenval) bevuild wordt met mestresten. De mest wordt vanuit de mestkelders rechtstreeks opgepompt. Hierbij wordt het morsen van mest zoveel mogelijk vermeden doordat er een directe aansluiting op het voertuig gebruikt wordt. Eventuele mestresten dienen na het transport opgeschept te worden en opnieuw in de mestkelder gedeponeerd te worden. Er moet ten allen tijde vermeden worden dat de mestresten ten gevolge van ontwatering van het bedrijfsterrein de bodem/grondwater en het oppervlaktewater verontreinigen. Dit slaat eigenlijk op zowel de discipline Bodem als de discipline Water. Er zijn een aantal maatregelen die reeds getroffen M11TOLP1_niet-technische samenvatting MER 22

23 worden of die naar de toekomst toe getroffen kunnen worden om deze verontreiniging te voorkomen (Broos Water B.V., 2007): het bedrijfsterrein opdelen in een schoon en vuil deel: bepaalde delen van het terrein worden bijna dagelijks gebruikt voor o.a. voedertransport en mestafvoer. Op dit deel van het erf is de kans op vervuiling vrij groot. De voorkeur geniet om dit vuile deel zo klein mogelijk te houden en goed te verharden. Dit vereenvoudigt het reinigen van dit deel; alle stallen uitrusten met dakgoten: regenwater, afkomstig van de daken, is relatief schoon en mag direct in het oppervlaktewater geloosd worden. Door dakgoten te plaatsen en deze rechtstreeks af te koppelen naar het oppervlaktewater (voor zover dit niet herbruikt wordt), wordt voorkomen dat dit hemelwater in contact komt met de potentieel vervuilde gedeelten van het bedrijfsterrein; na de ophaling van mest, de mestresten direct opruimen; groenstrook rond het erf: het afspoelen van (vervuild) regenwater van de bedrijfsterreinen kan daar in de bodem infiltreren. De groenstrook zelf fungeert als een infiltratievoorziening die samen met de vegetatie zorgt voor het zuiverende vermogen. Door uitspoeling kan de aanwezige vervuiling in dit water echter alsnog in het oppervlakte- en grondwater terechtkomen. In die zin dient goede bedrijfsvoering erop gericht te zijn om zoveel mogelijk vervuiling van de bedrijfsterreinen te voorkomen, en indien desgevallend toch vervuiling optreedt deze zo snel mogelijk te verwijderen. Rond het bedrijf bevindt zich een volledig groenscherm. Een deel van het groenscherm moet verwijderd worden voor de bouw van de nieuwe stallen, maar na de bouw wordt daar een nieuw groenscherm geplaatst; gecentraliseerde afvoer: via een systeem van gootjes kan al het regenwater dat op de bedrijfsterreinen valt, afgeleid worden naar een zogenaamde bezinksloot, waarvan de overloop in contact staat met het oppervlaktewater. Hierbij zal eerst een bezinking van eventuele mestdeeltjes gebeuren, waarna deze verwijderd kunnen worden. Deze maatregel vereist evenwel een aanpassing van de bedrijfsterreinen en een goede dimensionering van de bezinksloot. Momenteel beschikt het bedrijf niet over een bezinksloot, en omdat er geen problemen te verwachten zijn, wordt ook geen dergelijke sloot voorzien; peilbuismetingen om een vermestende invloed op het grondwater te kunnen bepalen: op het bedrijf is nog geen peilbuismeting uitgevoerd, alhoewel dit strikt genomen verplicht is vanaf varkens. Er kan nog geen uitspraak gedaan worden over het effluent, omdat het rietveld nog niet gebouwd is. Indien calamiteiten optreden die een impact kunnen hebben op de bodem, dienen zo snel mogelijk de nodige acties ondernomen te worden om de verontreiniging weg te nemen. Omdat er weinig tot geen problemen te verwachten zijn voor de discipline bodem, worden naar de toekomst toe geen bijkomende milderende maatregelen voorgesteld. Wel moet bijgehouden worden dat een oriënterend bodemonderzoek moet uitgevoerd worden voor 31 december 2015 en daarna om de 10 jaar. Verder is een regelmatige controle van de opslagtanks noodzakelijk en moeten de tanks op de wettelijke manier verwijderd worden. 4.3 Discipline water Op de MTE zijn er een aantal maatregelen genomen of zullen er een aantal maatregelen getroffen worden om de verstoring van de waterhuishouding tot een minimum te beperken: het hemelwater kan vrij infiltreren op de onverharde stukken van het bedrijfsterrein; M11TOLP1_niet-technische samenvatting MER 23

24 de MTE tracht het drinkwaterverbruik van de dieren te rationaliseren door het gebruik van drinknippels, anti-morscups en beperkte watertoevoer. de stallen worden, indien nat gereinigd, gereinigd met een hogedrukreiniger. Volgende tips kunnen ook belangrijk zijn voor een duurzaam watergebruik op bedrijfsniveau: herstel lekken zo snel mogelijk en laat het water niet onnodig lopen; gebruik goede drinkbakken, -nippels en dergelijke. Vermijd mors- en lekverliezen,... Deze maatregelen van goede praktijk worden ook op de inrichting zo veel mogelijk toegepast. Het gebruik van grondwater dient beperkt te blijven en het gebruik van grondwater zou enkel toegelaten mogen worden voor drinkwater- en voedselvoorziening en andere doeleinden waarvoor grondwater met een betrouwbare kwaliteit nodig is uit het oogpunt van volks- en dierengezondheid. Er dient op gewezen te worden dat het kwaliteitsvolle grondwater zo min mogelijk gebruikt mag worden voor andere toepassingen waar geen kwaliteitsvol water noodzakelijk is (vb. reinigingswater,...). Zo is het beter om hemelwater te gebruiken voor de sanitaire voorzieningen van de werknemers i.p.v. grondwater. Om te reinigen en als waswater voor de luchtwassers wordt hemelwater gebruikt. De totale grondwatervergunningen en de uitbreidingen ervan zijn niet te ruim berekend. De peilbuizen dienen op regelmatige basis geanalyseerd te worden, indien bepaalde normen overschreden, dienen de nodige maatregelen getroffen te worden. 4.4 Discipline fauna en flora Hierbij moet voornamelijk gedacht worden aan maatregelen die verhinderen dat ammoniak uit de stallen in de omgevingslucht vrijgesteld wordt. Dit kan op een aantal manieren bewerkstelligd worden: voedingsmaatregelen; aanpassen huisvestingssysteem; toepassing wassers en filters; gebruik van mestadditieven. Op de MTE wordt en zal meerfasig voeder toegediend worden aan de dieren. Er wordt gewerkt met biggenmeel, startersmeel en afmestmeel. Zo wordt het voeder afgestemd op de noden van de dieren, waardoor de voedingsstoffen optimaal opgenomen worden en stikstofexcretie gereduceerd wordt. Het toepassen van precisievoeding wordt ook als Best Beschikbare Techniek beschouwd. Hier kunnen dan ook geen bijkomende maatregelen voorgesteld worden, want de MTE maakt hiervan reeds gebruik. De uitbreiding zorgt in de meerderheid van de bwk-elementen voor een lichte afname en bij de andere gevallen voor een toename van de verzurende en vermestende deposities. Om deze deposities te evalueren, werd de maximale depositie op de diverse BWK-elementen bepaald. De toename van de deposities is verwaarloosbaar. Bij de meeste elementen valt een lichte daling waar te nemen. Hierdoor worden geen extra milderende maatregelen voorzien. Alle nieuwe stallen/staldelen zullen uitgerust zijn met een ammoniakemissiearm stalsysteem en dat zorgt voor een ammoniakreductie van 85 %. Ook het bestaande zeugengedeelte wordt naar de toekomst toe M11TOLP1_niet-technische samenvatting MER 24

25 uitgerust en aangesloten op de combiluchtwasser van het nieuwe gedeelte van de zeugenstal. In plaats van een chemische luchtwasser, zal een combiluchtwasser geplaatst worden. Een aantal compartimenten bij een stal met een biologische wasser (70 % ammoniakreductie) zullen ook worden aangesloten op de wasser. Een bestaande stal wordt verlengd met 96 andere varkens en voorzien van het AEA-systeem V-4.7 met een ammoniakreductie van 70 %. Een belangrijke alternatieve mogelijkheid om de ammoniakemissie te reduceren in voorliggend project en aldus de verzurende en vermestende deposities ter hoogte van kwetsbare BWK-elementen te reduceren, is de aanwezigheid van landschapselementen zoals windsingels. Deze vormen een fysiek obstakel voor de verspreiding van stoffen en deeltjes in de atmosfeer. Het effect wordt voornamelijk bepaald door twee elkaar tegenwerkende processen: verhoogde depositie en snelheidsdemping. Het is nog niet mogelijk om aan te geven hoeveel extra depositie van de emissies uit een stal zal optreden als gevolg van de aanwezigheid van een windsingel. Resultaten laten echter wel zien dat een windsingel op korte afstand van een stal de ongewenste verspreiding van ammoniak maar ook van andere agrarische emissies zoals fijn stof tegengaat en dat bomen in de windsingel een deel van de stikstof opnemen vanuit de lucht. Er kan geconcludeerd worden dat landschapselementen zoals windsingels perspectief bieden voor het terugdringen en vastleggen van agrarische emissies (van Dijk et al., 2005). Rond de MTE is momenteel reeds een groenscherm voorzien. Naar de toekomst toe wordt een deel van het groenscherm verwijdert om de stallen te kunnen plaatsen, maar na de bouw wordt daar een nieuw groenscherm geplaatst. Gezien er een algemene afname is van de bijdrage aan de kritische lasten in vergelijking met de huidige situatie, en er aldus een verbetering zal optreden, worden geen verdere te nemen maatregelen voorgesteld. 4.5 Discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie Na het voltooien van de werken zal de exploitant het groenscherm rond de nieuwe stallen aanplanten. Hierbij zal gebruik gemaakt worden staat van knotwilgen, Sympholicaepos White hedge en een beukenhaag (Fagus Sylvatica). Op grotere afstand van de MTE zijn momenteel ook reeds groenelementen aanwezig. Hierdoor is en zal de MTE zo optimaal mogelijk geïntegreerd zijn in het landschap en dienen er geen verdere maatregelen voorgesteld te worden. 4.6 Discipline geluid en trillingen Er bestaat geen geschreven plan van aanpak om de geluidsemissie van de inrichting tot een minimum te beperken. Om de geluidsoverlast voor omwonenden zoveel mogelijk te vermijden heeft de exploitant momenteel al een aantal maatregelen getroffen: het vullen van de voedersilo s vindt overdag plaats; aan de chauffeurs wordt gevraagd om de motor af te leggen tijdens stilstand; het laden van de dieren gebeurt zo veel mogelijk overdag; de ventilatoren van de nieuw te bouwen stal/staldeel bevinden zich aan de binnenkant van de stal, en zullen gekenmerkt worden door een geluidsarme werking. Hierdoor zal er reeds een geluidsdempend effect optreden. Kwantitatieve gegevens hierover zijn niet beschikbaar. M11TOLP1_niet-technische samenvatting MER 25

26 Vermits in de gewenste situatie geen negatieve effecten gelden voor de continue bronnen, is onderzoek naar milderende maatregelen minder dwingend. Via bovenstaande maatregelen valt de overschrijding van de norm voor voedersilo s en laadklep s avonds en s nachts weg. Er werden geen klachten geuit met betrekking tot geluid. Gezien er geen significant negatieve effecten optreden voor de omliggende woningen, worden verder geen te nemen maatregelen voorgesteld inzake geluidshinder. 4.7 Discipline mens De transportroute voor voeders en varkens doorkruist woongebied met landelijk karakter. Hiervoor geldt een gering negatief effect. Het verkeer maakt echter gebruik van de meest gepaste toegangsroute. Vermits er daarnaast ook geen klachten werden geuit, worden er geen milderende maatregelen voorgesteld. M11TOLP1_niet-technische samenvatting MER 26

27

28

29

30

31

32

33

34

35

36

37