Afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu en Gezondheid

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu en Gezondheid"

Transcriptie

1 M a r k e t A n a l y s i s & S y n t h e s i s B r u s s e l s e s t e e n w e g 4 6 a L e u v e n T e l / F a x / info@masresearch.be Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu en Gezondheid Uitvoeren van een uitgebreide schriftelijke enquête en een beperkte CAWI-enquête ter bepaling van het percentage gehinderden door geur, geluid en licht in Vlaanderen SLO-3. Eindrapport 23 september 2013 M.A.S. Marktstudies op maat

2 Colofon Colofon Opdrachtgever Projectcoördinator Projectuitvoering Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu en Gezondheid Dirk De Martelaere Nele Van Der Donckt Datum September 2013 Status document Eindrapport Stuurgroep Voor LNE, Dienst Hinder en Risicobeheer Voor de Studiedienst van de Vlaamse Regering Voor het MIRA, VMM Voor de Universiteit Gent Voor het studiebureau M.A.S. Gunther Van Broeck Gisela Vindevogel Gilke Pee Rudi Geens Veerle Beyst Myriam Bossuyt Dick Botteldooren Dirk De Martelaere Nele Van Der Donckt M.A.S. Marktstudies op maat 1

3 Inhoudstafel Inhoudstafel 1. Inleiding SCHRIFTELIJK ONDERZOEK Methodologie technische rapportering Voorbereiding van de enquêtering VRAGENLIJST STEEKPROEFBEPALING ONLINE OPTIE VAN DE SCHRIFTELIJKE ENQUÊTE Uitvoering van de enquêtering TELEFONISCHE SCREENING SCHRIFTELIJKE MAILING TELEFONISCHE HERINNERING ALGEMENE RESPONS KWALITEIT VAN DE NETTO-STEEKPROEF SOCIO-DEMOGRAFISCH PROFIEL VAN DE STEEKPROEF T.O.V. DE POPULATIE WEGING VAN DE RESULTATEN NAUWKEURIGHEID VAN DE RESULTATEN Verwerking van de gegevens TABULATIES SPECIFIEKE BRONNEN VAN GELUIDS-, GEUR EN LICHTHINDER Hinder per sub-/hoofdcategorie Hinder van een andere en/of onbekende bron Non-respons analyse SIGNIFICANTIETESTEN Resultaten Leeswijzer Mate van hinder voor personen die niet wilden meewerken aan het onderzoek Bespreking van de resultaten op niveau Vlaanderen WOONOMGEVING GELUIDS-, GEUR- EN LICHTHINDER IN HET ALGEMEEN Mate van hinder Samenhang hinderaspecten Evolutie van hinder in de laatste twee jaar Samenhang tussen mate van hinder en evolutie van hinder Samenhang tussen de mate van geluidshinder en de woonomgeving Ondernomen maatregelen i.v.m. hinder SPECIFIEKE HINDERBRONNEN VAN GELUID, GEUR EN LICHT Mate van hinder afkomstig van verschillende hinderbronnen Vergelijking van hinder afkomstig van verschillende hinderbronnen tussen de verscheidene SLO-edities...78 M.A.S. Marktstudies op maat 2

4 Inhoudstafel SIGNIFICANTE VERSCHILLEN TUSSEN SUBGROEPEN Geluids-, geur- en lichthinder in het algemeen Specifieke hinderbronnen van geluid Specifieke hinderbronnen van geur Specifieke hinderbronnen van licht SPECIFIEKE HINDERBRONNEN: ANALYSE VAN ONDERLIGGENDE DETAILHINDERBRONNEN Ernstige tot extreme hinder Tamelijk, ernstige tot extreme hinder DIVERSE HINDERASPECTEN s Nachts wakker worden door geluid Geluidsgevoeligheid Verlichting s nachts BELEIDSPRIORITEITEN VERBAND TUSSEN SOCIO-DEMOGRAFISCHE KARAKTERISTIEKEN Bespreking van de resultaten op niveau van de provincies WOONOMGEVING GELUIDS-, GEUR- EN LICHTHINDER IN HET ALGEMEEN Mate van hinder Ondernomen maatregelen i.v.m. hinder SPECIFIEKE HINDERBRONNEN VAN GELUID, GEUR EN LICHT SIGNIFICANTE VERSCHILLEN TUSSEN SUBGROEPEN Geluidshinder Geurhinder Lichthinder DIVERSE HINDERASPECTEN s Nachts wakker worden door geluid Geluidsgevoeligheid Verlichting s nachts BELEIDSPRIORITEITEN Uitzetten van de tamelijk, ernstig en extreem gehinderden op kaart WERKWIJZE HINDERKAARTEN Geluid Geur Licht ONLINE ONDERZOEK Methodologie technische rapportering Voorbereiding van de enquêtering VRAGENLIJST PROGRAMMERING STEEKPROEFBEPALING Uitvoering van de enquêtering ONLINE MAILING ALGEMENE RESPONS KWALITEIT VAN DE NETTO-STEEKPROEF SOCIO-DEMOGRAFISCH PROFIEL VAN DE STEEKPROEF T.O.V. DE POPULATIE M.A.S. Marktstudies op maat 3

5 Inhoudstafel WEGING VAN DE RESULTATEN NAUWKEURIGHEID VAN DE RESULTATEN Verwerking van de gegevens TABULATIES SPECIFIEKE BRONNEN VAN GELUIDS-, GEUR EN LICHTHINDER Hinder per sub-/hoofdcategorie Hinder van een andere en/of onbekende bron Non-respons analyse SIGNIFICANTIETESTEN IMPACT METHODIEK Impact methodiek Mate van hinder vergeleken Hinder in het algemeen Hinder van specifieke bronnen Factoren die mate van hinder beïnvloeden Bivariate analyse CORRELATIE-ANALYSE CHI-KWADRAATANALYSE Multivariate analyse GELUIDSHINDER IN HET ALGEMEEN GEURHINDER IN HET ALGEMEEN LICHTHINDER IN HET ALGEMEEN Socio-demografische en omgevingsvariabelen vergeleken Impact methodiek op mate van hinder CONCLUSIES & AANBEVELINGEN BIJLAGEN Uitnodigingsmail online onderzoek Uitnodigingsbrief schriftelijk onderzoek Vragenlijst (lay-out schriftelijk onderzoek) Principale componenten analyse m.b.t. geluidsgevoeligheid (vgl. SLO-metingen) Samenhang tussen hinder en bevolkingsdichtheid Principale componenten analyse m.b.t. geluidsgevoeligheid (vgl. methodieken) Multinomiale logistische regressie: impact methodiek M.A.S. Marktstudies op maat 4

6 Tabellen & Figuren Tabellen Tabel 1: Vooropgestelde quota-verdeling steekproef...19 Tabel 2: Bereidheid om mee te werken aan het onderzoek, naar provincie...25 Tabel 3: Overzicht algemene bruto-respons...26 Tabel 4: Overzicht van de responsgraad van alle SLO-metingen...27 Tabel 5: Kwaliteit van de netto-steekproef m.b.t. invulpercentage van eenvoudige vragen...28 Tabel 6: quota-verdeling van de steekproef, zoals vooropgesteld en gerealiseerd...29 Tabel 7: Vergelijking netto-steekproef met populatie, naar geslacht...29 Tabel 8: Vergelijking netto-steekproef met populatie, naar leeftijdsgroep...30 Tabel 9: Vergelijking netto-steekproef met populatie, naar provincie...30 Tabel 10: Vergelijking netto-steekproef met populatie, naar onderwijsniveau...31 Tabel 11. Foutenmarge bij een betrouwbaarheidsniveau van 95%, naar steekproefgrootte...33 Tabel 12: Non-respons bronnen van geluidshinder, hoofdcategorieën (N=5.428)...38 Tabel 13: Non-respons bronnen van geluidshinder, specifieke subcategorieën (N=5.428)...39 Tabel 14: Non-respons bronnen van geurhinder, hoofdcategorieën (N=5.428)...40 Tabel 15: Non-respons bronnen van geurhinder, specifieke subcategorieën (N=5.428)...41 Tabel 16: Non-respons bronnen van lichthinder, specifieke subcategorieën (N=5.428)...42 Tabel 17: Non-respons bronnen van lichthinder, hoofdcategorieën (N=5.428)...43 Tabel 18: Evaluatie leefkwaliteit, vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest...50 Tabel 19: Vrienden en kennissen aanraden om in de buurt te komen wonen, vergelijking SLOmetingen Vlaamse Gewest...52 Tabel 20: Redenen waarom men de buurt zou afraden (685 respondenten met redenen) Vlaamse Gewest...53 Tabel 21: Verkeersdrukte omgeving, vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest...55 Tabel 22: Algemene hinder van geluid, vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest...57 Tabel 23: Algemene hinder van geur, vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest...58 Tabel 24: Algemene hinder van licht, vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest...59 Tabel 25: Correlatieanalyse hinderaspecten Vlaamse Gewest (N=5.428)...60 Tabel 26: Correlatieanalyse tussen mate van hinder en evolutie van hinder, bij respondenten die minstens twee jaar op huidig adres wonen en een evolutie van hinder ervaren Vlaamse Gewest (Geluid N=1.694; Geur N=713; Licht N=246)...65 Tabel 27: Verband tussen geluidshinder en woonomgeving (rijpercentages) Vlaamse Gewest (N=5.428)...67 Tabel 28: Geluidshinder (ernstig tot extreem / tamelijk tot extreem) van specifieke hinderbronnen (hoofdcategorieën), vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest...79 Tabel 29: Geurhinder (ernstig tot extreem / tamelijk tot extreem) van specifieke hinderbronnen (hoofdcategorieën), vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest...81 Tabel 30: Lichthinder (ernstig tot extreem / tamelijk tot extreem) van specifieke hinderbronnen (hoofdcategorieën), vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest...82 Tabel 31: Significante verschillen tussen subgroepen m.b.t. algemene hinder van geluid, geur en licht (ernstige en extreme hinder) Vlaamse Gewest (N=5.428)...85 Tabel 32: Significante verschillen tussen subgroepen m.b.t. algemene hinder van geluid, geur en licht (tamelijke, ernstige en extreme hinder) Vlaamse Gewest (N=5.428)...88 Tabel 33: Significante verschillen tussen subgroepen m.b.t. specifieke hinderbronnen van geluid (ernstige en extreme hinder) Vlaamse Gewest (N=5.428)...90 M.A.S. Marktstudies op maat 5

7 Tabellen & Figuren Tabel 34: Significante verschillen tussen subgroepen m.b.t. specifieke hinderbronnen van geluid (tamelijke, ernstige en extreme hinder) Vlaamse Gewest (N=5.428)...92 Tabel 35: Significante verschillen tussen subgroepen m.b.t. specifieke hinderbronnen van geur (ernstige en extreme hinder) Vlaamse Gewest (N=5.428)...94 Tabel 36: Significante verschillen tussen subgroepen m.b.t. specifieke hinderbronnen van geur (tamelijke, ernstige en extreme hinder) Vlaamse Gewest (N=5.428)...95 Tabel 37: Significante verschillen tussen subgroepen m.b.t. specifieke hinderbronnen van licht (ernstige en extreme hinder) Vlaamse Gewest (N=5.428)...97 Tabel 38: Significante verschillen tussen subgroepen m.b.t. specifieke hinderbronnen van licht (tamelijk, ernstige en extreme hinder) Vlaamse Gewest (N=5.428)...98 Tabel 39: Geluidshinder (ernstig tot extreem) van specifieke hinderbronnen (subcategorieën), vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest Tabel 40: Geurhinder (ernstig tot extreem) van specifieke hinderbronnen (subcategorieën), vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest Tabel 41: Lichthinder (ernstig tot extreem) van specifieke hinderbronnen (subcategorieën), vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest Tabel 42: Geluidshinder (tamelijk tot extreem) van specifieke hinderbronnen (subcategorieën), vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest Tabel 43: Geurhinder (tamelijk tot extreem) van specifieke hinderbronnen (subcategorieën), vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest Tabel 44: Lichthinder (tamelijk tot extreem) van specifieke hinderbronnen (subcategorieën), vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest Tabel 45: s Nachts wakker worden door geluid, vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest Tabel 46: Stellingen m.b.t. geluidsgevoeligheid naar mate van gevoeligheid voor geluid Vlaamse Gewest (N=5.428) Tabel 47: Gemiddelde geluidsgevoeligheid (totaal + per stelling), vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest Tabel 48: Verlichting wegen in onmiddellijke omgeving woning, vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest Tabel 49: Belang donkere nachtelijke hemel, vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest Tabel 50: Verdeling belastinggeld ( 100) over verscheidene beleidsmaatregelen Vlaamse Gewest (N=5.428) Tabel 51: Doorgevoerde aanpassingen aan vraag betreffende verdeling 100 euro belastinggeld Vlaamse Gewest (N=5.428) Tabel 52: Significante verschillen tussen subgroepen m.b.t. verdeling 100 belastinggeld Vlaamse Gewest (N=5.428) Tabel 53: Verdeling 100 belastinggeld, vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest Tabel 54: Significante verbanden tussen socio-demografische kenmerken Vlaamse Gewest (N=5.428) Tabel 55: Verkeersdrukte omgeving, vergeleken over SLO-edities Vlaamse provincies Tabel 56: Ernstige tot extreme hinder door geluid, geur en licht, vergelijking SLO-metingen Vlaamse provincies Tabel 57: Significante verschillen tussen de provincies m.b.t. tamelijke, ernstige tot extreme hinder door GELUIDshinderbronnen Vlaamse provincies (N=5.428) Tabel 58: Significante verschillen tussen de provincies m.b.t. tamelijke, ernstige tot extreme hinder door GEURhinderbronnen Vlaamse provincies (N=5.428) Tabel 59: Significante verschillen tussen de provincies m.b.t. tamelijke, ernstige tot extreme hinder door LICHThinderbronnen Vlaamse provincies (N=5.428) M.A.S. Marktstudies op maat 6

8 Tabellen & Figuren Tabel 60: Significante verschillen tussen subgroepen binnen elke provincie m.b.t. algemene hinder van GELUID (ernstige en extreme hinder) Vlaamse provincies (N=5.428) Tabel 61: Significante verschillen tussen subgroepen binnen elke provincie m.b.t. algemene hinder van GEUR (ernstige en extreme hinder) Vlaamse provincies (N=5.428) Tabel 62: Significante verschillen tussen subgroepen binnen elke provincie m.b.t. algemene hinder van LICHT (ernstige en extreme hinder) Vlaamse provincies (N=5.428) Tabel 63: Significante verschillen tussen de provincies m.b.t. stellingen betreffende geluidsgevoeligheid Vlaamse provincies (N=5.428) Tabel 64: Significante verschillen tussen de provincies m.b.t. geluidsgevoeligheid Vlaamse provincies (N=5.428) Tabel 65: Significante verschillen tussen de provincies m.b.t. verdeling 100 euro belastinggeld over verscheidene beleidsmaatregelen Vlaamse provincies (N=5.428) Tabel 66: Aantal tamelijk tot extreem gehinderden per provincie over alle SLO-metingen heen Tabel 67: Invloed steekproefgrootte op vaststellen van statistisch significante verschillen tussen 2 steekproeven Tabel 68: Vooropgestelde quota-verdeling (N) steekproef Tabel 69: Al dan niet meedelen van adresgegevens Tabel 70: quota-verdeling (N) van de steekproef, zoals vooropgesteld en gerealiseerd Tabel 71: Vergelijking netto-steekproef met populatie, naar geslacht Tabel 72: Vergelijking netto-steekproef met populatie, naar leeftijdsgroep Tabel 73: Vergelijking netto-steekproef met populatie, naar provincie Tabel 74: Vergelijking netto-steekproef met populatie, naar onderwijsniveau Tabel 75. Foutenmarge bij een betrouwbaarheidsniveau van 95%, naar steekproefgrootte Tabel 76: Mate van geluids-, geur- en lichthinder in het algemeen, volgens methodiek Vlaamse Gewest Tabel 77: Mate van geluids-, geur- en lichthinder (ernstig/extreem) in het algemeen, volgens methodiek Vlaamse Gewest Tabel 78: Mate van geluids, geur- en lichthinder (gemiddeld) in het algemeen, volgens methodiek Vlaamse Gewest Tabel 79: Mate van GELUIDshinder (ernstig/extreem) door specifieke bron, volgens methodiek Vlaamse Gewest Tabel 80: Mate van GELUIDshinder (gemiddeld) door specifieke bron, volgens methodiek Vlaamse Gewest Tabel 81: Mate van GEURhinder (ernstig/extreem) door specifieke bron, volgens methodiek Vlaamse Gewest Tabel 82: Mate van GEURhinder (gemiddeld) door specifieke bron, volgens methodiek Vlaamse Gewest Tabel 83: Mate van LICHThinder (ernstig/extreem) door specifieke bron, volgens methodiek Vlaamse Gewest Tabel 84: Mate van LICHThinder (gemiddeld) door specifieke bron, volgens methodiek Vlaamse Gewest Tabel 85: Correlatie tussen zowel afhankelijke als onafhankelijke variabelen Vlaamse Gewest (N=5.428) Tabel 86: Bivariate analyse (chi-kwadraattest) voor geluidshinder in het algemeen (rij%) Vlaamse Gewest Tabel 87: Bivariate analyse (chi-kwadraattest) voor geurhinder in het algemeen (%) Vlaamse Gewest Tabel 88: Bivariate analyse (chi-kwadraattest) voor lichthinder in het algemeen (%) Vlaamse Gewest M.A.S. Marktstudies op maat 7

9 Tabellen & Figuren Tabel 89: Multivariate analyse (multinomiale logistische regressie) voor geluidshinder in het algemeen (ernstig tot extreem gehinderd versus niet gehinderd) Vlaamse Gewest Tabel 90: Multivariate analyse (multinomiale logistische regressie) voor geluidshinder in het algemeen (tamelijk tot extreem gehinderd versus niet gehinderd) Vlaamse Gewest Tabel 91: Multivariate analyse (multinomiale logistische regressie) voor geurhinder in het algemeen (ernstig tot extreem gehinderd versus niet gehinderd) Vlaamse Gewest Tabel 92: Multivariate analyse (multinomiale logistische regressie) voor geurhinder in het algemeen (tamelijk tot extreem gehinderd versus niet gehinderd) Vlaamse Gewest Tabel 93: Multivariate analyse (multinomiale logistische regressie) voor lichthinder in het algemeen (ernstig tot extreem gehinderd versus niet gehinderd) Vlaamse Gewest Tabel 94: Multivariate analyse (multinomiale logistische regressie) voor lichthinder in het algemeen (tamelijk tot extreem gehinderd versus niet gehinderd) Vlaamse Gewest Tabel 95: Verdeling naar geslacht, volgens methodiek Vlaamse Gewest Tabel 96: Verdeling naar leeftijd, volgens methodiek Vlaamse Gewest Tabel 97: Verdeling naar onderwijsniveau, volgens methodiek Vlaamse Gewest Tabel 98: Verdeling naar gezinsgrootte, volgens methodiek Vlaamse Gewest Tabel 99: Verdeling naar al dan niet beroepsactief, volgens methodiek Vlaamse Gewest Tabel 100: Verdeling naar type woning, volgens methodiek Vlaamse Gewest Tabel 101: Verdeling naar aantal jaar woonachtig op huidig adres, volgens methodiek Vlaamse Gewest Tabel 102: Verdeling naar hoeveelheid verkeer in omgeving woonst, volgens methodiek Vlaamse Gewest Tabel 103: Verdeling naar urbanisatiegraad, volgens methodiek Vlaamse Gewest Tabel 104: Geluidsgevoeligheid, volgens methodiek Vlaamse Gewest Tabel 105: Multivariate analyse (multinomiale logistische regressie) voor geluids, geur- en lichthinder in het algemeen Effect van methodiek Tabel 106: Principale componenten analyse op stellingen m.b.t. geluidsgevoeligheid, vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest Tabel 107: Hinder (ernstig tot extreem) naar bevolkingsdichtheid Vlaamse Gewest (N=5.428) Tabel 108: Principale componenten analyse op stellingen m.b.t. geluidsgevoeligheid, vergelijking methodieken Vlaamse Gewest Tabel 109: Multivariate analyse (multinomiale logistische regressie) voor geluidshinder in het algemeen, inclusief methodiek Vlaamse Gewest M.A.S. Marktstudies op maat 8

10 Tabellen & Figuren Figuren Figuur 1: Vraag 1.5 in de SLO 2 -enquête...17 Figuur 2: Vraag 1.5 opgedeeld in twee deelvragen in de SLO 3 -enquête...17 Figuur 3: Eerste pagina van respectievelijk het schriftelijk enquêteboekje (links) en de onlineinvulmogelijkheid van de schriftelijke enquête (rechts)...21 Figuur 4: Wijze van aggregatie van mate van hinder op subcategorieën naar hoofdcategorie...35 Figuur 5: Hinder van geluid, geur en licht bij personen die niet wilden deelnemen aan het onderzoek...46 Figuur 6: Evaluatie leefkwaliteit Vlaamse Gewest (N = 5.428)...48 Figuur 7: Evaluatie leefkwaliteit, vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest...50 Figuur 8: Vrienden en kennissen aanraden om in de buurt te komen wonen Vlaamse Gewest (N=5.428)...51 Figuur 9: Verkeersdrukte omgeving Vlaamse Gewest (N=5.428)...54 Figuur 10: Algemene hinder van geluid, geur en licht Vlaamse Gewest (N=5.428)...56 Figuur 11: Algemene hinder van geluid, vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest...57 Figuur 12: Algemene hinder van geur, vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest...58 Figuur 13: Algemene hinder van licht, vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest...59 Figuur 14: Evolutie geluidshinder Vlaamse Gewest (N=5.428)...61 Figuur 15: Evolutie geurhinder Vlaamse Gewest (N=5.428)...63 Figuur 16: Evolutie lichthinder Vlaamse Gewest (N=5.428)...64 Figuur 17: Actie ondernomen i.v.m. geluids-, geur- of lichthinder Vlaamse Gewest (N=5.428)...68 Figuur 18: Ondernomen acties i.v.m. geluidshinder, bij respondenten die minstens een actie ondernomen hebben i.v.m. geluidshinder Vlaamse Gewest (N=1.834)...70 Figuur 19: Ondernomen acties i.v.m. geurhinder, bij respondenten die minstens een actie ondernomen hebben i.v.m. geurhinder Vlaamse Gewest (N=861)...71 Figuur 20: Ondernomen acties i.v.m. lichthinder, bij respondenten die minstens een actie ondernomen hebben i.v.m. lichthinder Vlaamse Gewest (N=376)...72 Figuur 21: Mate van hinder afkomstig van verschillende hinderbronnen m.b.t. geluid Vlaamse Gewest (N=5.428)...74 Figuur 22: Percentage tamelijk, ernstig en extreem gehinderd door verschillende hinderbronnen m.b.t. geluid Vlaamse Gewest (N=5.428)...74 Figuur 23: Mate van hinder afkomstig van verschillende hinderbronnen m.b.t. geur Vlaamse Gewest (N=5.428)...75 Figuur 24: Percentage tamelijk, ernstig en extreem gehinderd door verschillende hinderbronnen m.b.t. geur Vlaamse Gewest (N=5.428)...76 Figuur 25: Mate van hinder afkomstig van verschillende hinderbronnen m.b.t. licht Vlaamse Gewest (N=5.428)...77 Figuur 26: Percentage tamelijk, ernstig en extreem gehinderd door verschillende hinderbronnen m.b.t. licht Vlaamse Gewest (N=5.428)...77 Figuur 27: Algemene hinder van geluid (ernstig tot extreem / tamelijk tot extreem), vergelijking SLOmetingen Vlaamse Gewest...78 Figuur 28: Algemene hinder van geur (ernstig tot extreem / tamelijk tot extreem), vergelijking SLOmetingen Vlaamse Gewest...80 Figuur 29: Algemene hinder van licht (ernstig tot extreem / tamelijk tot extreem), vergelijking SLOmetingen Vlaamse Gewest...82 Figuur 30: s Nachts wakker worden door geluid Vlaamse Gewest (N=5.428) M.A.S. Marktstudies op maat 9

11 Tabellen & Figuren Figuur 31: Stellingen rond geluidsgevoeligheid Vlaamse Gewest (N=5.428) Figuur 32: Gevoeligheid voor geluid Vlaamse Gewest (N=5.428) Figuur 33: Verlichting wegen in onmiddellijke omgeving van woning Vlaamse Gewest (N=5.428).122 Figuur 34: Belang donkere nachtelijke hemel Vlaamse Gewest (N=5.428) Figuur 35: Evaluatie leefkwaliteit van de buurt Vlaamse provincies (N=5.428) Figuur 36: Vrienden en kennissen aanraden om in de buurt te komen wonen Vlaamse provincies (N=5.428) Figuur 37: Verkeersdrukte omgeving Vlaamse provincies (N=5.428) Figuur 38: Ernstige tot extreme hinder door geluid, geur en licht Vlaamse provincies (N=5.428) Figuur 39: Maatregel(s) genomen i.v.m. hinder door geluid, geur en licht Vlaamse provincies (N=5.428) Figuur 40: s Nachts wakker worden (soms tot elke nacht) door geluid Vlaamse provincies (N=5.428) Figuur 41: Verlichting wegen in onmiddellijke omgeving woning Vlaamse provincies (N=5.428) Figuur 42: Belang van donkere nachtelijke hemel Vlaamse provincies (N=5.428) Figuur 43: Uitzetting op kaart van tamelijk, ernstig en extreem gehinderden door geluid in het algemeen Figuur 44: Uitzetting op kaart van tamelijk, ernstig en extreem gehinderden door geluid van verkeer en vervoer Figuur 45: Uitzetting op kaart van tamelijk, ernstig en extreem gehinderden door geluid van bedrijven en industrie Figuur 46: Uitzetting op kaart van tamelijk, ernstig en extreem gehinderden door geur in het algemeen Figuur 47: Uitzetting op kaart van tamelijk, ernstig en extreem gehinderden door geur van bedrijven en industrie Figuur 48: Uitzetting op kaart van tamelijk, ernstig en extreem gehinderden door geur van land- en tuinbouw Figuur 49: Uitzetting op kaart van tamelijk, ernstig en extreem gehinderden door licht in het algemeen Figuur 50: Voorbeeld programmatie online enquête, vraag Figuur 51: Wijze van aggregatie van mate van hinder op subcategorieën naar hoofdcategorie M.A.S. Marktstudies op maat 10

12 Inleiding 1. INLEIDING M.A.S. Marktstudies op maat 11

13 Inleiding Het departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid voert een actief milieubeleid, waarbij het verbeteren van de kwaliteit van het leefmilieu in Vlaanderen een van de belangrijkste doelstellingen is. Ter ondersteuning van dit beleid zette het departement in 2001 een grootschalig onderzoek op met betrekking tot de hinderbeleving in Vlaanderen. Het betrof een eerste referentie-enquête, genaamd SLO 0 1, waarbij ruim inwoners van Vlaanderen schriftelijk bevraagd werden over de mate van hinder die ze ondervinden van geluid, geur en licht. De resultaten van deze nulmeting werden gebruikt als onderbouwing voor doelstellingen opgenomen binnen de hinderthema s van het Milieubeleidsplan en de opvolger Mina 3+ ( ). Om het beleid te evalueren en nieuwe tendensen op te sporen, wordt het SLO-onderzoek volgens dezelfde methodiek op regelmatige basis herhaald. Een eerste vervolgmeting (SLO 1 ) vond plaats in 2004, een tweede in 2008 (SLO 2 ). Daar waar de nulmeting (SLO 0 ) zich nog hoofdzakelijk toespitste op geurhinder en er m.b.t. geluid en licht enkel primaire gegevens verzameld werden, besteedden de vervolgmetingen evenveel aandacht aan elk van de drie vernoemde hinderbronnen. Bovendien werd de bevraagde populatie uitgebreid tot ruim inwoners van Vlaanderen. De huidige studie betreft de derde vervolgmeting (SLO 3 ) en heeft net zoals de vorige SLOmetingen als doelstelling na te gaan in welke mate de burgers van het Vlaamse Gewest hinder ervaren van geluid, geur en licht. Ook nu zullen de resultaten vergeleken worden met deze van de vorige edities zodanig een eventuele af- of toename van hinder te kunnen vaststellen, alsook een eventuele verschuiving van hinderbronnen. In navolging van voorgaande edities betreft SLO 3 een schriftelijke enquêtering bij burgers van het Vlaamse Gewest. Een dergelijke steekproefgrootte, in combinatie met quota voor provincie, geslacht, leeftijd en onderwijsniveau, laat toe om significante en statistisch betrouwbare resultaten te bekomen, zowel voor de steekproef in zijn geheel, als voor verschillende subpopulaties. De SLO-enquêtes worden tegenwoordig uitgevoerd aan een ritme van een keer per legislatuur. Door SLO 3 uit te voeren in het voorjaar van 2013 kunnen de resultaten meegenomen worden bij de opmaak van het regeerakkoord , in de beleidsverklaring van de minister van Leefmilieu in die legislatuur, en in het milieubeleidsplan Deze timing laat eveneens toe de resultaten mee in overweging te nemen bij de opmaak van het actieprogramma geluid (fase 2). Een nieuw element in huidig SLO 3 -onderzoek betreft een online enquêtering bij inwoners van Vlaanderen. Deze werd parallel uitgevoerd aan de schriftelijke enquêtering en had als enige doelstelling na te gaan of de gehanteerde methodiek schriftelijk versus online een invloed heeft op de mate waarin Vlaamse burgers hinder ervaren van geluid, geur en licht. De uitkomst hiervan zal toelaten de gevolgen na te gaan inzake vergelijkbaarheid van de resultaten tussen de SLO-edities, indien bij een volgende meting zou beslist worden de schriftelijke enquêtering te verlaten ten voordele van een online enquêtering. 1 SLO staat voor Schriftelijk Leefomgevingsonderzoek. M.A.S. Marktstudies op maat 12

14 Inleiding Het eerste hoofdstuk behandelt het schriftelijk SLO 3 -onderzoek. In een eerste luik wordt uitvoerig de gehanteerde methodologie toegelicht. Ook wordt het socio-demografisch profiel van zowel de populatie, als van de personen die bereid waren aan het onderzoek deel te nemen, als van de respondenten die daadwerkelijk een enquête hebben ingevuld, besproken. Voorts wordt ingegaan op de kwaliteit van de geretourneerde enquêtes en de manier waarop de ruwe data verwerkt zijn. Het tweede luik van het schriftelijk onderzoek betreft de bespreking van de onderzoeksresultaten, dit zowel op gewestelijk als op provinciaal niveau. Het tweede hoofdstuk heeft betrekking op het online onderzoek, met een bespreking van hoe dit onderzoek methodologisch werd uitgevoerd. In een derde hoofdstuk wordt nagegaan of de methodiek van bevraging, zijnde schriftelijk versus online, een impact kan hebben op de resultaten van het onderzoek. De resultaten met betrekking tot mate van hinder van beide onderzoeken worden naast elkaar gelegd, waarbij aan de hand van bivariate en multivariate analyses wordt onderzocht wat de invloed is van sociodemografische en omgevingsvariabelen enerzijds en de methode van bevraging anderzijds op de mate van hinder. De conclusies van het onderzoek, alsook de aanbevelingen voor toekomstige SLO-metingen werden opgenomen in het vierde hoofdstuk. Aan het einde van dit rapport kunnen de bijlagen worden teruggevonden. M.A.S. Marktstudies op maat 13

15 2. SCHRIFTELIJK ONDERZOEK M.A.S. Marktstudies op maat 14

16 2.1 Methodologie technische rapportering Het schriftelijk onderzoek werd uitgevoerd in vier fasen, met name: 1. Voorbereiding van de enquêtering; 2. Uitvoering van de enquêtering (gegevensverzameling); 3. Verwerking en analyse van de data; 4. Rapportering van de resultaten. In dit hoofdstuk wordt de gevolgde methodologie voor de eerste drie fasen op transparante wijze uitgelegd met als doel de resultaten van het onderzoek zo correct mogelijk te interpreteren. M.A.S. Marktstudies op maat 15

17 2.1.1 Voorbereiding van de enquêtering Een aantal voorbereidingen gingen aan het eigenlijke veldwerk (i.c. de bevraging van de Vlaamse burgers) vooraf. Vooreerst werd de vragenlijst van het SLO-onderzoek verder geoptimaliseerd. Vervolgens werd de (bruto)steekproef bepaald waaruit respondenten willekeurig (i.c. at random) zouden worden opgebeld. Tot slot werd de schriftelijke vragenlijst geprogrammeerd zodanig respondenten de mogelijkheid hadden om de schriftelijke vragenlijst online in te vullen. In wat volgt, wordt elk van de getroffen voorbereidingen verder toegelicht VRAGENLIJST Een doelstelling van het voorbereidend werk betrof het optimaliseren van het enquêteformulier van de SLO 3 -meting, waarbij steeds de mogelijkheid tot vergelijking met de voorgaande SLOmetingen voor ogen werd gehouden. Door enkele wijzigingen aan te brengen in de lay-out van de enquête werd getracht deze meer overzichtelijk te maken, zodoende het invullen ervan te vergemakkelijken en de non-respons te verminderen. Om diezelfde reden werden ook de instructies bij verscheidene vraagstellingen danig ingekort of verwijderd waar opportuun, alsook het gebruik van afkortingen (bijv. i.v.m. ) vermeden. Een meer ingrijpender aanpassing betrof het opsplitsen van vraag 1.5 (zie figuur 1) in twee deelvragen omwille van een hoge non-respons op deze vraag in vorige SLO-onderzoeken 2. 2 In de vorige SLO-onderzoeken bedroeg de non-respons op vraag 1.5: 7,8% (hinderbron geluid) tot 18,2% (hinderbron licht) voor wat betreft het SLO 0-onderzoek, 5,0% (hinderbron geluid) tot 11,8% (hinderbron licht) voor wat betreft het SLO 1- onderzoek en 5,3% (hinderbron geluid) tot 14,0% (hinderbron licht) voor wat betreft het SLO 2-onderzoek (in de SLO 0- en SLO 1-meting betrof deze vraag vraag 5 i.p.v. vraag 1.5 ) M.A.S. Marktstudies op maat 16

18 Figuur 1: Vraag 1.5 in de SLO 2 -enquête Om vraag 1.5 meer overzichtelijk te maken werd vooreerst gevraagd of de respondent reeds twee jaar of langer op zijn/haar huidig adres woont. De respondenten die hier positief op antwoordden, werden vervolgens naar de tweede deelvraag geleid waarbij men kon aanduiden in welke mate de hinder veranderd is ten opzichte van twee jaar geleden. Figuur 2 toont vraag 1.5 zoals opgenomen (i.c. opgedeeld) in de SLO 3 -enquête. Figuur 2: Vraag 1.5 opgedeeld in twee deelvragen in de SLO 3 -enquête Een andere toevoeging betreft een nieuwe subcategorie Mensen op straat onder de hoofdcategorie Geluid van Recreatie en Toerisme bij vraag 2.1 betreffende de specifieke bronnen van geluidshinder. M.A.S. Marktstudies op maat 17

19 Om de vergelijkbaarheid met de vorige SLO-metingen niet in het gedrang te brengen, werd zo weinig mogelijk geraakt aan de formulering van vraagstellingen en antwoordmogelijkheden. Toch werd voor een aantal subcategorieën van vraag 3.1 en vraag 4.1, betreffende de specifieke bronnen van respectievelijk geur- en lichthinder, gekozen voor een andere, meer eenvoudiger verwoording. Concreet werd bij vraag 3.1 de subcategorie schoorsteenafvoer geherformuleerd naar rook uit schoorsteen ; bij vraag 4.1 werd verlichte uitstalramen aangepast tot verlichte etalages en skytracers of hemelprojectoren (van dancings, bioscopen) werd verwoord als lichten laserbundels van dancings, bioscopen,.... Tot slot werd beslist een aantal vragen uit de enquête te verwijderen 3. De vragenlijst van het SLO 3 -onderzoek is opgenomen in bijlage STEEKPROEFBEPALING De populatie bestaat analoog aan voorgaande SLO-metingen uit burgers van het Vlaamse Gewest van 16 jaar en ouder, die het Nederlands voldoende machtig zijn om de enquête in te vullen. De steekproefeenheid is het huishouden, dit wil zeggen dat per huishouden slechts één persoon gevraagd wordt om de enquête in te vullen. Vooropgesteld was een gerapporteerde basis 4 van N=5.000 ingevulde enquêtes voor Vlaanderen. Analoog aan de drie voorgaande SLO-metingen dienden deze enquêtes verdeeld te zijn over de vijf Vlaamse provincies met N=1.000 ingevulde enquêtes per provincie, evenredig verdeeld over de verscheidene steden en gemeenten in functie van het aantal inwoners. Om de steekproefverdeling zo goed mogelijk te laten aansluiten bij de populatieverdeling werd geopteerd om te werken met een quota-steekproef. In tabel 1 wordt de vooropgestelde quotaverdeling voor wat betreft de finale steekproef aan gerealiseerde valide enquêtes weergegeven. 3 4 De vragen die niet meer aan bod komen in de SLO 3-enquête betreffen: omschrijving van de woonomgeving (stedelijk vs. landelijk), afstand van de woning tot het dichtst bijgelegen industrieterrein of fabriek, iets gelezen, gehoord of gezien hebben i.v.m. geluids-, geur- of lichthinder en het zelf iemand aangesproken of iets verteld hebben i.v.m. geluids-, geur- of lichthinder (resp. vraag 1.6, 1.7, 5.5 en 5.6 van de SLO 2-enquête). Deze gerapporteerde basis is het aantal valide interviews op het einde van de rit, i.c. het aantal interviews dat verwerkt en gerapporteerd wordt. Het betreft enquêtes waarbij minstens 90% van de enquête werd ingevuld. M.A.S. Marktstudies op maat 18

20 Tabel 1: Vooropgestelde quota-verdeling steekproef Man Vrouw Totaal jaar 12,5 15,0 % 10,0 12,5 % % jaar 12,5 15,0 % 12,5 15,0 % % jaar 10,0 12,5 % 10,0 12,5 % % 61 jaar en ouder 12,5 15,0 % 12,5 15,0 % % Totaal 50 % 50 % 100 % Het databestand dat gebruikt werd om personen te rekruteren voor het onderzoek, betreft de meest recente directory (Infobel Belgium) die tevens op het ogenblik van rekrutering de meest volledige was. Hierin zijn zowel vaste telefoonnummers (van alle operatoren) als mobiele nummers opgenomen, inclusief personen (huishoudens) die enkel een mobiel nummer hebben (en dus Mobile Only zijn) 5. Bij de steekproeftrekking werd ervoor gezorgd dat elk huishouden ongeacht men enkel een vast nummer, enkel een mobiel nummer of een combinatie van beide heeft evenveel kans had om geselecteerd te worden daar de trekking gebeurde op adres. Zodoende werd ook de verhouding naar het al dan niet hebben van een vaste lijn versus mobiel nummer gerespecteerd ONLINE OPTIE VAN DE SCHRIFTELIJKE ENQUÊTE In voorgaande SLO-metingen hadden respondenten die bereid waren deel te nemen aan het schriftelijk onderzoek enkel de mogelijkheid hun enquête schriftelijk in te vullen en vervolgens met de post (gratis) terug te sturen naar het onderzoeksbureau. Voor het SLO 3 -onderzoek werd de bijkomende mogelijkheid voorzien om de schriftelijke enquête online in te vullen. Deze bijkomende mogelijkheid is een uitbreiding bij de schriftelijke enquêtering en staat aldus volledig los van de online enquêtering die verder in dit rapport besproken wordt. Een belangrijke beweegreden om respondenten de mogelijkheid te bieden de schriftelijke enquête online in te vullen, betreft het vergelijkbaar houden van de (netto-)steekproef met deze van voorgaande SLO-metingen. Zo leidt het geen twijfel dat de gewoonten van een groot gedeelte van de Vlaamse burgers over een periode van 12 jaar (SLO 0 -nulmeting in 2001 versus SLO 3 -meting in 2013) dermate veranderd zijn, dat sommige personen die 12 jaar geleden nog bereid waren om een schriftelijke enquête in te vullen (wegens nog geen internetverbinding, minder vertrouwdheid met digitale communicatie,...) dit nu niet meer zullen zijn gezien de veranderde omstandigheden en hun veranderde gewoonten. 5 In tegenstelling tot de SLO 2-meting werd in huidige SLO 3-meting de directory (Infobel Belgium) niet aangevuld met extra mobile onlies via Random Digit Dialing (RDD). Dit omwille van volgende redenen: 1. de directory (Infobel Belgium) bevat reeds mobile onlies ; 2. een mobile only situeert zich op persoonsniveau, niet op het niveau van een huishouden, waardoor een gezin met twee gsm s 2 maal zoveel kans maakt opgenomen te worden in de steekproef dan een gezin met enkel een vast toestel; 3. het bereiken van mobile onlies via RDD leidt ertoe dat ook kinderen gebeld worden, alsook personen die hun telefoonnummer niet kenbaar wensen te maken, hetgeen niet in overeenstemming is met de privacy-wetgeving. M.A.S. Marktstudies op maat 19

21 Om ervoor te zorgen dat het verschil in methodiek, i.c. het online invullen van een schriftelijke enquête, zo weinig mogelijk impact zou hebben op de antwoorden van de respondent, gebeurde de programmering dusdanig dat de online-invulmogelijkheid van de vragenlijst een exacte kopie betrof van de schriftelijke enquête: op het scherm werd telkens een volledige pagina van het enquête-boekje getoond waarbij ook de lay-out overeenkomstig deze van de schriftelijke enquête was; vragen waren niet verplicht in te vullen, net zoals men in de schriftelijke enquête vragen onbeantwoord kan laten indien men dit wenst; men kon steeds teruggaan naar voorgaande pagina s en antwoorden aanpassen, net zoals men door de schriftelijke enquête kan bladeren. Het zijn deze bovenstaande zaken die ervoor zorgen dat de online-invulmogelijkheid van de schriftelijke enquête danig verschilt van de parallel lopende online enquêtering. In figuur 3 wordt ter vergelijking de eerste pagina van het schriftelijk enquêteboekje naast deze van de onlineinvulmogelijkheid van de schriftelijke enquête getoond. M.A.S. Marktstudies op maat 20

22 Figuur 3: Eerste pagina van respectievelijk het schriftelijk enquêteboekje (links) en de online-invulmogelijkheid van de schriftelijke enquête (rechts) M.A.S. Marktstudies op maat 21

23 2.1.2 Uitvoering van de enquêtering Aan de eigenlijke (schriftelijke) mailing ging een telefonische screening vooraf. Wie de enquête niet binnen de vooropgestelde termijn ingevuld terugstuurde, werd nog eens telefonisch gecontacteerd. Onderstaand wordt in meer detail toegelicht hoe het veldwerk precies in zijn werk ging. Voorts wordt bekeken wat de uiteindelijke respons was en in welke mate de gerealiseerde steekproef een weerspiegeling is van de Vlaamse populatie TELEFONISCHE SCREENING Identiek aan de voorgaande SLO-metingen werd ervoor geopteerd om voorafgaandelijk een telefonische screening in te lassen, eerder dan een onmiddellijke postale enquête uit te voeren. De telefonische screening laat toe: om de samenstelling van de initiële steekproef, i.c. van de personen die de enquête zullen toegestuurd krijgen, beter te controleren en in de hand te houden; om de niet-gehinderde personen die de neiging zouden hebben om niet aan het onderzoek deel te nemen omdat ze niet gehinderd zijn, alsnog te overtuigen om wel aan het onderzoek deel te nemen; om de respons te verhogen doordat er reeds een voorafgaandelijk contact is geweest met corresponderend engagement van de positief reagerende respondent in kwestie; om selectief te recall-en in functie van de respons 6. Het inherent nadeel van deze manier van werken is dat personen die helemaal niet geïnteresseerd zijn, de mogelijkheid hebben om negatief te antwoorden op de telefonische vraag naar medewerking. Echter kan worden aangenomen dat de telefonische screening de finale respons verhoogt, gezien voornoemde personen (de helemaal niet-geïnteresseerden) de postale enquête anders (= zonder telefonisch contact) ook niet zouden teruggestuurd hebben en het telefonisch contact de mogelijkheid biedt om twijfelende personen te overhalen om toch mee te doen. 6 Om in concreto prioritair die doelgroepen (in functie van woonplaats, geslacht,...) te recall-en wiens finale respons (het terugsturen van de ingevulde enquête) proportioneel lager is. M.A.S. Marktstudies op maat 22

24 De telefonische screening is zodanig uitgewerkt dat een maximaal aantal van de gecontacteerde personen ook effectief positief zou antwoorden op de vraag naar medewerking; dit om te vermijden dat enkel de geïnteresseerden 7 zouden reageren, meer dan de niet-gehinderde personen 8. Het feit dat gehinderde personen frequenter zouden reageren dan niet-gehinderde personen, moet hoe dan ook vermeden worden gezien de resultaten van dit onderzoek de mate van hinder die Vlaamse burgers ervaren hierdoor negatief vertekend kunnen worden. Om de kans op een positieve respons bij de telefonische screening te verhogen, werd tijdens het screening-interview aangegeven dat: het onderzoek uitgaat van de Vlaamse overheid, hetgeen een officieel karakter geeft aan het onderzoek; het onderzoek volledig vertrouwelijk is en individuele resultaten niet gecommuniceerd worden; het belangrijk is om deel te nemen aan het onderzoek, ook indien men geen hinder ondervindt. Om de representativiteit van de steekproef te verhogen, werd tijdens de telefonische screening bovendien gewerkt met de eerste verjaardagsmethode. Dit houdt in dat de interviewer tijdens het telefonisch contact vraagt naar de eerstvolgende verjarende persoon in het gezin (van 16 jaar of ouder). Deze methode wordt frequent gehanteerd bij telefonische enquêtes om een meer representatieve steekproef (m.b.t. geslacht en leeftijd) te bekomen. Indien men deze methode niet toepast en de medewerking vraagt van de persoon die de telefoon beantwoordt, is de kans groot dat zowel mannen als jongere personen ondervertegenwoordigd zullen zijn in de steekproef gezien zij in mindere mate de telefoon beantwoorden. Wie positief antwoordde op de vraag naar medewerking, werd kort een aantal sociodemografische kenmerken gevraagd, met name leeftijd, hoogst behaalde diploma en geslacht (indien niet duidelijk). Vervolgens werd het adres geverifieerd en zonodig gecorrigeerd. De coördinaten, alsook de socio-demografische gegevens werden genoteerd in het databestand en vormden als dusdanig de basis voor de mailing. Wie aangaf niet te willen meewerken aan het onderzoek werd kort 3 algemene hindervragen gesteld, zodanig kon worden nagegaan of deze personen in gelijke mate hinder ervaren dan personen die wel bereid zijn om aan het onderzoek mee te werken (zie Mate van hinder voor personen die niet wilden meewerken aan het onderzoek). 7 8 Zoals bijv. personen die specifiek gehinderd zijn, of personen die meer dan gemiddeld mondig zijn en hun mening willen uiten, of personen die om een andere reden geïnteresseerd zijn in de thematiek. Omdat de niet-gehinderde personen er gemiddeld minder persoonlijk belang bij hebben om te reageren. M.A.S. Marktstudies op maat 23

25 Van alle personen die de telefoon opnamen en in aanmerking kwamen om aan het onderzoek deel te nemen (i.c. minstens 16 jaar oud en voldoende Nederlandstalig), was 41,0% (N=8.347) bereid om aan het onderzoek deel te nemen; 59,0% (N=11.996) wenste niet mee te werken aan het onderzoek SCHRIFTELIJKE MAILING De personen die bereid waren om aan het onderzoek deel te nemen, kregen volgend pakket met de post toegestuurd: een begeleidende brief 9 geadresseerd aan de respondent, uitgaand van en gedrukt op briefpapier met boven aan logo en contactgegevens van het Vlaamse Gewest, afdeling Leefmilieu, Natuur en Energie; een vragenlijst in boekvorm 10 met een duidelijke lay-out; een C5-retourenvelop geadresseerd aan M.A.S.en port betaald door bestemmeling. Dit alles werd in een briefomslag A4 met venster verstuurd naar de respondent met M.A.S. als afzender. De vragenlijsten werden in verschillende golven verstuurd om de tijd tussen rekruteren en verzenden zo kort mogelijk te houden. Hoe langer de periode tussen het zich bereid verklaren om deel te nemen enerzijds en de ontvangst van de enquête anderzijds, hoe lager immers de medewerkingsgraad. Gezien de validiteit van het onderzoek een functie is van de medewerkingsgraad 11, werd besloten om de enquêtes in meerdere opeenvolgende golven (zendingen) te versturen. De respondenten kregen een periode van ongeveer twee weken de tijd om de enquête in te vullen en terug te sturen, waarbij ervoor gezorgd werd dat er minstens 2 weekends inbegrepen waren. Deze periode geeft iedereen voldoende de gelegenheid om de enquête in te vullen en terug te sturen, met een hogere medewerkingsgraad tot gevolg. Een langere periode dan diegene die voorzien is in dit onderzoek, zou er echter toe kunnen leiden dat een aantal respondenten het invullen van de enquête voor zich uitschuift en uiteindelijk vergeet, wat dan weer tot een lagere responsgraad zou kunnen leiden. 9 In de begeleidende brief kwamen volgende zaken aan bod: reden van het onderzoek, reden waarom men de enquête krijgt toegestuurd, alsook belang van medewerking van de geadresseerde respondent (ook wanneer men niet gehinderd wordt), uiterste datum van retour, bijgevoegde gratis retourenvelop, mogelijkheid om de enquête online in te vullen, vertrouwelijk karakter van de enquête en contactgegevens van M.A.S. en de Vlaamse overheid. 10 Het enquêteboekje omvatte 8 pagina s A5 en werd gerild en geniet in de rug. 11 Hoe hoger de medewerkingsgraad, des te groter is de validiteit. M.A.S. Marktstudies op maat 24

26 In totaal werden enquêtes verstuurd in negen golven. Elke golf, uitgezonderd de laatste, bestond uit minstens exemplaren. De eerste golf werd verzonden op 11 februari 2013, de laatste op 3 april Gezien van de respondenten die niet wilden deelnemen aan het onderzoek de woonplaats gekend is 12, kan worden nagegaan of de bereidheid tot deelname aan het onderzoek in alle Vlaamse provincies even groot was. Uit tabel 2 kan worden afgelezen dat personen woonachtig in de provincie Vlaams-Brabant het meest bereid waren om aan het onderzoek deel te nemen, met name 46% van hen; dit aandeel ligt significant hoger dan in de overige vier Vlaamse provincies. Vervolgens bleken personen uit de provincie Antwerpen het meest bereid om aan het onderzoek deel te nemen, met name 43%. De bereidheid om aan het onderzoek mee te werken lag het laagst in de provincies Limburg (39%), Oost- en West-Vlaanderen (resp. 39% en 38%). Tabel 2: Bereidheid om mee te werken aan het onderzoek, naar provincie Provincie Bereid mee te werken Wil niet meewerken Totaal N % N % N % Antwerpen , , Limburg , , Oost-Vlaanderen , , Vlaams-Brabant , , West-Vlaanderen , , Totaal , , TELEFONISCHE HERINNERING Om de responsgraad (en dus de validiteit) van het onderzoek te verhogen, werden alle personen die de enquête niet binnen de afgesproken periode teruggestuurd hadden, telefonisch opnieuw gecontacteerd. Indien de respondent aangaf de enquête niet ontvangen te hebben of de enquête niet meer kon vinden, werd indien gewenst en na verifiëring van het adres een nieuwe enquête opgestuurd. In het geval de respondent niet aanwezig was 13, werd de boodschap ingesproken op het antwoordapparaat en/of werd aan de persoon aan de andere kant van de lijn gevraagd om de boodschap aan de desbetreffende respondent door te geven. 12 Hoewel gebruik gemaakt werd van de meest recente directory (Infobel Belgium), valt nooit uit te sluiten dat tussen het tijdstip van publicatie van de directory en de telefonische screening een aandeel personen verhuisd zijn. Gezien enkel een interprovinciale verhuis invloed heeft op bovenvermelde cijfers en deze elkaar (deels) zullen opheffen, wordt aangenomen dat weergegeven cijfers correct zijn. 13 Er werden minimum drie pogingen ondernomen om de respondent persoonlijk aan de lijn te krijgen. M.A.S. Marktstudies op maat 25

27 De telefonische herinnering ving aan op 6 maart 2013 en gebeurde in functie van het zo dicht mogelijk benaderen van de vooropgestelde quota (zie infra). Gezien rekening werd gehouden met het profiel van de personen die hun enquête wel reeds teruggestuurd hadden, is de telefonische herinnering voor een aantal subgroepen meer intensief gebeurd dan voor andere. De laatste telefonische herinneringen vonden plaats op 23 april Enquêtes die ontvangen werden tot en met 6 mei 2013 werden in het onderzoek opgenomen ALGEMENE RESPONS 1,6% van de poststukken werd door de postdiensten terug naar de afzender (i.c. M.A.S.) gestuurd. Deze poststukken werden teruggestuurd omwille van verscheidene redenen: in een aantal gevallen was het poststuk verkeerd geadresseerd 14, in andere gevallen was het poststuk juist geadresseerd maar teruggekomen als geadresseerde onbekend 15. Op dinsdag 6 mei 2013 werd de ontvangst van de enquêtes afgesloten met ingevulde enquêtes. Het betreft een bruto-respons cijfer, met andere woorden ook enquêtes die slechts gedeeltelijk zijn ingevuld zijn hierin vervat. Tabel 3 geeft weer dat 71,4% van de personen die telefonisch aangaven aan het onderzoek te willen meewerken, ook daadwerkelijk een enquête ingevuld en teruggestuurd hebben 16 ; 15,6% diende telefonisch aan deze belofte herinnerd te worden. 682 personen maakten gebruik van de mogelijkheid om hun enquête online in te vullen. Het betreft 11,4% van de geretourneerde enquêtes. Tabel 3: Overzicht algemene bruto-respons 17 N % Enquête binnen 2 weken teruggestuurd ,4 Enquête teruggestuurd na telefonische herinnering ,6 Enquête anoniem teruggestuurd (al dan niet na telefonische herinnering) 33 0,4 Geen of blanco enquête teruggestuurd ,6 Totaal ,0 % 14 Veelal als gevolg van het ontbreken van een busnummer. 15 In een aantal gevallen bleef het poststuk als verkeerd geadresseerd terugkomen, zelfs na telefonische herverifiëring van zowel naam als adres. 16 Zij het schriftelijk of digitaal. 17 De bruto-respons betreft alle enquêtes die werden teruggestuurd (zij het schriftelijk of digitaal), inclusief enquêtes die slechts gedeeltelijk zijn ingevuld. M.A.S. Marktstudies op maat 26

28 Niet alle enquêtes die ontvangen werden, waren even goed ingevuld. Enkel enquêtes waarbij minstens 90% van de vragen ingevuld waren, werden als valide weerhouden en opgenomen in het onderzoek. Uiteindelijk bleken enquêtes voldoende ingevuld, wat overeenkomt met een netto-respons van 65,0% (zie tabel 4). Van deze valide enquêtes zijn er 672 (12,4%) via internet ingevuld. Voorts werd 23,5% van de respondenten die een valide enquête hebben ingevuld, via hun mobiel nummer bereikt. Zoals uit tabel 4 kan worden afgeleid, evenaart de netto-responsgraad van huidige SLO 3 -meting na een daling in de SLO 2 -meting opnieuw deze van de SLO 0 - en SLO 1 -meting. Gelet op het feit dat bij de SLO 0 - en SLO 1 -meting alle respondenten even intensief telefonisch herinnerd werden en bij de SLO 3 -meting analoog aan de SLO 2 -meting de intensiteit per subgroep bepaald werd indachtig de vooropgestelde quota (i.c. op basis van de reeds ontvangen enquêtes voor de betreffende subgroep), kan gesteld worden dat de responsgraad van huidig onderzoek hoger ligt dan bij de drie vorige SLO-metingen 18. Tabel 4: Overzicht van de responsgraad van alle SLO-metingen SLO-meting # personen uitgenodigd # personen die wilden meewerken % Enquête teruggestuurd: Bruto-respons % Valide enquête teruggestuurd: Netto-respons 19 Respons % t.o.v. # uitgenodigde personen SLO 0 Onbekend Onbekend 64% (N=3.209) Onbekend SLO 1 Onbekend Onbekend 63% (N=5.050) Onbekend SLO (43%) Onbekend 56% (N=5.293) 24% SLO (41%) 71% (N=5.959) 65% (N=5.428) Schriftelijk: 57% Online : 8% 27% De zeer goede responscijfers zijn een indicator voor de representativiteit en dus ook voor de validiteit van dit onderzoek. Dit resultaat moet gezien worden als een combinatie van verschillende factoren waaronder de proefopzet, het onderwerp, de vermelding van de opdrachtgever en de zorgvuldige uitvoering met inbegrip van een doorgedreven telefonische herinnering. 18 Indien alle personen even intensief telefonisch herinnerd zouden zijn met de vraag hun enquête toch nog in te vullen en terug te sturen, zou dit geresulteerd hebben op basis van een extrapolatie van de responscijfers bij de personen die wel intensief telefonisch herinnerd zijn in een netto-responsgraad van 73,1%. 19 De netto-respons betreft alle enquêtes die voldoende ingevuld zijn en aldus opgenomen zijn in het onderzoek. M.A.S. Marktstudies op maat 27

29 KWALITEIT VAN DE NETTO-STEEKPROEF Zoals eerder meegegeven diende een enquête voor minstens 90% ingevuld te zijn om als een valide enquête weerhouden te worden. In wat volgt worden de valide weerhouden enquêtes in meer detail bekeken, waarbij de kwaliteit van de ingevulde enquête bepaald wordt aan de hand van de mate waarin eenvoudig in te vullen vragen (zoals geslacht, leeftijd, enz.) beantwoord zijn. Uit tabel 5 blijkt dat het slechts uitzonderlijk is dat de eenvoudig in te vullen vragen niet ingevuld zijn. Zo heeft bijvoorbeeld 99,7% zijn of haar leeftijd ingevuld en liet 98,8% weten in welk type woning men resideert. Tabel 5: Kwaliteit van de netto-steekproef m.b.t. invulpercentage van eenvoudige vragen Vraagstelling Percentage die vraag beantwoord heeft SLO 3 SLO 2 SLO 1 Geslacht 99,3 99,7 97,5 Leeftijd 99,7 99,3 98,0 Type woning 98,8 98,7 97,1 Beroep 99,0 97,8 95,6 Aantal jaar op adres 98,7 96,0 98,8 Bij de bespreking van de resultaten wordt telkens aangegeven hoeveel respondenten de vraag al dan niet beantwoord hebben SOCIO-DEMOGRAFISCH PROFIEL VAN DE STEEKPROEF T.O.V. DE POPULATIE In wat volgt wordt voor een aantal socio-demografische kenmerken bekeken in welke mate de netto-steekproef 20 representatief is ten opzichte van de populatie 21. Voor elk van de parameters provincie, geslacht, leeftijd en onderwijsniveau werd nagegaan of er een statistisch significant verschil is tussen steekproef en populatie. 20 De netto-steekproef betreft alle enquêtes die voldoende ingevuld zijn, zijnde minstens 90% van de vragen dient ingevuld te zijn. 21 Het betreft alle inwoners van het Vlaamse Gewest vanaf 16 jaar. De populatieverdeling naar geslacht, leeftijd en provincie betreft deze op 1 januari 2012 (bron: be.stat, website FOD Economie). De populatieverdeling naar onderwijsniveau is gebaseerd op bovenvernoemde gegevens gekoppeld aan cijfergegevens betreffende onderwijsniveau uit Enquête naar de arbeidskrachten M.A.S. Marktstudies op maat 28

30 Om de representativiteit van de steekproef zoveel als mogelijk te garanderen, werd gewerkt met een quota-steekproef naar geslacht en leeftijd. In tabel 6 wordt de quota-verdeling van de nettosteekproef vergeleken met de quota-verdeling zoals vooropgesteld. Tabel 6 geeft aan dat de quota behaald werden voor de verscheidene leeftijdsgroepen, maar er in de steekproef minder mannen aanwezig zijn dan vooropgesteld. Wanneer de combinatie gemaakt wordt van geslacht en leeftijd, blijken in de steekproef minder mannen van 16 tot 30 jaar te zijn dan wat vooropgesteld was (resp. 8% t.o.v. 13%-15%), alsook meer vrouwen van 46 tot 60 jaar (resp. 16% t.o.v. 10%-13%). Tabel 6: quota-verdeling van de steekproef, zoals vooropgesteld en gerealiseerd Man Vrouw Totaal Vooropgesteld Gerealiseerd Vooropgesteld Gerealiseerd Vooropgesteld Gerealiseerd jaar 12,5 15,0 % 8,1% 10,0-12,5 % 11,7% % 19,8% jaar 12,5 15,0 % 11,4% 12,5 15,0 % 13,3% % 24,8% jaar 10,0-12,5 % 11,9% 10,0-12,5 % 16,3% % 28,2% 61 jaar en ouder 12,5 15,0 % 14,3% 12,5 15,0 % 13,0% % 27,3% Totaal 50,0% 45,7% 50,0% 54,3% 100,0% 100,0% De quota-verdeling werd vooropgesteld om te vermijden dat er een al te grote afwijking zou zijn tussen de uiteindelijke netto-steekproef en de populatie. In wat volgt, wordt per parameter nagegaan of de steekproef daadwerkelijk de realiteit benadert. Uit tabel 7 kan worden afgeleid dat er in de steekproef naar verhouding minder mannen aanwezig zijn dan in de populatie; omgekeerd bedraagt het aandeel vrouwen in de steekproef 54% waar dit in de populatie 51% betreft. Het verschil blijkt statisch significant. Tabel 7: Vergelijking netto-steekproef met populatie, naar geslacht Geslacht Populatie Netto-steekproef N % N % Man ,0*** ,7*** Vrouw ,0*** ,3*** Totaal , ,0 Geen antwoord ,7 *** significantieniveau <0,001; ** significantieniveau <0,01; * significantieniveau <0,05 M.A.S. Marktstudies op maat 29

31 Tabel 8 geeft weer dat de leeftijdsverdeling in de steekproef deze van de populatie dicht benaderd; het verschil bedraagt nooit meer dan 2,2%. Niettegenstaande blijkt het aandeel van twee leeftijdsgroepen in de steekproef statistisch significant af te wijken van hun aandeel in de populatie. Zo is het aandeel 16 tot 30-jarigen in de steekproef ondervertegenwoordigt ten aanzien van de populatie (resp. 20% t.o.v. 22%) en telt de steekproef in verhouding meer 46 tot 60-jarigen dan de populatie (resp. 28% t.o.v. 26%). Tabel 8: Vergelijking netto-steekproef met populatie, naar leeftijdsgroep Leeftijd Populatie Netto-steekproef N % N % jaar ,6** ,8** jaar , , jaar ,0*** ,2*** 61 jaar en ouder , ,3 Totaal , ,0 Geen antwoord ,3 *** significantieniveau <0,001; ** significantieniveau <0,01; * significantieniveau <0,05 Ook voor de verscheidene provincies werden quota vooropgesteld, zij het niet om de verdeling in de populatie te evenaren. De quota naar provincie enquêtes per provincie hadden tot doel om voor elke provincie voldoende enquêtes te realiseren, zodanig voor elke provincie zinvolle uitspraken konden gedaan worden. Zoals verder in dit rapport zal blijken, blijft de foutenmarge o.b.v enquêtes per provincie beperkt tot maximaal 3,1%. Wanneer de verdeling naar provincie bekeken wordt in tabel 9 blijkt voornamelijk voor de provincies Antwerpen en Limburg de verdeling in de steekproef af te wijken van hun aandeel in de populatie. Zo woont 20% van de respondenten in de steekproef in de provincie Antwerpen, terwijl in realiteit 28% van de inwoners van het Vlaamse Gewest in de provincie Antwerpen resideert. Ook de provincie Limburg kent in de steekproef een aandeel van 20%, terwijl dit slechts 14% mag zijn op basis van de populatiegegevens. Hoewel de aandelen van de overige drie Vlaamse provincies relatief dicht hun werkelijk aandeel in de populatie benaderen, wijkt ook hun verdeling significant af van deze in de populatie. Tabel 9: Vergelijking netto-steekproef met populatie, naar provincie Provincie Populatie Netto-steekproef N % N % Antwerpen ,9*** ,2*** Limburg ,5*** ,8*** Oost-Vlaanderen ,9*** ,6*** Vlaams-Brabant ,1*** ,0*** West-Vlaanderen ,7** ,4** Totaal , ,0 Geen antwoord ,6 *** significantieniveau <0,001; ** significantieniveau <0,01; * significantieniveau <0,05 M.A.S. Marktstudies op maat 30

32 Tabel 10 toont aan dat het onderwijsniveau van de respondenten in de steekproef hoger ligt dan het onderwijsniveau van de inwoners van het Vlaamse Gewest. Zo heeft 8% van de respondenten in de steekproef hoogstens een diploma lager onderwijs, terwijl dit in de populatie 18% bedraagt. Anderzijds kent de steekproef in verhouding meer respondenten met een diploma hoger niet-universitair onderwijs en een diploma universitair onderwijs dan het geval is in de populatie. Voor de vier onderwijsniveaus blijkt de verdeling in de steekproef significant af te wijken van deze in de populatie 22. Tabel 10: Vergelijking netto-steekproef met populatie, naar onderwijsniveau Onderwijsniveau Populatie Netto-steekproef N % N % Geen of lager ,2*** 429 7,9*** Secundair ,9** ,7** Hoger niet-universitair ,1*** ,1*** Universitair ,8*** ,2*** Totaal , ,0 Geen antwoord ,3 *** significantieniveau <0,001; ** significantieniveau <0,01; * significantieniveau <0,05 Ondanks er gewerkt werd met vooropgestelde quota om de steekproefverdeling zo goed als mogelijk te laten aansluiten bij de verdeling in de populatie voor wat betreft geslacht en leeftijd blijkt de steekproefverdeling twee leeftijdsgroepen buiten beschouwing gelaten significant af te wijken van de verdeling in de populatie. Ook voor wat betreft provincie en onderwijsniveau blijkt de steekproef niet geheel representatief voor de Vlaamse populatie WEGING VAN DE RESULTATEN Bij de telefonische screening werden quota vooropgesteld om de steekproef zo representatief mogelijk te maken voor het Vlaamse Gewest; tegelijkertijd dienden per provincie enquêtes gerealiseerd te worden. Tijdens de vergelijking van de netto-steekproef met de populatie (zie Socio-demografisch profiel van de steekproef t.o.v. de populatie) kwam tot uiting dat de steekproef geen exacte afspiegeling is van de populatie voor wat betreft de parameters provincie, geslacht, leeftijd en onderwijsniveau. Voor een aantal subgroepen bleek een significant verschil voor wat betreft hun aandeel in de steekproef versus dit in de populatie. 22 Voor onderwijsniveau werden geen quota vooropgesteld. M.A.S. Marktstudies op maat 31

33 Om representativiteit alsnog te bekomen, werden de resultaten gewogen. De weging gebeurde op basis van een combinatie van vier parameters, zijnde provincie, geslacht, leeftijd en onderwijsniveau. Deze combinatie resulteerde in een totaal van 160 wegingcoëfficiënten. Voor een van deze vier parameters, met name onderwijsniveau, waren geen quota vooropgesteld. In voorgaand gedeelte bleek dat het onderwijsniveau van de respondenten in de steekproef niet geheel overeenkomt met de werkelijke verdeling van het onderwijsniveau in de populatie. Het opnemen van de parameter onderwijsniveau in de weging leidde ertoe dat een grotere correctie diende te gebeuren om de steekproefverdeling te laten overeenkomen met de populatieverdeling, met grotere weegcoëfficiënten tot gevolg. Ondanks de hogere weegcoëfficiënten werd toch besloten onderwijsniveau in de weging op te nemen, aangezien: 1. ook in de vorige SLO-meting (i.c. SLO 2 ) op onderwijsniveau werd gewogen; 2. de resultaten nog altijd meer representatief zijn voor de Vlaamse populatie wanneer gewogen wordt op onderwijsniveau dan wanneer het onderwijsniveau niet in rekening wordt gebracht. De meeste respondenten kregen een weegcoëfficiënt tussen 0,2 en 3,1. Vijfentwintig respondenten kregen een nog hogere weegcoëfficiënt: 3,4 tot 3,7 (negentien respondenten), 6,1 (twee respondenten), 6,8 (een respondent), 7,1 (een respondent), 7,5 (een respondent) en 9,4 (een respondent). Een optie om dergelijk hoge weegcoëfficiënten in te dijken, kon zijn om de maximale weegcoëfficiënt te beperken tot bijvoorbeeld 3,7. Echter, gezien de beperkte impact hiervan op de resultaten een maximaal verschil van 0,2% voor wat betreft mate van hinder werd besloten geen artificiële ingreep door te voeren en te werken met de correcte weegcoëfficiënten NAUWKEURIGHEID VAN DE RESULTATEN De nauwkeurigheid van de resultaten is in de eerste plaats afhankelijk van de steekproefgrootte. Hoe groter de steekproef, des te groter is de nauwkeurigheid. Dit laatste moet begrepen worden als "het reële % zal met 95% nauwkeurigheid ± x% afwijken van het gemiddelde voor de steekproef". Deze ± x % noemt men de foutenmarge. Hoe groter de steekproef, des te kleiner zal deze x en de foutenmarge zijn. Aangezien de steekproefgrootte van de SLO 3 -meting groter is dan bij de voorgaande SLOmetingen, kent het SLO 3 -onderzoek de kleinste foutenmarge van alle tot nu toe uitgevoerde SLOmetingen. M.A.S. Marktstudies op maat 32

34 In tabel 11 worden de foutenmarges voor verschillende proporties en steekproefgroottes weergegeven. Om een concreet voorbeeld te geven: wanneer uit de SLO 3 -meting zou blijken dat 50,0% van de respondenten tevreden zijn over de leefkwaliteit in hun buurt, betekent dit dat met 95% zekerheid 23 kan gezegd worden dat het werkelijk percentage in het Vlaamse Gewest tussen 48,7% en 51,3% ligt (d.i. 50,0%-1,3% en 50,0%+1,3%). De foutenmarge is telkens het grootst bij een antwoordpercentage van 50%. Hoe meer het antwoordpercentages van 50% afwijkt, hoe kleiner de foutenmarge wordt. Zo zal indien 5% van de respondenten zou aangeven tevreden te zijn over de leefkwaliteit in hun buurt de foutenmarge dalen tot 0,6%. Aldus zou met 95% zekerheid kunnen gesteld worden dat tussen 4,4% en 5,6% van de Vlaamse burgers tevreden zijn met de leefkwaliteit in hun buurt. Tabel 11. Foutenmarge bij een betrouwbaarheidsniveau van 95%, naar steekproefgrootte Meting Steekproefgrootte Foutenmarge (%) bij P = 0,5 bij P = 0,1/0,9 bij P = 0,05 bij P = 0,01/0, ,800 5,880 4,272 1, ,383 2,630 1,910 0, ,099 1,859 1,351 0, ,191 1,315 0,955 0, ,789 1,074 0,780 0,356 SLO ,730 1,038 0,754 0, ,550 0,930 0,675 0, ,386 0,832 0,604 0,276 SLO ,379 0,827 0,601 0,274 SLO ,347 0,808 0,587 0,268 SLO ,330 0,798 0,580 0,265 P = proportie; het deel van de steekproef dat het respectievelijke antwoord geeft (P = 0,5 betekent 50% van de respondenten ; wanneer P=0,5 is de foutenmarge het grootst). 23 Dit betreft het betrouwbaarheidsniveau. Het geeft aan hoe zeker men kan zijn van de foutenmarge. Een betrouwbaarheidsniveau van 95% is zeer courant in sociaal-wetenschappelijk onderzoek en houdt in dat wanneer het onderzoek 100 keer zou herhaald worden, de werkelijke waarde 95 keer binnen de foutenmarge zal vallen. Anders gezegd, er is 5% kans dat de werkelijke waarde zich buiten de gestelde foutenmarge bevindt. M.A.S. Marktstudies op maat 33

35 2.1.3 Verwerking van de gegevens TABULATIES De resultaten werden voor het geheel van de respondenten getabuleerd in functie van: geslacht leeftijdsgroep provincie onderwijsniveau type woning meer of minder dan 2 jaar woonachtig op huidig adres geluidsgevoeligheid van de respondent meting (SLO 0, SLO 1, SLO 2 of SLO 3 ) Bovenstaande kruistabulaties (uitgezonderd provincie) werden bovendien uitgevoerd per provincie zodat ook op provinciaal niveau kon worden nagegaan of socio-demografische karakteristieken een invloed hebben op het antwoord van de respondent. In de tabellen werd per subgroep aangeduid of de percentages significant verschillend zijn ten opzichte van de andere subgroep(en) (bijv. mannen ten opzichte van vrouwen). M.A.S. Marktstudies op maat 34

36 SPECIFIEKE BRONNEN VAN GELUIDS-, GEUR EN LICHTHINDER Hinder per sub-/hoofdcategorie Een belangrijk onderdeel van het SLO-onderzoek betreft drie grote hindervragen met betrekking tot geluid, geur en licht. In de vragenlijst werd voor elk van deze een lijst weergegeven met mogelijke specifieke hinderbronnen (o.a. straatverkeer, luchtvaart, horeca, huisdieren, enz.). De respondent werd gevraagd voor elk van de specifieke subcategorieën aan te duiden in welke mate hij/zij er hinder van ondervindt 24. In de vragenlijst werden de subcategorieën reeds opgenomen onder een welbepaalde hoofdcategorie. Zo werden onder andere straatverkeer en luchtvaart onder de hoofdcategorie Verkeer en Vervoer geplaatst. Voor de verscheidene hoofdcategorieën diende de respondent echter niet aan te geven in welke mate hij/zij er hinder van ondervindt. Omdat de mate van hinder op het niveau van de hoofdcategorie een beter overzicht 25 biedt bij het bespreken van de resultaten dan de mate van hinder voor elk van de subcategorieën, werd besloten om de mate van hinder m.b.t. de subcategorieën over te brengen naar een hoger niveau. Het is telkens de hoogste mate van hinder op een van de subcategorieën die werd overgebracht naar de betreffende hoofdcategorie. De informatie betreffende de mate van hinder voor de subcategorieën werd evenwel steeds behouden. Een voorbeeld van hoe de aggregatie gebeurd is, wordt weergegeven in figuur 4. Figuur 4: Wijze van aggregatie van mate van hinder op subcategorieën naar hoofdcategorie Deze wijze van aggregatie heeft als voordeel dat er geen verlies aan informatie is en dat de nonrespons (zie Non-respons analyse) kleiner wordt. 24 De antwoordmogelijkheden waaruit de respondent een keuze kon maken voor elke specifieke hinderbron, waren helemaal 25 niet gehinderd, een beetje gehinderd, tamelijk gehinderd, ernstig gehinderd of extreem gehinderd. Bij de vraag m.b.t. de specifieke bronnen van geluidshinder worden de 24 subcategorieën gereduceerd tot 5 hoofdcategorieën; bij geurhinder worden de 24 subcategorieën tot 6 hoofdcategorieën herleid; bij lichthinder worden de 12 subcategorieën onder 5 hoofdcategorieën geplaatst. M.A.S. Marktstudies op maat 35

37 Hinder van een andere en/of onbekende bron Naast de weergegeven subcategorieën met specifieke bronnen van hinder i.v.m. geluid, geur en licht, kon de respondent zelf een of meerdere andere specifieke hinderbronnen noteren, waarbij ook de mate van hinder kon aangeduid worden. Deze andere hinderbron kon ook een onbekende hinderbron betreffen. De vraag stelt zich of deze andere antwoorden mogen overgebracht worden naar bestaande subcategorieën. Met andere woorden, mag de mate van hinder van een specifieke subcategorie gelijk gesteld worden aan de mate van hinder van een andere bron die als onderdeel kan gezien worden van de betreffende subcategorie? Mag bijvoorbeeld de mate van hinder van het ander antwoord busverkeer gelijkgesteld worden aan de mate van hinder van de subcategorie straatverkeer? Net zoals bij de vorige SLO-metingen werd ervoor geopteerd om de antwoorden m.b.t. een andere (of onbekende) bron niet naar een hoger niveau over te brengen tenzij deze andere bron een andere verwoording of synoniem is van een bestaande subcategorie (bijv. spoorverkeer en treinverkeer). De theoretische achtergrond voor de keuze om niet over te gaan tot overbrenging wordt onder andere gevormd door volgende factoren: gevaar voor verkeerde interpretatie ( opslaan afval : hoort dit bij buren of betreft het gemeentelijke afvalcontainers, enz.); conflicterende gegevens (respondent noteert voor straatverkeer tamelijk gehinderd en voor trams bij andere of onbekende bron ernstig gehinderd : impliceert dit het vervangen van 'tamelijk gehinderd' bij straatverkeer door ernstig gehinderd?); soms is de andere of onbekende bron een specificatie van een aangeduide categorie. De overbrenging van andere bronnen die als een andere verwoording of synoniem kunnen gezien worden van een bestaande subcategorie gebeurde in overleg met de opdrachtgever. M.A.S. Marktstudies op maat 36

38 Non-respons analyse Bij een schriftelijke enquête is er geen controle op het invullen van de vragen. Het staat respondenten vrij een vraag al dan niet te beantwoorden omwille van te gevoelig, onduidelijk, geen mening, etc. Vooral bij de drie grote hindervragen betreffende de specifieke bronnen van geluids-, geur- en lichthinder gebeurde het dat de respondent een of meerdere subcategorieën niet beantwoord heeft. Deze non-respons kan verschillende redenen hebben: de vraag werd per vergissing overgeslagen; de persoon is wel gehinderd, maar niet in staat om de hindergraad weer te geven 26 ; de persoon duidt enkel die bronnen aan waarvan hij/zij hinder ondervindt en laat daarbij gemakkelijkheidhalve de overige bronnen blanco; de respondent meent dat de vraag niet van toepassing is voor hem/haar en duidt om die reden geen antwoord aan 27. Uit het kwalitatief onderzoek van de SLO 0 -meting is gebleken dat het merendeel van de nonrespons beschouwd mag worden als helemaal niet gehinderd. In overeenstemming met de voorgaande SLO-metingen werd echter besloten om deze non-respons als non-respons te behouden en wel om de volgende redenen: het percentage non-respons is laag; niet alle non-respons mag als helemaal niet gehinderd geïnterpreteerd worden. In wat volgt wordt vooreerst voor huidige SLO 3 -meting de non-respons bekeken op de drie grote hindervragen, om deze vervolgens te vergelijken met de non-respons uit de vorige SLOmetingen. Zowel de non-respons van de specifieke hinderbronnen als deze van de hoofdcategorieën komt aan bod. De non-respons analyse heeft betrekking op de ongewogen cijfers. 26 Bijv. bij twijfel tussen twee dicht bij elkaar liggende hindercategorieën, bijv. een beetje gehinderd en tamelijk gehinderd. 27 Bijv. de bron treinverkeer : wanneer iemand meer dan 10km van een spoorlijn woont, zal de ene persoon 'helemaal niet gehinderd' aanduiden, terwijl een andere persoon de vraag misschien zal overslaan. M.A.S. Marktstudies op maat 37

39 GELUIDSHINDER De non-respons voor de specifieke hinderbronnen van geluid bedraagt maximaal 3,7% en heeft betrekking op geluidshinder door scheepvaart. Een groot deel van de non-respons voor scheepvaart kan waarschijnlijk verklaard worden door het niet van toepassing zijn. Immers, niet zo heel veel personen worden geconfronteerd met het geluid van scheepvaart in en om hun woning. De minste blanco antwoorden zijn terug te vinden bij de subcategorieën muziek van dancings, cafés of restaurants, kermissen, braderijen en muziekfestivals en sportvelden en -stadia. Slechts 0,5% van de respondenten duidde geen antwoord aan bij deze categorieën. Tabel 13 geeft de non-responscijfers weer van alle specifieke hinderbronnen met betrekking tot geluid. Op het niveau van de hoofdcategorieën bedraagt de non-respons 0,5% voor wat betreft geluidshinder van landbouw en 0,2% voor de overige hoofdcategorieën. Tabel 12: Non-respons bronnen van geluidshinder, hoofdcategorieën (N=5.428) Bronnen van geluidshinder Beantwoord Niet beantwoord N % N % Verkeer en Vervoer ,8 13 0,2 Bedrijven en Industrie ,8 13 0,2 Recreatie en Toerisme ,8 9 0,2 Landbouw ,5 28 0,5 Buren ,8 10 0,2 Bij de vorige SLO-metingen werd de laagste non-respons telkens opgetekend voor de subcategorie straatverkeer (max. non-respons bedroeg 2,0%). In alle SLO-metingen de huidige inclusief bleek de hoogste non-respons telkens voor de subcategorie scheepvaart (max. non-respons bedroeg 5,9%). In vergelijking met de vorige SLO-metingen blijkt de non-respons voor wat betreft de sub- en hoofdcategorieën i.v.m. bronnen van geluidshinder systematisch lager te liggen in huidige SLO 3 - meting. M.A.S. Marktstudies op maat 38

40 Tabel 13: Non-respons bronnen van geluidshinder, specifieke subcategorieën (N=5.428) Bronnen van geluidshinder Beantwoord Niet beantwoord VERKEER EN VERVOER N % N % Straatverkeer ,1 51 0,9 Treinverkeer , ,1 Luchtvaart , ,0 Scheepvaart , ,7 BEDRIJVEN EN INDUSTRIE Laden en lossen van vrachtwagens ,2 41 0,8 Zelfstandige beroepsactiviteiten (timmerman, bakker,...) ,1 51 0,9 Bedrijven, fabrieken ,2 44 0,8 Handel en diensten ,9 57 1,1 Bouw- en sloopactiviteiten ,1 48 0,9 RECREATIE EN TOERISME Muziek van dancings, cafés of restaurants ,5 25 0,5 Mensen op straat ,3 39 0,7 Muziek in auto s ,3 40 0,7 Kermissen, braderijen en muziekfestivals ,5 27 0,5 Sportvelden en -stadia ,5 26 0,5 Racen en crossen ,2 41 0,8 LANDBOUW Landbouwwerktuigen ,2 41 0,8 Vee (vb. koeien, schapen, pluimvee,...) ,1 50 0,9 Geluid van ventilatoren van stallen ,9 59 1,1 BUREN Spelende kinderen ,3 39 0,7 Huisdieren ,3 38 0,7 Doe-het-zelf activiteiten ,9 61 1,1 Tuinonderhoud (grasmachines,...) ,2 43 0,8 Muziek of TV (uitgezonderd horeca) ,3 38 0,7 Verwarmings- of airco-installaties ,3 40 0,7 M.A.S. Marktstudies op maat 39

41 GEURHINDER Voor geurhinder bedraagt de minimale non-respons amper 0,1%, zijnde zes respondenten die voor de subcategorie slachterijen en verwerken van dierlijk afval, vetsmelterijen geen mate van hinder aangeduid hebben. De hoogste non-respons wordt opgetekend voor de subcategorie benzinestations, met name 1,6% van de respondenten heeft bij deze categorie geen mate van hinder aangeduid. Een overzicht wordt geboden in tabel 15. In de SLO 0 -, SLO 1 - en SLO 2 -meting was de laagste non-respons telkens voor geurhinder van straatverkeer ; de hoogste non-respons telkens voor geurhinder van luchtvaart (tot 4,1%). In tabel 14 wordt voor huidig SLO 3 -onderzoek de non-respons voor de hoofdcategorieën weergegeven. Deze varieert van 0,02% voor geurhinder van bedrijven en industrie tot 0,7% voor geurhinder van handel, diensten, recreatie en toerisme. Tabel 14: Non-respons bronnen van geurhinder, hoofdcategorieën (N=5.428) Bronnen van geurhinder Beantwoord Niet beantwoord N % N % Verkeer en Vervoer ,9 3 0,1 Bedrijven en Industrie ,98 1 0,02 Handel, Diensten, Recreatie en Toerisme ,3 39 0,7 Land- en Tuinbouw ,96 2 0,04 Water en Zuivering ,6 20 0,4 Buren ,9 7 0,1 M.A.S. Marktstudies op maat 40

42 Tabel 15: Non-respons bronnen van geurhinder, specifieke subcategorieën (N=5.428) Bronnen van geurhinder Beantwoord Niet beantwoord VERKEER EN VERVOER Straatverkeer (uitlaatgassen van auto s, vrachtwagens, bussen,...) N % N % ,6 23 0,4 Luchtvaart (militaire en burgervluchten, heli s,...) ,9 60 1,1 BEDRIJVEN EN INDUSTRIE Slachterijen en verwerken van dierlijk afval, vetsmelterijen ,9 6 0,1 Verfspuitcabines ,8 11 0,2 Chemische en petrochemische nijverheid ,5 29 0,5 Mestverwerkingsbedrijven ,4 35 0,6 Voedings- en drankenindustrie, inclusief brouwerijen Composteringsinstallaties voor groenafval en GFT-afval ,7 14 0, ,7 16 0,3 Veevoederbedrijven ,6 23 0,4 Metaal- en metaalverwerkende industrie ,6 HANDEL, DIENSTEN, RECREATIE EN TOERISME Horeca (café, restaurant, frituur, bakker, beenhouwer,...) ,2 41 0,8 Benzinestations ,4 86 1,6 LAND- EN TUINBOUW Varkensstallen ,6 19 0,4 Uitspreiden van dierlijke mest ,6 23 0,4 Stookinstallaties tuinbouw ,6 20 0,4 Pluimveehouderijen ,7 17 0,3 Rundveekwekerijen ,5 25 0,5 WATER EN ZUIVERING Waterlopen (beek, rivier, kanaal,...) ,4 31 0,6 Waterzuivering ,3 37 0,7 Riolering ,2 46 0,8 BUREN Verbranden van afval in open lucht ,4 32 0,6 Rook uit schoorsteen ,4 31 0,6 Opslaan van afval (composthopen,...) ,2 44 0,8 Huisdieren (honden, kippen,...) ,0 55 1,0 M.A.S. Marktstudies op maat 41

43 LICHTHINDER Tabel 16 toont de non-respons van de specifieke bronnen van lichthinder. Drie subcategorieën kennen een non-respons van amper 0,1%, met name verlichting van gemeente- en gewestwegen, licht- en laserbundels van dancings, bioscopen,... en verlichting sport- en recreatieterreinen. De subcategorie verlichting van industrieterreinen kent de hoogste nonrespons met 1,0% of 56 respondenten die geen antwoord hebben aangeduid voor deze categorie. Tabel 16: Non-respons bronnen van lichthinder, specifieke subcategorieën (N=5.428) Bronnen van lichthinder Beantwoord Niet beantwoord VERKEER EN VERVOER N % N % Verlichting van autosnelwegen ,8 9 0,2 Verlichting van gemeente- en gewestwegen ,9 7 0,1 Verlichting van parkeerterreinen ,4 31 0,6 BEDRIJVEN EN INDUSTRIE Verlichting van industrieterreinen ,0 56 1,0 HANDEL, DIENSTEN, RECREATIE EN TOERISME Lichtreclame ,8 12 0,2 Verlichte etalages ,8 10 0,2 Licht- en laserbundels van dancings, bioscopen, ,9 6 0,1 Verlichting sport- en recreatieterreinen ,9 6 0,1 Feestverlichting ,7 17 0,3 Verlichting van monumenten en/of gebouwen ,5 28 0,5 LANDBOUW Verlichting serres ,7 15 0,3 BUREN Verlichting tuinen en opritten ,6 20 0,4 Ook in de SLO 2 -meting kende verlichting van industrieterreinen met 3,3% de hoogste nonrespons. In de SLO 0 - en SLO1-meting was de hoogste non-respons telkens weggelegd voor de subcategorie verlichting van monumenten en/of gebouwen. Bij de drie vorige SLO-metingen kende steeds de subcategorie verlichting van autosnelwegen de laagste non-respons. M.A.S. Marktstudies op maat 42

44 Bij de hoofdcategorieën kent hinder door licht van bedrijven en industrie de hoogste nonrespons met 1,0% van de respondenten waarvoor geen mate van hinder naar deze hoofdcategorie kan geaggregeerd worden. Anderzijds blijkt de laagste non-respons voor de hoofdcategorie lichthinder van verkeer en vervoer. Tabel 17: Non-respons bronnen van lichthinder, hoofdcategorieën (N=5.428) Bronnen van lichthinder Beantwoord Niet beantwoord N % N % Verkeer en Vervoer ,98 1 0,02 Bedrijven en Industrie ,0 56 1,0 Handel, Diensten, Recreatie en Toerisme ,6 2 0,04 Landbouw ,7 15 0,3 Buren ,6 20 0, SIGNIFICANTIETESTEN Wanneer de antwoorden van een bepaalde subgroep vergeleken worden met de antwoorden van een andere subgroep (bijv. mannen t.o.v. vrouwen), moet steeds worden nagegaan of het verband tussen de variabelen statistisch significant is. De term significantie geeft aan of men kan aannemen dat een resultaat niet door toeval is ontstaan, maar statistisch relevant is. Volgende significantietoetsen werden in de analyse gebruikt: Chi-kwadraat; Independent-Samples T test; One-way ANOVA; Correlatietoets. De Chi-kwadraat toets wordt toegepast wanneer minstens twee categorische 28 variabelen met elkaar gekruist worden. Wanneer de verschillen significant blijken met een betrouwbaarheid van 95%, wordt vervolgens gekeken naar de gestandaardiseerde residuen. Wanneer de absolute waarde van het gestandaardiseerde residu voor een cel minstens 2 is, wordt geacht dat deze cel bijdraagt tot de significante chi-kwadraat waarde. Op die manier kan nagegaan worden waar de significante verschillen zich in een tabel bevinden. 28 Categorische variabelen zijn variabelen die als waarden geen getallen aannemen, maar in plaats daarvan kenmerken, categorieën of klassenwaarden. Bijvoorbeeld: man/vrouw, rijwoning zonder tuin/rijwoning met tuin/open bebouwing/..., enz. M.A.S. Marktstudies op maat 43

45 Wanneer chi-kwadraat significant is, duidt dit erop dat er een relatie bestaat. De grootte van chikwadraat zegt echter niets over de sterkte van deze relatie. Gezien chi-kwadraat een zogenaamde symmetrische toets is, vertelt een significante chi-kwadraat ook niets over de causaliteit van het gevonden verband; doch in bepaalde gevallen kan causaliteit verondersteld worden. Wanneer de afhankelijke variabele een numerieke 29 variabele betreft, wordt gebruikt gemaakt van de Independent-Samples T test (twee groepen) en One-way ANOVA (minstens 3 groepen). Indien de one-way ANOVA test aangeeft dat subgroepen significant van elkaar verschillen in de gemiddelde waarde die ze hebben op een variabele, wordt een post-hoc test 30 uitgevoerd. Een post-hoc test laat immers toe na te gaan tussen welke subgroepen het gemiddelde significant verschillend is. Bij het uitvoeren van significantietoetsen moet steeds gewaakt worden over de verscheidene voorwaarden waaraan de data moeten voldoen, zodoende de test betrouwbare resultaten geeft. Zowel voor chi-kwadraat (kleine verwachte frequenties) als de independent-samples T test en one-way ANOVA (homogene varianties) wordt hier steeds over gewaakt. Ook kan de correlatie (de relatie) tussen twee variabelen worden nagegaan, dit aan de hand van een correlatietoets. Deze betreft Pearson s correlation coefficient (bij twee numerische variabelen) of Spearman's Rho (bij minstens een ordinale 31 variabele). Wanneer een correlatie significant is, duidt dit erop dat er een (niet-causaal) verband bestaat tussen de twee onderzochte variabelen. In tegenstelling tot chi-kwadraat geeft een correlatiecoëfficiënt ook aan hoe sterk het verband precies is. 29 Numerische variabelen zijn variabelen die als waarde een getal aannemen. Bijvoorbeeld: leeftijd, aantal gezinsleden, enz. 30 De post-hoc test die gebruikt werd, betreft Tukey. 31 Een ordinale variabele betreft een categorische variabele waarbij een rangorde in de waarden kan worden aangebracht. Bijvoorbeeld: geen diploma, diploma lager onderwijs, diploma secundair onderwijs en diploma hoger onderwijs. M.A.S. Marktstudies op maat 44

46 2.2 Resultaten Leeswijzer Alvorens de resultaten van de SLO 3 -meting te bespreken, worden kort enkele zaken aangehaald inzake de interpretatie van voorgelegde cijfers. In tabellen en figuren wordt steeds de ongewogen basis (N) weergegeven (d.i. het aantal respondenten waarop de vraag betrekking heeft); de overeenkomstige waarde zij het een percentage of een gemiddeld cijfer is steeds gewogen. In een aantal figuren (bijvoorbeeld de figuren die de mate van hinder weergeven) staat naast de kolommen bovenaan een percentage in een groen kadertje en onderaan een percentage in een rood kadertje. De groene kadertjes geven de TOP-2-scores weer, zijnde de 2 beste scores (helemaal niet gehinderd + een beetje gehinderd OF helemaal mee oneens + tamelijk mee oneens). De rode kadertjes geven de BOTTOM-2-scores weer, zijnde de 2 slechtste scores (extreem gehinderd + ernstig gehinderd OF helemaal mee eens + tamelijk mee eens). Wanneer in het rapport gesproken wordt over verschil(len) houdt dit steeds significantie in en dit minstens op het 0,05-significantieniveau. Indien er geen significantie is, wordt niet gesproken in termen van een verschil. Het significantieniveau wordt weergegeven a.d.h.v. het teken *. Een significant verschil tussen subgroepen (bijv. provincies) of SLO-metingen (SLO 0, SLO 1, SLO 2 en SLO 3 ) wordt respectievelijk a.d.h.v. een letter of cijfer weergegeven. Onderaan de tabel wordt telkens aangegeven hoe de aanduiding geïnterpreteerd dient te worden. Wanneer een significant verschil bij een subgroep of SLO-meting in het rood is aangeduid, betekent dit dat het resultaat als meer negatief kan beschouwd worden dan de subgroep of SLO-meting waarvan het significant verschilt. Bijvoorbeeld: wanneer de SLO 3 -meting significant meer gehinderden kent dan de SLO 2 -meting, met name 20% t.o.v. 16%, zal het resultaat van de SLO3-meting als volgt zijn aangeduid: 20% 2. Een groen weergegeven significantie kan als een meer positief resultaat geïnterpreteerd worden. Wanneer niet in termen van positief of negatief kan gesproken worden, is de significantie in het zwart aangeduid. M.A.S. Marktstudies op maat 45

47 2.2.2 Mate van hinder voor personen die niet wilden meewerken aan het onderzoek Wie tijdens de telefonische screening aangaf niet te willen meewerken aan het onderzoek werd gevraagd of hij/zij toch niet bereid was drie korte hindervraagjes te beantwoorden. Indien men hier niet toe bereid was, werd er niet aangedrongen zodanig geen wrevel op te wekken; het gesprek werd vervolgens afgerond. Zoals reeds aangehaald in het methodologisch luik van het rapport (zie Telefonische screening), weigerde tijdens de telefonische screening 59,0% (N=11.996) van de personen die in aanmerking kwamen voor het onderzoek 32, om hieraan deel te nemen. Van deze was ongeveer vier op de tien personen wel bereid om te antwoorden op de drie hindervragen. Concreet werd de volgende vraag gesteld: Als u denkt aan de voorbije 12 maanden, in welke mate bent u gehinderd of niet gehinderd door geluid in en om uw woning?. Deze vraag werd vervolgens herhaald voor zowel geurhinder als hinder door licht. Figuur 5: Hinder van geluid, geur en licht bij personen die niet wilden deelnemen aan het onderzoek 100% 80% Extreem gehinderd 60% Ernstig gehinderd 40% Tamelijk gehinderd Een beetje gehinderd 20% Helemaal niet gehinderd 0% Geluid Geur Licht (N=4.620) (N=4.572) (N=4.539) De overgrote meerderheid van de personen die niet wilden meewerken aan het onderzoek, doch wel bereid was enkele korte hindervraagjes te beantwoorden, gaf aan de voorbije 12 maanden helemaal niet gehinderd te zijn door geluid, geur of licht in en om de woning. Respectievelijk 80% liet weten niet gehinderd te zijn door geluid, 89% ondervond geen hinder door geur en 96% werd niet gehinderd door licht. Voorts liet nog 2% (licht) tot 11% (geluid) weten een beetje gehinderd te zijn in en om de woning. 32 Enkel personen die minimum 16 jaar oud en voldoende Nederlandstalig waren, kwamen in aanmerking voor het onderzoek. M.A.S. Marktstudies op maat 46

48 Dit neemt niet weg dat 4% van wie niet wou meewerken aan het onderzoek maar wel de hindervraagjes wou beantwoorden, de voorbije 12 maanden ernstig tot extreem gehinderd is door geluid in en om de woning. Voor geurhinder bedraagt dit cijfer 2%, en 1% werd ernstig tot extreem gehinderd door licht. Later in dit rapport zal blijken dat personen die liever niet meewerkten aan het onderzoek, minder gehinderd zijn voornamelijk met betrekking tot geluid en geur dan personen die wel hebben meegewerkt aan het onderzoek middels een valide enquête in te vullen. Laatstgenoemden blijken meer nuance in hun antwoorden te leggen, wat erop kan duiden dat personen die een vragenlijst hebben ingevuld kritischer zijn of meer tijd hebben om erover na te denken. Het verschil in hinder bij beide groepen (respondenten die hebben meegewerkt aan het onderzoek versus respondenten die liever niet meewerkten) kan een aantal mogelijke oorzaken hebben: men is niet geïnteresseerd in onderzoek (in het algemeen) dus zegt men dat men niet gehinderd is; men is niet gehinderd en wil daarom niet meedoen; volgorde-effect: bij een postaal onderzoek kan men de hele vragenlijst doorbladeren. Dit kan de respondent meer inzicht geven in hoe de verschillende vormen van hinder verder uitgediept worden zodat hun antwoorden meer genuanceerd zijn; ook uit vroeger beleidsvoorbereidend onderzoek in opdracht van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie is al gebleken dat hinderpercentages opgemeten via telefonische enquêtering lager liggen dan bij een postaal onderzoek. M.A.S. Marktstudies op maat 47

49 2.2.3 Bespreking van de resultaten op niveau Vlaanderen In dit onderdeel worden de resultaten besproken op het niveau van het Vlaamse Gewest. In een volgend onderdeel zullen de resultaten op het niveau van de vijf Vlaamse provincies behandeld worden. Er wordt niet enkel ingegaan op vragen met betrekking tot geluids-, geur- en lichthinder, tevens komen ook meer algemene zaken aan bod, zoals de leefkwaliteit van de buurt en beleidsmaatregelen die prioritair zijn in de ogen van de respondenten. De resultaten die hiernavolgend gepresenteerd worden, betreffen steeds gewogen cijfers. De basis waarop de vraag betrekking heeft (d.i. het aantal respondenten die de vraag beantwoord hebben) is steeds een ongewogen cijfer WOONOMGEVING De overgrote meerderheid van de bevraagde respondenten (73%) is tevreden tot zeer tevreden over de leefkwaliteit in hun buurt. Anderzijds laat 5% weten (helemaal) niet tevreden te zijn over de leefkwaliteit in hun buurt. Figuur 6: Evaluatie leefkwaliteit Vlaamse Gewest (N = 5.428) Hoe tevreden bent u in het algemeen over de leefkwaliteit (veiligheid, kindvriendelijkheid, leefmilieu,...) in uw buurt? 22% 4% 1% 14% Zeer tevreden Tevreden Min of meer tevreden Niet tevreden Helemaal niet tevreden 59% Valide basis = 5.385; Geen antwoord = 1,0% M.A.S. Marktstudies op maat 48

50 Significante verschillen tussen verscheidene subgroepen Respondenten woonachtig in de provincie West-Vlaanderen (77%) geven significant vaker aan (helemaal) tevreden te zijn over de leefkwaliteit in hun buurt dan respondenten woonachtig in Oost-Vlaanderen (71%) en Vlaams-Brabant (69%) Driekwart van de mannen (76%) laat weten (helemaal) tevreden te zijn over de leefkwaliteit in hun buurt; dit is een significant hoger aandeel dan bij de vrouwen (71%). Deze laatste zijn vaker (helemaal) niet tevreden over de leefkwaliteit in hun buurt dan mannen (resp. 6% t.o.v. 5%). Zowel de jongste (16 tot 30 jaar) als de oudste leeftijdsgroep (61 jaar en ouder) laten significant vaker weten (helemaal) tevreden te zijn over de leefkwaliteit in de buurt dan 31 tot 45-jarigen en 46 tot 60-jarigen (resp. 80% en 78% t.o.v. 66% en 69%). 31 tot 45-jarigen blijken significant vaker (helemaal) niet tevreden te zijn dan de jongste en oudste leeftijdsgroep (resp. 7% t.o.v. 3% en 5%). De 46 tot 60-jarigen verschillen enkel significant t.o.v. de jongste leeftijdsgroep (resp. 6% t.o.v. 3%). Naar diploma kan geen verschil worden vastgesteld voor wat betreft de ontevredenheid met de leefkwaliteit in de buurt. Wel is het zo dat respondenten met een hoger niet-universitair diploma het minst vaak (zeer) tevreden zijn (68%) dan andere respondenten (tussen 73% en 76%) en vaker dan anderen aangeven min of meer tevreden te zijn (resp. 26% t.o.v. 18% tot 22%). Respondenten die in een open bebouwing wonen, kennen het hoogste aandeel (79%) dat (helemaal) tevreden is over de leefkwaliteit in de buurt. Voorts blijken ook respondenten die in een halfopen bebouwing wonen vaker (helemaal) tevreden (73%) dan respondenten die in een appartement (65%) of rijwoning (zonder tuin: 51%; met tuin: 64%) wonen. Deze laatstgenoemden zijn vaker (helemaal) niet tevreden over de leefkwaliteit in hun buurt dan respondenten woonachtig in een open bebouwing (resp. 9%, 10% en 8% t.o.v. 3%). Wie in een appartement/loft/studio woont, is trouwens ook minder tevreden dan wie in een halfopen bebouwing woont (resp. 9% t.o.v. 5%). Wie relatief geluidsongevoelig is, blijkt het vaakst (helemaal) tevreden en het minst vaak (helemaal) niet tevreden met de leefkwaliteit in de buurt; ook wie neutraal gevoelig is, blijkt nog steeds vaker (helemaal) tevreden en minder vaak (helemaal) niet tevreden dan wie relatief geluidsgevoelig is. M.A.S. Marktstudies op maat 49

51 Vergelijking SLO 0, SLO 1, SLO 2 en SLO 3 Het aandeel personen dat (zeer) tevreden is over de leefkwaliteit in hun buurt is het hoogst sinds het begin van de metingen, met name 73% ten opzichte van 60% tot 68%. De huidige meting kent tevens het laagste aandeel personen dat (helemaal) niet tevreden is over de leekkwaliteit in de buurt (5%) in vergelijking met de voorgaande metingen (7%-11%). Figuur 7: Evaluatie leefkwaliteit, vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest Hoe tevreden bent u in het algemeen over de leefkwaliteit (veiligheid, kindvriendelijkheid, leefmilieu,...) in uw buurt? 100% 80% 60% (zeer) tevreden min of meer tevreden 40% (helemaal) niet tevreden 20% % SLO SLO SLO SLO (N=3.177) (N=5.034) (N=5.260) (N=5.385) Tabel 18: Evaluatie leefkwaliteit, vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest SLO 0 SLO 1 SLO 2 SLO 3 N % N % N % N % (zeer) tevreden , , , ,0 012 Min of meer tevreden , , , ,8 01 (helemaal) niet tevreden , , , ,2 012 Totaal , , , ,0 Geen antwoord 32 0,9 16 0,4 33 0,6 43 1, = significant verschil (p<0,05) t.o.v. aangegeven voorgaande SLO-metingen M.A.S. Marktstudies op maat 50

52 Om dieper in te gaan op de tevredenheid over de leefkwaliteit van de buurt, werd gevraagd aan te geven of men de buurt zou aanraden met betrekking tot de leefkwaliteit aan vrienden en kennissen om er te komen wonen. Driekwart van de respondenten (74%) zou de buurt aanraden aan vrienden of kennissen om er te komen wonen. Hoewel bleek dat slechts 5% van de respondenten (helemaal) niet tevreden is over de leefkwaliteit in hun buurt, zou toch 13% of een op de zeven respondenten de buurt afraden aan vrienden en kennissen om er te komen wonen. Dit is een duidelijke nuancering van het beperkte percentage van de respondenten dat zegt (helemaal) niet tevreden te zijn over de leefkwaliteit in hun buurt. Figuur 8: Vrienden en kennissen aanraden om in de buurt te komen wonen Vlaamse Gewest (N=5.428) Als we enkel kijken naar de leefkwaliteit (veiligheid, kindvriendelijkheid, leefmilieu,...) van uw buurt, zou u vrienden en kennissen dan aanraden om hier te komen wonen? 13% Ja 13% Nee 74% Weet niet Valide basis = 5.367; Geen antwoord = 1,1% Significante verschillen tussen verscheidene subgroepen Respondenten woonachtig in de provincie West-Vlaanderen (79%) zouden significant vaker hun buurt aan vrienden en kennissen aanraden dan respondenten woonachtig in Oost-Vlaanderen (72%) en Vlaams-Brabant (71%). Anderzijds zouden respondenten uit Antwerpen, Oost- Vlaanderen en Vlaams-Brabant hun buurt significant vaker afraden dan respondenten uit West- Vlaanderen (resp. 13%, 15% en 14% t.o.v. 9%). De jongste leeftijdsgroep van 16 tot 30 jaar zou significant vaker de buurt aanraden aan vrienden of kennissen dan 46 tot 60-jarigen, met name 78% t.o.v. 71%. Bovendien kent de jongste leeftijdsgroep het laagste aandeel dat de buurt zou afraden, zijnde 9% t.o.v. van 13% tot 15% bij de overige leeftijdsgroepen. Wie een secundair of universitair diploma heeft, is meer geneigd de buurt aan vrienden en kennissen aan te raden (resp. 75% en 77%) dan iemand die geen of hooguit een diploma lager onderwijs heeft (69%). M.A.S. Marktstudies op maat 51

53 Wie in een (half)open bebouwing woont, zou de buurt significant vaker aanraden (resp. 76% en 80%) dan wie in een appartement of rijwoning woont (resp. 55%, 57% (rijwoning zonder tuin) en 65% (rijwoning met tuin)). Deze laatstgenoemden zouden hun buurt dan weer vaker afraden dan respondenten die in een open bebouwing wonen (resp. 19%, 23% (rijwoning zonder tuin) en 16% (rijwoning met tuin) t.o.v. 10%). Bijkomend zouden respondenten die in een appartement wonen hun buurt ook vaker afraden dan respondenten die in een halfopen bebouwing wonen (resp. 19% t.o.v. 13%). Wie relatief ongevoelig is voor geluid, zou het vaakst de buurt aan- en het minst de buurt afraden aan vrienden en kennissen om er te komen wonen. Ook wie relatief neutraal is voor geluid zou de buurt vaker aan- en minder vaak afraden dan wie relatief gevoelig is voor geluid. Er is geen verschil tussen mannen en vrouwen voor wat betreft het al dan niet aanraden van de buurt aan vrienden of kennissen. Vergelijking SLO 0, SLO 1, SLO 2 en SLO 3 Het aandeel personen dat vrienden en kennissen zou aanraden om in de buurt te komen wonen, is het hoogst sinds het begin van de metingen, met name 74% ten opzichte van 63% tot 70%. Het aandeel personen dat de buurt niet zou aanraden blijft op hetzelfde peil als de vorige meting. Een op de zeven personen (13%) weet niet of ze hun buurt zouden aan- of afraden, een aandeel dat significant lager ligt dan in voorgaande metingen (16%-17%). Tabel 19: Vrienden en kennissen aanraden om in de buurt te komen wonen, vergelijking SLOmetingen Vlaamse Gewest SLO 0 SLO 1 SLO 2 SLO 3 N % N % N % N % Ja , , , ,0 012 Neen , , , ,0 01 Weet niet , , , ,0 012 Totaal , , , ,0 Geen antwoord 95 3,1 44 0,9 59 1,2 61 1, = significant verschil (p<0,05) t.o.v. aangegeven voorgaande SLO-metingen M.A.S. Marktstudies op maat 52

54 De meest vernoemde reden 33 waarom men vrienden en kennissen zou aanraden om in de buurt te komen wonen, is omwille van de rust, met name 52% van de respondenten haalt (onder andere) deze reden aan. De tweede meest vermelde reden betreft de aanwezigheid van natuur in de (nabije) omgeving (21%). Dit kan gaan van een park in de buurt tot wonen aan zee. Het belang van groen en natuur in de omgeving kan voorts worden afgeleid uit een ander antwoord dat hier nauw bij aansluit, met name de landelijke ligging van de buurt (9%). Overige redenen die het meest werden aangehaald betreffen: de buurt is gezellig, aangenaam, mooi of prettig om wonen (16%), alle voorzieningen (winkels, scholen, sportcentra,...)zijn dichtbij (13%) en de nabijheid van een stad(scentrum) of dorpskern (9%). De meest vernoemde reden om de buurt af te raden aan vrienden en kennissen betreft het verkeer in al zijn aspecten: de verkeersdrukte, de overdreven snelheid, de verkeers(on)veiligheid, het lawaai, de geur van uitlaatgassen en daarmee samenhangend de verontreinigde lucht en fijn stof. Tabel 20 geeft een overzicht van de meest vernoemde redenen om de buurt af te raden. Tabel 20: Redenen waarom men de buurt zou afraden (685 respondenten met redenen) Vlaamse Gewest N % Te druk verkeer ,7 Niet veilig / Veiligheid in het verkeer 85 13,2 Geluidshinder 68 11,6 Nabijheid industrie of andere hinderbronnen 55 8,1 Te snel verkeer 61 8,0 Niet kindvriendelijk 51 7,6 Lawaai van verkeer 42 5,6 Geurhinder 33 5,4 Inbraken, criminaliteit en vandalisme 26 5, Totaal ,0 Geen antwoord 54 8,3 Ook in vorige SLO-metingen was het verkeer een zeer belangrijke reden om de buurt af te raden aan vrienden en kennissen. In alle metingen zijn de twee meest vermelde redenen: te druk verkeer (SLO 2 : 20%, SLO 1 : 21% en SLO 0 : 23%) en onveiligheid (van het verkeer) (SLO 2 : 16%, SLO 1 : 19% en SLO 0 : 18%). Ook geluidshinder (in het algemeen) (SLO 2 : 9%, SLO 1 : 11% en SLO 0 : 7%) en de nabijheid van industrie of andere hinderbronnen (SLO 2 : 8%, SLO 1 : 8% en SLO 0 : 13%) werden vaak vermeld. 33 Enkel de antwoorden van respondenten die hadden aangegeven dat ze hun buurt zouden aanraden, werden in rekening gebracht. Respondenten die weet niet aangeduid hadden, zijn buiten beschouwing gelaten. M.A.S. Marktstudies op maat 53

55 Bijna drie op de tien respondenten (28%) stellen in een omgeving te wonen met veel tot zeer veel verkeer. Een derde van de respondenten (35%) vindt het verkeer in de omgeving veeleer normaal. Bijna vier op de tien respondenten (38%) geven aan in een omgeving met weinig tot zeer weinig verkeer te wonen. Figuur 9: Verkeersdrukte omgeving Vlaamse Gewest (N=5.428) Woont u in een omgeving met: 12% 8% 19% zeer veel verkeer veel verkeer 26% normaal verkeer weinig verkeer zeer weinig verkeer 35% Valide basis = 5.185; Geen antwoord = 4,6% Significante verschillen tussen verscheidene subgroepen West-Vlaamse respondenten geven vaker aan in een omgeving met (zeer) weinig verkeer te wonen dan respondenten woonachtig in de provincie Antwerpen en Oost-Vlaanderen (resp. 43% t.o.v. 36% en 37%). Bij de mannen laat 29% weten in een omgeving met (zeer) veel verkeer te wonen; dit is een significant hoger aandeel dan bij de vrouwen (26%). Omgekeerd geeft 37% van de vrouwen aan in een omgeving met (zeer) weinig verkeer te wonen, zijnde een significant kleiner aandeel dan bij de mannen (39%). Vier op de tien respondenten van 16 tot 30 jaar oud (41%) omschrijven hun omgeving als gekenmerkt door (zeer) weinig verkeer. Bij de oudste leeftijdsgroep van 61 jaar en ouder ligt dit aandeel significant lager (35%). Wie in een appartement of rijwoning woont, stelt vaker in een omgeving met (zeer) veel verkeer te wonen dan wie in een (half)open bebouwing woont. Deze laatstgenoemden geven op hun beurt vaker aan dat er (zeer) weinig verkeer is in hun omgeving. Dit verschil (zeer) weinig versus (zeer) veel verkeer in de omgeving gaat ook op voor respondenten die in een open bebouwing wonen t.o.v. respondenten die in een halfopen bebouwing wonen. M.A.S. Marktstudies op maat 54

56 Drie op de tien respondenten (31%) die relatief geluidsgevoelig zijn, geven aan in een omgeving met (zeer) veel verkeer te wonen; een percentage dat significant hoger is dan bij respondenten die relatief neutraal (27%) of relatief ongevoelig zijn voor geluid (26%). De eerstgenoemde stellen ook minder vaak in een omgeving met (zeer) weinig verkeer te wonen dan respondenten die relatief geluidsneutraal of -ongevoelig zijn (resp. 33% t.o.v. 39% en 42%). Het diploma van de respondent hangt niet samen met de verkeersdrukte die men in de onmiddellijke omgeving ervaart. Vergelijking SLO 0, SLO 1, SLO 2 en SLO 3 In voorgaande SLO-meting (i.c. SLO 2 ) gaf nog 34% van de respondenten aan in een omgeving met (zeer) veel verkeer te wonen; een aandeel dat toen reeds significant lager lag vergeleken met de eerste SLO-meting (i.c. SLO 0 ). Ook in de huidige meting zet deze daling zich verder door tot 28% van de respondenten die aangeven in een omgeving met (zeer) veel verkeer te wonen. Anderzijds kent de huidige meting een sterke stijging inzake het aandeel personen dat stelt in een omgeving met (zeer) weinig verkeer te wonen, met name 38% vergeleken met 27% tot 29% in voorgaande metingen. Tabel 21: Verkeersdrukte omgeving, vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest SLO 0 SLO 1 SLO 2 SLO 3 N % N % N % N % (zeer) veel verkeer , , , ,5 012 Normaal verkeer , , , ,6 (zeer) weinig verkeer , , , ,8 012 Totaal , , , ,0 Geen antwoord 49 1,5 77 1,5 83 1, , = significant verschil (p<0,05) t.o.v. aangegeven voorgaande SLO-metingen M.A.S. Marktstudies op maat 55

57 GELUIDS-, GEUR- EN LICHTHINDER IN HET ALGEMEEN In wat volgt wordt bekeken in welke mate respondenten hinder ondervinden van geluid, geur en licht in het algemeen. Voorts wordt nagegaan of de mate van hinder over de laatste twee jaar veranderd is, alsook of er een verband bestaat tussen de woonomgeving en de mate van hinder die men ondervindt. Tot slot worden verscheidene maatregelen overlopen die respondenten al dan niet ondernomen hebben in verband met geluids-, geur- en lichthinder. MATE VAN HINDER Geluid blijkt de belangrijkste bron waardoor respondenten zich gehinderd voelen. Respondenten ondervinden het minst hinder van licht. Een kwart van de respondenten (24%) geeft aan de voorbije twaalf maanden tamelijk (15%), ernstig (7%) of extreem (2%) gehinderd te zijn door geluid in en om de woning. Bijna vier op de tien respondenten (37%) ondervonden helemaal geen hinder door geluid en evenzoveel (39%) stellen een beetje gehinderd te zijn door geluid in en om hun woning. Een op de zeven respondenten (13%) laat weten de voorbije twaalf maanden gehinderd te zijn door geur in en om de woning, zijnde 9% tamelijk, 3% ernstig en 1% extreem gehinderd. Meer dan de helft (59%) ondervond helemaal geen geurhinder; 27% een beetje geurhinder. Slechts 4% van de respondenten geeft aan de voorbije twaalf maanden tamelijk tot extreem gehinderd te zijn door licht in en om de woning. Meer dan acht op de tien respondenten (84%) ondervonden geen lichthinder, 12% een beetje lichthinder. Figuur 10: Algemene hinder van geluid, geur en licht Vlaamse Gewest (N=5.428) Als u denkt aan de voorbije 12 maanden, in welke mate bent u gehinderd of niet gehinderd door geluid, geur of licht in en om uw woning? 100% 84 75% 50% 25% 0% Helemaal niet gehinderd Een beetje gehinderd 15 9 Tamelijk gehinderd Ernstig gehinderd Extreem gehinderd Geluid Geur Licht Valide basis: geluid=5.368, geur=5.287, licht=5.244; Geen antwoord: geluid=1,2%, geur=3,0%, licht=3,7% M.A.S. Marktstudies op maat 56

58 Vergelijking SLO 0, SLO 1, SLO 2 en SLO 3 Het aandeel respondenten dat stelt extreem gehinderd te zijn in en om de woning door geluid in het algemeen blijft stabiel ten aanzien van vorige metingen, met name op 2%. Het aandeel ernstig gehinderde personen door geluid in het algemeen (7%) blijft gehandhaafd op het niveau van de voorgaande meting, hetgeen nog steeds significant lager is dan in SLO 0 en SLO 1 (resp. 9% en 10%). Hetzelfde gaat op voor wat betreft het aandeel respondenten dat tamelijk gehinderd wordt (15%): een zelfde niveau als in de vorige meting, maar wel een daling ten aanzien van SLO 0 (19%) en SLO 1 (18%). Bijna vier op de tien respondenten (39%) stelt een beetje hinder te ondervinden door geluid in het algemeen, dit is een hoger aandeel dan in voorgaande meting (35%). Tot slot kan worden vastgesteld dat na een toename in voorgaande meting van 33% tot 38% het aandeel niet-gehinderde personen in huidige meting stabiel blijft (37%). Figuur 11: Algemene hinder van geluid, vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest Als u denkt aan de voorbije 12 maanden, in welke mate bent u gehinderd of niet gehinderd door GELUID in en om uw woning? 100% 80% Helemaal niet gehinderd 60% Een beetje gehinderd 40% 20% 0% SLO SLO SLO SLO Tamelijk gehinderd Ernstig gehinderd Extreem gehinderd (N=3.129) (N=4.961) (N=5.190) (N=5.368) Tabel 22: Algemene hinder van geluid, vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest SLO 0 SLO 1 SLO 2 SLO 3 N % N % N % N % Extreem gehinderd 68 2,3 98 1, ,0 85 1,6 Ernstig gehinderd 304 9, , , ,3 01 Tamelijk gehinderd , , , ,2 01 Een beetje gehinderd , , , ,1 02 Helemaal niet gehinderd , , , ,7 1 Totaal , , , ,0 Geen antwoord 80 2,4 89 1, ,0 60 1, = significant verschil (p<0,05) t.o.v. aangegeven voorgaande SLO-metingen M.A.S. Marktstudies op maat 57

59 Ten aanzien van voorgaande meting zijn er minder respondenten die stellen extreem gehinderd te zijn door geur in en om hun woning (met name 0,8% t.o.v. 1,3%). Voor wat betreft de overige gradaties van hinder kan geen verschil met voorgaande meting worden vastgesteld. Het aandeel gehinderde personen (tamelijk tot extreem) ligt in huidige SLO 3 -meting lager dan in de eerste SLO-meting (i.c. SLO 0 ) in Figuur 12: Algemene hinder van geur, vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest Als u denkt aan de voorbije 12 maanden, in welke mate bent u gehinderd of niet gehinderd door GEUR in en om uw woning? 100% 80% Helemaal niet gehinderd 60% Een beetje gehinderd 40% 20% 0% SLO (N=3.082) SLO (N=4.884) SLO (N=5.096) 27 SLO (N=5.287) Tamelijk gehinderd Ernstig gehinderd Extreem gehinderd Tabel 23: Algemene hinder van geur, vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest SLO 0 SLO 1 SLO 2 SLO 3 N % N % N % N % Extreem gehinderd 44 1,4 57 1,1 64 1,3 41 0,8 02 Ernstig gehinderd 173 5, , , ,4 0 Tamelijk gehinderd , , , ,1 0 Een beetje gehinderd , , , ,4 Helemaal niet gehinderd , , , ,3 01 Totaal , , , ,0 Geen antwoord 127 3, , , , = significant verschil (p<0,05) t.o.v. aangegeven voorgaande SLO-metingen M.A.S. Marktstudies op maat 58

60 Het aandeel gehinderde personen (tamelijk tot extreem) door licht in het algemeen is onveranderd gebleven sinds de eerste SLO-meting in In voorgaande meting (i.c. SLO 2 in 2008) was wel een stijging vastgesteld van het aandeel personen dat een beetje hinder ondervond van licht in het algemeen in vergelijking met de meting daarvoor (i.c. SLO 1 in 2004), met name van 9% naar 11%; dit ging gepaard met een daling van het aandeel personen dat helemaal geen hinder ondervond, met name van 87% in SLO 1 naar 83% in SLO 2. In de huidige SLO 3 -meting blijven deze percentages op hetzelfde niveau als in SLO 2. Figuur 13: Algemene hinder van licht, vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest Als u denkt aan de voorbije 12 maanden, in welke mate bent u gehinderd of niet gehinderd door LICHT in en om uw woning? 100% % Helemaal niet gehinderd 60% 40% 20% 0% SLO SLO SLO SLO Een beetje gehinderd Tamelijk gehinderd Ernstig gehinderd Extreem gehinderd (N=2.985) (N=4.796) (N=5.007) (N=5.244) Tabel 24: Algemene hinder van licht, vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest SLO 0 SLO 1 SLO 2 SLO 3 N % N % N % N % Extreem gehinderd 7 0,3 12 0,4 13 0,3 15 0,3 Ernstig gehinderd 39 1,3 42 1,0 75 1,5 53 1,0 Tamelijk gehinderd 102 3, , , ,1 Een beetje gehinderd , , , ,5 1 Helemaal niet gehinderd , , , ,1 1 Totaal , , , ,0 Geen antwoord 224 6, , , , = significant verschil (p<0,05) t.o.v. aangegeven voorgaande SLO-metingen M.A.S. Marktstudies op maat 59

61 SAMENHANG HINDERASPECTEN Via een correlatie-analyse werd nagegaan of de verscheidene hinderaspecten met elkaar samenhangen. Met andere woorden, ondervonden respondenten die gehinderd werden door geluid, ook hinder van geur en/of licht? Er werd aldus onderzocht of geluid, geur en licht drie onafhankelijke hinderbronnen zijn of dat ze een zekere samenhang vertonen. Zoals uit tabel 25 kan worden afgelezen, blijken de drie hinderbronnen net zoals in de vorige SLO-edities significant met elkaar samen te hangen. De correlatiecoëfficiënten gaan van 0,198 voor geur en licht tot 0,289 voor geluid en licht; het betreffen eerder middelmatige verbanden 34. Tabel 25: Correlatieanalyse 35 hinderaspecten Vlaamse Gewest (N=5.428) Bronnen van hinder Geluid Geur Licht N r N r N r Geluid ,280*** ,289*** Geur ,280*** ,198*** Licht ,289*** ,198*** *** significantieniveau <0,001; ** significantieniveau <0,01; * significantieniveau <0,05; ns = niet significant Als mogelijke verklaring voor deze samenhang werd reeds in de SLO 1 -meting aangehaald dat de individuele respondenten verschillen in hun gevoeligheid t.o.v. hinder, waarbij sommige personen zich gemakkelijker gehinderd voelen door zowel geur, licht als geluid. Een andere, meer voor de hand liggende verklaring die toen vermeld werd, is dat geluid, geur en licht geen onafhankelijke hinderbronnen zijn en wel degelijk een zekere samenhang vertonen. 34 In de sociale wetenschappen wordt gesproken van een zwak verband wanneer dit rond 0,100 bedraagt, middelmatig wanneer rond 0,300 en sterk wanneer rond 0, Spearman s rho, two-tailed. M.A.S. Marktstudies op maat 60

62 EVOLUTIE VAN HINDER IN DE LAATSTE TWEE JAAR In wat volgt wordt afzonderlijk voor geluid, geur en licht onderzocht of respondenten de indruk hebben dat de hinder in en om hun woning veranderd is in de laatste twee jaar. Deze perceptie wordt vervolgens vergeleken met de mate waarin de algemene hinder door geluid, geur en licht gestegen of gedaald is ten opzichte van de vorige meting. Deze vraag werd enkel gesteld aan respondenten die reeds twee jaar of langer op hun huidig adres wonen 36. A. GELUID Bijna vier op de tien respondenten (37%) laten weten zowel nu als twee jaar geleden geen geluidshinder te ondervinden. Zes op de tien respondenten (58%) werden en worden nog steeds gehinderd: bij 28% is de hinder toegenomen ten opzichte van twee jaar geleden, bij 4% is de hinder afgenomen en bij 26% is de mate van hinder gelijk gebleven. Figuur 14: Evolutie geluidshinder Vlaamse Gewest (N=5.428) In welke mate is de hinder van GELUID veranderd in de laatste twee jaar? 26% 3% 1% 5% 37% Ik woon hier nog geen twee jaar GEEN hinder (toen niet en nu niet) Sterk toegenomen Enigszins toegenomen Hetzelfde gebleven Enigszins afgenomen 20% 8% Sterk afgenomen Valide basis = 5.304; Geen antwoord = 2,3% In de huidige meting geven bijna drie op de tien respondenten (28%) aan een toename in geluidshinder te ervaren ten aanzien van twee jaar geleden. In voorgaande metingen bedroeg dit een kwart van de respondenten (24%-25%). 36 Bijkomend werden ook de antwoorden van 5 respondenten opgenomen waarvan niet geweten is hoelang ze reeds op hun huidig adres wonen. M.A.S. Marktstudies op maat 61

63 Significante verschillen tussen verscheidene subgroepen 37 De provincies Antwerpen en Oost-Vlaanderen kennen een hoger aandeel respondenten die vinden dat de geluidshinder de laatste twee jaar is toegenomen, dan de provincie West- Vlaanderen (resp. telkens 29% t.o.v. 23%). Vrouwen zijn meer van mening dat de geluidshinder de voorbije twee jaar is toegenomen dan mannen (resp. 29% t.o.v. 26%). Deze laatstgenoemden laten vaker optekenen dat de hinder is afgenomen ten opzichte van twee jaar geleden (resp. 5% t.o.v. 4%). Respondenten van 46 tot 60 jaar oud stellen vaker dat de geluidshinder de voorbije twee jaar is toegenomen dan respondenten tussen 16 en 45 jaar oud (resp. 31% t.o.v. 24% à 25%). Respondenten met minstens een secundair diploma geven vaker aan (27% tot 31%) een (sterke) toename in geluidshinder te ervaren dan respondenten zonder diploma of hooguit een diploma lager onderwijs (22%). De laatstgenoemden stellen dan weer vaker dan de anderen dat de hinder hetzelfde is gebleven (eerder dan dat de hinder zou zijn afgenomen), met name respectievelijk 75% ten opzichte van 64% tot 68%. Drie op de tien respondenten (32%) die in een rijwoning met tuin wonen, laten weten dat de geluidshinder de laatste twee is toegenomen. Dit is een significant hoger aandeel dan bij de respondenten die in een open bebouwing wonen (26%). Voorts vindt 11% van de respondenten die in een rijwoning zonder tuin wonen, dat de geluidshinder is afgenomen ten opzichte van twee jaar geleden; bij respondenten in een open bebouwing is dit 4%. Wie geluidsgevoelig is, geeft significant vaker aan dat de geluidshinder de laatste twee jaar is toegenomen dan wie relatief neutraal of relatief ongevoelig is voor geluid (resp. 36% t.o.v. 27% en 21%). Ook beide laatst vernoemde groepen verschillen significant van elkaar. 37 De basis betreft enkel respondenten die minstens twee jaar op hun huidig adres wonen (N=5.151), alsook vijf respondenten waarvan niet geweten is hoelang ze reeds op hun huidig adres wonen. Voorts worden enkel significante verschillen i.v.m. een toe- of afname van hinder besproken. Eventuele significante verschillen i.v.m. het onveranderd blijven van de situatie zijn wel opgenomen in het tabellenrapport. M.A.S. Marktstudies op maat 62

64 B. GEUR De helft van de respondenten (52%) die reeds twee jaar of langer op hun huidig adres wonen, geeft aan dat ze net zoals twee jaar geleden geen hinder ondervinden van geur in en om hun woning. Anderzijds geeft een op de tien respondenten (10%) aan dat de geurhinder is toegenomen ten opzichte van twee jaar geleden, ervaart 29% geen verandering in geurhinder en stelt 4% dat de geurhinder is afgenomen. Figuur 15: Evolutie geurhinder Vlaamse Gewest (N=5.428) In welke mate is de hinder van GEUR veranderd in de laatste twee jaar? 3% 1% 5% Ik woon hier nog geen twee jaar GEEN hinder (toen niet en nu niet) 29% Sterk toegenomen Enigszins toegenomen Hetzelfde gebleven 7% 3% 52% Enigszins afgenomen Sterk afgenomen Valide basis = 5.223; Geen antwoord = 3,8% In de huidige meting ervaart een op de tien respondenten (10%) een toename in geurhinder ten aanzien van twee jaar geleden. In voorgaande metingen besloeg dit aandeel 9% (SLO 1 ) tot 11% (SLO 0 en SLO 2 ). Significante verschillen tussen verscheidene subgroepen 38 Respondenten vanaf 46 jaar en ouder melden significant vaker dat de geurhinder de voorbije twee jaar is toegenomen in vergelijking met respondenten tussen 16 en 30 jaar oud (resp. 11% tot 13% t.o.v. 7%). Een op de tien respondenten (11%) die aangeven in een ander type woning te wonen dan degene opgenomen in de vragenlijst, vindt dat de geurhinder de voorbije twee jaar is afgenomen. Dit is een significant hoger aandeel dan bij de respondenten die op een appartement/loft/studio wonen (2%). 38 De basis betreft enkel respondenten die minstens twee jaar op hun huidig adres wonen (N=5.153), alsook vijf respondenten waarvan niet geweten is hoelang ze reeds op hun huidig adres wonen. Voorts worden enkel significante verschillen i.v.m. een toe- of afname van hinder besproken. Eventuele significante verschillen i.v.m. het onveranderd blijven van de situatie zijn weliswaar opgenomen in het tabellenrapport. M.A.S. Marktstudies op maat 63

65 Ook het gevoelig zijn voor geluid blijkt een samenhang te vertonen met het al dan niet ervaren van een af- of toename van geurhinder over de voorbije twee jaar. Zo stelt een op de zeven respondenten (14%) die relatief geluidsgevoelig zijn, dat ze meer geurhinder ervaren ten opzichte van twee jaar geleden. Bij de respondenten die relatief neutraal of relatief ongevoelig zijn voor geluid ligt dit cijfer significant lager, met name respectievelijk 10% en 8%. Het al dan niet ervaren van een toe- of afname in geurhinder over de voorbije twee jaar verschilt niet tussen de provincies, niet tussen mannen en vrouwen en niet al naargelang het diploma van de respondent. C. LICHT Tweederde van de respondenten (66%) die minstens twee jaar op hun huidig adres wonen, laat weten geen hinder te ondervinden van licht, niet het voorbije jaar, alsook niet twee jaar geleden. Voorts meldt een kwart (24%) dat de ervaren lichthinder onveranderd is gebleven ten aanzien van twee jaar geleden. 4% is van mening dat de lichthinder is toegenomen over de voorbije twee jaar en amper 1% meldt een afname van hinder door licht. Figuur 16: Evolutie lichthinder Vlaamse Gewest (N=5.428) In welke mate is de hinder van LICHT veranderd in de laatste twee jaar? 24% 0% 1% 5% Ik woon hier nog geen twee jaar GEEN hinder (toen niet en nu niet) Sterk toegenomen Enigszins toegenomen 3% 1% 66% Hetzelfde gebleven Enigszins afgenomen Sterk afgenomen Valide basis = 5.128; Geen antwoord = 5,5% In de huidige meting ervaart 4% van de respondenten een toename in lichthinder ten aanzien van twee jaar geleden. Ook in voorgaande metingen schommelde dit aandeel rond de 4% (i.c. SLO 0 : 4%, SLO 1 : 3% en SLO 2 : 5%). M.A.S. Marktstudies op maat 64

66 Significante verschillen tussen verscheidene subgroepen 39 Respondenten die in een rijwoning met tuin wonen geven significant vaker aan dat de lichthinder over de voorbije twee jaar is afgenomen in vergelijking met respondenten die in een open bebouwing wonen (resp. 2% t.o.v. 1%). 6% van de respondenten die relatief gevoelig zijn voor geluid, melden een toename in lichthinder ten aanzien van twee jaar geleden. Bij de respondenten die relatief ongevoelig zijn voor geluid ligt dit percentage significant lager, met name 3%. De provincie waarin de respondent woont, heeft geen invloed op het al dan niet ervaren van een toe- of afname over de voorbije twee jaar van de mate van lichthinder. Ook het geslacht, de leeftijd en het diploma van de respondent blijken hier los van te staan. SAMENHANG TUSSEN MATE VAN HINDER EN EVOLUTIE VAN HINDER De vraag kan gesteld worden of er een samenhang bestaat tussen de mate waarin iemand gehinderd wordt door geluid, geur of licht enerzijds en de mate waarin men aangeeft dat de desbetreffende hinder is toe- of afgenomen over de voorbije twee jaar anderzijds. Uit tabel 26 blijkt voor zowel geluids-, geur- als lichthinder dat de mate waarin men hinder ondervindt wel degelijk samenhangt met de mate waarin men een toe- of afname van hinder ervaart. Voor elk van de drie hinderbronnen kan een middelmatige (r=-0,390) tot sterke (r=-0,549) negatieve samenhang worden opgetekend. Dit betekent dat hoe meer men de voorbije twaalf maanden gehinderd is door geluid, geur of licht, hoe meer men aangeeft dat de hinder van de desbetreffende bron in de laatste twee jaar is toegenomen. Tabel 26: Correlatieanalyse 40 tussen mate van hinder en evolutie van hinder, bij respondenten die minstens twee jaar op huidig adres wonen en een evolutie van hinder ervaren Vlaamse Gewest (Geluid N=1.694; Geur N=713; Licht N=246) Mate van hinder Evolutie van hinder Correlatie Geluid -0,454*** Geur -0,549*** 699 Licht -0,390*** 242 *** significantieniveau <0,001; ** significantieniveau <0,01; * significantieniveau <0,05 N Gezien een correlatiecoëfficiënt een symmetrische maat betreft, kan niet met zekerheid gesteld worden wat oorzaak en wat gevolg is. Zo kan het zijn dat de mate waarin iemand zich gehinderd voelt, ervoor zorgt dat men een bepaalde evolutie ervaart. Het omgekeerde is echter ook mogelijk, met name dat iemand een toe- of afname ervaart en op basis hiervan een bepaalde mate van hinder aangeeft. 39 De basis betreft enkel respondenten die minstens twee jaar op hun huidig adres wonen (N=5.153), alsook vijf respondenten waarvan niet geweten is hoelang ze reeds op hun huidig adres wonen. Voorts worden enkel significante verschillen i.v.m. een toe- of afname van hinder besproken. Eventuele significante verschillen i.v.m. het onveranderd blijven van de situatie zijn weliswaar opgenomen in het tabellenrapport. 40 Spearman s rho, two-tailed. M.A.S. Marktstudies op maat 65

67 SAMENHANG TUSSEN DE MATE VAN GELUIDSHINDER EN DE WOONOMGEVING Net zoals in de vorige SLO-metingen werd nagegaan of er een verband is tussen de mate van hinder door geluid en de woonomgeving. Twee aspecten van de woonomgeving werden onderzocht: de hoeveelheid verkeer in de omgeving van de respondent (subjectieve maat) en de urbanisatiegraad (objectieve maat). Net zoals in de SLO 2 -meting werd de urbanisatiegraad bepaald aan de hand van de postcode van de gemeente waarin de respondent woont. In de SLO 0 - en SLO 1 -meting gebeurde dit nog aan de hand van de omschrijving die de respondent aan zijn omgeving gaf. Om te onderzoeken of er een verband is tussen de mate van geluidshinder en de urbanisatiegraad enerzijds en de mate van geluidshinder en de hoeveelheid verkeer in de omgeving anderzijds, werden twee analyses uitgevoerd: een correlatie-analyse 41 en een chikwadraat-analyse. De correlatie tussen de mate van geluidshinder en de urbanisatiegraad bedraagt -0,124 (significantieniveau <0,001). Hoewel significant, betreft het een eerder zwak verband. Het negatief teken moet geïnterpreteerd worden als: hoe meer stedelijk de omgeving waarin de respondent woont, hoe grote de mate van geluidshinder dat de respondent ondervindt. Ook de chi-kwadraat analyse bevestigt dit verband: 36% van de respondenten die in (de omgeving van) een groot stadscentrum 42 wonen, ervaren tamelijke tot extreme hinder door geluid; dit is een significant hoger percentage dan bij respondenten die in steden, kleine lokaliteiten of een landelijke omgeving wonen (resp. 24%, 24% en 19%). De samenhang tussen de mate van geluidshinder en de hoeveelheid verkeer in de omgeving is van een sterkere aard: met een correlatiecoëfficiënt van -0,359 betreft het een middelmatig verband (significantieniveau <0,001). Dit betekent dat hoe meer verkeer er is in de omgeving (subjectieve aanvoeling), hoe groter de mate van hinder dat men ondervindt vanwege geluid. Ook hier wordt het verband bevestigd door de chi-kwadraat analyse: bijna de helft van de respondenten die in een omgeving wonen met (zeer) veel verkeer geven aan tamelijk tot extreem gehinderd te zijn door geluid; bij respondenten die in een omgeving met normaal of (zeer) weinig verkeer wonen, ligt dit cijfer significant lager, met name respectievelijk 19% en 12%. In tabel 27 wordt voor elk van de subcategorieën van urbanisatiegraad en hoeveelheid verkeer, de mate van ervaren geluidshinder weergegeven. 41 Spearman s Rho, two-tailed. 42 I.c. Antwerpen, Gent of Brussel M.A.S. Marktstudies op maat 66

68 Tabel 27: Verband tussen geluidshinder en woonomgeving (rijpercentages) Vlaamse Gewest (N=5.428) Mate van geluidshinder in het algemeen: Helemaal niet Een beetje Tamelijk Ernstig Extreem Totaal N % N % N % N % N % N % URBANISATIEGRAAD In (onmiddellijke omgeving) 3 grote stadscentra , , , ,6 19 3, ,0 Steden , , , ,9 15 0, ,0 Kleine lokaliteiten , , , ,4 31 1, ,0 Landelijk , , , ,9 18 1, ,0 Onbekend Totaal , , , ,4 85 1, ,0 WOONT U IN EEN OMGEVING MET...? Zeer veel verkeer 35 11, , , ,9 38 9, ,0 Veel verkeer , , , ,2 18 1, ,0 Normaal verkeer , , , ,4 12 0, ,0 Weinig verkeer , , ,6 48 3,2 7 0, ,0 Zeer weinig verkeer , ,6 54 8,6 13 2,2 8 1, ,0 Onbekend Totaal , , , ,5 85 1, ,0 M.A.S. Marktstudies op maat 67

69 ONDERNOMEN MAATREGELEN I.V.M. HINDER In de vragenlijst werd ook nagegaan of de bevraagde personen de voorbije 12 maanden een of meerdere acties ondernomen hebben die verband hielden met de geluids-, geur- of lichthinder die ze ervaren in en om hun woning. Actie ondernomen? Iets minder dan de helft van de respondenten (45%) geeft aan in de voorbije twaalf maanden een of meerdere acties ondernomen te hebben in verband met hinder van geluid, geur en/of licht. De meeste acties die ondernomen werden, waren ten gevolge van geluidshinder: 35% van de respondenten heeft een of meerdere acties i.v.m. geluidshinder ondernomen. 17% van de respondenten geeft aan een of meerdere acties ondernomen te hebben vanwege geurhinder. Tot slot geeft 8% van de respondenten een of meerdere acties op i.v.m. lichthinder. Dat meer respondenten actie ondernomen hebben tegen geluidshinder (35%), vervolgens geurhinder (17%) en tot slot lichthinder (8%), ligt volledig in lijn met het aandeel respondenten dat hinder ondervond van de respectievelijke bronnen, zijnde 24% tamelijk tot extreem gehinderd door geluid, 13% door geur en 4% door licht. Immers, hoe meer respondenten hinder ondervinden van een bepaalde bron, hoe meer respondenten hier actie zullen tegen ondernemen. Figuur 17: Actie ondernomen i.v.m. geluids-, geur- of lichthinder Vlaamse Gewest (N=5.428) 100% Heeft respondent actie ondernomen i,v,m, geluids-, geur- of lichthinder, in de loop van de voorbije twaalf maanden? 75% 50% 25% 0% Geluid Geur Licht Totaal (ongeacht type hinderbron) (N=5.160) (N=5.068) (N=4.996) (N=5.213) Neen Ja Geen antwoord: geluid=5,2%, geur=7,0%, licht=8,3% en totaal=4,2% M.A.S. Marktstudies op maat 68

70 In de vorige meting (i.c. SLO 2 ) bleek het aandeel personen dat minstens een maatregel ondernomen had in verband met geluids-, geur- en/of lichthinder op een zelfde niveau als de meting ervoor (i.c. SLO 1 ). Zo ondernam in SLO 1 30% van de respondenten een actie tegen geluidshinder, 18% een actie tegen geurhinder en 6% een actie tegen lichthinder. In SLO 2 bedroegen deze percentages respectievelijk 31%, 18% en 7%. In de huidige meting blijkt 45% van de respondenten minstens een actie ondernomen te hebben tegen geluid, geur en/of licht. Dit is een significante stijging in vergelijking met SLO 2, toen dit aandeel 42% bedroeg. Ook voor wat betreft geluids- en lichthinder blijken meer personen minstens een maatregel genomen te hebben in vergelijking met voorgaande meting(en). Terwijl in SLO 1 en SLO 2 respectievelijk 30% en 31% maatregelen genomen hadden tegen geluidshinder, bedraagt dit aandeel in de huidige SLO 3 -meting 35%, zijnde een significante toename. Met betrekking tot lichthinder is het aandeel (8%) enkel significant toegenomen in vergelijking met SLO 1 (6%). Welke acties of maatregelen werden ondernomen? Welke maatregelen hebben de respondenten nu precies ondernomen om iets te doen aan de hinder die zij ervaren? In de vragenlijst werden aan de respondent negen maatregelen voorgelegd. Voor elke maatregel werd gevraagd aan te duiden of men de maatregel al dan niet ondernomen had, en zo ja, of het een maatregel betrof in verband met hinder door geluid, geur en/of licht. De respondent had ook de mogelijkheid een andere maatregel te noteren, alsook aan te duiden op welke hinderbron de maatregel betrekking had. Bij de bespreking van de ondernomen acties m.b.t. elk van de drie hinderbronnen, betreft de basis telkens de respondenten die minstens een actie ondernomen hebben ten aanzien van de betreffende hinderbron. A. GELUID Zeven op de tien respondenten (69%) die minstens een maatregel genomen hebben in verband met geluidshinder, hebben meer aandacht besteed aan het sluiten van deuren, ramen, gordijnen of rolluiken. Een derde van de respondenten (34%) heeft er al aan gedacht om klacht in te dienen. Een op de zeven respondenten (13%) ging reeds een stap verder en heeft effectief een klacht ingediend; 6% zelfs meermaals een klacht. Uit het enquêteformulier kan niet worden opgemaakt bij wie men de klacht heeft ingediend. Bijna drie op de tien respondenten (28%) hebben degene(n) die de geluidshinder veroorzaakt hierover aangesproken. Een vijfde (19%) heeft de woning aangepast en/of verbouwd en 17% heeft er zelfs aan gedacht om te verhuizen. Voorts is 4% van de respondenten lid geworden van een actiecomité i.v.m. geluidshinder. 1% heeft een advocaat gecontacteerd. Tot slot heeft 4% van de respondenten nog een andere maatregel genoteerd. M.A.S. Marktstudies op maat 69

71 Figuur 18: Ondernomen acties i.v.m. geluidshinder, bij respondenten die minstens een actie ondernomen hebben i.v.m. geluidshinder Vlaamse Gewest (N=1.834) Welke actie heeft de respondent de voorbije twaalf maanden ondernomen i.v.m. geluidshinder? meer aandacht besteed aan het sluiten van deuren, ramen, gordijnen of rolluiken? 69 eraan gedacht om klacht in te dienen? 34 gepraat met zij die het veroorzaken? 28 uw woning aangepast en/of verbouwd? 19 eraan gedacht om te verhuizen? 17 reeds éénmaal een klacht ingediend? 13 reeds meermaals klacht ingediend? 6 lid geworden van een actiecomité? 4 een advocaat gecontacteerd? 1 0% 25% 50% 75% 100% Er zijn geen markante verschillen ten aanzien van de vorige SLO-meting. Ook toen, bleek de meest genomen maatregel het meer aandacht besteden aan het sluiten van deuren, ramen, gordijnen of rolluiken (70%), gevolgd door 36% die eraan gedacht had om klacht in te dienen en 25% die gepraat had met zij die de hinder veroorzaken. M.A.S. Marktstudies op maat 70

72 B. GEUR Voor wat betreft ondernomen acties ten aanzien van geurhinder, liggen de resultaten in dezelfde lijn. Zo heeft driekwart (74%) van de personen die actie ondernomen hebben in verband met geurhinder meer aandacht besteed aan het sluiten van deuren, ramen, gordijnen of rolluiken. Voorts heeft de helft (49%) van diegenen die een of meerdere maatregelen genomen hebben m.b.t. geur, eraan gedacht om klacht in te dienen en/of dit ook effectief gedaan. Tot slot heeft 20% gepraat met zij die het veroorzaken. Figuur 19: Ondernomen acties i.v.m. geurhinder, bij respondenten die minstens een actie ondernomen hebben i.v.m. geurhinder Vlaamse Gewest (N=861) Welke actie heeft de respondent de voorbije twaalf maanden ondernomen i.v.m. geurhinder? meer aandacht besteed aan het sluiten van deuren, ramen, gordijnen of rolluiken? 74 eraan gedacht om klacht in te dienen? 32 gepraat met zij die het veroorzaken? 20 reeds éénmaal een klacht ingediend? 11 eraan gedacht om te verhuizen? 10 reeds meermaals klacht ingediend? 6 uw woning aangepast en/of verbouwd? 5 een advocaat gecontacteerd? 2 lid geworden van een actiecomité? 2 0% 25% 50% 75% 100% Ook voor wat betreft geurhinder sluiten de percentages van de huidige meting aan bij deze van de vorige meting. In SLO 2 werd de top 3 ook opgemaakt door: het meer aandacht besteden aan het sluiten van deuren, ramen, gordijnen of rolluiken (78%), het eraan gedacht hebben om klacht in te dienen (31%) en het gepraat hebben met zij die de hinder veroorzaken (19%). M.A.S. Marktstudies op maat 71

73 C. LICHT Net zoals bij geurhinder, besteedt driekwart (75%) van de respondenten die een of meerdere maatregelen ondernomen te hebben i.v.m. lichthinder, meer aandacht aan het sluiten van deuren, ramen, gordijnen of rolluiken om iets aan de lichthinder te doen. Een vijfde (21%) heeft eraan gedacht om klacht in te dienen of heeft effectief een of meerdere klachten ingediend i.v.m. de lichthinder. Figuur 20: Ondernomen acties i.v.m. lichthinder, bij respondenten die minstens een actie ondernomen hebben i.v.m. lichthinder Vlaamse Gewest (N=376) Welke actie heeft de respondent de voorbije twaalf maanden ondernomen i.v.m. lichthinder? meer aandacht besteed aan het sluiten van deuren, ramen, gordijnen of rolluiken? 75 eraan gedacht om klacht in te dienen? 15 uw woning aangepast en/of verbouwd? 15 eraan gedacht om te verhuizen? 8 gepraat met zij die het veroorzaken? 8 reeds éénmaal een klacht ingediend? 4 reeds meermaals klacht ingediend? 2 lid geworden van een actiecomité? 2 een advocaat gecontacteerd? 1 0% 25% 50% 75% 100% De twee meest ondernomen maatregelen blijken dezelfde als in de vorige SLO-meting, met name het meer aandacht besteden aan het sluiten van deuren, ramen, gordijnen of rolluiken (79%) en het eraan gedacht hebben om klacht in te dienen (15%). In SLO 2 werd de top drie vervolledigd door het gepraat hebben met zij die het veroorzaken (12%), weliswaar op de voet gevolgd door het hebben aangepast of verbouwd van de woning (12%). M.A.S. Marktstudies op maat 72

74 SPECIFIEKE HINDERBRONNEN VAN GELUID, GEUR EN LICHT Na het bespreken van de geluids-, geur- en lichthinder die men in het algemeen ervaart, wordt in dit gedeelte ingegaan op de meer specifieke bronnen van hinder. In het enquêteformulier kreeg de respondent voor elk van de drie hinderbronnen een lijst met meer concrete hinderbronnen voorgeschoteld (bijv. straatverkeer, riolering, verlichting tuinen en opritten,...). Voor elk van de items kon de respondent de ervaren mate van hinder aanduiden. Gezien de hoeveelheid items, gaande van 12 items voor licht tot 24 items voor geluid, werden de items gegroepeerd in grotere categorieën (bijv. Verkeer en vervoer). In wat volgt wordt afzonderlijk voor geluid, geur en licht de mate van hinder besproken afkomstig van deze categorieën. Vervolgens wordt voor elk van de categorieën nagegaan of er een evolutie is ten opzichte van vorige SLO-metingen. MATE VAN HINDER AFKOMSTIG VAN VERSCHILLENDE HINDERBRONNEN A. GELUID Met betrekking tot de hinder door geluid werden de volgende categorieën weerhouden: Verkeer en vervoer Bedrijven en industrie Recreatie en toerisme Landbouw Buren Indien uitsluitend de respondenten in rekening worden gebracht die ernstig of extreem gehinderd zijn door het geluid van een specifieke hinderbron (zie figuur 21, percentage in rode kader), dan blijkt de grootste hinderbron het verkeer en vervoer te zijn (10%). Voorts geeft telkens 5% van de respondenten aan ernstig tot extreem gehinderd te zijn door geluid afkomstig van buren en geluid afkomstig van bedrijven en industrie; 4% wordt ernstig tot extreem gehinderd door geluid afkomstig van recreatie en toerisme. Het minst heeft men last van geluidshinder die van landbouw voortkomt (1%). M.A.S. Marktstudies op maat 73

75 Figuur 21: Mate van hinder afkomstig van verschillende hinderbronnen m.b.t. geluid Vlaamse Gewest (N=5.428) 100% 75% 50% 25% 0% Hinder door geluid van: 74% 88% 87% 96% 84% % % 4% 1% % Verkeer Industrie Recreatie Landbouw Buren (N=5.415) (N=5.415) (N=5.419) (N=5.400) (N=5.418) Helemaal niet gehinderd Een beetje gehinderd Tamelijk gehinderd Ernstig gehinderd Extreem gehinderd Indien ook het aandeel respondenten dat tamelijk gehinderd wordt door elk van de betreffende bronnen wordt meegenomen, blijft de grootste hinderbron het geluid van verkeer en vervoer. figuur 22 toont dat het geluid van buren een tweede plaats inneemt met 16% van de respondenten die tamelijk tot extreme hinder van hun buren ondervinden. Geluid van bedrijven en industrie, alsook van recreatie en toerisme zorgt voor 12% tot 13% gehinderden. Landbouw blijft de minst storende bron van geluidshinder (4%). Figuur 22: Percentage tamelijk, ernstig en extreem gehinderd door verschillende hinderbronnen m.b.t. geluid Vlaamse Gewest (N=5.428) 50 Hinder door geluid van: 40 Tamelijk gehinderd % 16% 17 12% 13% % Verkeer Industrie Recreatie Landbouw Buren (N=5.415) (N=5.415) (N=5.419) (N=5.400) (N=5.418) Ernstig gehinderd Extreem gehinderd M.A.S. Marktstudies op maat 74

76 B. GEUR De specifieke bronnen die geurhinder kunnen veroorzaken, betreffen: Verkeer en vervoer Bedrijven en industrie Handel, diensten, recreatie en toerisme Land- en tuinbouw Water en zuivering Buren Bij het bekijken van de geurhinder afkomstig van specifieke hinderbronnen in figuur 23, valt onmiddellijk op dat ongeacht de hinderbron ongeveer negen op de tien respondenten aangeven geen of slechts een beetje geurhinder te ondervinden. Dit neemt niet weg dat toch 5% van de respondenten ernstig tot extreem gehinderd wordt door geurhinder van de buren. Voorts laat 3% weten ernstig tot extreem gehinderd te worden door geurhinder afkomstig van het verkeer en vervoer, 2% door geurhinder van bedrijven en industrie, evenzoveel door geurhinder van landbouw, 1% door geurhinder van waterzuivering en tot slot ondervindt minder dan 1% ernstige tot extreme geurhinder van handel, diensten, recreatie en toerisme. Figuur 23: Mate van hinder afkomstig van verschillende hinderbronnen m.b.t. geur Vlaamse Gewest (N=5.428) Hinder door geur van: 100% 91% 95% 99% 94% 95% 88% 75% 50% Helemaal niet gehinderd Een beetje gehinderd Tamelijk gehinderd Ernstig gehinderd 25% 0% % % 0% 4 4 2% 1% 4 3 5% Verkeer Industrie Handel Landbouw Waterzuivering Buren (N=5.425) (N=5.427) (N=5.389) (N=5.426) (N=5.408) (N=5.421) Extreem gehinderd Wanneer ook het aandeel respondenten die tamelijk gehinderd worden door geur in rekening worden gebracht (zie figuur 24), blijft de positie van geurhinder afkomstig van buren (12%) en vervolgens van verkeer en vervoer (9%) gehandhaafd. De geurhinder van landbouw stijgt naar de derde plaats, met 6% van de respondenten die hier tamelijk tot extreme geurhinder van ondervinden. De geurhinder van bedrijven en industrie, alsook waterzuivering blijft beperkt tot 5% van de respondenten die hier tamelijk tot extreem door gehinderd worden. De geurhinder afkomstig van handel, diensten, recreatie en toerisme stijgt nauwelijks, tot 1%, wanneer ook tamelijk gehinderden in rekening worden gebracht. M.A.S. Marktstudies op maat 75

77 Figuur 24: Percentage tamelijk, ernstig en extreem gehinderd door verschillende hinderbronnen m.b.t. geur Vlaamse Gewest (N=5.428) 50% Hinder door geur van: 40% Tamelijk gehinderd 30% 20% 10% 0% 9% 6% 5% 5% 6 4 1% % Verkeer Industrie Handel Landbouw Waterzuivering Buren (N=5.425) (N=5.427) (N=5.389) (N=5.426) (N=5.408) (N=5.421) Ernstig gehinderd Extreem gehinderd C. LICHT Ook de hinder afkomstig van lichtbronnen, werd in een aantal categorieën ingedeeld, zijnde: Verkeer en vervoer Bedrijven en industrie Handel, diensten, recreatie en toerisme Landbouw Buren Figuur 25 geeft een overzicht van de hinder afkomstig van specifieke lichtbronnen. Hieruit blijkt dat maximaal 1% van de bevraagde personen ernstig tot extreem gehinderd wordt door een specifieke lichtbron; het betreft hinder door licht afkomstig van verkeer en vervoer, alsook licht afkomstig van handel, diensten, recreatie en toerisme. Voor de andere specifieke lichtbronnen, zijnde bedrijven en industrie, landbouw en buren, geeft telkens minder dan 1% aan hier ernstig tot extreem hinder van te ondervinden. M.A.S. Marktstudies op maat 76

78 Figuur 25: Mate van hinder afkomstig van verschillende hinderbronnen m.b.t. licht Vlaamse Gewest (N=5.428) Hinder door licht van: 100% 96% 99% 98% 100% 99% 75% 50% Helemaal niet gehinderd Een beetje gehinderd Tamelijk gehinderd 25% 0% 9 2 1% 2 0% 5 1% 0% 1 4 Verkeer Industrie Handel Landbouw Buren (N=5.427) (N=5.372) (N=5.426) (N=5.413) (N=5.408) 0% Ernstig gehinderd Extreem gehinderd Ook wanneer de tamelijk gehinderden in beschouwing worden genomen (zie figuur 26), zorgt de grootste bron van hinder ervoor dat slechts 4% van de respondenten tamelijk tot extreem gehinderd worden; het betreft lichthinder afkomstig van verkeer en vervoer. De andere specifieke lichtbronnen zorgen bij maximaal 2% van de ondervraagden voor tamelijk tot extreme hinder. Figuur 26: Percentage tamelijk, ernstig en extreem gehinderd door verschillende hinderbronnen m.b.t. licht Vlaamse Gewest (N=5.428) 10% Hinder door licht van: 8% Tamelijk gehinderd 6% 4% 2% 0% 4% % 1 0 2% % 0 0 Verkeer Industrie Handel Landbouw Buren (N=5.427) (N=5.372) (N=5.426) (N=5.413) (N=5.408) 1% Ernstig gehinderd Extreem gehinderd M.A.S. Marktstudies op maat 77

79 VERGELIJKING VAN HINDER AFKOMSTIG VAN VERSCHILLENDE HINDERBRONNEN TUSSEN DE VERSCHEIDENE SLO-EDITIES In dit onderdeel wordt voor elke hinderbron (geluid, geur en licht) zowel in het algemeen, als voor de verscheidene hoofdcategorieën bekeken of het aandeel gehinderden over de verschillende SLO-metingen is toe- of afgenomen of stabiel is gebleven. In eerste instantie wordt gekeken naar het aandeel ernstig tot extreem gehinderden, vervolgens worden ook de tamelijk gehinderden in rekening gebracht. A. GELUID In de vorige SLO-meting (i.c. SLO 2 ) was het aandeel ernstig tot extreem gehinderden gedaald ten aanzien van de meting daarvoor (i.c. SLO 1 ), met name van 12% naar 10%. In de huidige SLO 3 - meting kan geen verdere daling worden vastgesteld, eerder is sprake van een stabilisering (9%). Wel blijkt het aandeel ernstig tot extreem gehinderden in de SLO 3 -meting niet enkel significant lager dan in de SLO 1 -meting, maar tevens significant lager dan in de SLO 0 -meting. Indien ook het aandeel tamelijk gehinderden in rekening wordt gebracht, blijkt dit aandeel in de huidige meting op zijn laagste peil ooit te zijn, met name 24%. Reeds in de voorgaande meting (i.c. SLO 2 ) kon een daling ten aanzien van zowel SLO 0 als SLO 1 worden vastgesteld, met name respectievelijk 27% ten aanzien van 31% en 30%. Figuur 27: Algemene hinder van geluid (ernstig tot extreem / tamelijk tot extreem), vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest Als u denkt aan de voorbije 12 maanden, in welke mate bent u gehinderd of niet gehinderd door GELUID in en om uw woning? 100% 80% 60% Ernstig tot extreem gehinderd 40% 20% Tamelijk tot extreem gehinderd 0% SLO SLO SLO SLO (N=3.129) (N=4.961) (N=5.190) (N=5.368) M.A.S. Marktstudies op maat 78

80 In tabel 28 wordt voor elk van de hoofdcategorieën het aandeel ernstig tot extreem gehinderd, alsook het aandeel tamelijk tot extreem gehinderd door geluid weergegeven. De tabel geeft aan dat het aandeel ernstig tot extreem gehinderden door geluid afkomstig van verkeer en vervoer na een eerste daling in de voorgaande SLO 2 -meting ten aanzien van SLO 0 (van 15% naar 13%) opnieuw daalt, waarbij de huidige meting het laagste aandeel ooit kent, met name 10%. De buren zorgen bij 5% van de respondenten in de huidige SLO 3 -meting voor ernstige tot extreme hinder, een percentage dat sinds het begin van de SLO-metingen stabiel is gebleven. Dezelfde vaststelling kan worden gedaan voor ernstige tot extreme hinder afkomstig van geluid van bedrijven en industrie: met een aandeel van 5% blijft dit aandeel constant over de verscheidene SLO-metingen. Na een stijging in SLO 1 (van 3% naar 5%) van het aandeel respondenten dat ernstig tot extreem gehinderd wordt door het geluid van recreatie en toerisme en vervolgens een stabilisering in de SLO 2 -meting (5%), blijkt de huidige SLO 3 -meting met 4% gehinderden niet af te wijken van voorgaande metingen. Ook voor wat betreft landbouw blijft het aandeel ernstig tot extreem gehinderden stabiel over de verschillende SLO-metingen heen, een kleine stijging in SLO 1 uitgezonderd. Wanneer ook de respondenten die tamelijk gehinderd worden in rekening worden gebracht, blijft het geluid van verkeer en vervoer voor het grootste aandeel gehinderden zorgen. Na een eerdere daling in SLO 1 (van 35% naar 32%) en vervolgens een stabilisering in SLO 2 (30%), daalt het aandeel tamelijk tot extreem gehinderden opnieuw. Met 26% kent de huidige SLO 3 -meting het laagste aandeel ooit van tamelijk tot extreem gehinderden door het geluid van verkeer en vervoer. Anderzijds kon reeds in de SLO 1 -meting een toename worden vastgesteld van de geluidshinder afkomstig van buren (van 14% naar 16%), om vervolgens stabiel te blijven in de SLO 2 - en SLO 3 -meting (telkens 16%). Hetzelfde gaat op voor de geluidshinder afkomstig van recreatie en toerisme: na een stijging in SLO 1 (van 7% naar 14%) blijft het aandeel tamelijk tot extreem gehinderden stabiel in zowel de SLO 2 - als SLO 3 -meting (resp. 14% en 13%). De geluidshinder (tamelijk tot extreem) van bedrijven en industrie enerzijds en landbouw anderzijds is sinds het begin van de SLO-metingen onveranderd gebleven (resp. 11% à 13% en 3% à 4%). Tabel 28: Geluidshinder (ernstig tot extreem / tamelijk tot extreem) van specifieke hinderbronnen (hoofdcategorieën), vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest SLO 0 SLO 1 SLO 2 SLO 3 N % N % N % N % ERNSTIG TOT EXTREEM GEHINDERD Verkeer en Vervoer , , , ,7 012 Buren 160 5, , , ,3 Bedrijven en Industrie 148 4, , , ,5 Recreatie en Toerisme 93 3, , , ,2 Landbouw 26 0,7 62 1, ,1 55 0,9 TAMELIJK TOT EXTREEM GEHINDERD Verkeer en Vervoer , , , ,3 012 Buren , , , ,4 0 Recreatie en Toerisme 214 6, , , ,9 0 Bedrijven en Industrie , , , ,7 Landbouw 112 3, , , , = significant verschil (p<0,05) t.o.v. aangegeven voorgaande SLO-metingen M.A.S. Marktstudies op maat 79

81 B. GEUR Na een daling van het aandeel ernstig tot extreem gehinderden in de SLO 1 -meting vergeleken met de SLO 0 -meting, met name van 7% naar 5%, was er in de SLO 2 -meting met 6% opnieuw een stabilisering (die tevens niet meer significant afweek van de SLO 0 -meting). In de huidige SLO 3 -meting wordt echter opnieuw een daling vastgesteld ten aanzien van zowel de SLO 2 -meting als de SLO 0 -meting, waarbij het aandeel ernstig tot extreem gehinderden door geur in het algemeen gedaald is van 7% in SL O en 6% in SLO 2 tot 4% in SLO 3. Voor wat betreft het aandeel tamelijk tot extreem gehinderden kon reeds een daling worden vastgesteld in de SLO 1 -meting (van 19% naar 15%), met vervolgens een stabilisering in de SLO 2 - meting (15%). In de huidige SLO 3 -meting zet de daling zich verder, waarbij het aandeel tamelijk tot extreem gehinderden op zijn laagste peil ooit komt (13%). Figuur 28: Algemene hinder van geur (ernstig tot extreem / tamelijk tot extreem), vergelijking SLOmetingen Vlaamse Gewest Als u denkt aan de voorbije 12 maanden, in welke mate bent u gehinderd of niet gehinderd door GEUR in en om uw woning? 100% 80% 60% Ernstig tot extreem gehinderd 40% 20% Tamelijk tot extreem gehinderd 0% SLO SLO SLO SLO (N=3.082) (N=4.884) (N=5.096) (N=5.287) De geur afkomstig van buren blijft sinds de SLO 1 -meting de belangrijkste hinderbron, met 5% van de respondenten die aangeven hier ernstig tot extreem door gehinderd te worden. Net als in de voorgaande meting (i.c. SLO 2 : 5%) is dit een significant hoger aandeel dan in de SLO 0 -meting (3%). De geur van verkeer en vervoer hindert 3% van de respondenten ernstig tot extreem, dit is het laagste percentage sinds het begin van de SLO-metingen. Het aandeel respondenten dat zich ernstig tot extreem gehinderd weet door de geur van landbouw(activiteiten) bedraagt 2% en blijft daarmee stabiel over de verschillende SLO-metingen heen. Na een daling in de SLO 1 - meting (van 4% naar 3%) en vervolgens een stabilisering in SLO 2 (2%), daalt het aandeel ernstig tot extreem gehinderden door de geur van bedrijven en industrie opnieuw in de huidige SLO 3 - meting. Met 2% is dit aandeel significant lager dan in alle voorgaande SLO-metingen. Ook het aandeel ernstig tot extreem gehinderden door de geur van water kent vergeleken met de voorgaande meting een daling in de huidige SLO 3 -meting (2% naar 1%), waarbij het aandeel ook significant lager blijkt dan de SLO 0 -meting (2%). Tot slot kan geen toe- of afname worden vastgesteld in het aandeel ernstig tot extreem gehinderden door de geur van recreatie en toerisme: over de verscheidene SLO-metingen heen blijft dit aandeel constant op 0,4% à 0,5%. M.A.S. Marktstudies op maat 80

82 Wanneer ook de respondenten die tamelijk tot extreem gehinderd worden in beschouwing worden genomen, blijven buren de belangrijkste hinderbron van geur. Na een stijging in de voorgaande SLO-meting (i.c. SLO 2 ) ten aanzien van de SLO 0 - en SLO 1 -meting (resp. 13% t.a.v. 10% en 11%), blijkt het aandeel in de huidige SLO 3 -meting (12%) niet significant hoger of lager te liggen dan in de voorgaande metingen. Net zoals voor het aandeel ernstig tot extreem gehinderden kon worden vastgesteld, blijkt ook het aandeel tamelijk tot extreem gehinderden door de geur van verkeer en vervoer in de huidige SLO 3 -meting significant lager te liggen dan in de voorgaande SLO-metingen (resp. 9% t.o.v. 13% à 15%). Het aandeel tamelijk tot extreem gehinderden door de geur van landbouw blijft ongewijzigd over de verscheidene SLO-metingen heen (6%). De geurhinder veroorzaakt door bedrijven en industrie kende reeds een daling in de SLO 1 -meting (van 9% naar 7%) om vervolgens te stabiel te blijven in de SLO 2 -meting (7%). In de huidige SLO 3 -meting daalt het aandeel tamelijk tot extreem gehinderden echter opnieuw, tot zijn laagste peil ooit, zijnde 5%. Evenzoveel respondenten ondervinden tamelijk tot extreme geurhinder van water, een aandeel dat niet is gewijzigd ten aanzien van voorgaande metingen. Tot slot blijkt ook het aandeel tamelijk tot extreem gehinderden door geur van recreatie en toerisme te zijn afgenomen ten aanzien van de voorgaande SLO 2 -meting, zijnde van 2% naar 1%. Tabel 29: Geurhinder (ernstig tot extreem / tamelijk tot extreem) van specifieke hinderbronnen (hoofdcategorieën), vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest SLO 0 SLO 1 SLO 2 SLO 3 N % N % N % N % ERNSTIG TOT EXTREEM GEHINDERD Buren 111 3, , , ,9 0 Verkeer en Vervoer 155 5, , , ,6 012 Landbouw 71 2,2 93 1,9 94 1,7 94 1,8 Bedrijven en Industrie 120 3, , , ,6 012 Water 59 1,9 79 1,7 92 1,9 52 1,1 02 Recreatie en Toerisme 15 0,5 22 0,5 20 0,4 23 0,4 TAMELIJK TOT EXTREEM GEHINDERD Buren , , , ,2 Verkeer en Vervoer , , , ,7 012 Landbouw 200 6, , , ,0 Bedrijven en Industrie 264 8, , , ,1 012 Water 176 5, , , ,8 Recreatie en Toerisme 41 1,3 67 1,4 79 1,6 57 0, = significant verschil (p<0,05) t.o.v. aangegeven voorgaande SLO-metingen M.A.S. Marktstudies op maat 81

83 C. LICHT Sinds het begin van de SLO-metingen is het aandeel ernstig tot extreem gehinderden door licht in het algemeen stabiel gebleven op 1% à 2%. Wanneer ook de tamelijk gehinderden in rekening worden gebracht, blijkt het huidige aandeel van 4% niet significant af te wijken van het aandeel in vorige metingen. In de voorgaande meting (i.c. SLO 2 ) kon evenwel nog een kleine stijging ten aanzien van SLO 1 worden vastgesteld, van 4% naar 5%. Figuur 29: Algemene hinder van licht (ernstig tot extreem / tamelijk tot extreem), vergelijking SLOmetingen Vlaamse Gewest Als u denkt aan de voorbije 12 maanden, in welke mate bent u gehinderd of niet gehinderd door LICHT in en om uw woning? 100% 80% 60% Ernstig tot extreem gehinderd 40% 20% 0% SLO SLO SLO SLO Tamelijk tot extreem gehinderd (N=2.985) (N=4.796) (N=5.007) (N=5.244) Over de verscheidene SLO-metingen heen, blijkt het licht van verkeer en vervoer de belangrijkste hinderbron te zijn, waarbij de hinder evenwel niet toe- noch afgenomen is. Ook de overige bronnen van lichthinder kennen een zelfde aandeel gehinderden over de SLO-metingen heen. Tabel 30: Lichthinder (ernstig tot extreem / tamelijk tot extreem) van specifieke hinderbronnen (hoofdcategorieën), vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest SLO 0 SLO 1 SLO 2 SLO 3 N % N % N % N % ERNSTIG TOT EXTREEM GEHINDERD Verkeer en Vervoer 40 1,5 56 1,4 73 1,4 64 1,2 Recreatie en Toerisme 19 0,7 28 0,6 38 0,8 45 0,8 Buren 10 0,3 20 0,5 19 0,3 19 0,4 Bedrijven en Industrie 9 0,4 16 0,4 19 0,4 14 0,2 Landbouw 3 0,2 5 0,2 7 0,1 3 0,1 TAMELIJK TOT EXTREEM GEHINDERD Verkeer en Vervoer 123 4, , , ,6 Recreatie en Toerisme 62 2,1 81 1, , ,1 Buren 37 1,2 61 1,5 72 1,3 65 1,3 Bedrijven en Industrie 25 1,0 41 1,1 48 1,0 55 1,1 Landbouw 5 0,3 9 0,3 15 0,3 10 0, = significant verschil (p<0,05) t.o.v. aangegeven voorgaande SLO-metingen M.A.S. Marktstudies op maat 82

84 SIGNIFICANTE VERSCHILLEN TUSSEN SUBGROEPEN In het vorige gedeelte werd onderzocht of en in welke mate de ervaren hinder over de verscheidene SLO-metingen is toe- of afgenomen. Onderstaand wordt bekeken voor de huidige SLO3-meting of de ervaren hinder door geluid, geur en licht verschilt tussen subgroepen van respondenten. Met andere woorden, zorgen bepaalde karakteristieken van de respondent ervoor dat hij/zij in meer of mindere mate hinder ondervindt? Eerst wordt gekeken naar geluids-, geur- en lichthinder in het algemeen. Vervolgens wordt onderzocht of er verschillen zijn tussen subgroepen voor wat betreft geluids-, geur- en lichthinder afkomstig van specifieke bronnen. GELUIDS-, GEUR- EN LICHTHINDER IN HET ALGEMEEN A. ERNSTIGE TOT EXTREME HINDER In tabel 31 wordt een overzicht geboden van alle significante verschillen tussen de verscheidene subgroepen, voor wat betreft ervaren hinder in het algemeen van geluid, geur en licht. Voor elk van de drie hinderbronnen werd onderzocht of respondenten die ernstig tot extreem gehinderd worden, afwijken op een aantal karakteristieken van respondenten die helemaal niet tot tamelijk gehinderd worden. Hieronder worden voor elk van de drie hinderbronnen afzonderlijk de significante verschillen besproken. Geluid De hinder die respondenten ervaren van geluid in het algemeen verschilt al naargelang de provincie waarin ze woonachtig zijn. Zo ondervinden respondenten woonachtig in Antwerpen, Limburg en Oost-Vlaanderen significant vaker ernstige tot extreme hinder van geluid dan respondenten in West-Vlaanderen (resp. 10%, 10% en 11% t.o.v. 6%). Respondenten van 46 tot 60 jaar oud geven meer frequent aan (13%) ernstig tot extreem gehinderd te worden door geluid in het algemeen dan de overige leeftijdsgroepen (tussen 6% en 9%). Voorts ondervinden ook de 31 tot 45-jarigen meer ernstige tot extreme hinder van geluid dan 16 tot 30-jarigen (resp. 9% t.o.v. 6%). Respondenten met een hoger niet-universitair diploma ondervinden meer ernstige tot extreme geluidshinder dan respondenten die lagergeschoold zijn, met name respectievelijk 13% ten opzichte van 7% (max. lager onderwijs) en 8% (secundair onderwijs). M.A.S. Marktstudies op maat 83

85 Wie in een appartement/studio/loft of een rijwoning met tuin woont, ondervindt vaker ernstige tot extreme hinder van geluid in het algemeen (resp. 11% en 12%) dan respondenten die in een open bebouwing wonen (7%). Tot slot blijkt 16% van de respondenten die gevoelig zijn voor geluid ernstig tot extreme geluidshinder te ervaren. Dit is een significant hoger aandeel dan bij respondenten die relatief neutraal gevoelig zijn voor geluid (7%), alsook respondenten die relatief ongevoelig zijn voor geluid (5%). Mannen en vrouwen ervaren in dezelfde mate ernstige tot extreme hinder van geluid in het algemeen. Geur Voor wat betreft algemene hinder door geur kan slechts een significant verschil worden vastgesteld: respondenten die relatief gevoelig of neutraal gevoelig zijn voor geluid, ondervinden meer ernstige tot extreme hinder dan respondenten die relatief ongevoelig zijn voor geluid (resp. 5% en 4% t.o.v. 3%). Het aandeel personen dat ernstig tot extreem gehinderd wordt door geur in het algemeen, verschilt niet tussen de provincies, alsook niet naar geslacht, leeftijd, onderwijsniveau of type woning. Licht Ook met betrekking tot lichthinder in het algemeen heeft enkel het al dan niet gevoelig zijn voor geluid een significante invloed op de mate van hinder. Zo laat 3% van de respondenten die relatief gevoelig zijn voor geluid, weten ernstige tot extreme hinder te ondervinden van licht. Dit is een significant hoger aandeel dan bij respondenten die relatief neutraal gevoelig of relatief ongevoelig zijn voor geluid (resp. 1% en 1%). M.A.S. Marktstudies op maat 84

86 Tabel 31: Significante verschillen tussen subgroepen m.b.t. algemene hinder van geluid, geur en licht (ernstige en extreme hinder) Vlaamse Gewest (N=5.428) Mate van hinder Karakteristiek Geluid Geur Licht Niet tot tamelijk Ernstig tot extreem Niet tot tamelijk Ernstig tot extreem Niet tot tamelijk Ernstig tot extreem Provincie West-Vlaanderen Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen Geslacht Leeftijd jaar, jaar, 61 jaar en ouder jaar jaar jaar Opleiding Type woning Geluidsgevoelig Max. lager onderwijs, secundair onderwijs Open bebouwing Relatief neutraal, relatief ongevoelig Hoger niet-universitair Appartement/studio/loft, rijwoning met tuin Relatief gevoelig Relatief ongevoelig Relatief neutraal, relatief gevoelig Relatief neutraal, relatief ongevoelig Relatief gevoelig -- = geen significant verschil (p 0,05) M.A.S. Marktstudies op maat 85

87 B. TAMELIJKE, ERNSTIGE TOT EXTREME HINDER Dezelfde analyses naar significante verschillen tussen de verscheidene subgroepen, werd ook uitgevoerd voor de respondenten die zich tamelijk, ernstig en extreem gehinderd voelen in vergelijking met de respondenten die niet of een beetje gehinderd zijn door geluid, geur en licht in het algemeen. In tabel 32 worden alle significante verschillen weergegeven. Hieronder worden voor elk van de drie hinderbronnen afzonderlijk de significante verschillen besproken. Geluid West-Vlaanderen kent het kleinste aandeel respondenten (17%) die zich tamelijk, ernstig of extreem gehinderd voelden door geluid in de voorbije twaalf maanden. Alle overige provincies kenden een significant hoger aandeel dat zich tamelijk tot extreem gehinderd voelde (gaande van 25% tot 27%). Een vijfde van de 16 tot 30-jarigen (21%) laat weten de voorbije twaalf maanden tamelijk tot extreem gehinderd te zijn door geluid in en om de woning. Dit is een significant kleiner aandeel dan bij de 31 tot 45-jarigen (25%) en de 46 tot 60-jarigen (29%). Ook bij de 60-plussers ligt dit aandeel lager dan bij de 46 tot 60-jarigen (resp. 22% t.o.v. 29%). Wie geen diploma of maximaal een diploma lager onderwijs heeft, wordt in mindere mate tamelijk tot extreem gehinderd door geluid in en om de woning dan wie een secundair of hoger (universitair) diploma heeft (resp. 19% t.o.v. 23%, 29% en 29%). Ook bij respondenten met een secundair diploma ligt het aandeel dat tamelijk of extreme hinder ondervond significant lager dan bij respondenten met een hoger (universitair) diploma (resp. 23% t.o.v. 29% en 29%). Respondenten die in een appartement of rijwoning met tuin wonen geven significant vaker aan tamelijk tot extreem gehinderd te zijn door geluid dan respondenten die in een (half)open bebouwing wonen (resp. 33% en 30% t.o.v. 24% en 19%). Voorts blijkt ook het verschil tussen respondenten in een halfopen en een open bebouwing significant. Wie relatief geluidsgevoelig is, geeft vaker aan de voorbije twaalf maanden tamelijk tot extreem gehinderd te zijn door geluid in en om de woning dan wie relatief neutraal gevoelig of ongevoelig is voor geluid (resp. 35% t.o.v. 24% en 16%). Bijkomend blijkt ook het verschil tussen respondenten die relatief neutraal gevoelig zijn voor geluid en respondenten die relatief ongevoelig zijn voor geluid significant. Naar geslacht is er geen verschil voor wat betreft de ondervonden hinder van geluid. M.A.S. Marktstudies op maat 86

88 Geur Net zoals voor geluidshinder het geval was, geldt ook voor geurhinder dat de jongste leeftijdsgroep van 16 tot 30 jaar een significant kleiner aandeel tamelijk tot extreem gehinderden kent (11%) dan de 31 tot 46-jarigen (15%) en 46 tot 60-jarigen (15%). 17% van de respondenten zonder diploma of hooguit een diploma lager onderwijs worden tamelijk tot extreem gehinderd door geur in en om de woning. Dit is een significant hoger aandeel dan bij respondenten met een secundair diploma (12%). Voor wat betreft geurhinder kan enkel een verschil worden vastgesteld tussen respondenten in een open bebouwing en respondenten die in een appartement/studio/loft wonen. Deze laatstgenoemden werden significant vaker tamelijk tot extreem gehinderd door geluid in en om hun woning in de voorbije twaalf maanden (resp. 16% t.o.v. 11%). Net zoals bij geluidshinder werd vastgesteld, ervaren respondenten die gevoeliger zijn voor geluid vaker tamelijk tot extreme hinder van geur. Wie relatief gevoelig is voor geluid, ervaart vaker tamelijk tot extreme hinder vanwege geur dan wie relatief neutraal gevoelig is voor geluid (resp. 17% t.o.v. 13%). Deze laatste worden op hun beurt vaker tamelijk tot extreem gehinderd dan wie relatief ongevoelig is voor geluid (resp. 13% t.o.v. 10%). De provincie waar de respondent woont, heeft geen invloed op de hinder die men ondervindt van geur. Ook naar geslacht is er geen verschil voor wat betreft de ervaren hinder van geur. Licht Mannen geven significant vaker aan de voorbije twaalf maanden tamelijk tot extreem gehinderd te zijn door licht in en om de woning dan vrouwen (resp. 5% t.o.v. 4%). Respondenten met een universitair diploma worden vaker tamelijk tot extreem gehinderd door licht in en om de woning (7%) dan respondenten zonder een diploma of hooguit een diploma lager onderwijs (4%), alsook respondenten met een secundair onderwijs (4%). Ook respondenten met een hoger niet-universitair diploma ondervinden vaker tamelijk tot extreme hinder door geur (6%) dan respondenten met een secundair diploma (4%). Tot slot blijkt ook het type woning een invloed te hebben op de hinder vanwege licht. Zo stellen significant meer respondenten die op een appartement/studio/loft wonen tamelijk tot extreem gehinderd te zijn door licht in en om de woning (8%) dan respondenten die in een rijwoning met tuin (4%) of een (half)open bebouwing wonen (4%). Net als bij geluids- en geurhinder blijk dat wie relatief gevoelig is voor geluid vaker tamelijk tot extreme hinder vanwege licht ervaart (7%) dan wie relatief neutraal gevoelig is voor geluid (4%) en wie relatief ongevoelig is voor geluid (2%). Bovendien is ook het verschil tussen de twee laatstgenoemden significant. De provincie waar de respondent woont heeft geen invloed op de hinder die men ondervond van licht. Ook kan geen verschil worden vastgesteld tussen de verscheidene leeftijdsgroepen. M.A.S. Marktstudies op maat 87

89 Tabel 32: Significante verschillen tussen subgroepen m.b.t. algemene hinder van geluid, geur en licht (tamelijke, ernstige en extreme hinder) Vlaamse Gewest (N=5.428) Mate van hinder Karakteristiek Geluid Geur Licht Niet tot een beetje Tamelijk tot extreem Niet tot een beetje Tamelijk tot extreem Niet tot een beetje Tamelijk tot extreem Provincie West-Vlaanderen Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant Geslacht Vrouwen Mannen Leeftijd jaar jaar, jaar 61 jaar en ouder jaar jaar jaar, jaar Opleiding Type woning Geluidsgevoelig Max. lager onderwijs Secundair onderwijs Open bebouwing Halfopen bebouwing Relatief ongevoelig Secundair onderwijs, hoger niet-universitair, universitair Hoger niet-universitair, universitair Appartement/studio/loft, rijwoning met tuin, halfopen bebouwing Appartement/studio/loft, rijwoning met tuin Relatief neutraal, relatief gevoelig Secundair onderwijs Open bebouwing Relatief ongevoelig Max. lager onderwijs Appartement/studio/loft Relatief neutraal, relatief gevoelig Max. lager onderwijs, secundair onderwijs Secundair onderwijs Rijwoning met tuin, halfopen bebouwing, open bebouwing Relatief ongevoelig Universitair Hoger niet-universitair Appartement/studio/loft Relatief neutraal, relatief gevoelig Relatief neutraal Relatief gevoelig Relatief neutraal Relatief gevoelig Relatief neutraal Relatief gevoelig -- = geen significant verschil (p 0,05) M.A.S. Marktstudies op maat 88

90 SPECIFIEKE HINDERBRONNEN VAN GELUID Ook voor de verscheidene specifieke hinderbronnen van geluid, geur en licht kan onderzocht worden in welke mate de gehinderden afwijken van de niet-gehinderden op een aantal sociodemografische kenmerken. In dit gedeelte worden de specifieke hinderbronnen met betrekking tot geluid bekeken, waarbij vooreerst de ernstig tot extreem gehinderden ten opzichte van de overige respondenten worden gezet, om vervolgens ook de tamelijk gehinderden mee in rekening te nemen. A. ERNSTIGE TOT EXTREME HINDER In tabel 33 wordt een overzicht gegeven van alle significante verschillen tussen subgroepen voor wat betreft de ervaren hinder van specifieke geluidsbronnen. Bij het bekijken van de tabel valt op dat de meeste significanties te vinden zijn bij de hoofdcategorie verkeer en vervoer. Voor wat betreft de categorie Landbouw werd daarentegen slechts een significant verschil vastgesteld. Aangezien het bespreken van alle significante verschillen te uitvoerig zou zijn, worden twee significante verschillen ter voorbeeld aangehaald. Voorts wordt ook dieper ingegaan op de relatie tussen de geluidshinder voor de specifieke hinderbronnen en de geluidsgevoeligheid van de respondenten. Respondenten woonachtig in Vlaams-Brabant worden vaker ernstig tot extreem gehinderd door geluid afkomstig van verkeer en vervoer dan respondenten uit Antwerpen en West-Vlaanderen (resp. 13% t.o.v. 9% en 7%). Voorts blijkt ook dat respondenten uit Oost-Vlaanderen zich vaker ernstig tot extreem gehinderd voelen dan respondenten uit West-Vlaanderen (resp. 11% t.o.v. 7%). Een volgend voorbeeld kan in de categorie buren worden teruggevonden: respondenten met een diploma hoger niet-universitair onderwijs geven meer frequent dan respondenten met een diploma secundair onderwijs aan dat ze ernstig tot extreem gehinderd worden door geluid van hun buren (resp. 7% t.o.v. 5%). Wat de geluidsgevoeligheid betreft, kan voor alle geluidshinderbronnen worden vastgesteld dat geluidsgevoelige personen significant vaker ernstig tot extreem gehinderd worden door het geluid van de betreffende geluidshinderbron dan geluidsongevoelige personen. Voor drie categorieën, met name bedrijven en industrie, recreatie en toerisme, alsook buren, is het zelfs zo dat ook personen die neutraal gevoelig zijn voor geluid significant afwijken van geluids(on)gevoelige personen in de mate van ernstige tot extreme geluidshinder die ze ervaren van de betreffende bronnen. M.A.S. Marktstudies op maat 89

91 Tabel 33: Significante verschillen tussen subgroepen m.b.t. specifieke hinderbronnen van geluid (ernstige en extreme hinder) Vlaamse Gewest (N=5.428) Mate van hinder door GELUID van: Karakteristiek Verkeer en Vervoer Bedrijven en Industrie Recreatie en Toerisme Landbouw Buren Niet tot Niet tot Niet tot Ernstig tot Niet tot Ernstig tot Niet tot tamelijk Ernstig tot extreem Ernstig tot extreem Ernstig tot extreem tamelijk tamelijk tamelijk extreem tamelijk extreem Provincie Antwerpen, West-Vlaanderen West-Vlaanderen Vlaams-Brabant Oost-Vlaanderen West- Vlaanderen Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen Geslacht Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen jaar, Leeftijd jaar, jaar jaar jaar jaar jaar Opleiding Max. lager, secundair Hoger Max. lager Secundair, Hoger, universitair Secundair Hoger Type woning Open bebouwing Appart./studio/loft, rijwoning met tuin, halfopen bebouwing Open bebouwing Appart./studio/loft, rijwoning zonder tuin, rijwoning met tuin, halfopen bebouwing Open bebouwing Appart./studio/loft, rijwoning met tuin Geluidsgevoelig Neutraal, Ongevoelig Gevoelig Neutraal, Neutraal, Gevoelig Gevoelig Ongevoelig Ongevoelig Ongevoelig Neutraal Ongevoelig Neutraal Ongevoelig Gevoelig Neutraal, Ongevoelig Ongevoelig Gevoelig Neutraal -- = geen significant verschil (p 0,05) M.A.S. Marktstudies op maat 90

92 B. TAMELIJKE, ERNSTIGE TOT EXTREME HINDER In tabel 34 wordt gekeken in welke hoedanigheid de tamelijk, ernstig en extreem gehinderden verschillen van de niet tot een beetje gehinderden. Om het overzicht te behouden, wordt enkel weergegeven in welke mate er significante verschillen zijn bijgekomen of verdwenen ten opzichte van tabel 33 (i.c. ernstig tot extreem gehinderden). Wanneer voor elk van de specifieke geluidsbronnen de tamelijk, ernstig en extreem gehinderden als basis worden genomen, dan vallen er enkele significanties weg. Bij de categorie verkeer en vervoer is geen significant verschil meer vast te stellen tussen de 31 tot 45-jarigen en 46 tot 60- jarigen enerzijds, alsook niet tussen de 31 tot 45-jarigen en 16 tot 30-jarigen anderzijds. Voorts valt in de categorie bedrijven en industrie ook het significant verschil naar geslacht weg. Met andere woorden, mannen en vrouwen worden in dezelfde mate tamelijk tot extreem gehinderd door geluid afkomstig van bedrijven en industrie. In de categorie recreatie en toerisme blijft enkel het significant verschil tussen respondenten met maximaal een diploma lager onderwijs en respondenten met een universitair diploma overeind. De eerstgenoemde verschillen niet in mate van tamelijke tot extreme hinder van respondenten met een secundair diploma of een diploma hoger niet-universitair onderwijs. Tot slot verdwijnt ook in de categorie buren een significant verschil: respondenten met een diploma secundair onderwijs verschillen niet van respondenten met een hoger niet-universitair diploma voor wat betreft de mate van tamelijke tot extreme hinder die ze ondervinden door geluid van de buren. Er zijn echter wel een behoorlijk aantal nieuwe significanties bijgekomen. Deze allemaal in detail bespreken zou ons te ver leiden, maar we zullen er de meest opvallende uithalen. Zo wordt een vijfde (21%) van de 16 tot 30-jarigen tamelijk tot extreem gehinderd door geluid van de buren. Dit is een significant hoger aandeel dan bij 31 tot 45-jarigen (16%), alsook de 60- plussers (12%). Voor alle categorieën ervaren respondenten die in een open bebouwing wonen significant minder tamelijk tot extreme geluidshinder dan respondenten die in een appartement/studio/loft of een rijwoning met tuin wonen. Een belangrijke uitzondering hierop is de categorie landbouw: 5% van de respondenten in een open bebouwing geeft aan tamelijk tot extreem gehinderd te worden door geluid van de landbouw, terwijl dit bij respondenten die op een appartement of in een rijwoning met tuin wonen slechts 2% bedraagt. Tot slot kan in de categorie recreatie en toerisme worden vastgesteld dat liefst 24% van de respondenten die in een rijwoning zonder tuin wonen, tamelijk tot extreem gehinderd worden door geluid afkomstig van recreatie en toerisme, terwijl dit bij respondenten in een (half)open bebouwing respectievelijk 13% en 9% bedraagt. M.A.S. Marktstudies op maat 91

93 Tabel 34: Significante verschillen tussen subgroepen m.b.t. specifieke hinderbronnen van geluid (tamelijke, ernstige en extreme hinder) Vlaamse Gewest (N=5.428) Mate van hinder door GELUID van: Karakteristiek Verkeer en Vervoer Bedrijven en Industrie Recreatie en Toerisme Landbouw Buren Niet tot een Tamelijk tot Niet tot een Tamelijk tot Niet tot een Tamelijk tot Niet tot een Tamelijk tot Niet tot een beetje extreem beetje extreem beetje extreem beetje extreem beetje Antwerpen, Tamelijk tot extreem Provincie West-Vlaanderen Antwerpen, Oost-Vlaanderen Limburg, Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant Vlaams-Brabant West-Vlaanderen Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen Antwerpen Limburg, Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant West-Vlaanderen Antwerpen Geslacht Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen jaar, Leeftijd jaar, jaar jaar, jaar jaar jaar, jaar jaar, jaar jaar jaar Opleiding Max. lager Hoger, Universitair Max. lager, secundair Universitair Max. lager Universitair Max. lager Secundair, Hoger Max. lager Secundair, Hoger, Universitair Secundair Hoger Max. lager Hoger Secundair Universitair Type woning Open bebouwing Appart./studio/loft, Rijwoning met tuin, Halfopen bebouwing Open bebouwing Appart./studio/loft, Rijwoning zonder tuin, Rijwoning met tuin, Halfopen bebouwing Open bebouwing Appart./studio/loft, Rijwoning zonder tuin, Rijwoning met tuin, Halfopen bebouwing Appart./studio/loft, Rijwoning met tuin Open bebouwing Open bebouwing Appart./studio/loft, Rijwoning met tuin Halfopen bebouwing Rijwoning met tuin Halfopen bebouwing Appart./studio/loft Halfopen bebouwing Appart./studio/loft, Rijwoning zonder tuin Rijwoning met tuin Halfopen bebouwing Geluidsgevoelig Neutraal, Neutraal, Neutraal, Gevoelig Gevoelig Gevoelig Ongevoelig Ongevoelig Ongevoelig Ongevoelig Neutraal Ongevoelig Neutraal Ongevoelig Neutraal Neutraal, Ongevoelig Gevoelig Neutraal, Ongevoelig Ongevoelig Gevoelig Neutraal -- = geen significant verschil (p 0,05) M.A.S. Marktstudies op maat 92

94 SPECIFIEKE HINDERBRONNEN VAN GEUR A. ERNSTIGE TOT EXTREME HINDER Met betrekking tot de specifieke geurhinderbronnen werd voor vier van de zes categorieën minstens een significant verband gevonden. De meest opvallende is het feit dat de personen die als geluidsgevoelig gecatalogeerd werden ook frequenter ernstig of extreem gehinderd zijn door de geur van het verkeer en het vervoer, alsook de geur van de buren. Dit bevestigt weer de samenhang die er is tussen de drie hinderaspecten (geluid, geur en licht). Voorts blijken respondenten woonachtig in Vlaams-Brabant vaker ernstig tot extreem gehinderd te worden door het geluid van hun buren dan respondenten woonachtig in West-Vlaanderen (resp. 7% t.o.v. 3%). Alle significante verschillen zijn weergegeven in tabel 35. B. TAMELIJKE, ERNSTIGE TOT EXTREME HINDER Wanneer ook de tamelijk gehinderden door geur in beschouwing worden genomen, samen met de ernstig tot extreem gehinderden, vallen drie significante verschillen weg. Voor wat betreft het ervaren van tamelijk tot extreme geurhinder van verkeer en vervoer, blijken respondenten die in een open bebouwing wonen niet meer af te wijken van respondenten die in een rijwoning zonder tuin wonen. Ook in de categorie water verdwijnt een significant verschil tussen twee types woningen: respondenten die in een open bebouwing wonen ervaren dezelfde mate van tamelijk tot extreme geurhinder van water(zuivering) dan respondenten die in een appartement/studio/loft wonen. Tot slot wijken ook de 16 tot 30- jarigen niet meer significant van de 31 tot 45-jarigen voor wat betreft het ondervinden van tamelijk tot extreme geurhinder afkomstig van de buren. Net zoals bij de bespreking van de geluidshinderbronnen, zijn er ook nu weer nieuwe significanties bijgekomen. De meeste nieuwe verbanden zijn terug te vinden in de categorie handel, diensten, recreatie en toerisme, alsook de categorie land- en tuinbouw. Hierbij enkele van de nieuw bijgekomen significanties: bijna een op de zeven respondenten die in een rijwoning met tuin wonen of een (half)open bebouwing, geven aan tamelijk tot extreem gehinderd te worden door geur afkomstig van hun buren. Bij respondenten die in een appartement/studio/loft wonen, is dit significant lager, met name 7%. Ook respondenten woonachtig in Antwerpen, Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant worden meer frequent tamelijk tot extreem gehinderd door geur van de buren dan respondenten die in West-Vlaanderen wonen, met name respectievelijk 13%, 13% en 14% ten opzichte van 8%. Tot slot kent ook in de categorie verkeer en vervoer West-Vlaanderen minder respondenten die tamelijke tot extreme geurhinder ervaren dan de provincies Antwerpen en Vlaams-Brabant (resp. 6% t.o.v. 10% en 10%). M.A.S. Marktstudies op maat 93

95 Tabel 35: Significante verschillen tussen subgroepen m.b.t. specifieke hinderbronnen van geur (ernstige en extreme hinder) Vlaamse Gewest (N=5.428) Mate van hinder door GEUR van: Karakteristiek Verkeer en Vervoer Niet tot Ernstig tot tamelijk extreem Bedrijven en Industrie Niet tot tamelijk Ernstig tot extreem Handel, Diensten, Recreatie en Niet tot tamelijk Ernstig tot extreem Landbouw Water Buren Niet tot Ernstig tot Niet tot Ernstig tot Niet tot Ernstig tot tamelijk extreem tamelijk extreem tamelijk extreem Provincie Vlaanderen West- Vlaams- Brabant Geslacht Leeftijd jaar jaar, jaar, jaar jaar jaar Opleiding Type woning Open bebouwing Halfopen bebouwing Appart./studio/loft, Rijwoning zonder tuin, Rijwoning met tuin Appart./studio/loft, Rijwoning met tuin Rijwoning met tuin Halfopen bebouwing, Open bebouwing Open bebouwing Halfopen bebouwing Appart./studio/loft, Rijwoning met tuin Appart./studio/loft Geluidsgevoelig Neutraal, Ongevoelig Gevoelig Neutraal Gevoelig Neutraal, Ongevoelig Ongevoelig Gevoelig Neutraal -- = geen significant verschil (p 0,05) M.A.S. Marktstudies op maat 94

96 Tabel 36: Significante verschillen tussen subgroepen m.b.t. specifieke hinderbronnen van geur (tamelijke, ernstige en extreme hinder) Vlaamse Gewest (N=5.428) Mate van hinder door GEUR van: Karakteristiek Verkeer en Vervoer Niet tot een Tamelijk tot Bedrijven en Industrie Niet tot Tamelijk tot Handel, Diensten, Recreatie en Toerisme Niet tot een Tamelijk tot Land- en tuinbouw Water en Zuivering Buren Niet tot een Tamelijk tot Niet tot Tamelijk tot Niet tot een Tamelijk tot beetje extreem een beetje extreem beetje extreem beetje extreem een beetje extreem beetje extreem Provincie West- Vlaanderen Antwerpen, Vlaams-Brabant Antwerpen Limburg, Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant, West-Vlaanderen West-Vlaanderen Antwerpen, Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant Geslacht Leeftijd jaar jaar, jaar, jaar, jaar, jaar jaar jaar jaar jaar Opleiding Secundair Max. lager Max. lager Hoger Max. lager Secundair Type woning Open bebouwing Halfopen bebouwing Appart./studio/loft, Rijwoning met tuin, Halfopen bebouwing Appart./studio/loft, Rijwoning met tuin Open bebouwing Halfopen bebouwing Appart./studio/loft, Rijwoning zonder tuin Rijwoning zonder tuin Appart./studio/loft, Rijwoning met tuin Halfopen bebouwing, Open bebouwing Open bebouwing Rijwoning met tuin Appart./studio/loft Rijwoning met tuin, Halfopen bebouwing, Open bebouwing Geluidsgevoelig Neutraal, Ongevoelig Gevoelig Ongevoelig Gevoelig Ongevoelig Gevoelig Ongevoelig Gevoelig Neutraal, Ongevoelig Ongevoelig Gevoelig Neutraal -- = geen significant verschil (p 0,05) M.A.S. Marktstudies op maat 95

97 SPECIFIEKE HINDERBRONNEN VAN LICHT A. ERNSTIGE TOT EXTREME HINDER Met betrekking tot de specifieke lichthinderbronnen zijn er veel minder significante verschillen tussen de subgroepen terug te vinden, zo blijkt uit tabel 37. Dit wil zeggen dat op enkele uitzonderingen na de mate waarin men ernstig tot extreem gehinderd wordt door licht, niet beïnvloed wordt door de provincie waarin de respondenten woont, alsook niet door zijn/haar geslacht, leeftijd, onderwijsniveau, type woning en geluidsgevoeligheid. De enkele significante verschillen die werden vastgesteld, hebben betrekking op zeer lage percentages (maximaal 2% ernstig tot extreem gehinderden). Opvallend is wel dat drie van de vier gevonden significanties, betrekking hebben op de geluidsgevoeligheid van de respondent, met name in de categorieën lichthinder van verkeer en vervoer, lichthinder van handel, diensten, recreatie en toerisme, en lichthinder van buren. B. TAMELIJKE, ERNSTIGE TOT EXTREME HINDER Wanneer de tamelijk gehinderden bij de ernstig tot extreem gehinderden worden toegevoegd, komen, bovenop de reeds gevonden significanties bij de ernstig en extreem gehinderden, enkele nieuwe significanties tot uiting. Ook nu weer blijven de percentages tamelijk tot extreem gehinderden beperkt tot maximaal 6%. De nieuwe significanties houden voornamelijk verband met het geslacht en het onderwijsniveau van de respondent. Zo blijken mannen meer frequent dan vrouwen tamelijk tot extreem gehinderd te worden door licht afkomstig van verkeer en vervoer, bedrijven en industrie, handel, diensten, recreatie en toerisme, alsook buren. Hoewel significant verschillend stijgt het aantal gehinderde mannen niet uit boven 4%. Naar onderwijsniveau blijken respondenten zonder een diploma of met een diploma lager of secundair onderwijs minder frequent tamelijk tot extreem gehinderd door het licht van verkeer en vervoer (resp. 2% en 3%) dan respondenten met een hoger (niet-)universitair diploma (6%). Ook in de categorie handel, diensten, recreatie en toerisme wordt slechts 1% van de respondenten met hooguit een diploma lager onderwijs tamelijk tot extreem gehinderd door licht, terwijl dit bij de respondenten met een secundair of hoger (niet-)universitair diploma varieert van 2% tot 3%; een klein, doch significant verschil. M.A.S. Marktstudies op maat 96

98 Tabel 37: Significante verschillen tussen subgroepen m.b.t. specifieke hinderbronnen van licht (ernstige en extreme hinder) Vlaamse Gewest (N=5.428) Mate van hinder door LICHT van: Karakteristiek Verkeer en Vervoer Bedrijven en Industrie Handel, Diensten, Recreatie en Toerisme Landbouw Buren Niet tot Ernstig tot Niet tot Ernstig tot Niet tot Ernstig tot Niet tot Ernstig tot Niet tot Ernstig tot tamelijk extreem tamelijk extreem tamelijk extreem tamelijk extreem tamelijk extreem Provincie Geslacht Leeftijd jaar Opleiding Type woning Geluidsgevoelig Neutraal, Ongevoelig Ongevoelig Gevoelig Neutraal Neutraal, Ongevoelig Gevoelig Ongevoelig Gevoelig -- = geen significant verschil (p 0,05) M.A.S. Marktstudies op maat 97

99 Tabel 38: Significante verschillen tussen subgroepen m.b.t. specifieke hinderbronnen van licht (tamelijk, ernstige en extreme hinder) Vlaamse Gewest (N=5.428) Mate van hinder door LICHT van: Karakteristiek Verkeer en Vervoer Niet tot een Tamelijk tot Bedrijven en Industrie Niet tot een Tamelijk tot Handel, Diensten, Recreatie en Toerisme Niet tot een Tamelijk tot Landbouw Niet tot een Tamelijk tot Niet tot een Buren Tamelijk tot beetje extreem beetje extreem beetje extreem beetje extreem beetje extreem Provincie Geslacht Vrouwen Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen Mannen jaar, Leeftijd jaar, jaar jaar jaar Opleiding Type woning Secundair, Max. lager, Hoger, Max. lager Hoger, Secundair Universitair Universitair Geluidsgevoelig Ongevoelig Gevoelig, Neutraal Neutraal, Ongevoelig Gevoelig Ongevoelig Gevoelig -- = geen significant verschil (p 0,05) M.A.S. Marktstudies op maat 98

100 SPECIFIEKE HINDERBRONNEN: ANALYSE VAN ONDERLIGGENDE DETAILHINDERBRONNEN Eerder in dit rapport (zie Specifieke bronnen van geluids-, geur en lichthinder) werd besproken hoe de respondenten in het enquêteformulier gevraagd werd aan te geven in welke mate zij zich gehinderd voelen door een serie van subcategorieën (bijv. straatverkeer), en dat deze subcategorieën geaggregeerd werden onder een hoofdcategorie (bijv. verkeer en vervoer). In het voorgaande onderdeel werd de mate van hinder voor de hoofdcategorieën besproken. Het kan echter ook interessant zijn om voor elke sub- of detailcategorie na te gaan of er een evolutie in hinder plaatsgevonden heeft sinds de vorige meting. Op die manier is het mogelijk om na te gaan welk detailaspect nu precies voor een verbetering (of verslechtering) in de hinder van de hoofdcategorieën en voor een verbetering (of verslechtering) van de algemene hinder heeft gezorgd. Deze detailanalyse gebeurt zowel op basis van de ernstig en extreem gehinderden als op basis van de tamelijk, ernstig en extreem gehinderden. Om het overzicht te behouden wordt telkens nog eens kort herhaald wat reeds werd opgetekend op het niveau van de hinder in het algemeen en op het niveau van de hoofdcategorieën. ERNSTIGE TOT EXTREME HINDER A. GELUID In het rapport kwam reeds naar voor dat wat de algemene hinder door geluid betreft, het aandeel ernstig tot extreem gehinderden in de huidige SLO 3 -meting gestabiliseerd is in vergelijking met de vorige SLO 2 -meting van vier jaar geleden. Het aandeel, dat 9% bedraagt, is wel significant lager dan wat in de SLO 0 -meting (2001) en de SLO 1 -meting (2004) werd opgetekend, respectievelijk 11% en 12%. De hoofdcategorie Verkeer en Vervoer bleek in alle SLO-metingen de belangrijkste hinderbron voor geluid te zijn. Wel dient opgemerkt te worden dat na een daling in SLO 2 het aandeel ernstig tot extreem gehinderden in de huidige SLO 3 -meting verder gedaald is ten aanzien van de vorige SLO-metingen, met name 10% ten opzichte van 15% in SLO 0 (2001), 14% in SLO 1 (2004) en 13% in SLO 2 (2008). Ook op het niveau van de subcategorieën die bij de hoofdcategorie Verkeer en Vervoer horen, kan in de huidige SLO 3 -meting een daling worden vastgesteld ten aanzien van de vorige SLOmetingen. Het aandeel ernstig tot extreem gehinderden door het geluid van straatverkeer daalt tot 9%, terwijl dit in de vorige metingen nog tussen 11% en 13% lag; de hinder veroorzaakt door het geluid van luchtvaart bedraagt nog 1%, waar dit in vorige metingen 2% tot 3% bedroeg. Amper twee respondenten geven aan ernstig tot extreem gehinderd te zijn door het geluid van scheepvaart, een aandeel dat significant lager ligt dan in de SLO 1 -meting van negen jaar geleden. Het aandeel gehinderden door treinverkeer blijft onveranderd over de verscheidene SLO-metingen heen en schommelt rond 1%. M.A.S. Marktstudies op maat 99

101 De hoofdcategorie Buren bleek de tweede belangrijkste hinderbron voor geluid te zijn, met 5% ernstig tot extreem gehinderden. Dit aandeel blijkt constant over de verscheidene SLO-metingen heen. Ook voor de verscheidene subcategorieën die deze hoofdcategorie opmaken, blijkt het aandeel ernstig tot extreem gehinderden onveranderd sinds de SLO 1 -meting in De enige significante verschillen die kunnen worden opgetekend, zijn ten aanzien van de nulmeting in Zo ligt het aandeel ernstig tot extreem gehinderden door het geluid van huisdieren in de huidige SLO 3 -meting significant lager dan in de SLO 0 -meting (resp. 2% t.o.v. 3%) en zorgde het geluid van doe-het-zelf activiteiten in 2001 nog voor 2% gehinderden, waar dit sindsdien gedaald is tot 1%. Derde belangrijkste hinderbron, op het niveau van de hoofdcategorieën, bleek het geluid afkomstig van bedrijven en industrie. Ook dit aandeel van ernstig tot extreem gehinderden is onveranderd gebleven sinds de nulmeting in 2001 en schommelt tussen 4% en 5%. Ook op het niveau van de subcategorieën bleef het aandeel ernstig tot extreem gehinderden voor drie van de vijf subcategorieën stabiel sinds de eerste meting in 2001, met name zelfstandige beroepsactiviteiten (+- 1%), bedrijven/fabrieken (1% à 2%) en handel en diensten (+- 1%). Het laden en lossen van vrachtwagens zorgt in de huidige SLO 3 -meting voor 1% ernstig tot extreem gehinderden, een aandeel dat significant lager ligt ten aanzien van de 2% gehinderden in Voorts kan nog een toename in het aandeel gehinderden door het geluid van bouw- en sloopactiviteiten worden opgetekend: 3% in de huidige SLO 3 -meting ten opzichte van 2% in de SLO 1 -meting in Het geluid van recreatie en toerisme zorgt in de huidige SLO 3 -meting voor 4% ernstig tot extreem gehinderden. Na een stijging in de SLO 1 -meting van 3% naar 5% en vervolgens een stabilisering in de SLO 2 -meting, wijkt dit aandeel niet meer significant af van eender welke SLOmeting. Op het niveau van de subcategorieën kan wel een verschil worden vastgesteld ten aanzien van vorige SLO-metingen. Zo is het aandeel ernstig tot extreem gehinderden door muziek uit auto s in de huidige SLO 3 -meting significant gedaald ten aanzien van zowel de SLO 1 -meting in 2004 als de SLO 2 -meting in 2008 (resp. 1% t.o.v. 2% en 3%). De hinder door het geluid van racen en crossen is dan weer toegenomen in de huidige SLO 3 -meting vergeleken met de nulmeting in 2001, met name van 0,3% tot 1%. Het aandeel gehinderden blijft hiermee op het niveau dat reeds in de vorige SLO 2 -meting bereikt werd. Een laatste hoofdcategorie betreft het geluid van landbouw, goed voor 1% ernstig tot extreem gehinderden, een aandeel dat onveranderd is ten aanzien van de vorige SLO-metingen. Ook op het niveau van de subcategorieën wijkt het aandeel ernstig tot extreem gehinderden in de huidige SLO 3 -meting niet af van vorige SLO-metingen. Hoewel de hinder door het geluid van landbouwwerktuigen in de SLO 1 - en SLO 2 -meting nog significant gestegen was in vergelijking met de nulmeting in 2001 (van 0,3% tot 1%), blijkt ook dit aandeel niet meer significant hoger (of lager) te liggen. M.A.S. Marktstudies op maat 100

102 Tabel 39: Geluidshinder (ernstig tot extreem) van specifieke hinderbronnen (subcategorieën), vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest VERKEER EN VERVOER SLO 0 SLO 1 SLO 2 SLO 3 N % N % N % N % Straatverkeer , , , ,5 012 Treinverkeer 29 1,1 47 1,0 49 1,0 40 0,9 Luchtvaart 98 2, , ,1 77 1,1 012 Scheepvaart 2 0,1 16 0,4 10 0,2 2 0,0 1 BEDRIJVEN EN INDUSTRIE Laden en lossen van vrachtwagens 66 2,2 86 1,7 92 1,9 76 1,4 0 Zelfstandige beroepsactiviteiten (timmerman, bakker,...) 23 0,7 42 0,9 41 0,9 37 0,7 Bedrijven, fabrieken 50 1,6 67 1,4 61 1,2 66 1,3 Handel en diensten 25 0,8 32 0,6 32 0,7 37 0,7 Bouw- en sloopactiviteiten 55 1,9 81 1, , ,7 1 RECREATIE EN TOERISME Muziek van dancings, cafés of restaurants 51 1,7 71 1,5 76 1,5 65 1,1 Mensen op straat ,2 Muziek in auto s , ,5 79 1,4 12 Kermissen, braderijen en muziekfestivals 30 1,1 60 1,3 55 1,0 78 1,4 Sportvelden en -stadia 12 0,4 37 0,8 30 0,6 26 0,5 Racen en crossen 11 0,3 43 0,8 75 1, ,0 0 LANDBOUW Landbouwwerktuigen 13 0,3 45 1, , ,7 Vee (vb. koeien, schapen, pluimvee,...) 14 0,4 26 0,5 16 0,3 17 0,3 Geluid van ventilatoren van stallen 5 0,1 16 0,3 13 0,3 7 0,1 BUREN Spelende kinderen 25 0,8 59 1,3 60 1,3 45 0,8 Huisdieren 103 3, , , ,2 0 Doe-het-zelf activiteiten 55 1,9 48 1, , ,1 0 Tuinonderhoud (grasmachines,...) ,0 43 0,8 40 0,7 Muziek of TV (uitgezonderd horeca) ,8 72 1,4 62 1,2 Verwarmings- of airco-installaties ,7 33 0,6 27 0, = significant verschil (p<0,05) t.o.v. aangegeven voorgaande SLO-metingen M.A.S. Marktstudies op maat 101

103 B. GEUR De algemene hinder zijnde ernstig tot extreem die respondenten ervaren door geur in en om de woning is gedaald in vergelijking met de vorige meting in 2008, met name van 6% naar 4%. Hiermee ligt dit aandeel ook significant lager dan in 2001, toen nog 7% van de respondenten aangaf ernstig tot extreem gehinderd te worden door geur in en om hun woning. In tegenstelling tot bij geluidshinder waar het de tweede plaats inneemt, blijkt de hoofdcategorie Buren de belangrijkste hinderbron te zijn met betrekking tot geur. Het aandeel ernstig tot extreem gehinderden bedraagt 5%, waarmee de stijging die reeds in de vorige meting werd opgetekend (i.c. SLO 2 ) ten aanzien van de nulmeting in 2001 (van 3% naar 5%) bevestigd wordt. Op het niveau van de subcategorieën blijkt het aandeel ernstig tot extreem gehinderden evenwel onveranderd sinds het begin van de SLO-metingen in Zo ondervindt een constante 2% respondenten ernstige tot extreme geurhinder doordat buren afval verbranden in openlucht, ongeveer 1% wordt ernstig tot extreem gehinderd door de geur van de huisdieren van de buren en laat in alle SLO-metingen ongeveer 0,5% respondenten weten ernstige tot extreme geurhinder te ervaren doordat buren hun afval opslaan. Enkel voor wat betreft geurhinder door rook uit schoorstenen werd over de SLO-metingen heen een stijging van het aandeel ernstig tot extreem gehinderden opgetekend: in 2008 was het aandeel gehinderden gestegen tot 2,3% in vergelijking met 1,6% in 2004, in de huidige SLO 3 -meting zien we opnieuw een stabilisering op 3%. De hoofdcategorie Verkeer en Vervoer zorgt bij 3% van de respondenten voor ernstige tot extreme geurhinder, een aandeel dat op zijn laagste peil ooit is sinds het begin van de SLOmetingen in Voor de twee subcategorieën straatverkeer en luchtvaart die onder deze hoofdcategorie thuishoren, kan een daling worden opgetekend van het aandeel ernstig tot extreem gehinderden in vergelijking met de SLO 2 -meting in Zo daalde het aandeel gehinderden door de geur van straatverkeer van 4% in 2008 naar 3% in 2013, en het aandeel gehinderden door de geur van luchtvaart van 1% in 2008 naar 0,2% in Op een derde plaats staat de hoofdcategorie Land- en Tuinbouw, met 2% van de respondenten die hier ernstige tot extreme geurhinder van ondervinden. Dit aandeel is sinds het begin van de SLO-metingen stabiel gebleven. Ook op het niveau van de verscheidene subcategorieën kan geen enkele toe- of afname in het aandeel gehinderden worden opgemeten sinds de eerste meting in M.A.S. Marktstudies op maat 102

104 Ook bedrijven en industrie zorgen bij 2% (i.c. 1,6%) van de respondenten voor ernstige tot extreme geurhinder. In vorige metingen lag dit aandeel nog significant hoger, met name 4% in 2001, 3% in 2004 en 2% in Bij de vier subcategorieën verfspuitcabines, voedings- en drankenindustrie, veevoederbedrijven en metaal- en metaalverwerkende industrie is het aandeel gehinderden over de SLO-metingen heen constant gebleven. Voor de categorie slachterijen en verwerken van dierlijk afval, vetsmelterijen enerzijds en de categorie composteringsinstallaties voor groenafval en GFT-afval anderzijds, is het aandeel gehinderden in de huidige SLO 3 -meting significant gedaald in vergelijking met de nulmeting in 2001 (resp. van 0,8% naar 0,3% en van 1,0% naar 0,4%). De geur van mestverwerkingsbedrijven hinderde in de SLO 2 -meting meer respondenten dan in de SLO 1 -meting vier jaar daarvoor. In de huidige SLO 3 -meting wijkt het aandeel niet significant van andere SLO-metingen. Tot slot kan een significante daling van het aandeel gehinderden door de geur van chemische en petrochemische nijverheid worden vastgesteld: met een aandeel van 0,4% in de huidige SLO 3 -meting scoort deze categorie beter in alle voorgaande SLO-metingen (1%). In het rapport kwam reeds aan bod dat de hoofdcategorie Water en Zuivering bij 1% van de respondenten voor ernstige tot extreme geurhinder zorgt, een significant lager aandeel dan in de SLO 0 - en SLO 2 -meting (2%). Op het niveau van de subcategorieën blijkt dat het de geurhinder van waterlopen is, die in deze SLO 3 -meting is gedaald (tot 0,2%) ten aanzien van voorgaande metingen (0,7%-0,8%). De geurhinder van de overige categorieën waterzuivering en riolering blijft ook in deze SLOmeting op een zelfde niveau als in voorgaande metingen. De hoofdcategorie die voor de minste hinder (ernstig/extreem) zorgt, betreft Handel, Diensten, Recreatie en Toerisme. Slechts 0,4% geeft aan hier ernstige tot extreme geurhinder van te ervaren. Ook in voorgaande SLO-metingen schommelde de hinder rond 0,4% à 0,5%. De beide subcategorieën die tot deze hoofdcategorie behoren, met name horeca en benzinestations, kennen een stabiel aandeel ernstig tot extreem gehinderden over de verscheidene SLO-metingen heen. M.A.S. Marktstudies op maat 103

105 Tabel 40: Geurhinder (ernstig tot extreem) van specifieke hinderbronnen (subcategorieën), vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest VERKEER EN VERVOER SLO 0 SLO 1 SLO 2 SLO 3 N % N % N % N % Straatverkeer (uitlaatgassen van auto s, vrachtwagens, bussen,...) Luchtvaart (militaire en burgervluchten, heli s,...) 140 4, , , , ,5 34 0,6 44 0,8 20 0,2 12 BEDRIJVEN EN INDUSTRIE Slachterijen en verwerken van dierlijk afval, vetsmelterijen 28 0,8 20 0,4 24 0,5 20 0,3 0 Verfspuitcabines 10 0,3 11 0,2 14 0,3 9 0,1 Chemische en petrochemische nijverheid 39 1,3 47 1,2 42 0,9 21 0,4 012 Mestverwerkingsbedrijven ,1 27 0, ,3 Voedings- en drankenindustrie, inclusief brouwerijen Composteringsinstallaties voor groenafval en GFT-afval 7 0,2 23 0,5 15 0,3 14 0,2 32 1,0 28 0,6 27 0,6 15 0,4 0 Veevoederbedrijven 8 0,3 11 0,3 18 0,3 11 0,2 Metaal- en metaalverwerkende industrie 14 0,5 15 0,3 17 0,3 16 0,3 HANDEL, DIENSTEN, RECREATIE EN TOERISME Horeca (café, restaurant, frituur, bakker, benhouwer,...) 10 0,3 19 0,4 18 0,4 18 0,3 Benzinestations 5 0,2 7 0,2 5 0,1 6 0,1 LAND- EN TUINBOUW Varkensstallen 21 0,5 27 0,5 33 0,6 31 0,5 Uitspreiden van dierlijke mest 52 1,6 71 1,4 62 1,2 69 1,4 Stookinstallaties tuinbouw 5 0,2 10 0,2 10 0,2 4 0,1 Pluimveehouderijen 10 0,3 16 0,3 18 0,3 19 0,4 Rundveekwekerijen 6 0,2 7 0,2 13 0,3 6 0,1 WATER EN ZUIVERING Waterlopen (beek, rivier, kanaal,...) 23 0,7 30 0,7 39 0,8 13 0,2 012 Waterzuivering 11 0,3 20 0,4 17 0,3 7 0,2 Riolering 42 1,3 54 1,1 71 1,4 40 0,9 BUREN Verbranden van afval in open lucht 72 2,2 90 1, , ,1 Rook uit schoorsteen , , ,0 1 Opslaan van afval (composthopen,...) 17 0,5 28 0,6 22 0,4 27 0,6 Huisdieren (honden, kippen,...) 34 1,0 59 1,2 54 1,0 58 1, = significant verschil (p<0,05) t.o.v. aangegeven voorgaande SLO-metingen M.A.S. Marktstudies op maat 104

106 C. LICHT De algemene hinder (ernstig tot extreem) door licht in en om de woning is sinds het begin van de SLO-metingen stabiel gebleven op 1% à 2%. Ook voor wat betreft de lichthinder op het niveau van de hoofdcategorieën, als op het niveau van de subcategorieën, kan geen enkele toe- of afname over de verscheidene SLO-metingen worden vastgesteld. Tabel 41: Lichthinder (ernstig tot extreem) van specifieke hinderbronnen (subcategorieën), vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest VERKEER EN VERVOER SLO 0 SLO 1 SLO 2 SLO 3 N % N % N % N % Verlichting van autosnelwegen Verlichting van gemeente- en gewestwegen Verlichting parkeerterreinen BEDRIJVEN EN INDUSTRIE Verlichting van industrieterreinen HANDEL, DIENSTEN, RECREATIE EN TOERISME Lichtreclame Verlichte etalages Licht- en laserbundels van dancings, bioscopen, Verlichting sport- en recreatieterreinen Feestverlichting Verlichting van monumenten en/of gebouwen LANDBOUW Verlichting serres BUREN Verlichting tuinen en opritten = significant verschil (p<0,05) t.o.v. aangegeven voorgaande SLO-metingen M.A.S. Marktstudies op maat 105

107 TAMELIJK, ERNSTIGE TOT EXTREME HINDER A. GELUID In volgende bespreking worden niet enkel de ernstig en extreem gehinderden in beschouwing genomen, maar tevens de respondenten die zich tamelijk gehinderd weten. Voor wat de hinder door geluid in het algemeen betreft, werd reeds vastgesteld dat het aandeel tamelijk tot extreem gehinderde personen in de huidige SLO 3 -meting, op zijn laagste peil ooit is, zijnde 24%. De daling die werd ingezet in de vorige meting vijf jaar geleden, met name van 31% en 30% in respectievelijk 2001 (SLO 0 ) en 2004 (SLO 1 ) tot 27% in 2008 (SLO 2 ), wordt daarmee verder doorgetrokken. Het geluid van Verkeer en Vervoer hindert 26% van de respondenten tamelijk tot extreem en is daarmee met stip de belangrijkste hinderbron. Toch moet opgemerkt worden dat het aandeel gehinderden na een daling in de SLO-meting in 2004 (van 35% naar 32%), die gehandhaafd bleef in 2008 (30%) opnieuw gedaald is in huidige SLO 3 -meting. Hierdoor bereikt het aandeel tamelijk tot extreem gehinderden door het geluid van Verkeer en Vervoer zijn laagste punt ooit. De daling is ook zichtbaar op het niveau van de subcategorieën. Zo lag het aandeel gehinderden door het geluid van straatverkeer, alsook het aandeel gehinderden door het geluid van luchtvaart, nooit lager dan in huidige SLO 3 -meting, met name respectievelijk 22% en 5%. In 2008 bedroeg het aandeel tamelijk tot extreem gehinderden door het geluid van straatverkeer nog 25%, wat toen reeds een daling betrof ten aanzien van de nulmeting in 2001 (30%). De hinder door het geluid van luchtvaart bedroeg 6% in 2008 en 7% in 2004, wat ook reeds een daling inhield ten aanzien van de SLO-meting in 2001 (9%). Ook de hinder door het geluid van scheepvaart is nooit lager geweest dan in de huidige SLO 3 -meting (0,1%), waarbij dit aandeel na een stijging in 2004 (1%), die werd gehandhaafd in 2008 (1%) terug op het niveau komt van de nulmeting in 2001 (0,2%). Enkel voor wat betreft het geluid van treinverkeer kan geen evolutie over de verscheidene SLO-metingen worden vastgesteld: in huidige SLO 3 -meting wordt 3% van de respondenten hier tamelijk tot extreem door gehinderd; ook in vorige metingen schommelde dit tussen 3% en 4%. Een op de zes respondenten (16%) ondervindt tamelijk tot extreme hinder door geluid afkomstig van hun buren. Na een toename van de hinder in de meting van 2004, zijnde van 14% in 2001 tot 16% in 2004, is het aandeel sindsdien op een zelfde niveau gebleven. Ook op het niveau van de subcategorieën die onder deze hoofdcategorie ressorteren, is het aandeel tamelijk tot extreem gehinderden constant over de verscheidene SLO-metingen heen voor vier van de zes subcategorieën: het geluid van tuinonderhoud (4%), muziek of tv (3%), spelende kinderen (3%) en verwarmings- of airco-installaties (1%); enkel voor wat betreft het geluid van spelende kinderen blijft de daling van het aandeel tamelijk tot extreem gehinderden die in de vorige meting in 2008 werd vastgesteld ten aanzien van de meting in 2004, met name respectievelijk 3% ten opzichte van 4%, gehandhaafd op een zelfde niveau. M.A.S. Marktstudies op maat 106

108 Voorts is in huidige SLO 3 -meting het aandeel tamelijk tot extreem gehinderden door het geluid van de huisdieren van buren gedaald ten opzichte van de vorige meting in 2008, zijnde van 9% naar 7%; hiermee ligt het aandeel gehinderden ook lager dan tijdens de nulmeting in Anderzijds dient een toename van de hinder door het geluid van doe-het-zelf activiteiten te worden vastgesteld: hoewel het aandeel tamelijk tot extreem gehinderden in 2004 en 2008 gedaald was ten aanzien van de nulmeting in 2001 (resp. 3% en 4% t.o.v. 6%), stijgt dit aandeel in de huidige SLO 3 -meting opnieuw tot het niveau van de nulmeting, zijnde 5%, een significante stijging ten opzichte van de SLO-meting in 2004 en Op een derde plaats staat de hinder door het geluid van recreatie en toerisme: 13% van de respondenten laat weten hier tamelijk tot extreem door gehinderd te worden. Net zoals het geval was voor de hinder door buren, is dit aandeel na een sterke toename in 2004 ten opzichte van de nulmeting in 2001 (van 7% naar 14%) niet verder gestegen in de daaropvolgende metingen. Op het niveau van de subcategorieën volgt de hinder door het geluid van racen en crossen een zelfde patroon als de hoofdcategorie: na een stijging van het aandeel gehinderden in 2004 (van 1% naar 3%), bleef het aandeel constant in daaropvolgende metingen (4% in 2008 en 3% in huidige SLO 3 -meting). De hinder door het geluid van muziek in auto s blijkt in huidige SLO3- meting wél gedaald ten aanzien van vorige metingen: in 2004 en 2008 bedroeg het aandeel gehinderden nog 8%, waarbij dit in de huidige meting nog 6% bedraagt 43. De overige subcategorieën bleven constant over de verscheidene SLO-metingen voor wat hun aandeel tamelijk tot extreem gehinderden betreft: kermissen, braderieën en muziekfestivals (4%), muziek van dancings, cafés of restaurants (3%) en sportvelden en stadia (1%). In huidige SLO 3 -meting werd tevens een nieuwe subcategorie opgenomen, zijnde hinder door geluid van mensen op straat: 5% van de respondenten liet weten hier tamelijk tot extreem door gehinderd te worden. Het geluid van bedrijven en industrie hindert 12% van de respondenten tamelijk tot extreem. Dit is een vergelijkbaar aandeel als in vorige SLO-metingen. Op het niveau van de subcategorieën kan wel een daling worden opgetekend ten aanzien van de vorige meting in 2008: de hinder door het geluid van bedrijven en fabrieken is in de huidige SLO 3 - meting gedaald tot 3% (komende van 4% in 2008); hiermee ligt het tevens lager dan in 2001 toen nog 5% zich gehinderd wist. Ook de hinder door laden en lossen van vrachtwagens is in de huidige SLO 3 -meting (voor het eerst) gedaald (4%) en ligt daarbij significant lager dan in de nulmeting uit 2001 (6%). Daartegenover staat dat de hinder door het geluid van bouw- en sloopactiviteiten, na een eerste toename in de vorige meting in 2008 ten aanzien van de nulmeting in 2001 (van 5% naar 6%), significant hoger ligt dan in 2001 en 2004, met name 7% ten opzichte van telkens 5%. De overige twee subcategorieën, met name zelfstandige beroepsactiviteiten (2%) en handel en diensten (2%), vertonen geen evolutie in mate van tamelijk tot extreme geluidshinder over de verscheidene SLO-metingen heen. 43 De subcategorie muziek in auto s` was nog niet opgenomen ten tijde van de nulmeting in M.A.S. Marktstudies op maat 107

109 4% van de respondenten gaf aan zich tamelijk tot extreem gehinderd te voelen door het geluid van Landbouw. Dit is een zelfde aandeel als in vorige SLO-metingen. Ook op het niveau van de subcategorieën kan geen toe- of afname van het aandeel tamelijk tot extreem gehinderden tussen de verscheidene SLO-metingen worden vastgesteld. Het geluid van landbouwwerktuigen veroorzaakt bij 3% van de respondenten tamelijk tot extreme hinder, vee is goed voor 1% gehinderden en het geluid van ventilatoren in stallen hindert 0,4% respondenten. Tabel 42: Geluidshinder (tamelijk tot extreem) van specifieke hinderbronnen (subcategorieën), vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest VERKEER EN VERVOER SLO 0 SLO 1 SLO 2 SLO 3 N % N % N % N % Straatverkeer , , , ,4 012 Treinverkeer 107 3, , , ,9 Luchtvaart 293 9, , , ,0 012 Scheepvaart 5 0,2 25 0, , ,1 12 BEDRIJVEN EN INDUSTRIE Laden en lossen van vrachtwagens 162 5, , , ,2 0 Zelfstandige beroepsactiviteiten (timmerman, bakker,...) 79 2, , , ,2 Bedrijven, fabrieken 134 4, , , ,9 02 Handel en diensten 58 2,2 84 1, , ,9 Bouw- en sloopactiviteiten 135 4, , , ,8 01 RECREATIE EN TOERISME Muziek van dancings, cafés of restaurants 100 3, , , ,9 Mensen op straat ,6 Muziek in auto s , , ,5 12 Kermissen, braderijen en muziekfestivals 84 2, , , ,5 Sportvelden en -stadia 40 1,3 92 1,9 82 1,5 83 1,4 Racen en crossen 26 0, , , ,2 0 LANDBOUW Landbouwwerktuigen 72 2, , , ,1 Vee (vb. koeien, schapen, pluimvee,...) 46 1,5 62 1,3 63 1,2 49 0,9 Geluid van ventilatoren van stallen 15 0,4 33 0,7 27 0,6 27 0,4 BUREN Spelende kinderen 92 3, , , ,0 1 Huisdieren 285 9, , , ,0 02 Doe-het-zelf activiteiten 162 5, , , ,8 12 Tuinonderhoud (grasmachines,...) , , ,4 Muziek of TV (uitgezonderd horeca) , , ,3 Verwarmings- of airco-installaties ,4 65 1,2 65 1, = significant verschil (p<0,05) t.o.v. aangegeven voorgaande SLO-metingen M.A.S. Marktstudies op maat 108

110 B. GEUR Voor wat betreft het aandeel tamelijk tot extreem gehinderden door geur in het algemeen, werd reeds een daling vastgesteld in de SLO 1 -meting in 2004 (van 19% naar 15%), met vervolgens een stabilisering in de SLO 2 -meting in 2008 (15%). In de huidige SLO 3 -meting zet de daling zich verder, waarbij het aandeel tamelijk tot extreem gehinderden door geur in het algemeen op zijn laagste peil ooit komt (13%). Net zoals voor het aandeel ernstig tot extreem gehinderd kon worden vastgesteld, blijkt ook voor het aandeel tamelijk tot extreem gehinderd, de hoofdcategorie Buren de belangrijkste hindercategorie met 12% van de respondenten die zich tamelijk tot extreem gehinderd weten door geur afkomstig van hun buren. Hoewel in de vorige meting in 2008 de hoofdcategorie Verkeer en Vervoer nog de belangrijkste hindercategorie was weliswaar op de voet gevolgd door Buren is het aandeel tamelijk tot extreem gehinderden door geur van de buren niet gestegen (noch afgenomen) ten aanzien van vorige SLO-metingen. Ook voor de subcategorieën huisdieren en opslaan van afval kan geen evolutie in de mate van tamelijke tot extreme hinder worden vastgesteld. Het aandeel gehinderden door de geur van het verbranden van afval in open lucht vertoont wel een evolutie: na een daling in 2004 ten opzichte van 2001 (van 7% naar 5%) en vervolgens een stijging in 2008 (van 5% naar 6%), wijkt het aandeel gehinderden in de huidige SLO 3 -meting (5%) niet af van deze in de SLO 1 - en SLO 2 - meting, maar het blijft wel significant lager dan in Tot slot blijft het aandeel tamelijk tot extreem gehinderden door rook uit schoorstenen verder toenemen: reeds in 2008 was de geurhinder gestegen ten aanzien van de meting in 2004 (van 4% naar 6%), en ook in de huidige SLO 3 -meting zet deze stijging zich verder door tot 7%. Hierbij moet worden opgemerkt dat in de vorige metingen de subcategorie iets anders verwoord werd, met name schoorsteenafvoer in plaats van rook uit schoorsteen, waardoor de vergelijking met omzichtigheid moet geïnterpreteerd worden. De geur van verkeer en vervoer hindert 9% van de respondenten tamelijk tot extreem en is daarmee de tweede belangrijkste bron van geurhinder. Toch is het aandeel gehinderden sterk gedaald ten aanzien van vorige SLO-metingen (15% in 2001 en telkens 13% in 2004 en 2008), toen het nog de belangrijkste hinderbron betrof. De daling is ook zichtbaar op het niveau van de subcategorieën. Zo lag het aandeel gehinderden door de geur van straatverkeer (i.c. uitlaatgassen) nooit lager dan in huidige SLO 3 -meting, met name 8%. In de vorige SLO-metingen bedroeg het aandeel tamelijk tot extreem gehinderden door de geur van straatverkeer nog 12% tot 14%. Ook de hinder door de geur van luchtvaart is gedaald zij het wel enkel ten aanzien van de vorige meting in 2008 met name van 2% naar 1%. 6% van de respondenten gaf aan zich tamelijk tot extreem gehinderd te voelen door de geur van land- en tuinbouw, waardoor het de derde belangrijkste hinderbron is. Dit is een zelfde aandeel als in vorige SLO-metingen. M.A.S. Marktstudies op maat 109

111 Ook op het niveau van de subcategorieën kan geen toe- of afname van het aandeel tamelijk tot extreem gehinderden worden vastgesteld. Het uitspreiden van dierlijke mest veroorzaakt bij 5% van de respondenten tamelijk tot extreme geurhinder, varkensstallen zijn goed voor 2% gehinderden, pluimveehouderijen alsook rundveekwekerijen hinderen 1% van de respondenten en stookinstallaties voor tuinbouw zorgen bij 0,3% van de respondenten voor geurhinder. De geur van bedrijven en industrie hindert 5% van de ondervraagden tamelijk tot extreem. Dit is significant minder dan in vorige SLO-metingen. De daling die reeds in 2004 werd opgetekend ten opzichte van 2001 (van 9% naar 7%), en vervolgens gehandhaafd bleef in 2008 (7%), wordt in deze SLO 3 -meting opnieuw ingezet. Slechts één subcategorie echter vertoont een daling in hinder ten aanzien van de vorige meting in 2008, met name (petro)chemische nijverheid. In 2008 ondervond nog 2% hier tamelijk tot extreme geurhinder van (toen reeds een significante daling t.a.v. de 4% gehinderden in 2001), en in de huidige SLO 3 -meting daalt het aandeel gehinderden tot 1,5%, zijnde het laagste peil ooit. Ook de geurhinder van composteringsinstallaties voor groen- en GFT-afval enerzijds en verfspuitcabines anderzijds, is sinds de start van de SLO-metingen voor het eerst gedaald, zij het niet ten aanzien van de vorige meting in 2008, maar ten aanzien van eerdere metingen. Zo bedraagt het aandeel gehinderden door composteringsinstallaties 1% terwijl dit in 2001 nog 2% was, en daalde het aandeel gehinderden door de geur van verfspuitcabines tot 0,3% terwijl dit in 2001 en 2004 nog 1% was. De geurhinder van slachterijen en vetsmelterijen blijft net zoals in de metingen van 2004 en 2008 gehandhaafd op 1%, hetgeen significant minder is dan in 2001 (2%). Voor de subcategorie mestverwerkingsbedrijven werd reeds in 2008 een toename van het aandeel gehinderden vastgesteld ten opzichte van de meting in 2004 (van 0,3% naar 1%); in de huidige SLO 3 -meting vindt geen verdere stijging plaats, maar blijft het aandeel wel significant hoger dan in 2004, met name 1%. Tot slot vertonen drie subcategorieën geen enkele evolutie inzake tamelijk tot extreme geurhinder: metaal(verwerkende) industrie (1%), voedings- en drankenindustrie, inclusief brouwerijen (1%) en veevoederbedrijven (1%). De geurhinder die respondenten ondervinden van water en zuivering bedraagt 5%; een aandeel dat niet afwijkt van vorige metingen. Nochtans kan op de het niveau van de subcategorieën wel een daling worden vastgesteld voor twee van de drie subcategorieën: geur van waterlopen en geur van waterzuivering. In de vorige SLO-metingen werd nog 2% van de ondervraagden tamelijk tot extreem gehinderd door de geur van waterlopen; in de huidige SLO 3 -meting is dit significant lager (1%). In de SLO 1 -meting (2004) hinderde de geur van waterzuivering 1% van de respondenten tamelijk tot extreem, in de huidige meting daalt dit tot 0,4%; vergelijkbaar met het aandeel in 2001 en De hoofdcategorie die voor het minste aantal gehinderden (tamelijk tot extreem) zorgt met betrekking tot geur, betreft Handel, Diensten, Recreatie en Toerisme : 1% wordt hierdoor gehinderd, zijnde een significant lager aandeel dan in de vorige meting vijf jaar geleden (2%). De subcategorie horeca volgt het patroon van de hoofdcategorie, zijnde een stabiel aandeel gehinderden voor de eerste drie metingen (+- 1%), om vervolgens in de huidige meting te dalen zij het enkel ten aanzien van de voorgaande SLO 2 -meting in 2008 tot 0,7%. De tweede subcategorie benzinestations vertoont geen evolutie voor wat betreft het aandeel tamelijk tot extreem gehinderden (0,3%). M.A.S. Marktstudies op maat 110

112 Tabel 43: Geurhinder (tamelijk tot extreem) van specifieke hinderbronnen (subcategorieën), vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest VERKEER EN VERVOER SLO 0 SLO 1 SLO 2 SLO 3 N % N % N % N % Straatverkeer (uitlaatgassen van auto s, vrachtwagens, bussen,...) Luchtvaart (militaire en burgervluchten, heli s,...) , , , , ,1 84 1, ,2 74 1,4 2 BEDRIJVEN EN INDUSTRIE Slachterijen en verwerken van dierlijk afval, vetsmelterijen 60 1,9 49 1, , ,8 0 Verfspuitcabines 26 0,9 37 0,8 32 0,6 20 0,3 01 Chemische en petrochemische nijverheid 105 3, , , ,5 012 Mestverwerkingsbedrijven ,3 69 1, ,1 1 Voedings- en drankenindustrie, inclusief brouwerijen Composteringsinstallaties voor groenafval en GFT-afval 39 1,2 54 1,2 41 0,9 49 0,8 53 1,7 61 1,2 57 1,1 38 0,8 0 Veevoederbedrijven 24 0,8 42 1,0 50 0,9 37 0,8 Metaal- en metaalverwerkende industrie 30 1,1 37 0,9 59 1,1 40 1,0 HANDEL, DIENSTEN, RECREATIE EN TOERISME Horeca (café, restaurant, frituur, bakker, benhouwer,...) 26 0,7 55 1,2 64 1,3 47 0,7 2 Benzinestations 15 0,6 18 0,4 22 0,4 14 0,3 LAND- EN TUINBOUW Varkensstallen 65 1,7 94 2,0 99 1,8 96 1,6 Uitspreiden van dierlijke mest 158 5, , , ,7 Stookinstallaties tuinbouw 8 0,3 23 0,5 25 0,5 15 0,3 Pluimveehouderijen 25 0,7 44 0,9 46 0,9 43 0,8 Rundveekwekerijen 14 0,4 24 0,5 33 0,6 34 0,6 WATER EN ZUIVERING Waterlopen (beek, rivier, kanaal,...) 60 2,2 80 1, ,1 50 1,1 012 Waterzuivering 25 0,7 43 1,0 40 0,8 22 0,4 1 Riolering 130 4, , , ,7 BUREN Verbranden van afval in open lucht 215 6, , , ,2 0 Rook uit schoorsteen , , ,4 12 Opslaan van afval (composthopen,...) 50 1,7 62 1,3 62 1,2 65 1,2 Huisdieren (honden, kippen,...) 111 3, , , , = significant verschil (p<0,05) t.o.v. aangegeven voorgaande SLO-metingen M.A.S. Marktstudies op maat 111

113 C. LICHT In de vorige meting in 2008 kon nog een kleine toename worden vastgesteld van het aandeel tamelijk tot extreem gehinderden door licht in het algemeen, met name van 4% in 2004 tot 5% in In de huidige meting laat 4% van de respondenten weten gehinderd te zijn, een cijfer dat niet afwijkt van dit in vorige metingen. Noch op het niveau van de hoofdcategorieën, alsook niet op het niveau van de subcategorieën kan enige evolutie van de lichthinder worden vastgesteld. Over de verscheidene metingen heen zorgden de opgenomen categorieën voor een zelfde mate van tamelijke tot extreme lichthinder. Tabel 44: Lichthinder (tamelijk tot extreem) van specifieke hinderbronnen (subcategorieën), vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest VERKEER EN VERVOER SLO 0 SLO 1 SLO 2 SLO 3 N % N % N % N % Verlichting van autosnelwegen 41 1,5 55 1,4 62 1,2 57 1,1 Verlichting van gemeente- en gewestwegen 94 3, , , ,7 Verlichting parkeerterreinen 23 0,9 32 0,8 46 0,9 46 0,9 BEDRIJVEN EN INDUSTRIE Verlichting van industrieterreinen 25 1,0 41 1,1 48 1,0 55 1,1 HANDEL, DIENSTEN, RECREATIE EN TOERISME Lichtreclame 19 0,7 30 0,7 53 1,1 47 0,9 Verlichte etalages 7 0,2 15 0,4 31 0,6 19 0,4 Licht- en laserbundels van dancings, bioscopen, ,6 13 0,3 27 0,5 18 0,3 Verlichting sport- en recreatieterreinen 21 0,7 26 0,6 31 0,6 37 0,7 Feestverlichting 8 0,3 10 0,2 17 0,4 19 0,4 Verlichting van monumenten en/of gebouwen LANDBOUW 14 0,5 21 0,5 29 0,6 32 0,5 Verlichting serres 5 0,3 9 0,3 15 0,3 10 0,2 BUREN Verlichting tuinen en opritten 37 1,2 61 1,5 72 1,3 65 1, = significant verschil (p<0,05) t.o.v. aangegeven voorgaande SLO-metingen M.A.S. Marktstudies op maat 112

114 DIVERSE HINDERASPECTEN Het enquêteformulier beperkte zich niet enkel tot een bevraging van de ervaren mate van geluids-, geur- en lichthinder. In wat volgt wordt nagegaan in welke mate respondenten s nachts wakker worden door geluid, in welke mate ze gevoelig zijn aan geluid, alsook hoe belangrijk men het vindt dat wegen s nachts verlicht zijn en de nachtelijke hemel donker is. S NACHTS WAKKER WORDEN DOOR GELUID Bijna een kwart van de respondenten (23%) geeft aan soms tot elke nacht wakker te worden door het geluid van straatverkeer. Ook het geluid van buren zorgt ervoor dat een op de zeven respondenten (15%) soms tot elke nacht gewekt worden. Het percentage respondenten dat s nacht wakker wordt door het geluid van lucht- en/of treinverkeer blijft beperkt tot respectievelijk 5% en 4%. Figuur 30: s Nachts wakker worden door geluid Vlaamse Gewest (N=5.428) Wordt u 's nachts wel eens wakker door het geluid van: 100% 77% 85% 95% 96% Nooit 75% Eerder zelden 50% 25% 0% % 11 15% 5% % Straatverkeer Buren Luchtvaart Treinverkeer (N=5.425) (N=5.424) (N=5.424) (N=5.421) Soms Regelmatig Elke nacht Geen antwoord: straatverkeer=0,04%, Buren=0,06%, Luchtvaart=0,06%, treinverkeer=0,1% Zes op de tien respondenten (63%) wordt eerder zelden tot nooit wakker van om het even welke (externe) geluidsbron. M.A.S. Marktstudies op maat 113

115 Significante verschillen tussen verscheidene subgroepen Al naargelang een aantal kenmerken van de respondent blijkt hij/zij s nachts meer of minder frequent wakker te worden door geluid. Zo geeft 31% van de respondenten uit West-Vlaanderen aan soms tot elke nacht wakker te worden door geluid. Bij respondenten uit de provincies Limburg, Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant ligt dit significant hoger, zijnde respectievelijk 40%, 37% en 41%. Ook vrouwen worden meer frequent wakker dan mannen, met name 40% soms tot elke nacht ten opzichte van 33% bij de mannen. Drie op de tien 16 tot 30-jarigen wordt soms tot elke nacht wakker van een (extern) geluid. Dit is significant minder dan bij alle overige (en tevens oudere) leeftijdsgroepen waar dit percentage varieert van 35% tot 44%. Met 44% die soms tot elke nacht wakker worden van geluid, kennen de 46 tot 60-jarigen dan ook het hoogste percentage van alle leeftijdsgroepen. Ook het type woning waarin de respondent woont, beïnvloedt hoe frequent hij/zij s nachts wakker wordt van een geluid. Wie in een open bebouwing woont, wordt het minst frequent gewekt door geluid (30%) dan wie in een appartement/studio/loft, rijwoning met tuin of en halfopen bebouwing woont (resp. 44%, 46% en 39%). Ook het verschil tussen wie in een rijwoning met tuin en wie in een halfopen bebouwing woont, blijkt significant. Niet onverwacht, wordt van de geluidsgevoelige personen een significant hoger aandeel (50%) soms tot elke nacht wakker van een (extern) geluid dan wie neutraal gevoelig (36%) of ongevoelig (26%) is voor geluid. Bovendien is ook het verschil tussen beide laatstgenoemde groepen significant. Het onderwijsniveau van de respondent heeft geen invloed op de mate waarin hij of zij s nachts eerder zelden tot nooit of soms tot elke nacht gewekt wordt door geluid. Vergelijking SLO 0, SLO 1, SLO 2 en SLO 3 Het aandeel personen dat soms tot elke nacht wakker wordt door het geluid van buren enerzijds, en het geluid van treinverkeer anderzijds, is constant over de verscheidene SLO-metingen 44 heen (resp. 14% à 15% en 4% à 5%). Voor de categorieën straatverkeer en luchtvaart wordt wel een daling vastgesteld ten aanzien van voorgaande meting(en). Zo lag het aandeel personen dat soms tot elke nacht wakker wordt door het geluid van straatverkeer in 2008 en 2004 nog op 27%; in de huidige SLO 3 -meting is dit significant minder, met name 23%. Het geluid van treinverkeer zorgt er voor dat nog 5% van de respondenten soms tot elke nacht wakker wordt, een significant lager aandeel dan in 2008 (8%) en 2004 (9%). 44 Deze vraag was niet opgenomen in de SLO 0-meting in M.A.S. Marktstudies op maat 114

116 Tabel 45: s Nachts wakker worden door geluid, vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest Geluid van: SLO 0 SLO 1 SLO 2 SLO 3 N % N % N % N % Straatverkeer , , ,1 12 Buren , , ,7 Luchtvaart , , ,2 12 Treinverkeer , , , = significant verschil (p<0,05) t.o.v. aangegeven voorgaande SLO-metingen GELUIDSGEVOELIGHEID In de vragenlijst werden aan de respondenten tien stellingen voorgelegd om na te gaan hoe gevoelig of ongevoelig men is voor geluid. Voor elk van de stellingen kon de respondent antwoorden met helemaal mee eens, tamelijk mee eens, noch eens noch oneens, tamelijk mee oneens en helemaal mee oneens. In figuur 31 kan worden vastgesteld dat zeven op de tien respondenten (70%) het moeilijk hebben om zich te ontspannen als er lawaai om hen heen is. Voorts zijn zes op de tien respondenten (58%) het er niet mee eens dat ze zich altijd goed kunnen concentreren, ongeacht wat er om hen heen gebeurt. Evenzoveel (58%) worden boos op mensen die geluid maken, waardoor ze niet kunnen slapen of werken. Meer dan vier op de tien respondenten (43%) zijn naar eigen zeggen gevoelig voor geluid. Bijna de helft van de bevraagde personen (49%) raakt zonder al te veel moeilijkheden gewend aan de meeste geluiden. M.A.S. Marktstudies op maat 115

117 Figuur 31: Stellingen 45 rond geluidsgevoeligheid Vlaamse Gewest (N=5.428) Helemaal mee eens Tamelijk mee eens Noch eens / noch oneens Tamelijk mee oneens Helemaal mee oneens Ik vind het moeilijk om te ontspannen op een plaats waar het lawaaierig is. (N=5.380) Het maakt niet uit wat er om mij heen gebeurt, ik kan me altijd goed concentreren. (N=5.383) Ik word boos op mensen die geluid maken, waardoor ik niet kan slapen of kan werken. (N=5.378) Soms werkt geluid op mijn zenuwen en raak ik geïrriteerd. (N=5.394) Niemand zou zich er wat van aan moeten trekken wanneer iemand de muziekinstallatie af en toe hard aanzet. (N=5.360) Ik word gehinderd wanneer mijn buren lawaaierig zijn. (N=5.360) Muziek waar ik normaal gesproken van houd, stoort me wanneer ik me probeer te concentreren. (N=5.392) Ik word snel wakker door geluid. (N=5.394) 70% 17% % 58% % 22% % 28% % 54% % 34% % 34% % 39% % 31% Ik ben gevoelig voor geluid. (N=5.375) Ik raak zonder al te veel moeilijkheden aan de meeste geluiden gewend. (N=5.392) 49% 28% % 25% 50% 75% 100% De kolommen staan gerangschikt in dalende volgorde van mate van hinder door geluid. De stellingen waar een uitroepteken naast staat, zijn omgekeerd geformuleerd waardoor hoge scores voor de antwoorden helemaal mee oneens en tamelijk mee oneens een hoge mate van hinder weergeven. M.A.S. Marktstudies op maat 116

118 Om na te gaan of de respondenten eerder geluidsgevoelig dan wel geluidsongevoelig zijn, werden ze op basis van hun antwoorden op de tien stellingen onderverdeeld in een van volgende groepen: relatief geluidsgevoelig, neutraal gevoelig voor geluid en relatief geluidsongevoelig 46. Deze verdeling gebeurde als volgt. Eerst werden de antwoorden op de tien stellingen gestandaardiseerd zodat hun gemiddelde 0 en de variantie 1 werd. Omwille van de omgekeerde vraagstelling werd het teken van de scores van de volgende stellingen veranderd: Niemand zou zich er wat van aan moeten trekken wanneer iemand de muziekinstallatie af en toe hard aanzet, Ik raak zonder al te veel moeilijkheden aan de meeste geluiden gewend en Het maakt niet uit wat er om mij heen gebeurt, ik kan me altijd goed concentreren. Daarna werden de scores gesommeerd. Aan de hand van de tertielen van deze somscores werden de respondenten dan in drie gelijke groepen verdeeld. De respondenten met de laagste scores werden gecategoriseerd als relatief geluidsgevoel, de middelste scores worden beschouwd als relatief neutraal gevoelig voor geluid en het tertieel met de hoogste scores omvat respondenten die relatief geluidsongevoelig zijn. 47 Na weging van de scores blijkt 32% van de respondenten relatief gevoelig te zijn voor geluid, 33% is eerder neutraal gevoelig en 35% is relatief ongevoelig voor geluid. Figuur 32: Gevoeligheid voor geluid Vlaamse Gewest (N=5.428) Gevoeligheid van de respondent voor geluid 35% 32% relatief geluidsgevoelig relatief neutraal 33% relatief geluidsongevoelig Valide basis = 5.142; Geen antwoord = 5,9% 46 Cronbach s alpha voor de tien stellingen uit de schaal van Weinstein bedraagt 0,788. Dit geeft aan dat de tien stellingen een goede schaal vormen voor geluidsgevoeligheid. 47 Het standaardiseren, sommeren, alsook indelen in drie gelijke groepen gebeurde op de ongewogen cijfers. De ongewogen scores voor de drie groepen m.b.t. geluidsgevoeligheid betreffen: relatief geluidsgevoelig = -13,634 tot -2,954; scores relatief neutraal gevoelig voor geluid -2,953 tot 1,918; scores relatief geluidsongevoelig 1,920 tot 18,723. M.A.S. Marktstudies op maat 117

119 Significante verschillen tussen verscheidene subgroepen Uit de analyse blijkt evenwel dat een aantal kenmerken van de respondenten samenhangen met het al dan niet gevoelig zijn voor geluid. Zo blijkt dat vrouwen vaker als relatief geluidsgevoelig kunnen gecategoriseerd worden en mannen vaker als relatief geluidsongevoelig. Bij de vrouwen is immers 34% relatief gevoelig aan geluid ten opzichte van 29% bij de mannen, terwijl 39% van de mannen relatief ongevoelig is voor geluid ten opzichte van 31% bij de vrouwen. Bij de respondenten van 46 tot 60 jaar en vanaf 61 jaar en ouder ligt het aandeel dat als relatief geluidsgevoelig kan aanschouwd worden significant hoger (resp. 37% en 37%) dan bij de twee jongste leeftijdsgroepen van 16 tot 30 jaar (22%) en 31 tot 45 jaar (29%). Ook het verschil tussen deze twee laatstgenoemde groepen blijkt significant. De twee jongste leeftijdsgroepen kennen op hun beurt dan weer een significant hoger aandeel dat als relatief geluidsongevoelig kan gecategoriseerd worden, met name respectievelijk 45% en 39% ten opzichte van 30% (46-60 jaar) en 28% (60+). Ook nu blijkt tevens het verschil tussen de twee jongste leeftijdsgroepen significant. Vier op de tien respondenten (41%) met een universitair diploma en 35% van de respondenten met een hoger niet-universitair diploma blijken relatief gevoelig te zijn voor geluid. Dit zijn significant hogere aandelen dan bij respondenten zonder diploma of maximaal een diploma lager onderwijs (27%), alsook respondenten met een secundair diploma (30%). Wie hooguit een diploma lager onderwijs heeft of een secundair diploma is dan weer vaker relatief ongevoelig voor geluid dan wie een hoger (universitair) diploma heeft (resp. 37% en 37% t.o.v. 31% en 27%). 41% van de respondenten die op een appartement/studio/loft wonen, zijn relatief gevoelig voor geluid. Dit is een significant hoger aandeel dan bij respondenten die in een rijwoning met tuin wonen (33%), in een (half)open bebouwing wonen (resp. 30% en 30%) of in nog een ander type woning wonen (21%). Anderzijds kent de groep respondenten die in een rijwoning met tuin wonen 31% geluidsongevoelige personen, zijnde een significant lager aandeel dan bij respondenten woonachtig in een halfopen bebouwing (38%), alsook respondenten woonachtig in nog een ander type woning (48%). Er kan geen verschil naar provincie worden vastgesteld, wat inhoudt dat het aandeel geluidsgevoelige, neutraal gevoelige en geluidsongevoelige personen in elke provincie min of meer hetzelfde is. M.A.S. Marktstudies op maat 118

120 In tabel 46 wordt voor de drie niveaus van geluidsgevoeligheid het percentage respondenten weergegeven dat het helemaal of tamelijk eens is met de tien stellingen. Op die manier kan worden nagegaan of de afzonderlijke stellingen in dezelfde lijn liggen als de toegekende gevoeligheidsscores, alsook of er stellingen zijn die afwijken. Het verschil in percentage tussen de relatief geluidsgevoeligen en het totaal van de respondenten is het grootst voor de volgende vier stellingen: Ik ben gevoelig voor geluid (resp. 81% t.o.v. 43%), Ik word gehinderd wanneer mijn buren lawaaierig zijn (resp. 83% t.o.v. 48%), Soms werkt geluid op mijn zenuwen en raak ik geïrriteerd (resp. 88% t.o.v. 55%) en Ik word boos op mensen die geluid maken waardoor ik niet kan slapen of werken (resp. 89% t.o.v. 58%). In absolute termen haalt Ik vind het moeilijk om te ontspannen op een plaats waar het lawaaierig is de hoogste score bij de relatief geluidsgevoeligen, met 96% van de relatief geluidsgevoeligen die helemaal of tamelijk eens zijn met deze stelling. De op één na hoogste score wordt gehaald door de stelling dat men boos wordt op mensen die geluid maken, waardoor men niet kan slapen of werken (89% van de geluidsgevoeligen). Evenzoveel geluidsgevoelige respondenten (88%) geven aan dat geluid soms op hun zenuwen werkt en ze hierdoor geïrriteerd geraken. Tabel 46: Stellingen m.b.t. geluidsgevoeligheid naar mate van gevoeligheid voor geluid Vlaamse Gewest (N=5.428) Stelling Ik vind het moeilijk om te ontspannen op een plaats waar het lawaaierig is. Het maakt niet uit wat er om mij heen gebeurt, ik kan me altijd goed concentreren.* Ik word boos op mensen die geluid maken, waardoor ik niet kan slapen of kan werken. Soms werkt geluid op mijn zenuwen en raak ik geïrriteerd. Niemand zou zich er wat van aan moeten trekken wanneer iemand de muziekinstallatie af en toe hard aanzet.* Ik word gehinderd wanneer mijn buren lawaaierig zijn. Muziek waar ik normaal gesproken van houd, stoort me wanneer ik me probeer te concentreren. Relatief geluidsgevoelig (N=1.782) % Helemaal mee eens + tamelijk mee eens Relatief neutraal (N=1.728) Relatief geluidsongevoelig (N=1.632) Totaal 96,2 79,6 38,6 70,5 82,2 58,5 37,8 58,8 89,4 62,5 24,5 57,7 88,2 62,0 18,0 55,0 76,6 53,4 35,5 54,5 83,2 49,3 15,0 48,1 76,1 49,9 16,9 46,7 Ik word snel wakker door geluid. 74,6 48,3 17,6 45,9 Ik ben gevoelig voor geluid. 80,6 42,1 8,1 42,5 Ik raak zonder al te veel moeilijkheden aan de meeste geluiden gewend.* 53,5 20,8 12,9 28,4 * Daar deze stelling positief geformuleerd is, werd ter vergelijking de som van de % helemaal mee oneens en tamelijk mee oneens genomen. M.A.S. Marktstudies op maat 119

121 Vergelijking SLO 2 en SLO 3 Onderstaand wordt onderzocht of de geluidsgevoeligheid van de respondenten veranderd is ten aanzien van de vorige meting in Hiervoor kan niet gewerkt worden met de hierboven gehanteerde indeling relatief gevoelig, relatief neutraal en relatief ongevoelig, omdat het een indeling in tertielen betreft. Met andere woorden, er wordt voor gezorgd dat elke SLO-meting opnieuw de drie groepen even groot zijn, zonder rekening te houden met hun relatieve mate van gevoeligheid. Eenvoudig gesteld, het is goed mogelijk dat de relatief geluidsgevoelige respondenten uit de SLO 2 -meting een lagere gemiddelde geluidsgevoeligheid kennen dan de relatief geluidsgevoelige respondenten uit huidige SLO 3 -meting. Om alsnog na te gaan of de geluidsgevoeligheid veranderd is ten aanzien van de vorige SLO 2 - meting in 2008 werd volgende werkwijze gevolgd. Vooreerst werd op de data van de SLO 2 - en SLO 3 -meting samen een principale componenten analyse uitgevoerd 48. Deze geeft weer in welke mate de tien betrokken stellingen bijdragen tot een achterliggende component (i.c. de dimensie geluidsgevoeligheid). Gezien niet elke stelling een zelfde bijdrage levert aan de dimensie geluidsgevoeligheid, werd aan elke stelling een gewicht toegekend op basis van de principale componenten analyse (i.c. hun communaliteit) 49. Voor elke respondent werden aldus de antwoorden op de tien stellingen gewogen met hun desbetreffend gewicht, vervolgens gesommeerd en herschaald op een schaal gaande van 0 tot 1, waarbij een hogere score wijst op een hogere geluidsgevoeligheid 50. Zodoende kon voor beide metingen (i.c. SLO 2 - en SLO 3 - meting) de gemiddelde geluidsgevoeligheid bepaald worden, alsook of deze op een significante wijze is toe- of afgenomen. Tabel 47 geeft aan dat respondenten in de huidige SLO 3 -meting significant (p<0,001) geluidsgevoeliger zijn dan respondenten uit voorgaande SLO 2 -meting in Ook op een aantal stellingen wordt een significant verschil waargenomen dat duidt op een hogere geluidsgevoeligheid van de respondenten in huidige SLO 3 -meting ten aanzien van de respondenten in voorgaande SLO 2 -meting. De lagere gemiddelde score, wijst er immers op dat gemiddeld meer respondenten in huidige SLO 3 -meting het eens zijn met volgende stellingen: Ik wordt gehinderd wanneer mijn buren lawaaierig zijn, Muziek waar ik normaal gesproken van houd, stoort me wanneer ik me probeer te concentreren, Ik word boos op mensen die geluid maken, waardoor ik niet kan slapen of kan werken en Ik ben gevoelig voor geluid. 48 Middels een Varimax rotatie, waarbij ontbrekende waarden als volgt werden behandeld Exclude cases pairwise. 49 Een meer uitgebreide uitleg, alsook het resultaat van de principale componenten analyse is opgenomen in bijlage (zie Principale componenten analyse m.b.t. geluidsgevoeligheid (vgl. SLO-metingen), pag. 249). 50 De formule om de geluidsgevoeligheid voor elke respondent te berekenen, betreft: Geluidsgevoeligheid = (q52a_r* ) + (q52b* ) + (q52c* ) + (q52d_r* ) + (q52e* ) + (q52f* ) + (q52g* ) + (q52h_r* ) + (q52i* ) + (q52j* ). Vervolgens werd voor elke respondent de geluidsgevoeligheid herschaald middels volgende formule: (0-1) / ( ) * ( Geluidsgevoeligheid ) + 0 M.A.S. Marktstudies op maat 120

122 Tabel 47: Gemiddelde geluidsgevoeligheid (totaal + per stelling), vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest SLO 2 SLO 3 N Gemidd. N Gemidd. Schaal gaande van 1 (helemaal mee eens) tot 5 (helemaal niet mee eens) Niemand zou zich er wat van aan moeten trekken wanneer iemand de muziekinstallatie af en toe hard aanzet , ,35 Ik word snel wakker door geluid , ,92 Ik word gehinderd wanneer mijn buren lawaaierig zijn , ,85 2 Ik raak zonder al te veel moeilijkheden aan de meeste geluiden gewend , ,73 Soms werkt geluid op mijn zenuwen en raak ik geïrriteerd , ,67 Muziek waar ik normaal gesproken van houd, stoort me wanneer ik me probeer te concentreren , ,85 2 Ik vind het moeilijk om te ontspannen op een plaats waar het lawaaierig is , ,20 Het maakt niet uit wat er om mij heen gebeurt, ik kan me altijd goed concentreren , ,50 Ik word boos op mensen die geluid maken, waardoor ik niet kan slapen of kan werken , ,50 2 Ik ben gevoelig voor geluid , ,85 2 Schaal gaande van 0 (weinig geluidsgevoelig) tot 1 (heel geluidsgevoelig) Totale geluidsgevoeligheid , , = significant verschil (p<0,05) t.o.v. aangegeven voorgaande SLO-meting M.A.S. Marktstudies op maat 121

123 VERLICHTING S NACHTS A. VERLICHTING WEGEN 4% van de respondenten vindt dat de wegen in de onmiddellijke omgeving van zijn/haar woning niet verlicht moeten zijn als het donker is. Een derde van de respondenten (35%) is de omgekeerde mening toegedaan en geeft aan dat de wegen in hun buurt altijd verlicht moeten zijn als het donker is. De overige respondenten (61%) zijn ook de mening toegedaan dat de wegen in hun omgeving verlicht moeten zijn als het donker, maar voegen hierbij de belangrijke nuancering dat de verlichting tijdens de nacht 51 moet gedimd (46%) of uitgeschakeld (15%) worden. Figuur 33: Verlichting wegen in onmiddellijke omgeving van woning Vlaamse Gewest (N=5.428) Vindt u dat de wegen in de onmiddellijke omgeving van uw woning: 15% 4% 35% 46% steeds verlicht moeten zijn als het donker is verlicht moeten zijn als het donker is maar dat de verlichting gedimd moet worden tijdens de nacht (bvb. 24u-5u) verlicht moeten zijn als het donker is maar dat de verlichting uitgeschakeld moet worden tijdens de nacht (bvb. 24u-5u) niet verlicht moeten zijn Valide basis = 5.343; Geen antwoord = 1,7% Significante verschillen tussen verscheidene subgroepen In de provincie Antwerpen vindt 30% van de respondenten dat de wegen in hun omgeving steeds verlicht moeten zijn als het donker is. In Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant en West- Vlaanderen ligt dit percentage significant hoger, met name respectievelijk 37%, 37% en 40%. Er zijn meer vrouwen dan mannen die vinden dat de wegen in hun omgeving steeds verlicht moeten zijn als het donker is (resp. 37% t.o.v. 33%), alsook meer vrouwen dan mannen die de nuancering maken dat de verlichting tijdens de nacht moet gedimd worden (resp. 48% t.o.v. 44%). Anderzijds vinden meer mannen dan vrouwen dat de wegen verlicht moeten zijn als het donker is, maar moet uitgeschakeld worden tijdens de nacht (resp. 18% t.o.v. 12%), alsook meer mannen die vinden dat de wegen niet verlicht moeten zijn als het donker is (dag of nacht) (resp. 5% t.o.v. 3%). 51 In de vragenlijst werd nacht gedefinieerd als bvb. 24u-5u. M.A.S. Marktstudies op maat 122

124 De helft van de 60-plussers (50%) geeft aan dat de wegen in hun omgeving steeds verlicht moeten zijn als het donker is. Bij de overige leeftijdsgroepen van 16 tot 60 jaar ligt dit percentage significant lager (tussen 29% en 31%). Voor wat betreft alle overige antwoordmogelijkheden (dimmen tijdens nacht, uitschakelen tijdens nacht, altijd uitschakelen) kent de groep van 60- plussers steeds het laagste aandeel. Ook bij de laagst opgeleiden (d.i. hooguit diploma lager onderwijs) vindt 50% dat de wegen in hun omgeving steeds verlicht moeten zijn. Respondenten met een secundair of hoger (niet-)universitair diploma zijn deze mening minder toegedaan (resp. 36%, 25% en 21%). Anderzijds zijn de laagst opgeleiden minder van mening dat wegen niet verlicht hoeven te zijn (2%), alsook niet dat wegen tijdens de nacht gedimd moeten worden (34%), dan respondenten met een secundair (resp. 4% en 45%) of hoger (niet-)universitair diploma (resp. 6% en 54%- 55%). Tot slot blijkt nog voor wat betreft het dimmen van de wegverlichting s nachts, dat de hoogst opgeleiden (d.i. met een diploma hoger (niet-)universitair onderwijs) hier vaker voorstander van zijn (resp. 54% en 55%) dan respondenten met een secundair diploma (45%). 5% van de respondenten woonachtig in een open bebouwing vindt dat de wegen niet verlicht moeten zijn. Dit is een significant hoger percentage dan bij respondenten die in een halfopen bebouwing wonen, met name 3%. Beide groepen respondenten vinden dan weer significant minder vaak dan respondenten woonachtig in een ander type woonst, dat de wegen altijd verlicht moeten zijn (resp. 33%-35% t.o.v. 54%). Deze laatstgenoemden zijn op hun beurt minder voorstander van het dimmen van de wegverlichting s nachts dan alle overige respondenten (resp. 25% t.o.v. 46%-50%). Een laatste verband kan worden vastgesteld voor wat betreft de geluidsgevoeligheid van de respondenten. Wie eerder gevoelig of neutraal gevoelig is voor geluid stelt vaker dan wie eerder ongevoelig is voor geluid dat de wegverlichting s nachts gedimd moet worden, met name respectievelijk 48% en 48% t.o.v. 43%. De geluidsongevoelige respondenten geven vaker dan geluidsgevoelige en neutraal gevoelige respondenten aan dat de verlichting s nachts uitgeschakeld moet worden (resp. 18% t.o.v. resp. 14% en 15%). Vergelijking SLO 0, SLO 1, SLO 2 en SLO 3 De mening van respondenten omtrent het al dan niet verlicht moeten zijn van de wegen in de onmiddellijke omgeving van de woning, is niet veranderd ten aanzien van voorgaande meting in Wel kan een verschil gevonden worden tussen de huidige meting, alsook de vorige meting (SLO 2 ) in 2008, met de meting in 2004 (SLO 1 ) 52. Gezien de vraagstelling in 2004 iets anders was dan deze in de twee daaropvolgende metingen, dient de vergelijking zeer omzichtig te gebeuren. In 2004 bestond de vraag immers uit twee deelvragen, een met betrekking tot gemeente- en gewestwegen, een ander met betrekking tot snelwegen; de resultaten van de deelvraag betreffende gemeente- en gewestwegen zijn in tabel 48 opgenomen. De tabel toont aan dat in 2004 meer respondenten vonden dat de wegen in de omgeving steeds verlicht moeten zijn dan in 2008 en 2013 (resp. 43% t.o.v. 36% en 35%). In 2008 en 2013 zijn dan weer meer respondenten van mening (resp. 16% en 15% t.o.v. 11%) dat de wegen verlicht moeten zijn als het donker is, maar dat de verlichting s nachts uitgeschakeld moet worden. 52 Deze vraag was niet opgenomen in de SLO 0-meting in M.A.S. Marktstudies op maat 123

125 Tabel 48: Verlichting wegen in onmiddellijke omgeving woning, vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest Steeds verlicht moeten zijn als het donker is Verlicht moeten zijn als het donker is maar dat de verlichting gedimd moet worden tijdens de nacht Verlicht moeten zijn als het donker is maar dat de verlichting uitgeschakeld moet worden tijdens de nacht SLO 0 SLO 1 SLO 2 SLO 3 N % N % N % N % , , , , , , , , ,1 1 Niet verlicht moeten zijn , , ,0 Totaal , , ,0 Geen antwoord , ,2 85 1, = significant verschil (p<0,05) t.o.v. aangegeven voorgaande SLO-metingen B. NACHTELIJKE HEMEL Bijna de helft van de respondenten (47%) vindt het (helemaal) niet belangrijk dat de nachtelijke hemel donker is. Daartegenover staat de andere helft van de respondenten die hier wel belang (35%) tot (heel) veel belang (18%) aan hechten. Figuur 34: Belang donkere nachtelijke hemel Vlaamse Gewest (N=5.428) Vindt u het belangrijk dat de nachtelijke hemel 's nachts donker is? 8% 6% 12% Uiterst belangrijk Zeer belangrijk Belangrijk 39% 35% Niet echt belangrijk Helemaal niet belangrijk Valide basis = 5.378; Geen antwoord = 1,0% M.A.S. Marktstudies op maat 124

126 Significante verschillen tussen verscheidene subgroepen Bij de mannen vindt 20% het zeer tot uiterst belangrijk dat de nachtelijke hemel donker is. Bij de vrouwen is dit significant lager, zijnde 16%. De oudere respondenten van 61 jaar of meer hechten significant minder belang aan een donkere nachtelijke hemel dan de overige (jongere) respondenten. Zo vindt 55% van de 60-plussers het niet echt tot helemaal niet belangrijk dat de hemel s nachts donker is, terwijl dit bij de overige leeftijdsgroepen 40% (16-30 jaar) tot 48% (46-60 jaar) bedraagt. Ook het verschil tussen de 46 tot 60-jarigen en de twee jongere leeftijdsgroepen blijkt significant. Respondenten van 16 tot 60 jaar oud vinden het significant meer belangrijk dat de hemel s nachts donker is dan de 60- plussers (resp. 34% tot 40% t.o.v. 29%). Voorts blijkt ook het verschil voor wat betreft het belangrijk vinden van een donkere nachtelijke hemel tussen 16 tot 30-jarigen en 31 tot 45- jarigen enerzijds (resp. 40%) en 46 tot 60-jarigen (34%) anderzijds significant. Respondenten zonder diploma of hooguit een diploma lager onderwijs vinden het minder belangrijk dan de overige respondenten dat de hemel s nachts donker is. Zo vindt 59% van hen dit niet echt tot helemaal niet belangrijk, terwijl dit bij de overige respondenten maximaal 47% is. Ook respondenten met een secundair diploma geven nog vaker aan dan hoger opgeleiden dat ze hier niet echt tot helemaal geen belang aan hechten (resp. 47% t.o.v. 38%-41%). Een kwart van de laagst opgeleide groep (d.i. met hooguit een diploma lager onderwijs) hecht belang aan een donkere nachtelijke hemel. Bij de overige respondenten ligt dit aandeel significant hoger, met name tussen 37% en 39%. De hoogst opgeleide respondenten, met een diploma hoger (niet-)universitair onderwijs, geven het vaakst aan (21%-22%) dat ze een donkere nachtelijke hemel zeer tot uiterst belangrijk vinden, meer dan de lager opgeleide respondenten (16%). Respondenten woonachtig in een ander type woning dan deze opgenomen in de vragenlijst vinden het vaker niet echt tot helemaal niet belangrijk dat de hemel s nachts donker is, met name 70% ten opzichte van 42% tot 54% bij de overige respondenten (uitgezonderd respondenten die in een rijwoning zonder tuin wonen). Daarbij komt dat slechts 3% van hen het zeer tot uiterst belangrijk vindt dat de hemel s nachts donker is, terwijl dit bij de overige respondenten van 1% tot 19% reikt (opnieuw respondenten woonachtig in een rijwoning zonder tuin uitgezonderd). Hoe meer gevoelig voor geluid, hoe meer belang de respondent hecht aan een donkere nachtelijke hemel. 22% van de geluidsgevoelige respondenten vindt een donkere hemel s nachts zeer tot uiterst belangrijk. Bij de neutraal gevoelige respondenten bedraagt dit 18%, een cijfer dat ook nog significant hoger ligt dan bij geluidsongevoelige respondenten (15%). Wie neutraal gevoelig is aan geluid vindt het nog steeds meer belangrijk dan wie ongevoelig is, dat de hemel s nachts donker is (resp. 38% t.o.v. 33%). Tot slot stelt 52% van de geluidsongevoelige respondenten dat het niet echt tot helemaal niet belangrijk is dat de hemel s nachts donker is, terwijl dit bij de neutraal gevoelige en relatief gevoelige respondenten 43% en 44% bedraagt. De provincie waarin de respondent woont, heeft geen invloed op het belang dat men hecht aan een donkere nachtelijke hemel. Over alle provincies heen wordt er in dezelfde mate belang aan gehecht. M.A.S. Marktstudies op maat 125

127 Vergelijking SLO 0, SLO 1, SLO 2 en SLO 3 Het belang van een donkere nachtelijke hemel werd pas in de SLO 2 -meting opgenomen. Tabel 49 geeft weer dat in de huidige SLO 3 -meting minder belang gehecht wordt aan een donkere nachtelijke hemel dan vijf jaar geleden. Zo geeft 18% van de respondenten aan een donkere nachtelijke hemel zeer tot uiterst belangrijk te vinden, terwijl dit vijf jaar geleden nog 22% was. Zo ook kent huidige SLO 3 -meting een significant hoger percentage respondenten die het niet echt tot helemaal niet belangrijk vinden dat de nachtelijke hemel donker is, met name 47% ten opzichte van 43% vijf jaar geleden. Tabel 49: Belang donkere nachtelijke hemel, vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest SLO 0 SLO 1 SLO 2 SLO 3 N % N % N % N % Zeer tot uiterst belangrijk , ,8 2 Belangrijk , ,2 Niet echt tot helemaal niet belangrijk , ,0 2 Totaal , ,0 Geen antwoord ,9 50 1, = significant verschil (p<0,05) t.o.v. aangegeven voorgaande SLO-metingen BELEIDSPRIORITEITEN Vanuit beleidsmatig standpunt is het zeer belangrijk dat de Vlaamse overheid weet welke aspecten de burgers prioritair vinden om aan te pakken. Om die reden werd in het enquêteformulier de volgende vraag gesteld: Indien u vrij over 100 belastinggeld beschikt, hoe zou u deze dan verdelen over volgende beleidsmaatregelen?. Respondenten zouden gemiddeld bijna een derde van het volledige budget ( 30,0) besteden aan de vermindering van de luchtverontreiniging die veroorzaakt wordt door het vervoer en verkeer. Daarnaast zou telkens een vijfde van de beschikbare 100 euro belastinggeld worden toegekend aan de vermindering van het overmatig gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in de landbouw ( 21,0), maar tevens aan de vermindering van het lawaai van vervoer en verkeer ( 20,0). Ook uit deze verdeling van belastinggeld over een aantal beleidsmaatregelen blijkt duidelijk dat het geluid van verkeer en vervoer een zeer belangrijke bron van hinder is. Een andere beleidsmaatregel die een relatief groot aandeel van het beschikbare budget zou krijgen, is de vermindering van de stank veroorzaakt door de industrie ( 16,0). De vermindering van de stank veroorzaakt door de landbouw krijgt 7,3 van het beschikbare belastinggeld en 5,6 zou naar nog andere beleidsmaatregelen gaan. M.A.S. Marktstudies op maat 126

128 In tabel 50 wordt een overzicht gegeven van het bedrag dat respondenten gemiddeld zouden besteden aan de verscheidene beleidsmaatregelen. Hierbij wordt ook gekeken of er een verschil is tussen respondenten die de vraag correct hebben ingevuld, zijnde de som van de individuele bedragen was 100, en respondenten waarvan de som van de toegekende individuele bedragen niet exact 100 bedroeg. Tabel 50: Verdeling belastinggeld ( 100) over verscheidene beleidsmaatregelen Vlaamse Gewest (N=5.428) Beleidsmaatregel Vermindering van het lawaai van vervoer en verkeer (wegverkeer, luchtverkeer, spoorverkeer,...) Gemiddelde indien som= 100 (N=5.214) Gemiddelde indien som 100 (N=28) Algemeen gemiddelde (N=5.242) 20,1 15,4 20,0 Vermindering van de stank veroorzaakt door de industrie 16,0 16,1 16,1 Vermindering van de stank veroorzaakt door de landbouw 7,3 12,8 7,3 Vermindering van het overmatig gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in de landbouw Vermindering van luchtverontreiniging veroorzaakt door vervoer en verkeer 21,0 27,4 21,0 30,0 22,5 30,0 Andere: beleidsmaatregel 5,6 5,9 5,6 Geen antwoord = 4,4% Omdat niet alle respondenten deze vraag naar de verdeling van de 100 belastinggeld over de verschillende beleidsmaatregelen volledig correct ingevuld hebben, werden in een aantal gevallen de bedragen gehercodeerd 53. Dit gebeurde op de volgende manier. Als 0 was ingevuld, bleef het 0 (zelfs indien het totale bedrag 0 bedroeg); Als niet bij alle beleidsmaatregelen een bedrag was ingevuld, maar de som wel 100 bedroeg, werden de ontbrekende waarden als 0 gehercodeerd; Als het totaal van de toegekende bedragen groter of kleiner was dan 100, dan werden de ingevulde bedragen verminderd of verhoogd met een factor zodat de som op 100 uitkwam en eventuele ontbrekende waarden werden als 0 euro gehercodeerd; Indien de respondent een ander antwoord genoteerd had dat een synoniem of andere verwoording bleek van een bestaande categorie, werd het toegekende bedrag aan dit ander antwoord overgebracht naar de bestaande categorie 54. Slechts 4% van de respondenten heeft deze vraag niet beantwoord. De overige respondenten die de vraag wel beantwoord hebben (96%), deden dit op een uitzondering na correct en kenden een totaal bedrag van exact 100 toe. Bij slechts 0,8% van wie de vraag beantwoordt heeft, diende er een aanpassing te gebeuren. Het gaat dan om het herberekenen van de toegekende bedragen zodat de som exact 100 bedraagt, het overbrengen van het bedrag van een ander antwoord naar een bestaande categorie of het hercoderen van ontbrekende waarden als 0 wanneer de totale som 100 bedraagt. Een overzicht van de doorgevoerde aanpassingen wordt in tabel 51 gegeven. 53 In de datafile werd een extra variabele aangemaakt om aan te geven of en welke aanpassingen werden doorgevoerd voor de betreffende respondent. Alle oorspronkelijke bedragen bleven tevens bewaard in de datafile. 54 Dit gebeurde in overleg met de opdrachtgever. M.A.S. Marktstudies op maat 127

129 Tabel 51: Doorgevoerde aanpassingen aan vraag betreffende verdeling 100 euro belastinggeld Vlaamse Gewest (N=5.428) Aanpassing N % Geen aanpassing, want correct ingevuld ,9 Bedragen herberekend, want som < 100 euro 18 0,4 Bedragen herberekend, want som > 100 euro 10 0,2 Ontbrekende waarden => 0 want som=100 euro 4 0,1 Ander antwoord in bestaande categorie 6 0,1 Vraag werd niet ingevuld (geen aanpassing) 186 4,4 Totaal De herberekening van de bedragen wanneer de som niet exact gelijk was aan 100 heeft geen invloed gehad op het bedrag dat gemiddeld aan de beleidsmaatregelen werd toegekend. Er is geen significant verschil tussen de gemiddelde cijfers weergegeven in tabel 50 van de groep respondenten waarbij de som 100 bedroeg en de groep respondenten waarbij de som meer of minder dan 100 bedroeg. Significante verschillen tussen verscheidene subgroepen Bepaalde karakteristieken van de respondenten blijken een invloed te hebben op het bedrag dat men gemiddeld zou besteden aan een beleidsmaatregel. Omwille van de hoeveelheid aan significante verschillen tussen subgroepen, worden hier enkel twee verschillen besproken. Een volledig overzicht van alle significante verschillen wordt geboden in tabel 52. Een eerste verschil betreft het gemiddeld bedrag dat men zou besteden aan de vermindering van het lawaai van vervoer en verkeer. Zo zouden relatief geluidsgevoelige respondenten hier gemiddeld 8 meer aan besteden dan respondenten die relatief ongevoelig zijn voor geluid (resp. 24 t.o.v. 16). Respondenten van 61 jaar of ouder zouden gemiddeld 24 uitgeven aan het verminderen van het overmatig gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in de landbouw. Bij de jongste leeftijdsgroepen van 16 tot 30 jaar oud en 31 tot 45 jaar oud, ligt dit bedrag significant lager (resp. 18 en 20). M.A.S. Marktstudies op maat 128

130 Tabel 52: Significante verschillen 55 tussen subgroepen m.b.t. verdeling 100 belastinggeld Vlaamse Gewest (N=5.428) Beleidsmaatregel Vermindering van het lawaai van vervoer en verkeer (wegverkeer, luchtverkeer, spoorverkeer,...) Vermindering van de stank veroorzaakt door de industrie Vermindering van de stank veroorzaakt door de landbouw Vermindering van het overmatig gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in de landbouw Vermindering van luchtverontreiniging veroorzaakt door vervoer en verkeer Antwerpen Limburg Provincie Oost- Vlaanderen Vlaams- Brabant West- Vlaanderen (A) (B) (C) (D) (E) 20,7 E 21,2 E 19,4 22,0 E 17,1 16,8 D 15,4 17,2 D 14,3 15,6 6,6 9,1 ACD 6,5 6,9 8,2 19,9 21,1 19,5 22,2 23,1 AC 30,9 27,9 32,0 BD 28,3 29,8 Andere: beleidsmaatregel 5,1 5,3 5,4 6,3 6,3 Beleidsmaatregel Vermindering van het lawaai van vervoer en verkeer (wegverkeer, luchtverkeer, spoorverkeer,...) Vermindering van de stank veroorzaakt door de industrie Vermindering van de stank veroorzaakt door de landbouw Vermindering van het overmatig gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in de landbouw Vermindering van luchtverontreiniging veroorzaakt door vervoer en verkeer Man (A) Geslacht Vrouw (B) 21,2 B 19,0 16,1 16,0 7,3 7,1 20,1 21,9 A 29,1 30,9 A Andere: beleidsmaatregel 6,2 B 5,1 Beleidsmaatregel Vermindering van het lawaai van vervoer en verkeer (wegverkeer, luchtverkeer, spoorverkeer,...) Vermindering van de stank veroorzaakt door de industrie Vermindering van de stank veroorzaakt door de landbouw Vermindering van het overmatig gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in de landbouw Vermindering van luchtverontreiniging veroorzaakt door vervoer en verkeer Leeftijd (A) (B) (C) (D) 19,9 20,9 20,0 19,6 14,6 16,7 18,1 AD 14,8 7,9 7,2 6,8 7,1 17,8 19,9 21,9 A 23,5 AB 34,0 BCD 29,8 27,9 29,1 Andere: beleidsmaatregel 5,8 5,6 5,2 5,9 A B C D E = significant verschil (p<0,05) t.o.v. aangegeven subgroep 55 In de tabel krijgt elke subgroep een specifieke letter als label. Wanneer subgroepen significant van elkaar verschillen in het bedrag dat ze aan een beleidsmaatregel toekennen, wordt in de tabel telkens bij de subgroep die het hoogste bedrag toekent de letter genoteerd van de subgroep waarvan het significant verschilt. Bijvoorbeeld: bij de provincie Limburg onder categorie vermindering van stank veroorzaakt door landbouw, staan de letters A, C en D genoteerd. Deze letters komen overeen met respectievelijk Antwerpen, Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant. Het betekent dat respondenten in de provincie Limburg significant afwijken van de drie voornoemde provincies, én dat het bedrag in de provincie Limburg significant hoger is dan in voornoemde provincies. Significante verschillen betreffen steeds p < 0,05. M.A.S. Marktstudies op maat 129

131 Beleidsmaatregel Vermindering van het lawaai van vervoer en verkeer (wegverkeer, luchtverkeer, spoorverkeer,...) Vermindering van de stank veroorzaakt door de industrie Vermindering van de stank veroorzaakt door de landbouw Vermindering van het overmatig gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in de landbouw Vermindering van luchtverontreiniging veroorzaakt door vervoer en verkeer Onderwijsniveau Max. lager Secundair Hoger Universitair (A) (B) (C) (D) 18,4 19,9 21,0 21,9 15,5 16,9 D 15,3 13,5 8,0 7,4 6,6 6,4 23,0 B 20,4 21,1 20,6 30,3 29,3 30,5 33,2 B Andere: beleidsmaatregel 4,8 6,1 5,5 4,5 Type woning Beleidsmaatregel Appart. Rijhuis geen tuin Rijhuis met tuin Halfopen bebouw. Open bebouw. Ander Vermindering van het lawaai van vervoer en verkeer (wegverkeer, luchtverkeer, spoorverkeer,...) Vermindering van de stank veroorzaakt door de industrie Vermindering van de stank veroorzaakt door de landbouw Vermindering van het overmatig gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in de landbouw Vermindering van luchtverontreiniging veroorzaakt door vervoer en verkeer (A) (B) (C) (D) (E) (F) 22,1 E 21,5 23,7 DEF 19,7 18,2 12,9 12,5 17,6 13,7 16,6 AC 17,4 AC 25,0 ACDE 5,7 3,8 6,0 7,7 8,2 AC 3,2 19,9 18,1 20,6 21,8 21,4 18,9 33,3 DE 32,1 31,8 28,7 29,0 30,1 Andere: beleidsmaatregel 6,6 6,8 4,1 5,5 5,8 10,0 Beleidsmaatregel Vermindering van het lawaai van vervoer en verkeer (wegverkeer, luchtverkeer, spoorverkeer,...) Vermindering van de stank veroorzaakt door de industrie Vermindering van de stank veroorzaakt door de landbouw Vermindering van het overmatig gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in de landbouw Vermindering van luchtverontreiniging veroorzaakt door vervoer en verkeer Gevoeligheid voor geluid Relatief gevoelig Neutraal gevoelig Relatief ongevoelig (A) (B) (C) 23,6 BC 21,0 C 16,1 15,2 15,7 16,9 A 6,9 6,9 8,2 AB 20,4 21,0 21,4 29,0 30,4 30,4 Andere: beleidsmaatregel 4,9 5,0 6,9 AB A B C D E = significant verschil (p<0,05) t.o.v. aangegeven subgroep M.A.S. Marktstudies op maat 130

132 Vergelijking SLO 2 en SLO 3 Indien respondenten 100 belastinggeld mogen verdelen over verschillende beleidsmaatregelen, zou men een gemiddeld hoger gedeelte besteden aan het verminderen van het overmatig gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in de landbouw, alsook het verminderen van de stank veroorzaakt door landbouw, ten aanzien van vijf jaar geleden (resp. 21,0 in 2013 t.a.v. 17,9 in 2008; 7,3 in 2013 t.a.v. 5,8 in 2008). Anderzijds zou men in vergelijking met vijf jaar geleden, een gemiddeld lager bedrag uitgeven aan het verminderen van luchtverontreiniging veroorzaakt door verkeer en vervoer ( 30,0 in 2013 t.o.v. 34,7 in 2008). Tabel 53: Verdeling 100 belastinggeld, vergelijking SLO-metingen Vlaamse Gewest SLO 2 SLO 3 Vermindering van het lawaai van vervoer en verkeer (wegverkeer, luchtverkeer, spoorverkeer,...) N Gemidd. N Gemidd , ,1 Vermindering van de stank veroorzaakt door de industrie , ,0 Vermindering van de stank veroorzaakt door de landbouw , ,3 2 Vermindering van het overmatig gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in de landbouw , ,0 2 Vermindering van luchtverontreiniging veroorzaakt door vervoer en verkeer , ,0 2 Andere: beleidsmaatregel , , = significant verschil (p<0,05) t.o.v. aangegeven voorgaande SLO-metingen VERBAND TUSSEN SOCIO-DEMOGRAFISCHE KARAKTERISTIEKEN Uit de bespreking van de resultaten is gebleken dat de antwoorden die de respondenten geven soms samenhangen met karakteristieken zoals geslacht, leeftijd, onderwijsniveau, enz. De vraag kan dan gesteld worden of bepaalde socio-demografische kenmerken ook onderling met elkaar samenhangen. Wonen bijvoorbeeld de West-Vlamingen vaker in een open bebouwing? In dit gedeelte zal aldus worden nagegaan wat het verband is tussen de verklarende factoren. Om een antwoord te krijgen op bovenstaande vraag werd een correlatie-analyse 56 uitgevoerd tussen alle socio-demografische variabelen. Deze analyse werd uitgevoerd op de ongewogen basis daar de uitkomst anders beïnvloed wordt door de weging. 56 Spearman s Rho, two-tailed M.A.S. Marktstudies op maat 131

133 De socio-demografische kenmerken die werden opgenomen in de analyse betreffen: geslacht; leeftijd 57 ; onderwijsniveau 58 ; type woning 59 ; gevoeligheid voor geluid; urbanisatiegraad. In tabel 54 worden alle significante verbanden tussen de socio-demografische weergegeven. Hier dient wel bij opgemerkt te worden dat verbanden onder 0,150 ondanks hun significantie heel zwakke verbanden zijn. Om die reden bespreken we enkel de verbanden groter dan 0,150. De leeftijd van de respondent blijkt onderling samen te hangen met zowel het onderwijsniveau van de respondent (-0,308), als de geluidsgevoeligheid van de respondent (-0,152). Het gevonden negatief verband met het onderwijsniveau van de respondent dient als volgt geïnterpreteerd te worden: hoe ouder de respondent, hoe lager het onderwijsniveau dat hij/zij genoten heeft. Het negatief verband met geluidsgevoeligheid betekent dat hoe ouder de respondent is, hoe meer gevoelig hij/zij voor geluid. Het sterkste verband betreft dit tussen het type van woning waarin de respondent woont en de urbanisatiegraad (0,408). Het duidt aan dat hoe meer het type woning van de respondent opschuift van een appartement, naar een rijwoning, naar een halfopen bebouwing en tot slot een open bebouwing, hoe meer de omgeving waarin hij/zij woont opschuift van grootstad, naar stedelijk, naar kleine lokaliteit en tot slot landelijke omgeving. Meer eenvoudig gesteld, appartementen zullen vaker worden teruggevonden in een grootstad en stedelijke omgeving, terwijl (half)open bebouwingen zich vaker in een kleine lokaliteit of landelijke omgeving zullen bevinden. Tabel 54: Significante verbanden tussen socio-demografische kenmerken Vlaamse Gewest (N=5.428) Geslacht Leeftijd Type woning Onderwijsniveau Geluidsgevoeligheid Urbanisatiegraad Geslacht 0,037** ,081*** -- Leeftijd -0,308*** -0,100*** -0,152*** -0,058*** Onderwijsniveau 0,101*** -0,077*** -0,036** Type woning 0,052*** 0,408*** Geluidsgevoeligheid 0,098*** *** significantieniveau <0,001; ** significantieniveau <0,01; * significantieniveau <0,05; -- = niet significant 57 In de analyse werd de leeftijd van de respondent opgenomen en dus niet de opdeling in leeftijdsgroepen zodoende geen informatie te verliezen. 58 In de analyse werd de variabele onderwijsniveau opgenomen bestaande uit acht categorieën (zoals weergegeven in de vragenlijst), en dus niet de variabele waarbij de onderwijsniveaus gegroepeerd werden in vier categorieën. Dit om zoveel mogelijk informatie te behouden. 59 Om een logische volgorde aan te houden werd het type woning Andere niet opgenomen in de analyse. Op die manier gaan de waarden op deze variabele gradueel van een appartement naar een open bebouwing, wat ook de interpretatie van een eventueel verband ten goede komt. M.A.S. Marktstudies op maat 132

134 2.2.4 Bespreking van de resultaten op niveau van de provincies In het vorige gedeelte werden de resultaten besproken op het niveau van het Vlaamse Gewest. In dit gedeelte worden de resultaten weergegeven op het niveau van de vijf Vlaamse provincies. Er wordt nagegaan in welke mate de antwoorden van de respondenten verschillen al naargelang de provincie waarin ze wonen. Net zoals in het vorige gedeelte wordt niet enkel ingegaan op vragen met betrekking tot geluids-, geur- en lichthinder, tevens komen ook meer algemene zaken aan bod, zoals de leefkwaliteit van de buurt en beleidsmaatregelen die prioritair zijn in de ogen van de respondenten. Ook nu betreffen de resultaten die hiernavolgend gepresenteerd worden, steeds gewogen cijfers. De basis waarop de vraag betrekking heeft (d.i. het aantal respondenten die de vraag beantwoord hebben) is steeds een ongewogen cijfer WOONOMGEVING Het aandeel respondenten dat (helemaal) niet tevreden is over de leefkwaliteit in de buurt verschilt niet significant tussen de verscheidene provincies; het varieert tussen 4% en 6%. Wel blijkt in Vlaams-Brabant een groter aandeel respondenten min of meer tevreden te zijn met de leefkwaliteit in hun buurt dan in West-Vlaanderen (resp. 25% t.o.v. 19%). Respondenten woonachtig in West-Vlaanderen geven dan weer significant vaker aan (helemaal) tevreden te zijn over de leefkwaliteit in hun buurt (77%) dan respondenten woonachtig in Oost-Vlaanderen (71%) en Vlaams-Brabant (69%). Figuur 35: Evaluatie leefkwaliteit van de buurt Vlaamse provincies (N=5.428) 100% 80% Hoe tevreden bent u in het algemeen over de leefkwaliteit (veiligheid, kindvriendelijkheid, leefmilieu,...) in uw buurt? Zeer tevreden 60% 40% Tevreden Min of meer tevreden 20% 0% Antwerpen Limburg Oost- Vlaanderen 25 Vlaams- Brabant 19 West- Vlaanderen (N=1.077) (N=1.058) (N=1.048) (N=1.078) (N=1.090) Niet tevreden Helemaal niet tevreden Geen antwoord: Antwerpen=1,2%; Limburg=1,1%; Oost-Vlaanderen=1,0%; Vlaams-Brabant=0,5%; West-Vlaanderen=1,0% M.A.S. Marktstudies op maat 133

135 Vergeleken met de SLO 2 -meting in 2008 zijn meer respondenten in Antwerpen en Oost- Vlaanderen (zeer) tevreden over de leefkwaliteit in hun buurt, alsook minder respondenten (helemaal) niet tevreden. Vijf jaar geleden liet immers respectievelijk 65% en 67% weten (zeer) tevreden te zijn, en 10% en 8% (helemaal) niet tevreden te zijn. In de huidige SLO 3 -meting zijn de tevredenheidscores respectievelijk gestegen tot 73% en 71%, de ontevredenheidsscores zijn gedaald tot respectievelijk 5% en 6%. Voor de overige drie Vlaamse provincies kan geen verschil in (on)tevredenheidscore worden vastgesteld met vijf jaar geleden. Daarnet werd duidelijk dat respondenten woonachtig in West-Vlaanderen vaker (helemaal) tevreden zijn over de leefkwaliteit in hun buurt dan respondenten uit Oost-Vlaanderen en Vlaams- Brabant. Bijkomend zouden respondenten woonachtig in West-Vlaanderen ook significant vaker (79%) hun buurt aan vrienden en kennissen aanraden dan respondenten woonachtig in Oost- Vlaanderen (72%) en Vlaams-Brabant (71%). Respondenten uit Antwerpen, Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant zouden hun buurt dan weer significant vaker afraden dan respondenten uit West-Vlaanderen (resp. 13%, 15% en 14% t.o.v. 9%). Figuur 36: Vrienden en kennissen aanraden om in de buurt te komen wonen Vlaamse provincies (N=5.428) 100% Als we enkel kijken naarde leefkwaliteit (veiligheid, kindvriendelijkheid, leefmilieu,...) van uw buurt, zou u vrienden en kennissen dan aanraden om hier te komen wonen? 80% Ja 60% % Weet niet 20% 0% Antwerpen Limburg Oost- Vlaanderen Vlaams-Brabant West- Vlaanderen (N=1.076) (N=1.055) (N=1.046) (N=1.072) (N=1.084) Nee Geen antwoord: Antwerpen=1,0%; Limburg=1,0%; Oost-Vlaanderen=1,2%; Vlaams-Brabant=0,6%; West-Vlaanderen=1,5% Vijf jaar geleden (i.c. SLO 2 -meting in 2008) zou in de provincie Antwerpen nog 16% de buurt afraden aan vrienden en kennissen. In de huidige meting ligt dit significant lager, met name 13%. Bovendien zou in de huidige meting 74% de buurt aanraden, terwijl dit in 2008 slechts 67% was. Ook voor de provincie West-Vlaanderen kan een positieve evolutie worden opgetekend: in 2008 zou nog 12% de buurt afraden en 74% de buurt aanraden. In de huidige meting zou slechts 9% de buurt afraden en tot 79% de buurt aanraden. Voor de overige drie Vlaamse provincies kan geen significante evolutie worden vastgesteld Ook voor de provincie Oost-Vlaanderen kan een significant verschil worden opgetekend, zij het enkel in de categorie Weet niet : in de huidige SLO 3-meting duidde 13% van de respondenten dit antwoord aan, terwijl dit in de vorige SLO 2-meting in 2008 nog 16% bedroeg. M.A.S. Marktstudies op maat 134

136 Driekwart van de Limburgse respondenten stelt in een omgeving met normaal, weinig of zeer weinig verkeer te wonen. Dit is significant meer dan in Antwerpen (72%), Oost-Vlaanderen (70%) en Vlaams-Brabant (72%). Ook in West-Vlaanderen geeft 75% aan in een relatief verkeersrustige buurt te wonen, een aandeel dat significant hoger is dan in Oost-Vlaanderen (70%). Figuur 37: Verkeersdrukte omgeving Vlaamse provincies (N=5.428) 100% 10 Woont u in een omgeving met...? % zeer weinig verkeer weinig verkeer 50% normaal verkeer 25% 0% Antwerpen Limburg Oost- Vlaanderen Vlaams- Brabant 19 West- Vlaanderen (N=1.039) (N=1.028) (N=1.009) (N=1.033) (N=1.042) veel verkeer zeer veel verkeer Geen antwoord: Antwerpen=4,6%; Limburg=3,7%; Oost-Vlaanderen=5,1%; Vlaams-Brabant=4,1%; West-Vlaanderen=5,1% Uit tabel 55 kan worden afgelezen dat in de provincies Antwerpen, Oost-Vlaanderen en Vlaams- Brabant, de (subjectieve) verkeersdrukte in de omgeving van de woning van de respondent sterk is afgenomen in vergelijking met de voorgaande meting in In Antwerpen geeft zelfs 11% meer respondenten aan in een omgeving met normaal tot zeer weinig verkeer te wonen dan vijf jaar geleden. Tabel 55: Verkeersdrukte omgeving, vergeleken over SLO-edities Vlaamse provincies Normaal, weinig tot zeer weinig verkeer (%) SLO 2 SLO 3 Provincie N % N % Antwerpen , ,7 2 Limburg , ,0 Oost-Vlaanderen , ,1 2 Vlaams-Brabant , ,2 2 West-Vlaanderen , , = significant verschil (p<0,05) t.o.v. aangegeven voorgaande SLO-metingen M.A.S. Marktstudies op maat 135

137 GELUIDS-, GEUR- EN LICHTHINDER IN HET ALGEMEEN In wat volgt wordt bekeken in welke mate respondenten hinder ondervinden van geluid, geur en licht in het algemeen. Voorts wordt nagegaan of de mate van hinder over de laatste twee jaar veranderd is, alsook of er een verband bestaat tussen de woonomgeving en de mate van hinder die men ondervindt. Tot slot worden verscheidene maatregelen overlopen die respondenten al dan niet ondernomen hebben in verband met geluids-, geur- en lichthinder. MATE VAN HINDER Net zoals op gewestelijk niveau blijkt op provinciaal niveau geluid in vergelijking met geur en licht veruit de belangrijkste hinderfactor te zijn die de respondenten ondervinden. Enkel voor de provincies Vlaams-Brabant en West-Vlaanderen is het verschil met geur klein. Figuur 38 geeft per provincie en per hinderfactor (geluid, geur en licht) het percentage van de ernstig tot extreem gehinderden weer. Het aandeel ernstig tot extreem gehinderden door geluid ligt in de provincies Antwerpen (10%), Limburg (10%) en Oost-Vlaanderen (11%), significant hoger dan in West-Vlaanderen (6%). Voor wat betreft de hinder door geur en licht kan geen verschil naar provincie worden vastgesteld. Met andere woorden, de provincie waarin de respondent woont, heeft geen invloed op de mate van hinder die hij/zij ondervindt door geur of licht. Figuur 38: Ernstige tot extreme hinder door geluid, geur en licht Vlaamse provincies (N=5.428) 50% 40% 30% Als u denkt aan de voorbije 12 maanden, in welke mate bent u gehinderd of niet gehinderd door geluid, geur of licht in en om uw woning? 20% 10% 0% Antwerpen Limburg Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen Ernstig tot extreem gehinderd door: Geluid Geur Licht M.A.S. Marktstudies op maat 136

138 Voor wat betreft de geluidshinder die men in het algemeen ervaart, blijkt in twee provincies een gunstige evolutie te hebben plaatsgevonden in vergelijking met vijf jaar geleden. Zo liet in de SLO 2 -meting in 2008 nog 13% van de respondenten in de provincie Antwerpen weten ernstig tot extreem gehinderd te worden door geluid in het algemeen. In de huidige SLO 3 -meting is het aandeel gehinderden gedaald tot 10%. Ook in de provincie Vlaams-Brabant blijkt het aantal ernstig tot extreem gehinderden afgenomen. De daling is er zelfs nog sterker, met name van 13% in 2008 tot 8% in In de overige provincies is de mate van ernstige tot extreme geluidshinder gelijk gebleven vergeleken met vijf jaar geleden. De mate van ernstige tot extreme hinder die men ervaart door geur of licht blijkt voor alle provincies onveranderd ten opzichte van vijf jaar geleden. Tabel 56: Ernstige tot extreme hinder door geluid, geur en licht, vergelijking SLO-metingen Vlaamse provincies Ernstig tot extreem gehinderd (%) Geluid Geur Licht SLO 2 SLO 3 SLO 2 SLO 3 SLO 2 SLO 3 Provincie N % N % N % N % N % N % Antwerpen , , ,2 45 4,3 24 1,8 14 1,4 Limburg 78 7, ,9 63 6,3 46 4,1 14 1,6 12 1,1 Oost-Vlaanderen 98 9, ,9 52 5,0 42 3,8 22 1,9 16 1,7 Vlaams-Brabant ,8 93 7, ,0 46 5,2 15 1,7 10 1,1 West-Vlaanderen 74 7,0 76 6,0 44 4,2 36 3,7 13 1,7 16 1, = significant verschil (p<0,05) t.o.v. aangegeven voorgaande SLO-metingen ONDERNOMEN MAATREGELEN I.V.M. HINDER Ook op provinciaal niveau werd nagegaan of de respondenten de voorbije 12 maanden een of meerdere maatregelen genomen hebben om iets te doen aan de geluids-, geur- en lichthinder die ze ervaren in en om hun woning. Actie ondernomen? In West-Vlaanderen heeft 27% van de respondenten in de voorbije twaalf maanden een of meerdere maatregelen getroffen in verband met hinder door geluid in en om de woning. In de overige Vlaamse provincies ligt dit aandeel significant hoger, met name 34% in Limburg en Vlaams-Brabant, 37% in Oost-Vlaanderen en 38% in Antwerpen. Voor wat betreft hinder door geur en licht hebben respondenten, ongeacht de provincie waarin ze wonen, in dezelfde mate een of meerdere maatregelen genomen. Zo heeft 15% tot 19% een of meerdere maatregelen getroffen tegen geurhinder en 6% tot 9% een of meerdere maatregelen tegen lichthinder. M.A.S. Marktstudies op maat 137

139 Figuur 39: Maatregel(s) genomen i.v.m. hinder door geluid, geur en licht Vlaamse provincies (N=5.428) 100% In verband met geluids-, geur- of lichthinder, hebt u in de loop van de voorbije 12 maanden: 75% 50% 25% % Antwerpen Limburg Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen Maatregel(s) genomen i.v.m. hinder door: Geluid Geur Licht Vergeleken met de resultaten van de vorige SLO-meting in 2008, namen opmerkelijk meer respondenten uit Oost-Vlaanderen en Limburg maatregelen in verband met geluidshinder dan vijf jaar geleden (Oost-Vlaanderen: 37% in 2013 t.o.v. 31% in 2008; Limburg: 34% in 2013 t.o.v. 25% in 2008). Welke maatregelen of acties werden ondernomen? Wanneer we op provinciaal niveau kijken naar de maatregelen die de respondenten genomen hebben met betrekking tot de geluids-, geur- en lichthinder die ze ondervinden in en om hun woning, dan stellen we vast dat zowel voor geluid, geur als licht de meest genomen maatregel het aandacht besteden aan het sluiten van ramen, deuren, gordijnen en rolluiken is. Over alle provincies heen is het aandacht besteden aan het sluiten van ramen, deuren, gordijnen en rolluiken, de meest frequent genomen maatregel in verband met geluidshinder (67% tot 75%). Op een tweede plaats opnieuw bij elke provincie staat eraan gedacht om klacht in te dienen (31% tot 41%). Ook de derde meest genomen maatregel blijkt hetzelfde voor alle provincies, zijnde het praten met zij die de geluidshinder veroorzaken (27% tot 33%). Tussen de provincies kan geen enkel significant verschil worden vastgesteld naar de mate waarin een betreffende maatregel i.v.m. geluidshinder genomen is. De drie meest genomen maatregelen in verband met geurhinder zijn dezelfde als deze in verband met geluidshinder; ook de volgorde blijft ongewijzigd. Opnieuw kan geen significant verschil worden vastgesteld met betrekking tot de provincie waarin de respondent woont. M.A.S. Marktstudies op maat 138

140 Voor wat betreft lichthinder is de top drie van meest frequent genomen maatregelen niet dezelfde voor alle provincies. De meest getroffen maatregel blijft evenwel voor alle provincies dezelfde: het meer aandacht besteden aan het sluiten van ramen, deuren, gordijnen en rolluiken is (66% tot 85%). Op de tweede plaats staat voor Antwerpen, Limburg en Oost-Vlaanderen eraan gedacht om klacht in te dienen (13% tot 20%). In West-Vlaanderen blijkt het aanpassen of verbouwen van de woning de tweede meest genomen maatregel (17%) en in Vlaams-Brabant is dit voor 19%! het eraan denken om te verhuizen. Op een derde plaats staat voor alle provincies West-Vlaanderen uitgezonderd het aanpassen of verbouwen van de woning (12% tot 18%). Voor West-Vlaanderen prijkt eraan gedacht om klacht in te dienen op een derde plaats (12%). Hoewel de frequenties van de genomen maatregelen enigszins variëren tussen de provincies, kan statistisch niet worden vastgesteld dat er een significant verschil is tussen de provincies. Ook in 2008 (i.c. SLO 2 -meting) bleek de meest genomen maatregel in verband met geluids-, geur- én lichthinder en dit in alle provincies het meer aandacht besteden aan het sluiten van deuren, ramen, gordijnen of rolluiken. Ook de tweede en derde meest genomen maatregel in verband met geluids- en geurhinder, bleek toen in alle provincies het eraan denken om klacht in te dienen en praten met degene die de hinder veroorzaakt. Net zoals in de huidige SLO 3 -meting waren er voor wat betreft lichthinder enkele verschillen tussen de provincies voor wat betreft de tweede en derde meest genomen maatregel. M.A.S. Marktstudies op maat 139

141 SPECIFIEKE HINDERBRONNEN VAN GELUID, GEUR EN LICHT In wat volgt wordt per hinderbron onderzocht of het aantal gehinderde personen verschilt al naargelang de provincie waarin de respondent woont. Daarna worden per provincie de drie belangrijkste hinderbronnen weergegeven. Bij het bespreken van de hinderbronnen wordt enkel gekeken naar de verscheidene hoofdcategorieën van hinder (bijv. Verkeer en vervoer, Bedrijven en industrie, enz), en niet naar de verscheidene items waaruit de hoofdcategorieën zijn samengesteld. Dit omdat de basis (d.i. het aantal respondenten waarop de vraag betrekking heeft) te klein zou worden om betekenisvolle uitspraken te kunnen doen. A. GELUID In tabel 57 wordt voor elke provincie weergegeven hoeveel respondenten (%) tamelijk tot extreem gehinderd worden door elk van de betreffende geluidshinderbronnen. Bijkomend is aangeduid of er significante verschillen zijn tussen de provincies. Driekwart van de respondenten (35%) woonachtig in Vlaams-Brabant wordt tamelijk tot extreem gehinderd door het geluid van verkeer en vervoer. Dit is een significant hoger percentage dan in Antwerpen (27%), Oost-Vlaanderen (25%) en West-Vlaanderen (17%). Van alle provincies kent West-Vlaanderen het laagste aandeel respondenten (17%) dat tamelijk tot extreem gehinderd wordt door het geluid van verkeer en vervoer. Respondenten uit de provincie Antwerpen ervaren meer tamelijk tot extreme geluidshinder vanwege de buren dan respondenten uit West-Vlaanderen (resp. 18% t.o.v. 13%). In Antwerpen, Limburg en Oost-Vlaanderen ondervindt een op de zeven respondenten (14%- 15%) tamelijk tot extreme geluidshinder afkomstig van recreatie en toerisme. Dit aandeel is significant hoger dan in West-Vlaanderen (8%). Het aandeel respondenten dat tamelijk tot extreem gehinderd wordt door geluid afkomstig van bedrijven en industrie verschilt niet tussen de provincies (10% tot 13%). Hoewel landbouw slechts 4% van de respondenten tamelijk tot extreem hindert, zijn ook hier significante verschillen vast te stellen tussen de provincies. Wie in Limburg, Oost- of West- Vlaanderen woont, ondervindt vaker (4%-5%) tamelijk tot extreme geluidshinder van de landbouw dan wie in Antwerpen woont (2%). Tabel 57: Significante verschillen tussen de provincies m.b.t. tamelijke, ernstige tot extreme hinder door GELUIDshinderbronnen Vlaamse provincies (N=5.428) Geluidshinderbron Antwerpen Limburg Oost- Vlaanderen Vlaams- Brabant West- Vlaanderen (A) (B) (C) (D) (E) Vlaanderen Verkeer en vervoer 26,7 E 29,3 E 25,3 E 35,1 ACE 16,5 26,2 Bedrijven en industrie 13,1 10,1 13,0 10,4 10,0 11,6 Recreatie en toerisme 14,7 E 14,9 E 14,4 E 11,6 8,4 12,9 Landbouw 2,1 4,9 A 4,9 A 4,3 A 3,6 3,8 Buren 17,8 E 15,4 16,6 17,7 13,4 16,4 A B C D E = significant verschil (p<0,05) t.o.v. aangegeven subgroep M.A.S. Marktstudies op maat 140

142 Voor alle provincies blijkt verkeer en vervoer de belangrijkste bron van hinder. Op de tweede plaats zorgen buren het meest frequent voor tamelijk tot extreme geluidshinder. Op een derde plaats, met uitzondering van West-Vlaanderen, wordt men het vaakst tamelijk tot extreem gehinderd door geluid van recreatie en toerisme; in West-Vlaanderen staat het geluid van bedrijven en industrie op een derde plaats. Ook in de vorige meting vijf jaar geleden bleek het verkeer en vervoer de belangrijkste hinderbron te zijn voor wat betreft geluid. Voorts werd net als in de huidige meting de tweede plaats bezet door de buren, met uitzondering van de provincie Antwerpen waar het geluid van recreatie en toerisme de tweede belangrijkste hinderbron was. De derde plaats was in de meting van 2008 niet hetzelfde voor alle provincies. Zo stond in Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen en Vlaams- Brabant het geluid van bedrijven en industrie op nummer 3, in Antwerpen waren dit de buren en in Limburg het geluid van recreatie en toerisme. De resultaten van de huidige meting vertonen dan ook meer gelijkenissen met de resultaten van de meting in 2004, dan met de resultaten van de meting in In 2004 stond immers in alle provincies het geluid van verkeer en vervoer op de eerste plaats, het geluid van buren op de tweede plaats en het geluid van recreatie en toerisme op een derde plaats. B. GEUR Ook de mate waarin men tamelijke tot extreme geurhinder ondervindt van de betreffende hinderbronnen, verschilt al naargelang de provincie waarin men woont. In Antwerpen, Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant ondervindt 13% tot 14% tamelijke tot extreme geurhinder van de buren. In West-Vlaanderen ligt dit aandeel significant lager, met name 8%. Ook voor wat betreft geurhinder van verkeer en vervoer blijkt men in Antwerpen en Vlaams- Brabant meer tamelijk tot extreem gehinderd dan in West-Vlaanderen (resp. 10% en 10% t.o.v. 6%). Tot slot ervaart 4% van de respondenten in de provincie Antwerpen tamelijke tot extreme geurhinder afkomstig van land- en tuinbouw. In alle overige provincies ligt dit aandeel significant hoger (6% tot 8%). Er kan geen verschil tussen de provincies worden vastgesteld voor wat betreft de tamelijk tot extreme geurhinder van bedrijven en industrie, handel, diensten, recreatie en toerisme, alsook niet van water en zuivering. In alle provincies zijn buren de meest frequente bron van tamelijke tot extreme geurhinder (8% tot 14%). De tweede belangrijkste bron van geurhinder betreft voor alle provincies het verkeer en vervoer (7% tot 10%), met uitzondering van de provincie West-Vlaanderen waar geurhinder van land- en tuinbouw de tweede plaats bezet (7%). De derde belangrijkste bron van geurhinder verschilt al naargelang de provincie: in Antwerpen wordt de derde plaats ingenomen door bedrijven en industrie (5%), in Limburg en Oost-Vlaanderen door land- en tuinbouw (resp. 7% en 8%), in Vlaams-Brabant door water en zuivering (6%) en in West-Vlaanderen ten slotte door verkeer en vervoer (6%). M.A.S. Marktstudies op maat 141

143 Tabel 58: Significante verschillen tussen de provincies m.b.t. tamelijke, ernstige tot extreme hinder door GEURhinderbronnen Vlaamse provincies (N=5.428) Geurhinderbron Antwerpen Limburg Oost- Vlaanderen Vlaams- Brabant West- Vlaanderen (A) (B) (C) (D) (E) Vlaanderen Verkeer en vervoer 9,9 E 7,4 9,1 10,2 E 6,2 8,7 Bedrijven en industrie 5,1 5,8 5,6 4,4 4,5 5,1 Handel, diensten, recreatie en toerisme 0,9 0,9 1,3 0,6 0,7 0,9 Land- en tuinbouw 3,5 6,8 A 7,9 A 6,2 A 6,5 A 6,0 Water en zuivering 4,7 4,3 4,1 6,4 4,5 4,8 Buren 13,0 E 12,2 12,9 E 14,2 E 8,2 12,2 A B C D E = significant verschil (p<0,05) t.o.v. aangegeven subgroep Ook in de vorige meting in 2008 waren in elke provincie buren en verkeer en vervoer de twee belangrijkste hinderbronnen voor wat betreft geur, zij het dat de volgorde verschilde al naargelang de provincie. Ook de derde plaats is in de huidige SLO 3 -meting bijna volledig hetzelfde als vijf jaar geleden, de provincie West-Vlaanderen uitgezonderd. In de huidige meting is de geur van land- en tuinbouw de tweede belangrijkste hinderbron en de geur van verkeer en vervoer de derde belangrijkste hinderbron; in 2008 was dit nog omgekeerd. C. LICHT In alle provincies ervaart men in dezelfde mate tamelijk tot extreme lichthinder van de betreffende bronnen. Het betreft op de eerste plaats lichthinder van verkeer en vervoer (3% tot 4%), op de tweede plaats hinder door licht van handel, diensten, recreatie en toerisme (1% tot 3%) en op de derde plaats met uitzondering van Oost-Vlaanderen lichthinder van de buren (1%). In Oost- Vlaanderen wordt de derde plaats bezet door lichthinder van bedrijven en industrie (1%). Ook in de meting van vijf jaar geleden (i.c. SLO 2 -meting in 2008) bleken de drie belangrijkste hinderbronnen voor wat betreft licht: 1. het verkeer en vervoer, 2. handel, diensten, recreatie en toerisme, en 3. buren. Enkel in de provincie West-Vlaanderen stonden niet buren, maar bedrijven en industrie op de derde plaats. Tabel 59: Significante verschillen tussen de provincies m.b.t. tamelijke, ernstige tot extreme hinder door LICHThinderbronnen Vlaamse provincies (N=5.428) Lichthinderbron Antwerpen Limburg Oost- Vlaanderen Vlaams- Brabant West- Vlaanderen (A) (B) (C) (D) (E) Vlaanderen Verkeer en vervoer 4,3 2,9 3,2 3,8 3,4 3,6 Bedrijven en industrie 1,3 0,9 1,2 0,8 0,7 1,0 Handel, diensten, recreatie en toerisme 2,9 2,3 1,7 1,4 1,6 2,1 Landbouw 0,5 0,1 0,3 0,0 0,0 0,2 Buren 1,4 1,2 1,1 1,0 1,4 1,3 A B C D E = significant verschil (p<0,05) t.o.v. aangegeven subgroep M.A.S. Marktstudies op maat 142

144 SIGNIFICANTE VERSCHILLEN TUSSEN SUBGROEPEN Onderstaand wordt bekeken of binnen elke provincie de ervaren hinder door geluid, geur en licht verschilt tussen subgroepen van respondenten. Met andere woorden, zorgen bepaalde karakteristieken van de respondent ervoor dat hij/zij in meer of mindere mate hinder ondervindt? GELUIDSHINDER Binnen elke provincie is er minstens een significant verschil te vinden tussen bepaalde subgroepen van respondenten (zie tabel 60). Voor elke provincie geldt dat respondenten die relatief gevoelig zijn voor geluid meer ernstig tot extreem gehinderd worden door geluid dan respondenten die neutraal gevoelig (Vlaams-Brabant uitgezonderd) of relatief ongevoelig zijn voor geluid. In West-Vlaanderen blijkt ook het verschil tussen respondenten die neutraal gevoelig zijn en respondenten die relatief ongevoelig zijn, significant (resp. 5% t.o.v. 2%). Zowel in Antwerpen, Oost-Vlaanderen als Vlaams-Brabant blijkt de leeftijdsgroep waartoe de respondent behoort, samen te hangen met de ervaren mate van ernstige tot extreme hinder. In Antwerpen ervaart 17% van de 46 tot 60-jarigen ernstige tot extreme geluidshinder. Bij de overige leeftijdsgroepen ligt dit significant lager (6% tot 8%). Ook in Vlaams-Brabant ervaren meer 46 tot 60-jarigen ernstige tot extreme geluidshinder (14%) dan respondenten van 16 tot 30 jaar (4%), alsook respondenten van 61 jaar of ouder (5%). Tot slot zijn het in Oost-Vlaanderen de 31 tot 45- jarigen en de 46 tot 6-jarigen die vaker (resp. 12% en 13%) ernstige tot extreme geluidshinder ervaren dan de 16 tot 30-jarigen (6%). In Oost- en West-Vlaanderen heeft het onderwijsniveau van de respondent een invloed op de mate waarin hij/zij ernstig tot extreem gehinderd wordt door geluid. In Oost-Vlaanderen worden respondenten met een hoger niet-universitair diploma vaker ernstig tot extreem gehinderd door geluid dan respondenten met een diploma secundair onderwijs (resp. 16% t.o.v. 9%). In West- Vlaanderen ervaren zowel respondenten met een diploma secundair onderwijs, als responderen met een hoger niet-universitair diploma meer ernstige tot extreme geluidshinder (resp. 7% en 10%) dan respondenten zonder diploma of maximaal een diploma lager onderwijs (2%). Enkel in Antwerpen speelt het type woning waarin de respondent woont een rol: 12% van de respondenten die in een appartement/studio/loft wonen en 14% van de respondenten die in een rijwoning met tuin wonen, laat weten ernstig tot extreem gehinderd te worden door geluid; een significant hoger percentage dan bij respondenten die in een open bebouwing wonen (5%). Het geslacht van de respondent speelt in geen enkele provincie een rol voor wat betreft het ervaren van ernstige tot extreme geluidshinder. M.A.S. Marktstudies op maat 143

145 Tabel 60: Significante verschillen tussen subgroepen binnen elke provincie m.b.t. algemene hinder van GELUID (ernstige en extreme hinder) Vlaamse provincies (N=5.428) Mate van hinder door GELUID Karakteristiek Niet tot tamelijk Antwerpen Limburg Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen Ernstig tot extreem Niet tot tamelijk Ernstig tot extreem Niet tot tamelijk Ernstig tot extreem Niet tot tamelijk Ernstig tot extreem Niet tot tamelijk Ernstig tot extreem Geslacht Leeftijd jaar, jaar, jaar jaar jaar jaar jaar, jaar Opleiding Secundair Hoger nietuniversitair Max. lager Secundair, Hoger nietuniversitair Type woning Open bebouwing Appart./studio/loft, rijwoning met tuin Geluidsgevoelig Neutraal, Ongevoelig Gevoelig Neutraal, Ongevoelig Gevoelig Neutraal, Ongevoelig Gevoelig Ongevoelig Gevoelig Neutraal, Ongevoelig Ongevoelig Gevoelig Neutraal -- = geen significant verschil (p 0,05) M.A.S. Marktstudies op maat 144

146 GEURHINDER Ook voor wat betreft geurhinder zij het minder dan bij geluidshinder kunnen een aantal significante verschillen binnen de provincies worden vastgesteld (zie tabel 61). De leeftijd van de respondent heeft enkel in de provincie Antwerpen een invloed op de mate waarin hij/zij ernstig tot extreem gehinderd wordt door geur: er zijn meer oudere respondenten (van 61 jaar of ouder) die ernstige tot extreme geurhinder ervaren dan jongere respondenten (van 16 tot 30 jaar), met name respectievelijk 6% t.o.v. 2%. In Vlaams-Brabant laat een tiende (11%) van de respondenten zonder diploma of maximaal een diploma lager onderwijs weten, ernstig tot extreem gehinderd te zijn door geur. Dit is significant meer dan bij respondenten met een diploma secundair onderwijs (4%). In twee provincies houdt het type woning waarin de respondent woont verband met het ervaren van ernstige tot extreme geurhinder. In Vlaams-Brabant geeft 11% van de respondenten die in een rijwoning met tuin wonen aan dat ze ernstige tot extreme geurhinder ervaren. Bij de respondenten die in een (half)open bebouwing wonen, is dit significant lager (resp. 3% en 4%). In West-Vlaanderen is het ervaren van ernstige tot extreme geurhinder groter bij respondenten die in een halfopen bebouwing wonen (9%), dan bij respondenten die in een open bebouwing (3%) of een rijwoning met tuin wonen (2%). Ook de gevoeligheid voor geluid blijkt in twee provincies samen te hangen met het ervaren van ernstige tot extreme geurhinder. In Limburg ervaren respondenten die neutraal of relatief gevoelig zijn voor geluid vaker ernstige tot extreme geurhinder dan respondenten die relatief ongevoelig zijn voor geluid (resp. 5% en 6% t.o.v. 1%). In West-Vlaanderen wijken de relatief geluidsgevoelige respondenten significant af van de respondenten die neutraal of relatief ongevoelig zijn voor geluid (resp. 9% t.o.v. 3% en 2%). Net zoals bij geluidshinder het geval was, heeft het geslacht van de respondent in geen enkele provincie een invloed op het ervaren van ernstige tot extreme geurhinder. Voor de provincie Oost-Vlaanderen kon geen enkel significant verband worden vastgesteld tussen de karakteristieken van de respondent en de mate waarin hij/zij ernstige tot extreme geurhinder ervaart. M.A.S. Marktstudies op maat 145

147 Tabel 61: Significante verschillen tussen subgroepen binnen elke provincie m.b.t. algemene hinder van GEUR (ernstige en extreme hinder) Vlaamse provincies (N=5.428) Mate van hinder door GEUR Karakteristiek Niet tot tamelijk Antwerpen Limburg Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen Ernstig tot extreem Niet tot tamelijk Ernstig tot extreem Niet tot tamelijk Ernstig tot extreem Niet tot tamelijk Ernstig tot extreem Niet tot tamelijk Ernstig tot extreem Geslacht Leeftijd jaar Opleiding Secundair Max. lager Type woning Halfopen bebouw., Open bebouwing Rijwoning met tuin Rijwoning met tuin, Open bebouwing Halfopen bebouwing Geluidsgevoelig Ongevoelig Gevoelig, Neutraal Neutraal, Ongevoelig Gevoelig = geen significant verschil (p 0,05) M.A.S. Marktstudies op maat 146

148 LICHTHINDER In slechts drie van de vijf Vlaamse provincies, met name Antwerpen, Vlaams-Brabant en West- Vlaanderen, kan een significant verband worden vastgesteld tussen de mate waarin de respondent ernstige tot extreme lichthinder ervaart en zijn/haar socio-demografische karakteristieken (zie tabel 62). In tegenstelling tot bij geluids- en geurhinder, heeft het geslacht wel een invloed op de mate waarin de respondent ernstig tot extreem gehinderd wordt door licht, althans in de provincies Vlaams-Brabant en West-Vlaanderen. In Vlaams-Brabant laat 2% van de vrouwen weten ernstig tot extreem gehinderd te worden door licht, terwijl dit bij de vrouwen slechts 0,3% is. In West- Vlaanderen zien we het omgekeerde: 2% van de mannen ervaart ernstige tot extreme lichthinder ten opzichte van 1% bij de vrouwen; een klein doch significant verschil. Nog in West-Vlaanderen laat bijna een op de tien respondenten (9%) die in een rijwoning zonder tuin wonen, weten ernstig tot extreem gehinderd te worden door licht. Bij de respondenten die in een rijwoning met tuin of een open bebouwing wonen, is dit significant lager (resp. 0,3% en 1%). Tot slot geeft in Vlaams-Brabant 3% van de respondenten die relatief gevoelig zijn voor geluid aan, ernstig tot extreem gehinderd te zijn door licht; een aandeel dat significant hoger is dan bij hun provinciegenoten die relatief ongevoelig zijn voor geluid (1%). In geen enkele provincie kon een verband worden vastgesteld tussen de leeftijd en het onderwijsniveau van de respondent enerzijds, en de mate waarin hij/zij ernstig tot extreem gehinderd wordt door licht anderzijds. M.A.S. Marktstudies op maat 147

149 Tabel 62: Significante verschillen tussen subgroepen binnen elke provincie m.b.t. algemene hinder van LICHT (ernstige en extreme hinder) Vlaamse provincies (N=5.428) Mate van hinder door LICHT Karakteristiek Niet tot tamelijk Antwerpen Limburg Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen Ernstig tot extreem Niet tot tamelijk Ernstig tot extreem Niet tot tamelijk Ernstig tot extreem Niet tot tamelijk Ernstig tot extreem Niet tot tamelijk Ernstig tot extreem Geslacht Mannen Vrouwen Vrouwen Mannen Leeftijd Opleiding Type woning Rijwoning met tuin, Open bebouwing Rijwoning zonder tuin Geluidsgevoelig Ongevoelig Gevoelig = geen significant verschil (p 0,05) M.A.S. Marktstudies op maat 148

150 DIVERSE HINDERASPECTEN Onderstaand wordt voor elke provincie bekeken in welke mate respondenten s nachts wakker worden door geluid, hoe gevoelig ze zijn voor geluid, alsook hoeveel belang ze hechten aan het verlichten van wegen s nachts enerzijds en een donkere nachtelijke hemel anderzijds. S NACHTS WAKKER WORDEN DOOR GELUID De mate waarin men s nachts wakker wordt door geluid van straatverkeer, spoorverkeer, luchtvaart en/of buren blijkt samen te hangen met de provincie waarin men woont. Een vierde van de respondenten woonachtig in Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant (resp. 25% en 26%) geven aan soms tot elke nacht gewekt te worden door het geluid van straatverkeer; een significant hoger aandeel dan in West-Vlaanderen (19%). Een zelfde vaststelling wordt gedaan in verband met het geluid van spoorverkeer: in Oost- Vlaanderen en Vlaams-Brabant geven meer respondenten aan dat ze hier soms tot elke nacht van wakker worden dan in West-Vlaanderen (resp. 5% en 5% t.o.v. 2%). In de provincie Antwerpen laat 17% van de respondenten weten soms tot elke nacht wakker te worden door geluid van de buren. In Vlaams-Brabant en West-Vlaanderen ligt dit significant lager (resp. 12% en 13%). Tot slot zorgt het geluid van luchtvaart ervoor dat 12% van de respondenten in Vlaams-Brabant en 9% van de respondenten in Limburg soms tot elke nacht wakker worden. In de overige provincies ligt dit aandeel significant lager, met name tussen 2% en 3%. Figuur 40: s Nachts wakker worden (soms tot elke nacht) door geluid Vlaamse provincies (N=5.428) Wordt u 's nachts wel eens wakker door het geluid van: 100% 75% 50% 25% 0% Antwerpen Limburg Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen Straatverkeer Buren Luchtvaart Treinverkeer / Spoorverkeer M.A.S. Marktstudies op maat 149

151 Niettegenstaande de verschillen tussen de provincies blijkt de belangrijkste stoorzender voor een goede nachtrust in alle provincies het geluid van straatverkeer, gevolgd door het geluid van buren. In Vlaams-Brabant en Limburg is ook het geluid van luchtvaart s nachts niet te verwaarlozen. Vergeleken met de SLO 2 -meting in 2008 blijkt dat in een aantal provincies het percentage respondenten dat soms tot elke nacht wakker wordt door geluid gedaald is ten opzichte van vijf jaar geleden. Zo zorgt het geluid van straatverkeer ervoor dat in Antwerpen en Oost-Vlaanderen respectievelijk 22% en 25% van de respondenten soms tot elke nacht wakker wordt. Vijf jaar geleden lager deze percentages nog significant hoger, met name respectievelijk 29% en 30%. Het aandeel respondenten dat s nachts soms tot altijd gewekt wordt door het geluid van luchtvaart, is zelfs significant gedaald in vier van de vijf Vlaamse provincies: in Antwerpen van 6% in 2008 naar 4% in 2013, in West-Vlaanderen van 5% naar 3%, in Oost-Vlaanderen van 3% naar 2% en in Vlaams-Brabant zelfs van 19% naar 12%. Het aandeel respondenten dat soms tot elke nacht wakker wordt door het geluid van trein-/spoorverkeer of buren is onveranderd gebleven in alle provincies, vergeleken met vijf jaar geleden. Wanneer gekeken wordt naar het aandeel respondenten dat soms tot elke nacht gewekt wordt door geluid, ongeacht de bron, blijkt dit aandeel in de provincies Antwerpen en Oost-Vlaanderen significant gedaald ten opzichte van vijf jaar geleden (Antwerpen: 42% in 2008 en 36% in 2013; Oost-Vlaanderen: 42% in 2008 en 37% in 2013). GELUIDSGEVOELIGHEID Respondenten kregen tien stellingen voorgelegd omtrent gevoeligheid voor geluid, waarbij hen gevraagd werd aan te geven in welke mate men het al dan niet eens was hiermee. Slechts voor drie van de tien stellingen kan tussen bepaalde provincies een verschil worden vastgesteld. Zo geven in Antwerpen en Oost-Vlaanderen respectievelijk 57% en 56% van de respondenten aan dat geluid soms op hun zenuwen werkt en ze hierdoor geïrriteerd geraken. In West-Vlaanderen ligt het aandeel respondenten die dit stellen significant lager, met name 50%. Voorts laat 46% van de respondenten woonachtig in de provincie Antwerpen weten gevoelig te zijn voor geluid, terwijl dit in West-Vlaanderen opnieuw significant minder is (41%). Tot slot is 57% van de Oost- Vlamingen het niet eens met de stelling dat niemand zich er wat van aan zou moeten trekken wanneer iemand de muziekinstallatie af en toe hard aanzet. In Vlaams-Brabant is 50% het niet eens met deze stelling, zijnde een significant lager aandeel. M.A.S. Marktstudies op maat 150

152 Tabel 63: Significante verschillen tussen de provincies m.b.t. stellingen betreffende geluidsgevoeligheid Vlaamse provincies (N=5.428) Helemaal mee eens + tamelijk mee eens (%) Oost- Vlaams- West- Antwerpen Limburg Vlaanderen Brabant Vlaanderen Stelling (A) (B) (C) (D) (E) Ik vind het moeilijk om te ontspannen op een plaats waar het lawaaierig is. Het maakt niet uit wat er om mij heen gebeurt, ik kan me altijd goed concentreren.* Ik word boos op mensen die geluid maken, waardoor ik niet kan slapen of kan werken. Soms werkt geluid op mijn zenuwen en raak ik geïrriteerd. Niemand zou zich er wat van aan moeten trekken wanneer iemand de muziekinstallatie af en toe hard aanzet.* Ik word gehinderd wanneer mijn buren lawaaierig zijn. Muziek waar ik normaal gesproken van houd, stoort me wanneer ik me probeer te concentreren. Vlaanderen 70,4 69,7 70,7 70,2 70,3 70,5 58,9 57,4 60,0 57,9 56,7 58,8 57,0 57,0 58,4 58,1 57,4 57,7 56,5 E 56,0 55,9 E 55,2 49,6 55,0 55,2 50,6 56,7 D 49,8 54,6 54,5 50,0 44,7 49,1 49,0 47,3 48,1 46,4 47,2 47,3 46,9 46,4 46,7 Ik word snel wakker door geluid. 46,2 46,3 45,6 45,1 47,7 45,9 Ik ben gevoelig voor geluid. 46,0 B 38,7 42,3 42,8 41,3 42,5 Ik raak zonder al te veel moeilijkheden aan de meeste geluiden gewend.* 30,2 25,9 28,9 28,2 25,4 28,4 * Daar deze stelling positief geformuleerd is, werd ter vergelijking de som van de % helemaal mee oneens en tamelijk mee oneens genomen. A B C D E = significant verschil (p<0,05) t.o.v. aangegeven subgroep Op basis van hun antwoorden op de tien stellingen werden de respondenten ingedeeld in drie groepen: relatief gevoelig voor geluid, neutraal gevoelig voor geluid en relatief ongevoelig voor geluid. Tabel 64 geeft voor elke provincie de verdeling weer inzake gevoeligheid voor geluid. Deze verdeling blijkt in alle provincies dezelfde te zijn, er zijn met andere woorden geen significante verschillen tussen de provincies. Het aandeel relatief gevoelige respondenten varieert tussen 29% en 34%, het aandeel dat neutraal gevoelig is voor geluid ligt tussen 32% en 35% en het aandeel respondenten dat relatief ongevoelig is voor geluid gaat van 33% tot 39%. Tabel 64: Significante verschillen tussen de provincies m.b.t. geluidsgevoeligheid Vlaamse provincies (N=5.428) Gevoeligheid voor geluid Antwerpen Limburg Oost- Vlaanderen Vlaams- Brabant West- Vlaanderen (A) (B) (C) (D) (E) Vlaanderen Relatief geluidsgevoelig 32,4 29,9 33,9 32,3 28,9 31,7 Neutraal 34,4 31,5 31,5 33,5 35,1 33,3 Relatief geluidsongevoelig 33,1 38,6 34,7 34,1 35,9 34,9 M.A.S. Marktstudies op maat 151

153 VERLICHTING S NACHTS A. VERLICHTING WEGEN In Oost- en West-Vlaanderen vindt telkens 83% van de respondenten dat de wegen steeds verlicht moeten zijn als het donker, zij het s nachts al dan niet gedimd. In Antwerpen ligt dit aandeel significant lager, met name op 78% van de respondenten. Figuur 41: Verlichting wegen in onmiddellijke omgeving woning Vlaamse provincies (N=5.428) 100% 75% Vindt u dat de wegen in de onmiddellijke omgeving van uw woning: % 25% 0% Antwerpen Limburg Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen (N=1.069) (N=1.042) (N=1.044) (N=1.067) (N=1.087) steeds (gedimd) verlicht moeten zijn als het donker is verlicht moeten zijn als het donker is maar 's nachts uitgeschakeld niet verlicht moeten zijn Respondenten hebben nog steeds een zelfde mening omtrent het al dan niet verlichten van wegen in hun buurt dan vijf en zelfs negen jaar geleden. In geen enkele provincie kan een significant verschil worden vastgesteld tussen de laatste drie SLO-metingen (i.c. huidige SLO 3 - meting in 2013, SLO 2 -meting in 2008 en SLO 1 -meting in 2004). B. NACHTELIJKE HEMEL In alle provincies hechten respondenten in dezelfde mate belang aan het al dan niet donker zijn van de nachtelijke hemel. Het aandeel respondenten dat het zeer tot uiterst belangrijk vindt dat de hemel s nachts donker is, varieert tussen 17% en 20%. Anderzijds vindt 46% tot 49% het niet echt of helemaal niet belangrijk dat de hemel s nachts donker is. M.A.S. Marktstudies op maat 152

154 Figuur 42: Belang van donkere nachtelijke hemel Vlaamse provincies (N=5.428) Vindt u het belangrijk dat de nachtelijke hemel 's nachts donker is? 100% % 20% % 18% % Uiterst belangrijk 75% Zeer belangrijk 50% 25% 0% % 46% % Antwerpen Limburg Oost- Vlaanderen 38 9 Vlaams- Brabant 47% 41 8 West- Vlaanderen (N=1.083) (N=1.053) (N=1.052) (N=1.068) (N=1.091) 49% Belangrijk Niet echt belangrijk Helemaal niet belangrijk Daarnet bleek reeds dat vergeleken met de vorige meting in 2008 respondenten niet meer of minder van mening zijn dat de wegen in hun buurt verlicht moeten zijn als het donker is. Voor wat betreft het belang dat gehecht wordt aan een donkere nachtelijke hemel, kan wel althans voor de provincies Antwerpen, Oost-Vlaanderen en West-Vlaanderen een verschuiving worden vastgesteld. Meer bepaald, hecht men in voornoemde drie provincies minder belang aan een donkere nachtelijke hemel vergeleken met vijf jaar geleden. Het aandeel respondenten dat zeer tot uiterst belang hecht aan een donkere nachtelijke hemel daalde met 4% (Antwerpen) tot 7% (Oost-Vlaanderen); het aandeel respondenten dat een donkere nachtelijke hemel niet echt tot helemaal niet belangrijk vindt, nam toe met 4% in West-Vlaanderen en 5% in Oost-Vlaanderen. M.A.S. Marktstudies op maat 153

155 BELEIDSPRIORITEITEN De aard van de hinder kan verschillen tussen de verscheidene provincies. De Vlaamse overheid zal misschien op provinciaal niveau andere accenten moeten leggen in haar beleid om de hinder te reduceren. De vraag naar de verdeling van 100 euro belastinggeld over een aantal beleidsmaatregelen is hier een ideaal hulpmiddel voor. Tabel 65 toont aan dat er wel degelijk verschillen zijn tussen de provincies met betrekking tot de beleidsmaatregelen die prioritair moeten aangepakt worden volgens de respondenten. Zo is men het er in alle provincies over eens dat in verhouding het meeste belastinggeld moet gaan naar het verminderen van de luchtverontreiniging veroorzaakt door vervoer en verkeer. In Oost-Vlaanderen zou men er weliswaar gemiddeld een hoger bedrag aan besteden dan in Limburg en Vlaams-Brabant (resp. 32 t.o.v. 28 en 28). Op een gedeelde tweede plaats wil men in alle provincies het lawaai van vervoer en verkeer, alsook het overmatig gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in de landbouw aangepakt zien. Ook voor deze beide maatregelen verschilt evenwel de grootte van het bedrag dat men hieraan zou geven al naargelang de provincie waarin men woont. Voor wat betreft het verminderen van het overmatig gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in de landbouw zou men in West-Vlaanderen 23 uitgeven, zijnde een significant hoger bedrag dan in Antwerpen ( 20) en Oost-Vlaanderen ( 20). Anderzijds zou men in West-Vlaanderen gemiddeld 17 uitgeven om het lawaai van vervoer en verkeer te verminderen, een significant lager bedrag dan in Antwerpen ( 21), Limburg ( 21) en Vlaams- Brabant ( 22). Gemiddeld zouden respondenten iets meer dan een zevende van het beschikbare bedrag besteden aan het verminderen van de stank veroorzaakt door industrie. In Antwerpen en Oost- Vlaanderen zou men hier wel gemiddeld meer aan uitgeven dan in Vlaams-Brabant (resp. 17 en 17 t.o.v. 14). Van alle vernoemde beleidsmaatregelen zou men in alle provincies gemiddeld het minst spenderen aan het verminderen van de stank veroorzaakt door landbouw. Toch zijn ook hier verschillen te bemerken tussen de provincies: in Limburg zou men hier gemiddeld 9 van de beschikbare 100 aan uitgeven, hetgeen significant meer is dan in Antwerpen ( 7), Oost- Vlaanderen ( 7) en Vlaams-Brabant ( 7). M.A.S. Marktstudies op maat 154

156 Tabel 65: Significante verschillen tussen de provincies m.b.t. verdeling 100 euro belastinggeld over verscheidene beleidsmaatregelen Vlaamse provincies (N=5.428) Beleidsmaatregel Vermindering van het lawaai van vervoer en verkeer (weg, lucht, spoor,...) Vermindering van de stank veroorzaakt door de industrie Vermindering van de stank veroorzaakt door de landbouw Vermindering van het overmatig gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in de landbouw Vermindering van luchtverontreiniging veroorzaakt door vervoer en verkeer Antwerpen Limburg Oost- Vlaanderen Vlaams- Brabant West- Vlaanderen (A) (B) (C) (D) (E) Vlaanderen 20,7 E 21,2 E 19,4 22,0 E 17,1 20,1 16,8 D 15,4 17,2 D 14,3 15,6 16,0 6,6 9,1 ACD 6,5 6,9 8,2 7,3 19,9 21,1 19,5 22,2 23,1 AC 21,0 30,9 27,9 32,0 BD 28,3 29,8 30,0 Andere: beleidsmaatregel 5,1 5,3 5,4 6,3 6,3 5,6 A B C D E = significant verschil (p<0,05) t.o.v. aangegeven subgroep M.A.S. Marktstudies op maat 155

157 2.2.5 Uitzetten van de tamelijk, ernstig en extreem gehinderden op kaart In dit hoofdstuk van de bespreking van de resultaten, gaan we dieper in op de tamelijk, ernstig of extreem gehinderden door geluid, geur of licht. Door middel van het uitzetten van de coördinaten van deze respondenten op een kaart van Vlaanderen, wordt nagegaan of het gehinderd zijn door een van de drie hinderaspecten toegeschreven kan worden aan specifieke geluids-, geur- of lichthinderbronnen (bepaalde industriële kernen, drukke wegen,...) WERKWIJZE Net zoals in de voorgaande SLO-metingen, worden ook nu de gehinderden door geluid, geur en licht uitgezet op een kaart van Vlaanderen aan de hand van Lambert-coördinaten. Hierbij wordt de werkwijze gevolgd zoals in de vorige meting (i.c. SLO 2 ) en de nulmeting (i.c. SLO 0 ), dewelke iets afwijkt van de gevolgde werkwijze in de SLO 1 -meting in Bij de meting in 2004 werd immers beslist om in tegenstelling tot de eerdere SLO 0 -meting van 2001 de tamelijk gehinderden niet meer op kaart uit te zetten. Reden hiervoor was de leesbaarheid en de interpretatie van de kaart (er waren relatief veel tamelijk gehinderden). In de huidige SLO 3 - meting, net als in voorgaande SLO 2 -meting, worden de tamelijk gehinderden opnieuw mee opgenomen in de kaart(en). Er werden verschillende kleurschakeringen gebruikt om de tamelijk, ernstig en extreem gehinderden van elkaar te onderscheiden. Een ander verschil met de SLO 1 -meting betreft het uitzetten op de kaart van gehinderden uit voorgaande metingen. In de SLO 1 -meting is dit niet gebeurd, in de SLO 2 -meting gebeurde dit wel. Ook in deze rapportering zullen de tamelijk tot extreem gehinderden uit voorgaande SLOmetingen mee uitgezet worden op kaart. Op die manier kunnen probleemgebieden en clusters nog beter opgemerkt worden. Elke uitgevoerde meting krijgt een eigen symbool. 61 Er werden zeven algemene hinderkaarten aangemaakt: drie algemene hinderkaarten, een per hinderaspect (geluid, geur en licht); een kaart m.b.t. de geluidshinder door verkeer en vervoer; een kaart m.b.t. de geluidshinder door KMO & industrie; een kaart m.b.t. geurhinder door KMO & industrie; een kaart m.b.t. geurhinder door land- en tuinbouw. 61 Elke aangemaakte hinderkaart wordt daarenboven als een dynamische PDF aangeleverd aan het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid. In deze PDF is het mogelijk om te selecteren welke gehinderden (lees, welke meting) op de kaart weergegeven worden. Het is dus bijv. perfect mogelijk om enkel de tamelijk, ernstig en extreem gehinderden van de SLO 1-meting voor te stellen op de kaart. M.A.S. Marktstudies op maat 156

158 Op deze zeven algemene kaarten werden ter illustratie de gemeente- en provinciegrenzen, de hoofdwegen en de namen van de belangrijkste steden aangegeven. Bovendien werd op deze algemene kaarten een kleurcodering toegekend aan elke gemeente die een indicatie geeft van de bevolkingsdichtheid. Hiervoor werden uiteindelijk vijf categorieën afgebakend, nl. tot 300 inwoners per km², van 301 tot 600 inwoners per km², van 601 tot 1000 inwoners per km², van 1001 tot 3000 inwoners per km² en meer dan 3000 inwoners per km². 62 Door het aangeven van de bevolkingsdichtheid op de kaart van Vlaanderen kan afgeleid worden dat er in dichter bevolkte gebieden meer gehinderden voorkomen dan in minder dicht bevolkte gebieden. 63 Gezien de verdeling van de enquêtes volgens het aantal inwoners per gemeente valt dit waarschijnlijk voor een deel ook toe te schrijven aan het hoger aantal respondenten in deze dichter bevolkte gebieden. Personen die niet of slechts een beetje gehinderd zijn, werden immers niet voorgesteld op deze kaarten. Een randbemerking dient gemaakt te worden over het Brusselse Gewest. Het Brusselse Gewest werd wel voorgesteld op de hinderkaarten en werd ook ingekleurd naar bevolkingsdichtheid. Het werd echter niet mee opgenomen in de steekproef van deze enquête, waardoor er zich logischerwijs ook geen gehinderden in het Brusselse Gewest situeren. Over de vier SLO-metingen heen zijn er respondenten die tamelijk, ernstig of extreem gehinderd zijn door geluid: 352 respondenten zijn extreem, respondenten zijn ernstig en respondenten zijn tamelijk gehinderd door geluid. Dit is 27,3% van alle bevraagde personen (i.c ). In totaal zijn van de bevraagde personen gehinderd door een of andere geur in en om hun woning: 202 personen ondervonden extreme geurhinder, 765 respondenten ondervonden ernstige geurhinder en respondenten zeiden tamelijk gehinderd te zijn door geur. Dit komt overeen met 14,9% van alle respondenten (over de vier metingen heen). Met betrekking tot licht gaven 46 respondenten in een van de drie metingen aan extreem gehinderd te zijn door licht, 206 respondenten waren ernstig gehinderd door licht en 564 respondenten ondervonden tamelijke lichthinder. In totaal waren er in de voorbije vier SLOmetingen dus 816 personen, oftewel 4,3% van alle bevraagde personen, die gehinderd waren door licht. Tabel 66: Aantal tamelijk tot extreem gehinderden per provincie over alle SLO-metingen heen 64 Provincie Geluid Geur Licht Extreem Ernstig Tamelijk Extreem Ernstig Tamelijk Extreem Ernstig Tamelijk Antwerpen Limburg Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen Totaal De gebruikte schaal voor de bevolkingsdichtheid wijkt licht af van deze gebruikt in de SLO 1- en SLO 0-meting. 63 Dat er meer gehinderden zijn in dichtbevolkte gebieden is logisch, gezien de steekproef proportioneel is aan de bevolking. Daardoor worden er in dichtbevolkte gebieden per eenheid oppervlakte meer personen bevraagd. Hoe meer personen bevraagd worden, hoe groter de kans op gehinderden, zelfs al is de mate van hinder gelijk aan die van een minder dichtbevolkt gebied. 64 De basis betreft alle personen die op de hinderkaarten werden uitgezet. M.A.S. Marktstudies op maat 157

159 HINDERKAARTEN In totaal werden zeven hinderkaarten gemaakt die de tamelijk, ernstig en extreem gehinderden van alle metingen weergeven: drie kaarten met betrekking tot geluidshinder, drie kaarten met betrekking tot geurhinder en een kaart die de algemene lichthinder weergeeft. Door deze algemene hinderkaarten te bestuderen, kunnen de belangrijkste kernen van hinder gelokaliseerd worden en kan aldus worden nagegaan waar de pijnpunten liggen. Het is niet de bedoeling om te zeggen in stad X is er hinder en in stad Y niet. De nodige omzichtigheid moet aan de dag gelegd worden bij het interpreteren van de kaarten. GELUID Onderstaand worden de drie hinderkaarten weergegeven en besproken met betrekking tot geluidshinder. In eerste instantie wordt de algemene geluidshinder bekeken, en vervolgens de hinderkaart met betrekking tot het geluid afkomstig van verkeer en vervoer enerzijds, en het geluid van bedrijven en industrie anderzijds. A. HINDERKAART MET BETREKKING TOT ALGEMENE GELUIDSHINDER Wanneer de hinder per meting bekeken wordt, kan op de kaart worden vastgesteld dat de meeste om niet te zeggen alle hindergebieden zowel in 2001, 2004, 2008 als 2013 naar voren kwamen. Dit kan worden afgeleid doordat op plaatsen waar veel ruitjes staan (i.c. huidige SLO 3 -meting), ook veel vierkantjes, driehoekjes en bolletjes staan (resp. SLO 2 -, SLO 1 - en SLO 0 - meting). De plaatsen waar zeer frequent hinder voorkomt, zijn dus over het algemeen stabiel gebleven. De gehinderden door geluid zijn voornamelijk gegroepeerd rond grotere steden (Antwerpen, Gent, Kortrijk, Leuven, Brugge,...) of in de buurt van belangrijke verkeerswegen (met name de ring rond Brussel en verder de ring rond Antwerpen, E314, E40,...), maar ook bijv. in Limburg komt geluidshinder verspreid voor. Op de hinderkaart met de algemene geluidshinder (zie figuur 43) vallen de volgende belangrijke kernen van geluidshinder op: M.A.S. Marktstudies op maat 158

160 Provincie West-Vlaanderen: Brugge Kortrijk en omgeving Roeselare en omgeving Westkust (De Panne, Veurne, Koksijde en Nieuwpoort) Oostende Oostkust (Blankenberge, Knokke-Heist en in iets mindere mate Zeebrugge) Er moet opgemerkt worden dat in de huidige SLO 3 -meting de geluidshinder minder sterk aanwezig is aan de Westkust dan in voorgaande metingen. Provincie Oost-Vlaanderen: Gent en omgeving Aalst en omgeving Sint-Niklaas en omgeving Eeklo Maldegem (vooral kruising E34 N44) Zele Lokeren (E17 tussen Gent en Sint-Niklaas) Provincie Vlaams-Brabant: Rand rond Brusselse Gewest (enkel zuidkant niet) Leuven Halle en omgeving Provincie Antwerpen: Omgeving Antwerpse haven Antwerpen centrum gemeenten rond Antwerpen (o.a. Brasschaat, Schoten,...) Mechelen Turnhout centrum en omgeving (Vosselaar en in iets mindere mate Beerse) Mol (voornamelijk rond N18 en N71) Provincie Limburg: Hasselt en omgeving Genk en omgeving omgeving E314 (Houthalen, Zolder,...) Noord-Zuidverbinding (N74) omgeving N78 Lommel M.A.S. Marktstudies op maat 159

161 B. HINDERKAART MET BETREKKING TOT GELUIDSHINDER DOOR VERKEER EN VERVOER Wanneer we de kaart bekijken die de geluidshinder door verkeer en vervoer (zie figuur 44) weergeeft dan zien we dat deze kaart zo goed als identiek is aan de kaart die de algemene geluidshinder weergeeft. Hieruit blijkt opnieuw dat verkeer en vervoer de belangrijkste bron van geluidshinder is. Het merendeel van de geluidshinder door verkeer en vervoer situeert zich voornamelijk in en rond de steden (zoals bijv. Antwerpen, Gent en Hasselt) en langs belangrijke wegen (o.a. ring rond Brussel, E314,...). De relatief grote geluidshinder in de noord- en oostrand rond Brussel zal waarschijnlijk ook voor een deel toegeschreven kunnen worden aan de luchthaven in Zaventem. Ook in de omgeving van de lucht- en zeehaven van Oostende en de haven van Antwerpen zijn relatief veel personen terug te vinden die zich gehinderd weten door geluid. Er zijn opvallend veel tamelijk, ernstig en extreem gehinderden door het geluid van verkeer en vervoer in de driehoek Brussel Mechelen Leuven, in de as Roeselare Kortrijk en in de as Aalst Sint-Niklaas. In de provincie Limburg wonen de respondenten die hinder ondervinden van het verkeer en het vervoer eigenlijk verspreid over heel de provincie; er kunnen niet echt één of enkele kernen bepaald worden. C. HINDERKAART MET BETREKKING TOT GELUIDSHINDER DOOR BEDRIJVEN EN INDUSTRIE Naast de kaart die de tamelijke, ernstige en extreme geluidshinder door verkeer en vervoer weergeeft, werd nog een kaart aangemaakt die de tamelijke, ernstige en extreme geluidshinder door de bedrijven en de industrie visualiseert (zie figuur 45). In tegenstelling tot de kaart met de geluidshinder door het verkeer en vervoer, is deze kaart niet visueel identiek aan de algemene geluidshinderkaart. Hierdoor kan worden nagegaan waar de knelpunten liggen voor de geluidshinder die veroorzaakt wordt door de kleine en middelgrote ondernemingen en door de industrie. Eén enkele blik op de kaart leert ons dat het vooral de personen zijn die in Antwerpen (en omgeving), Gent of Leuven wonen die de meeste geluidshinder van bedrijven en industrie ondervinden. Andere - minder grote - kernen zijn Brugge, Roeselare-Kortrijk en de ring rond Brussel. M.A.S. Marktstudies op maat 160

162 Figuur 43: Uitzetting op kaart van tamelijk, ernstig en extreem gehinderden door geluid in het algemeen M.A.S. Marktstudies op maat 161

163 Figuur 44: Uitzetting op kaart van tamelijk, ernstig en extreem gehinderden door geluid van verkeer en vervoer M.A.S. Marktstudies op maat 162

164 Figuur 45: Uitzetting op kaart van tamelijk, ernstig en extreem gehinderden door geluid van bedrijven en industrie M.A.S. Marktstudies op maat 163

165 GEUR Ook met betrekking tot geurhinder werden drie kaarten opgesteld: een kaart waarop de algemene geurhinder wordt weergegeven, een hinderkaart met betrekking tot de geur afkomstig van bedrijven en industrie, en een kaart waarop de tamelijk tot extreem gehinderden door de geur van land- en tuinbouw zijn afgebeeld. A. HINDERKAART MET BETREKKING TOT ALGEMENE GEURHINDER Met betrekking tot de kaart met de algemene geurhinder (zie figuur 46) kan worden vastgesteld dat de ligging van de extreem gehinderden, de ernstig gehinderden en de tamelijk gehinderden zeer sterk bij elkaar aansluiten. Dit is vooral het geval voor de provincies Antwerpen, Oost- Vlaanderen en Vlaams-Brabant. In alle SLO-metingen (i.c. huidige SLO 3 -meting, SLO 2 -, de SLO 1 - en SLO 0 -meting) komen dezelfde probleemgebieden terug. Net zoals bij geluid zijn de gehinderden door geur voornamelijk gegroepeerd rond grotere steden (Antwerpen, Gent, Kortrijk, Leuven, Oostende, Aalst...). Wanneer de kaart met betrekking tot algemene geurhinder wordt vergeleken met de kaart betreffende algemene geluidshinder, dan valt onmiddellijk op dat er minder personen gehinderd zijn door geur dan door geluid (i.c. er zijn minder puntjes waar te nemen op de kaart). Uit de kaart die betrekking heeft op de algemene geurhinder werden de volgende belangrijke kernen van geurhinder afgeleid. Provincie West-Vlaanderen: Kortrijk en omgeving Roeselare en omgeving Brugge Oostende en omgeving Provincie Oost-Vlaanderen: Gent en omgeving Aalst en omgeving M.A.S. Marktstudies op maat 164

166 Provincie Vlaams-Brabant: noord- + oostrand Brussel (Vilvoorde, Machelen, Zaventem,...) Leuven en omgeving as Vorst St. Pieters-Leeuw Beersel St. Genesius-Rode Halle (N6) Provincie Antwerpen: omgeving Antwerpse haven Antwerpen en omgeving (knooppunt R1, A12 en E19) Provincie Limburg: Hasselt en omgeving Genk en omgeving Noord-Zuidverbinding (omgeving Zonhoven en Houthalen-Helchteren) omgeving Beringen B. HINDERKAART MET BETREKKING TOT GEURHINDER DOOR BEDRIJVEN EN INDUSTRIE Op de kaart die de geurhinder door bedrijven en industrie visualiseert op het niveau van Vlaanderen (zie is er eigenlijk maar één gebied te zien waar echt veel tamelijk, ernstig en extreem gehinderden zijn door de geur van de kleine en middelgrote ondernemingen enerzijds en industrie anderzijds: Antwerpen en omgeving (met inbegrip van o.a. de gemeenten Stabroek, Brasschaat en Schoten). Andere plaatsen waar ook nog redelijk wat (maar in veel mindere mate dan in Antwerpen) mensen wonen die tamelijk, ernstig of extreem gehinderd worden door de geur van bedrijven en industrie zijn Gent en omgeving, Aalst, Zaventem en Leuven. C. HINDERKAART MET BETREKKING TOT GEURHINDER DOOR LAND- EN TUINBOUW Voor wat de geurhinder door land- en tuinbouw betreft, is het moeilijk om een probleemgebied terugvinden. De tamelijk, ernstig en extreem gehinderden door deze categorie wonen eigenlijk zeer verspreid in Vlaanderen (zie figuur 48). M.A.S. Marktstudies op maat 165

167 Figuur 46: Uitzetting op kaart van tamelijk, ernstig en extreem gehinderden door geur in het algemeen M.A.S. Marktstudies op maat 166

168 Figuur 47: Uitzetting op kaart van tamelijk, ernstig en extreem gehinderden door geur van bedrijven en industrie M.A.S. Marktstudies op maat 167

169 Figuur 48: Uitzetting op kaart van tamelijk, ernstig en extreem gehinderden door geur van land- en tuinbouw M.A.S. Marktstudies op maat 168

170 LICHT Wat de hinder door licht betreft, werd enkel een algemene hinderkaart gemaakt. Volgende kernen van lichthinder kunnen op de algemene kaart (zie figuur 49) worden opgemerkt: Provincie West-Vlaanderen: Kortrijk Brugge Oostende Middelkerke Westkust in mindere mate (De Panne, Veurne, Nieuwpoort, Koksijde,...) Provincie Oost-Vlaanderen: Gent en omgeving Aalst in mindere mate Provincie Vlaams-Brabant: Ring rond Brussel (voornamelijk noord- en oostrand) Leuven en omgeving as Vorst St. Pieters-Leeuw Beersel St. Genesius-Rode Halle (N6) Provincie Antwerpen: Antwerpen centrum en omgeving Antwerpse ring Provincie Limburg: Hasselt en omgeving N2 omgeving Halen M.A.S. Marktstudies op maat 169

171 Figuur 49: Uitzetting op kaart van tamelijk, ernstig en extreem gehinderden door licht in het algemeen M.A.S. Marktstudies op maat 170

172 Online onderzoek 3. ONLINE ONDERZOEK M.A.S. Marktstudies op maat 171

173 Online onderzoek 3.1 Methodologie technische rapportering Het online onderzoek werd uitgevoerd in vier fasen, met name : 1. Voorbereiding van de enquêtering; 2. Uitvoering van de enquêtering (gegevensverzameling); 3. Verwerking en analyse van de data; 4. Rapportering van de resultaten. In dit hoofdstuk wordt de gevolgde methodologie voor de eerste drie fasen op transparante wijze uitgelegd met als doel de resultaten van het onderzoek zo correct mogelijk te interpreteren. M.A.S. Marktstudies op maat 172

174 Online onderzoek Voorbereiding van de enquêtering Een aantal voorbereidingen gingen aan het eigenlijke veldwerk (i.c. de bevraging van de Vlaamse burgers) vooraf. Vooreerst werd de vragenlijst van de SLO-onderzoeken geoptimaliseerd. Vervolgens werd de online vragenlijst geprogrammeerd. Tot slot werd de (bruto)steekproef bepaald waaruit respondenten willekeurig (i.c. at random) werden geselecteerd. In wat volgt, wordt elk van de getroffen voorbereidingen verder toegelicht VRAGENLIJST De doelstelling van het online onderzoek is nagaan of een verschil in methodiek (t.a.v. de schriftelijke enquêtering) een invloed heeft op de antwoorden van de respondenten. In dat opzicht is het belangrijk dat de gestelde vragen identiek zijn aan deze van de schriftelijke enquête. In het methodologisch gedeelte van het schriftelijk onderzoek werd reeds uitvoerig besproken welke voorbereidingen getroffen zijn m.b.t. de vragenlijst (zie Vragenlijst) PROGRAMMERING De programmering van de online vragenlijst werd uitgevoerd zoals elk standaard online onderzoek: op het scherm werd telkens één vraag getoond 65 ; alle vragen waren verplicht in te vullen 66 ; ingebouwde condities zorgden ervoor dat een respondent enkel vragen kreeg die voor hem/haar van toepassing waren 67 ; men kon niet teruggaan naar voorgaande vragen. Een voorbeeld van hoe de online enquête op het scherm getoond werd, wordt geboden in figuur Met uitzondering van vraag 2.2, 3.2 en 4.2 die onder hun bijhorende hindervraag (resp. 2.1, 3.1 en 4.1) geplaatst werden, zodanig de respondent het overzicht kon behouden op de aangeduide hinderbronnen bij het noteren van eventueel specifieke bronnen. 66 Met uitzondering van open vragen: vraag 1.2 tekstvak Waarom wel/niet?, vraag 2.2, vraag 3.2, vraag 4.2, vraag 5.6 en de laatste vraag waarbij men suggesties of opmerkingen kon noteren. Tevens was het invullen van adresgegevens op het einde van de enquête niet verplicht. 67 Concreet: vraag 1.6 werd enkel getoond aan respondenten die bij vraag 1.5 hadden aangeduid dat ze reeds twee jaar of langer op hun huidig adres verblijven. M.A.S. Marktstudies op maat 173

175 Online onderzoek Figuur 50: Voorbeeld programmering online enquête, vraag 2.1 BOVENSTE HELFT COMPUTERSCHERM ONDERSTE HELFT COMPUTERSCHERM M.A.S. Marktstudies op maat 174

176 Online onderzoek Een belangrijke toevoeging aan de online enquête betreft twee vragen met betrekking tot de woonplaats van de respondent. In het schriftelijk onderzoek zijn hieromtrent geen vragen opgenomen, omdat het adres van de respondent gekend is (i.c. er werd een enquêteboekje naar het adres verzonden). Om ook voor het online onderzoek over dergelijke gegevens te beschikken, diende dit expliciet als vraag aan bod te komen. Zo werd enerzijds aan het begin van de enquête gevraagd in welke provincie de respondent woont. Indien de respondent aangaf niet in het Vlaamse Gewest te wonen, werd de enquête vroegtijdig beëindigd. Anderzijds betrof de laatste vraag van de online enquête of de respondent bereid was enkel in het kader van het onderzoek zijn adresgegevens kenbaar te maken? Wie dit wou, kon vervolgens zijn/haar adresgegevens (gedeeltelijk) invullen STEEKPROEFBEPALING De populatie bestaat analoog aan het schriftelijk onderzoek uit burgers van het Vlaamse Gewest van 16 jaar en ouder, die het Nederlands voldoende machtig zijn om de enquête in te vullen. De steekproefeenheid is het huishouden, dit wil zeggen dat per huishouden slechts één persoon gevraagd wordt om de enquête in te vullen. Wat betreft de populatie waaruit deze steekproef getrokken zou worden, diende deze én voldoende groot, én voldoende representatief te zijn. Om die reden werd voor dit onderzoek gebruik gemaakt van het Ivox-panel. Dit online panel omvat Vlaamse leden en werd over de laatste acht jaar samengesteld door gebruik te maken van een mix van rekruteringskanalen: offline rekrutering, online rekrutering, via member get member,... Bovendien wordt dit panel continu geüpdatet. De omvang van het internetpanel en de gekende karakteristieken van de panelleden laten toe om heel gericht uitnodigingen te sturen. Hierdoor kan een netto-steekproef gerealiseerd worden die voor een serie van socio-demografische kenmerken een kopie is van de netto-steekproef van de schriftelijke enquête of een kopie is van de populatie van de Vlaamse bevolking zoals deze beschreven wordt in de statistieken van de FOD Economie (het vroegere N.I.S.). Gezien het de bedoeling was om een representatieve internetenquête op te zetten, en gezien het de bedoeling was om er voor te zorgen dat de netto-steekproef van de schriftelijke enquête zo goed als mogelijk de populatie volgde, is het logisch dat er onmiddellijk naar de populatie gekeken werd, eerder dan naar de omweg van de steekproef van de schriftelijke enquête. Om statistisch te kunnen nagaan of de methodiek van enquêtering (d.i. online versus schriftelijk) een invloed heeft op de antwoorden van de respondenten, diende de netto-steekproef van beide onderzoeken voldoende groot te zijn. Het is immers de bedoeling om statistisch significante verschillen tussen beide steekproeven op te sporen en hoe groter de steekproeven, hoe makkelijker statistisch significante verschillen tussen beide steekproeven aan het licht kunnen komen. M.A.S. Marktstudies op maat 175

177 Online onderzoek Tabel 67 geeft weer wat de minimale geobserveerde verschillen moeten zijn om te kunnen besluiten dat beide steekproeven voor een bepaalde variabele (bijv. geurhinder) significant verschillend zijn. Gegeven een gerapporteerde netto-steekproef van enquêtes voor het schriftelijk onderzoek en enquêtes voor het online onderzoek, kan een statistisch significant verschil tussen beide steekproeven pas worden vastgesteld indien het verschil tussen beide minstens 3,4% bedraagt. Indien de gerapporteerde netto-steekproef van het online onderzoek 500 enquêtes zou bedragen, stijgt het benodigd minimaal verschil tot 4,6%. Om op het niveau van het Vlaamse Gewest statistisch significante verschillen te kunnen vaststellen tussen beide steekproeven, blijft de impact van een online steekproef van versus 500 enquêtes dus relatief beperkt. Het is echter wanneer op het niveau van de provincies statistisch significante verschillen tussen beide steekproeven moeten worden vastgesteld, dat de steekproefgrootte aan belang wint. Een online steekproef van enquêtes, evenredig verdeeld over de vijf Vlaamse provincies, leidt immers tot 200 enquêtes per provincie. Om vervolgens een statistisch significant verschil te kunnen vaststellen t.o.v. het schriftelijk onderzoek met enquêtes per provincie, dient het verschil tussen de antwoorden in beide onderzoeken minstens 7,6% te bedragen. Wanneer het online onderzoek slechts 500 enquêtes zou tellen, daalt het aantal enquêtes per provincie naar 100, waardoor het benodigd minimaal verschil stijgt tot 10,3%. Tabel 67: Invloed steekproefgrootte op vaststellen van statistisch significante verschillen tussen 2 steekproeven (N) Online onderzoek (N) Min. verschil nodig voor significantie 68 NIVEAU VLAAMSE GEWEST ,4% ,6% NIVEAU PROVINCIES ,6% ,3% Om die reden werd voor het online onderzoek geopteerd voor een gerapporteerde basis 69 van N=1.000 ingevulde enquêtes voor Vlaanderen, met 200 enquêtes per provincie. Om de steekproefverdeling zo goed mogelijk te laten aansluiten bij de populatieverdeling werd analoog aan het schriftelijk onderzoek geopteerd om te werken met een quota-steekproef. In tabel 68 wordt de vooropgestelde quota-verdeling voor wat betreft de finale steekproef aan gerealiseerde valide enquêtes weergegeven. 68 Bij een proportie (d.i. antwoordpercentage) van 50% en een betrouwbaarheidsniveau van 95%. 69 Deze gerapporteerde basis is het aantal valide interviews op het einde van de rit, i.c. het aantal interviews dat verwerkt en gerapporteerd wordt. Het betreft enquêtes waarbij minstens 90% van de enquête werd ingevuld. M.A.S. Marktstudies op maat 176

178 Online onderzoek Tabel 68: Vooropgestelde quota-verdeling (N) steekproef Karakteristiek Oost- Vlaanderen West- Vlaanderen Vlaams- Brabant Limburg Antwerpen Man Vrouw jaar jaar jaar jaar en ouder Max. secundair Hoger niet-universitair Universitair Totaal Door een fout in de programmatie was de quota-verdeling voor de laagste opleidingsniveaus opgesplitst tussen Geen diploma tot maximaal diploma lager secundair onderwijs en Hoger secundair onderwijs i.p.v. Geen diploma tot maximaal diploma lager onderwijs en Secundair onderwijs. Om die reden worden beide categorieën in de tabel samengenomen. Bij de weging van de resultaten (zie verder) is evenwel rekening gehouden met de correcte indeling van het onderwijsniveau. M.A.S. Marktstudies op maat 177

179 Online onderzoek Uitvoering van de enquêtering Onderstaand wordt in meer detail toegelicht hoe het veldwerk precies in zijn werk ging. Voorts wordt bekeken wat de uiteindelijke respons is en in welke mate de gerealiseerde steekproef een weerspiegeling is van de Vlaamse populatie ONLINE MAILING Op basis van de gestelde criteria (i.c. woonachtig in Vlaanderen, minimum 16 jaar oud en voldoende Nederlandstalig) werd een uitnodigingsmail verzonden aan Ivox-panelleden. Om de kans op een positieve respons op de uitnodigingsmail te verhogen, werd in de uitnodigingsmail: het onderzoek reeds in het subject geïntroduceerd 71, zodanig het concreet te maken en te onderscheiden van andere online onderzoeken; vermeld dat het onderzoek uitging van de Vlaamse overheid, zodanig het een meer formeel karakter te geven; kort de reden van het onderzoek aangehaald; gewezen op het belang van medewerking, óók indien men geen hinder ondervindt; een prijsloting aangekondigd voor wie de enquête volledig invult 72. De uitnodigingsmail is opgenomen in bijlage. Na het aanklikken van de (gepersonaliseerde) link naar de enquête, kwam men vervolgens op de enquête terecht. Tijdens de online enquêtering hield ivox het profiel bij van de panelleden die aan het onderzoek hadden deelgenomen, zodanig gericht uitnodigingen te kunnen sturen naar die profielen waarvan de quota nog niet bereikt waren. De online mailing ging van start op dinsdag 19 februari 2013 en werd stopgezet op woensdag 27 februari Het subject van de uitnodigingsmail was Doe mee aan een ivox onderzoek over hinder. 72 Dit is standaardgegeven in alle online onderzoeken van ivox. M.A.S. Marktstudies op maat 178

180 Online onderzoek ALGEMENE RESPONS In totaal ontvingen panelleden een uitnodigingsmail om aan het onderzoek deel te nemen. Iets meer dan de helft van hen, met name 56,8% of personen, klikten de link naar de enquête aan om de enquête (gedeeltelijk) in te vullen. Dit betreft een hoge bruto-respons. Bijna de helft van hen, met name 48,3% of personen, heeft aan het onderzoek meegewerkt middels het invullen van een valide online enquête. Niet iedereen die de link naar de enquête heeft aangeklikt, vulde evenwel een valide enquête in. Enkel enquêtes waarbij minstens 90% van de vragen ingevuld waren, werden als valide weerhouden en opgenomen in het onderzoek. Uiteindelijk bleken enquêtes voldoende ingevuld, wat overeenkomt met een netto-respons van 48,3%. Het zeer hoge responscijfer 73 is een indicator voor de representativiteit en dus ook voor de validiteit van het online onderzoek KWALITEIT VAN DE NETTO-STEEKPROEF In tegenstelling tot de schriftelijke enquête, was de online enquête zodanig geprogrammeerd dat alle vragen 74 verplicht in te vullen waren. Alle als valide weerhouden enquêtes betreffen aldus enquêtes waarvan alle vragen zijn ingevuld. Op het einde van de enquête werd de respondent gevraagd of hij/zij bereid was zijn/haar adresgegevens kenbaar te maken in het kader van het onderzoek. Zes op tien respondenten heeft hierop zijn/haar volledig adres genoteerd. Bijkomend maakte nog eens een op tien respondenten zijn/haar adres kenbaar, met uitzondering van het huisnummer; 4% deelde enkel zijn/haar gemeente mee. Een kwart van de respondenten gaf geen enkele informatie omtrent zijn/haar adresgegevens Een dergelijk online onderzoek via een panel kent doorgaans een medewerkingsgraad tussen maximaal 30% tot 40% kent (dixit ivox). 74 Met uitzondering van open vragen: vraag 1.2 tekstvak Waarom wel/niet?, vraag 2.2, vraag 3.2, vraag 4.2, vraag 5.6 en de laatste vraag waarbij men suggesties of opmerkingen kon noteren. Tevens was het invullen van adresgegevens op het einde van de enquête niet verplicht. 75 Respondenten die hun adres niet kenbaar gemaakt hebben, ervaren een zelfde mate van geluids-, geur- en lichthinder dan respondenten die hun adres (gedeeltelijk) kenbaar gemaakt hebben. Er konden geen significante verschillen worden vastgesteld voor wat betreft het aandeel ernstig tot extreem gehinderd, alsook niet voor wat betreft het aandeel tamelijk tot extreem gehinderd. M.A.S. Marktstudies op maat 179

181 Online onderzoek Tabel 69: Al dan niet meedelen van adresgegevens Provincie Populatie N % Ik verkies mijn adres niet kenbaar te maken ,7 Ik verkies enkel mijn gemeente kenbaar te maken 59 4,3 Ik maak mijn adres (uitgezonderd huisnummer) kenbaar ,0 Ik maak mijn volledig adres kenbaar ,0 Totaal ,0 Geen antwoord 5 0, SOCIO-DEMOGRAFISCH PROFIEL VAN DE STEEKPROEF T.O.V. DE POPULATIE In wat volgt wordt voor een aantal socio-demografische kenmerken bekeken in welke mate de netto-steekproef 76 representatief is ten opzichte van de populatie 77. Voor elk van de parameters provincie, geslacht, leeftijd en onderwijsniveau wordt nagegaan of er een statistisch significant verschil is tussen steekproef en populatie. Om de representativiteit van de steekproef zoveel als mogelijk te garanderen, werd gewerkt met een quota-steekproef naar geslacht, leeftijd en opleidingsniveau. In tabel 70 wordt de quotaverdeling van de netto-steekproef vergeleken met de quota-verdeling zoals vooropgesteld. Uit de tabel kan worden afgelezen dat alle gestelde quota ruimschoots werden ingevuld. 76 De netto-steekproef betreft alle enquêtes die voldoende ingevuld zijn, zijnde minstens 90% van de vragen dient ingevuld te zijn. 77 Het betreft alle inwoners van het Vlaamse Gewest vanaf 16 jaar. De populatieverdeling naar geslacht, leeftijd en provincie betreft deze op 1 januari 2012 (bron: be.stat, website FOD Economie). De populatieverdeling naar onderwijsniveau is gebaseerd op bovenvernoemde gegevens gekoppeld aan cijfergegevens betreffende onderwijsniveau uit Enquête naar de arbeidskrachten M.A.S. Marktstudies op maat 180

182 Online onderzoek Tabel 70: quota-verdeling (N) van de steekproef, zoals vooropgesteld en gerealiseerd Karakteristiek Oost-Vlaanderen West-Vlaanderen Vlaams-Brabant Limburg Antwerpen Vooropgesteld Gerealiseerd Vooropgesteld Gerealiseerd Vooropgesteld Gerealiseerd Vooropgesteld Gerealiseerd Vooropgesteld Gerealiseerd Man Vrouw jaar jaar jaar jaar en ouder Max. secundair Hoger niet-universitair Universitair Totaal De quota-verdeling werd vooropgesteld om te vermijden dat er een al te grote afwijking zou zijn tussen de uiteindelijke netto-steekproef en de populatie. In wat volgt, wordt per parameter nagegaan of de steekproef daadwerkelijk de realiteit benadert. Uit tabel 71 kan worden afgeleid dat voor wat betreft de verdeling naar geslacht de steekproef minder dan een percentpunt afwijkt van de populatie. De steekproef wijkt niet (significant) af van de populatie. Tabel 71: Vergelijking netto-steekproef met populatie, naar geslacht Geslacht Populatie Netto-steekproef N % N % Man , ,2 Vrouw , ,8 Totaal , ,0 Geen antwoord Door een fout in de programmatie was de quota-verdeling voor de laagste opleidingsniveaus opgesplitst tussen Geen diploma tot maximaal diploma lager secundair onderwijs en Hoger secundair onderwijs i.p.v. Geen diploma tot maximaal diploma lager onderwijs en Secundair onderwijs. Om die reden worden beide categorieën in de tabel samengenomen. Bij de weging van de resultaten (zie verder) is evenwel rekening gehouden met de correcte indeling van het onderwijsniveau. M.A.S. Marktstudies op maat 181

183 Online onderzoek Tabel 72 geeft weer dat ook de leeftijdsverdeling in de steekproef deze van de populatie dicht benaderd. Enkel voor wat betreft de leeftijdsgroep 46 tot 60 jaar kan een significante afwijking worden vastgesteld: hun aandeel in de steekproef (31%) is significant groter dan in de populatie (26%). Tabel 72: Vergelijking netto-steekproef met populatie, naar leeftijdsgroep Leeftijd Populatie Netto-steekproef N % N % jaar , , jaar , , jaar , ,9 61 jaar en ouder , ,4 Totaal , ,0 Geen antwoord Ook voor de verscheidene provincies werden quota vooropgesteld, zij het niet om de verdeling in de populatie te evenaren. De quota naar provincie 200 enquêtes per provincie hadden tot doelstelling om voor elke provincie voldoende enquêtes te realiseren, zodanig voor elke provincie een zinvolle vergelijking kon gemaakt worden met het schriftelijk onderzoek (zie Steekproefbepaling). Wanneer de verdeling naar provincie bekeken wordt in tabel 73 blijkt voor alle provincies hun aandeel in de steekproef significant af te wijken van hun aandeel in de populatie. De minimale afwijking bedraagt 2,1% voor West-Vlaanderen en gaat tot 5,2% voor de provincie Antwerpen. Tabel 73: Vergelijking netto-steekproef met populatie, naar provincie Provincie Populatie Netto-steekproef N % N % Antwerpen , ,7 Limburg , ,1 Oost-Vlaanderen , ,8 Vlaams-Brabant , ,6 West-Vlaanderen , ,8 Totaal , ,0 Geen antwoord M.A.S. Marktstudies op maat 182

184 Online onderzoek Net zoals in het schriftelijk onderzoek werd vastgesteld, blijkt het onderwijsniveau in de steekproef van het online onderzoek hoger te liggen dan het onderwijsniveau in het Vlaamse Gewest. Tabel 74 toont aan dat 5% van de online respondenten een diploma of hooguit een diploma lager onderwijs heeft, terwijl dit eigenlijk 18% bedraagt in de populatie. Anderzijds kent de steekproef in verhouding iets meer respondenten met een secundair diploma dan we terugvinden in de populatie, met name 61% t.o.v. 54%. Ook het aandeel met een universitair diploma ligt iets hoger in de steekproef dan we zouden verwachten op basis van de populatiegegevens, zijnde 13% t.o.v. 9%. Voor alle onderwijsniveaus uitgezonderd hoger nietuniversitair blijkt de verdeling in de steekproef significant af te wijken van deze in de populatie. Tabel 74: Vergelijking netto-steekproef met populatie, naar onderwijsniveau Onderwijsniveau Populatie Netto-steekproef N % N % Geen of lager ,2 70 5,1 Secundair , ,6 Hoger niet-universitair , ,0 Universitair , ,2 Totaal , ,0 Geen antwoord Uit het voorgaande kan geconcludeerd worden dat, voor wat betreft geslacht en leeftijd, de verdeling in de steekproef een goede afspiegeling is van de verdeling in de populatie. Enkel voor wat betreft de verdeling over de provincies en naar onderwijsniveau sluit de verdeling niet geheel aan bij deze in de populatie WEGING VAN DE RESULTATEN In voorgaande paragraaf kwam tot uiting dat de steekproef geen exacte afspiegeling is van de populatie voor wat betreft de parameters leeftijd, provincie en onderwijsniveau. Voor een aantal subgroepen blijkt een significant verschil voor wat betreft hun aandeel in de steekproef versus dit in de populatie. Door de resultaten te wegen, kan representativiteit alsnog bekomen worden. De weging gebeurde op dezelfde manier als bij het schriftelijk onderzoek, met name op basis van een combinatie van de vier parameters provincie, geslacht, leeftijd en onderwijsniveau. Net zoals bij het schriftelijk onderzoek zorgt voornamelijk de weging op onderwijsniveau voor grotere weegcoëfficiënten. Zo hebben vijftien respondenten een weegcoëfficiënt groter dan 3,4 met een maximum van 11,3 (één respondent). M.A.S. Marktstudies op maat 183

185 Online onderzoek NAUWKEURIGHEID VAN DE RESULTATEN De nauwkeurigheid van de resultaten is op de eerste plaats afhankelijk van de steekproefgrootte. Hoe groter de steekproef, des te groter is de nauwkeurigheid. Dit laatste moet begrepen worden als "het reële % zal met 95% nauwkeurigheid ± x% afwijken van het gemiddelde voor de steekproef". Deze ± x % noemt men de foutenmarge. Hoe groter de steekproef, des te kleiner zal deze x en de foutenmarge zijn. In tabel 11 worden de foutenmarges voor verschillende proporties en steekproefgroottes weergegeven. Om een concreet voorbeeld te geven, wanneer uit het online onderzoek zou blijken dat: 50,0% van de respondenten tevreden zijn over de leefkwaliteit in hun buurt, betekent dit dat met 95% zekerheid 79 kan gezegd worden dat het werkelijke percentage in het Vlaamse Gewest tussen 47,3% en 52,7% ligt (d.i. 50,0%-2,7% en 50,0%+2,7%). De foutenmarge is telkens het grootst bij een antwoordpercentage van 50%. Hoe meer het antwoordpercentages van 50% afwijkt, hoe kleiner de foutenmarge wordt. Zo zal indien 5% van de respondenten zou aangeven tevreden te zijn over de leefkwaliteit in hun buurt de foutenmarge dalen tot 1,2%. Aldus zou met 95% zekerheid kunnen gesteld worden dat tussen 3,8% en 6,2% van de Vlaamse burgers tevreden is met de leefkwaliteit in hun buurt. Tabel 75. Foutenmarge bij een betrouwbaarheidsniveau van 95%, naar steekproefgrootte Steekproefgrootte Foutenmarge (%) bij P = 0,5 bij P = 0,1/0,9 bij P = 0,05 bij P = 0,01/0, ,800 5,880 4,272 1, ,383 2,630 1,910 0, ,099 1,859 1,351 0, (SLO 3 Online) 2,653 1,592 1,157 0, ,191 1,315 0,955 0, ,789 1,074 0,780 0, (SLO 0) 1,730 1,038 0,754 0, ,550 0,930 0,675 0, ,386 0,832 0,604 0, (SLO 1) 1,379 0,827 0,601 0, (SLO 2) 1,347 0,808 0,587 0, (SLO 3 Schriftelijk) 1,330 0,798 0,580 0,265 P = proportie; het deel van de steekproef dat het respectievelijke antwoord geeft (P = 0,5 betekent 50% van de respondenten ; wanneer P=0,5 is de foutenmarge het grootst). 79 Dit betreft het betrouwbaarheidsniveau. Het geeft aan hoe zeker men kan zijn van de foutenmarge. Een betrouwbaarheidsniveau van 95% is zeer courant in sociaal-wetenschappelijk onderzoek en houdt in dat wanneer het onderzoek 100 keer zou herhaald worden, de werkelijke waarde 95 keer binnen de foutenmarge zal vallen. Anders gezegd, er is 5% kans dat de werkelijke waarde zich buiten de gestelde foutenmarge bevindt. M.A.S. Marktstudies op maat 184

186 Online onderzoek Verwerking van de gegevens De verwerking van de gegevens van het online onderzoek gebeurde op exact dezelfde manier als in het schriftelijk onderzoek. Onderstaand wordt dan ook een woordelijke herhaling gegeven van wat werd neergeschreven in het methodologisch gedeelte van het schriftelijk onderzoek met betrekking tot het verwerken van de gegevens TABULATIES De resultaten werden voor het geheel van de respondenten getabuleerd in functie van: geslacht leeftijdsgroep provincie onderwijsniveau type woning meer of minder dan 2 jaar woonachtig op huidig adres geluidsgevoeligheid van de respondenten Bovenstaande kruistabulaties (uitgezonderd provincie) werden bovendien uitgevoerd per provincie zodat ook op provinciaal niveau kon worden nagegaan of socio-demografische karakteristieken een invloed hebben op de antwoorden van de respondenten. In de tabellen werd per subgroep aangeduid of de percentages significant verschillend zijn ten opzichte van de andere subgroepen SPECIFIEKE BRONNEN VAN GELUIDS-, GEUR EN LICHTHINDER HINDER PER SUB-/HOOFDCATEGORIE Een belangrijk onderdeel van het SLO-onderzoek betreft drie grote hindervragen met betrekking tot geluid, geur en licht. In de vragenlijst werd voor elk van deze een lijst weergegeven met mogelijke specifieke hinderbronnen (o.a. straatverkeer, luchtvaart, horeca, huisdieren, enz.). De respondent werd gevraagd voor elk van de specifieke subcategorieën aan te duiden in welke mate hij/zij er hinder van ondervindt De antwoordmogelijkheden waaruit de respondent een keuze kon maken voor elke specifieke hinderbron, waren Helemaal niet gehinderd, Een beetje gehinderd, Tamelijk gehinderd, Ernstig gehinderd of Extreem gehinderd. M.A.S. Marktstudies op maat 185

187 Online onderzoek In de vragenlijst werden de subcategorieën reeds opgenomen onder een welbepaalde hoofdcategorie. Zo werden straatverkeer en luchtvaart onder de hoofdcategorie Verkeer en Vervoer geplaatst. Voor de verscheidene hoofdcategorieën diende de respondent echter niet aan te geven in welke mate hij/zij er hinder van ondervindt. Omdat de mate van hinder op het niveau van de hoofdcategorie een beter overzicht 81 biedt bij het bespreken van de resultaten dan de mate van hinder voor elk van de subcategorieën, werd besloten om de mate van hinder m.b.t. de subcategorieën over te brengen naar een hoger niveau. Het is telkens de hoogste mate van hinder op een van de subcategorieën die werd overgebracht naar de betreffende hoofdcategorie. De informatie betreffende de mate van hinder voor de subcategorieën werd evenwel steeds behouden. Een voorbeeld van hoe de aggregatie gebeurd is, wordt weergegeven in figuur 51. Figuur 51: Wijze van aggregatie van mate van hinder op subcategorieën naar hoofdcategorie Deze wijze van aggregatie heeft als voordeel dat er geen verlies aan informatie is en dat de nonrespons kleiner wordt. HINDER VAN EEN ANDERE EN/OF ONBEKENDE BRON Naast de weergegeven subcategorieën met specifieke bronnen van hinder i.v.m. geluid, geur en licht, kon de respondent zelf een of meerdere andere specifieke hinderbronnen noteren, waarbij ook de mate van hinder kon aangeduid worden. Deze andere hinderbron kon ook een onbekende hinderbron betreffen. De vraag stelt zich of deze andere antwoorden mogen overgebracht worden naar bestaande subcategorieën. Met andere woorden, mag de mate van hinder van een specifieke subcategorie gelijk gesteld worden aan de mate van hinder van een andere bron die als onderdeel kan gezien worden van de betreffende subcategorie? Mag bijvoorbeeld de mate van hinder van het ander antwoord busverkeer gelijkgesteld worden aan de mate van hinder van de subcategorie Straatverkeer? 81 Bij de vraag m.b.t. de specifieke bronnen van geluidshinder worden de 24 subcategorieën gereduceerd tot 5 hoofdcategorieën; bij geurhinder worden de 24 subcategorieën tot 6 hoofdcategorieën herleid; bij lichthinder worden de 12 subcategorieën onder 5 hoofdcategorieën geplaatst. M.A.S. Marktstudies op maat 186

188 Online onderzoek Net zoals bij de schriftelijke SLO-metingen werd ervoor geopteerd om de antwoorden m.b.t. een andere (of onbekende) bron niet naar een hoger niveau over te brengen tenzij deze andere bron een andere verwoording of synoniem is van een bestaande subcategorie (bijv. spoorverkeer en treinverkeer). De theoretische achtergrond voor de keuze om niet over te gaan tot overbrenging wordt onder andere gevormd door volgende factoren: gevaar voor verkeerde interpretatie ('opslaan afval': hoort dit bij buren of betreft het gemeentelijke afvalcontainers, enz.); conflicterende gegevens (respondent noteert voor straatverkeer 'tamelijk gehinderd' en voor trams bij andere of onbekende bron 'ernstig gehinderd': impliceert dit het vervangen van 'tamelijk gehinderd' bij straatverkeer door 'ernstig gehinderd'?); soms is de andere of onbekende bron een specificatie van een aangeduide categorie. De overbrenging van andere bronnen die als een andere verwoording of synoniem kunnen gezien worden van een bestaande subcategorie gebeurde in overleg met de opdrachtgever. NON-RESPONS ANALYSE De online vragenlijst was zodanig geprogrammeerd dat alle vragen verplicht in te vullen waren. Met betrekking tot de drie grote hindervragen dienden alle subcategorieën beantwoord te zijn, alvorens men kon doorgaan naar een volgende vraag. Aldus was er geen non-respons mogelijk SIGNIFICANTIETESTEN Wanneer de antwoorden van een bepaalde subgroep vergeleken worden met de antwoorden van een andere subgroep (bijv. mannen t.o.v. vrouwen), dient steeds te worden nagegaan of het verband tussen de variabelen statistisch significant is. De term significantie geeft aan of men kan aannemen dat een resultaat niet door toeval is ontstaan, maar statistisch relevant is. Volgende significantietoetsen worden in de analyse gebruikt: Chi-kwadraat; Independent-Samples T test; One-way ANOVA; Correlatietoets. M.A.S. Marktstudies op maat 187

189 Online onderzoek De Chi-kwadraat toets wordt toegepast wanneer minstens twee categorische 82 variabelen met elkaar gekruist worden. Wanneer de verschillen significant blijken met een betrouwbaarheid van 95%, wordt vervolgens gekeken naar de gestandaardiseerde residuen. Wanneer de absolute waarde van het gestandaardiseerde residu voor een cel minstens 2 is, wordt geacht dat deze cel bijdraagt tot de significante chi-kwadraat waarde. Op die manier kan nagegaan worden waar de significante verschillen zich in een tabel bevinden. Wanneer chi-kwadraat significant is, duidt dit erop dat er een relatie bestaat. De grootte van chikwadraat zegt echter niets over de sterkte van deze relatie. Gezien chi-kwadraat een zogenaamde symmetrische toets is, vertelt een significante chi-kwadraat ook niets over de causaliteit van het gevonden verband; doch in bepaalde gevallen kan causaliteit verondersteld worden. Wanneer de afhankelijke variabele een numerieke 83 variabele betreft, wordt gebruikt gemaakt van de independent-samples T test (twee groepen) en One-way ANOVA (minstens 3 groepen). Indien de one-way ANOVA test aangeeft dat subgroepen significant van elkaar verschillen in de gemiddelde waarde die ze hebben op een variabele, wordt een post-hoc test 84 uitgevoerd. Een post-hoc test laat immers toe na te gaan tussen welke subgroepen het gemiddelde significant verschillend is. Bij het uitvoeren van significantietoetsen moet steeds gewaakt worden over de verscheidene voorwaarden waaraan de data moeten voldoen, zodoende de test betrouwbare resultaten geeft. Zowel voor chi-kwadraat (kleine verwachte frequenties) als de independent-samples T test en one-way ANOVA (homogene varianties) wordt hier steeds over gewaakt. Ook kan de correlatie (de relatie) tussen twee variabelen worden nagegaan, dit aan de hand van een correlatietoets. Deze betreft Pearson s correlation coefficient (bij twee numerische variabelen) of Spearman's Rho (bij minstens een ordinale 85 variabele). Wanneer een correlatie significant is, duidt dit erop dat er een (niet-causaal) verband bestaat tussen de twee onderzochte variabelen. In tegenstelling tot chi-kwadraat geeft een correlatiecoëfficiënt ook aan hoe sterk het verband precies is. 82 Categorische variabelen zijn variabelen die als waarden geen getallen aannemen, maar in plaats daarvan kenmerken, categorieën of klassenwaarden. Bijvoorbeeld: man/vrouw, rijwoning zonder tuin/rijwoning met tuin/open bebouwing/..., enz. 83 Numerische variabelen zijn variabelen die als waarde een getal aannemen. Bijvoorbeeld: leeftijd, aantal gezinsleden, enz. 84 De post-hoc test die gebruikt werd, betreft Tukey. 85 Een ordinale variabele betreft een categorische variabele waarbij een rangorde in de waarden kan worden aangebracht. Bijvoorbeeld: geen diploma, diploma lager onderwijs, diploma secundair onderwijs en diploma hoger onderwijs. M.A.S. Marktstudies op maat 188

190 Impact methodiek 4. IMPACT METHODIEK M.A.S. Marktstudies op maat 189

191 Impact methodiek 4.1 Impact methodiek Alle tot hiertoe uitgevoerde SLO-metingen werden uitgevoerd aan de hand van een schriftelijke bevraging. Om na te gaan of een volgende SLO-meting kan worden uitgevoerd aan de hand van een online bevraging zonder in te boeten aan vergelijkbaarheid met voorgaande SLO-metingen, werd in huidige SLO3-meting naast het schriftelijk onderzoek een afzonderlijk online onderzoek opgezet. In wat volgt zal worden nagegaan of een andere methodiek (i.c. schriftelijk versus online) een invloed heeft op de antwoorden van de respondenten, en aldus ook op de mate van hinder die men ervaart. Vooreerst worden de resultaten van beide onderzoeken naast elkaar gelegd, waarbij wordt nagegaan of de mate van hinder door geluid, geur en licht significant verschilt in beide onderzoeken. Vervolgens wordt onderzocht welke factoren (i.c. socio-demografische en omgevingsvariabelen) een invloed hebben op de mate van hinder dat een respondent ervaart. Dit gebeurt aan de hand van een bivariate analyse (i.c. correlatie-analyse en chi-kwadraatanalyse) enerzijds, waarbij voor elke factor afzonderlijk de invloed op mate van hinder onderzocht wordt. Anderzijds wordt aan de hand van een multivariate analyse (i.c. multinomiale logistische regressie) nagegaan welke variabelen een invloed hebben op de mate van hinder, wanneer voor alle overige variabelen gecontroleerd wordt. In een volgende stap wordt nagegaan of beide onderzoeken een zelfde verdeling kennen voor wat betreft de betrokken socio-demografische en omgevingsvariabelen. Immers, indien deze variabelen een invloed uitoefenen op de mate van hinder en de verdeling van deze variabelen niet dezelfde is voor beide onderzoeken, kan dit een eventueel verschil in de mate van hinder tussen beide onderzoeken verklaren, eerder dan dat de oorzaak bij de methodiek moet gezocht worden. In een laatste analyse wordt dan nagegaan of na controle voor de socio-demografische en omgevingsvariabelen de methodiek een invloed heeft op de mate van hinder dat men ervaart. M.A.S. Marktstudies op maat 190

192 Impact methodiek 4.2 Mate van hinder vergeleken In een eerste gedeelte wordt onderzocht of de mate van hinder door geluid, geur en licht in het algemeen, significant afwijkt tussen beide onderzoeken. In een tweede gedeelte wordt hetzelfde onderzocht, maar dan voor de specifieke hinderbronnen van geluid, geur en licht Hinder in het algemeen Tabel 76 toont aan dat voor wat betreft de algemene hinder door geluid, geur en licht, er wel degelijk verschillen zijn tussen het schriftelijk onderzoek en het online onderzoek. Het schriftelijk onderzoek kent significant meer respondenten die helemaal geen hinder ondervinden van geluid in het algemeen, met name 37% ten opzichte van 33% in het online onderzoek. Anderzijds geeft 7% van de respondenten in het schriftelijk onderzoek aan dat ze ernstig gehinderd worden door geluid in het algemeen, terwijl dit in het online onderzoek significant meer (10%) is. Tabel 76: Mate van geluids-, geur- en lichthinder in het algemeen, volgens methodiek Vlaamse Gewest Algemene hinderbron Geluid Schriftelijk Online Valide basis % Valide basis % Helemaal niet gehinderd ,7** ,7** Een beetje gehinderd , ,9 Tamelijk gehinderd , ,4 Ernstig gehinderd ,3** ,7** Extreem gehinderd , ,4 Geur Helemaal niet gehinderd , ,9 Een beetje gehinderd , ,3 Tamelijk gehinderd , ,3 Ernstig gehinderd , ,5 Extreem gehinderd , ,0 Helemaal niet gehinderd , ,0 Een beetje gehinderd , ,8 Licht Tamelijk gehinderd ,1* ,3* Ernstig gehinderd ,0* ,7* Extreem gehinderd , ,2 *** significantieniveau <0,001; ** significantieniveau <0,01; * significantieniveau <0,05 M.A.S. Marktstudies op maat 191

193 Impact methodiek Ook inzake lichthinder zijn er significante verschillen tussen beide methodieken: het schriftelijk onderzoek kent minder respondenten die tamelijk gehinderd worden (3%), alsook minder respondenten die ernstig gehinderd worden (1%) dan het online onderzoek (resp. 4% en 2%). De mate van ervaren geurhinder in het algemeen verschilt niet tussen beide onderzoeken. Om na te gaan of er een verschil is in mate van hinder tussen beide onderzoeken, kan ook gekeken worden naar het aandeel respondenten dat aangeeft ernstig tot extreem gehinderd te worden. Uit tabel 77 kan worden vastgesteld dat enkel voor wat betreft geluidshinder in het algemeen het aandeel ernstig tot extreem gehinderde personen significant verschilt tussen het schriftelijk (9%) en het online onderzoek (12%). Respondenten die hebben meegewerkt aan het online onderzoek worden meer gehinderd door geluid in het algemeen dan respondenten die hebben meegewerkt aan het schriftelijk onderzoek. Het aandeel ernstig tot extreem gehinderde personen voor wat betreft geur- en lichthinder is hetzelfde in beide onderzoeken. Tabel 77: Mate van geluids-, geur- en lichthinder (ernstig/extreem) in het algemeen, volgens methodiek Vlaamse Gewest Algemene hinderbron Mate van ernstige tot extreme hinder Schriftelijk Online Valide basis % Valide basis % Geluid ,0*** ,1*** Geur , ,5 Licht , ,9 *** significantieniveau <0,001; ** significantieniveau <0,01; * significantieniveau <0,05 Bovenstaand werd steeds gekeken naar de proportionele verdeling van de respondenten over de verschillende categorieën van hinder. Ook het gemiddelde er werd gewerkt met een schaal gaande van helemaal niet gehinderd (=1) tot extreem gehinderd (=5) is een indicator van de mate van hinder in beide onderzoeken. Opnieuw kan worden afgeleid (zie tabel 78) dat enkel voor wat betreft de mate van geluidshinder in het algemeen er een significante afwijking is tussen beide onderzoeken: respondenten in het online onderzoek kennen een gemiddeld hogere mate van geluidshinder in het algemeen dan respondenten in het schriftelijk onderzoek. De gemiddelde hinder vanwege geur en licht in het algemeen verschilt niet tussen beide onderzoeken. Tabel 78: Mate van geluids, geur- en lichthinder (gemiddeld) in het algemeen, volgens methodiek Vlaamse Gewest Algemene Schriftelijk Online hinderbron Valide basis Gemiddelde Valide basis Gemiddelde Geluid ,98*** ,10*** Geur , ,58 Licht , ,25 *** significantieniveau <0,001; ** significantieniveau <0,01; * significantieniveau <0,05 M.A.S. Marktstudies op maat 192

194 Impact methodiek Hinder van specifieke bronnen In tabel 79 wordt ingezoomd op specifieke bronnen van geluidshinder. Net zoals voor geluidshinder in het algemeen het geval was, wordt voor vier van de vijf onderzochte bronnen een significant verschil gevonden tussen beide onderzoeken, waarbij de mate van ernstige tot extreme hinder steeds groter is in het online onderzoek 86. Enkel voor wat betreft landbouw kennen respondenten in beide onderzoeken dezelfde mate van ernstige tot extreme hinder. Tabel 79: Mate van GELUIDshinder (ernstig/extreem) door specifieke bron, volgens methodiek Vlaamse Gewest Specifieke hinderbron Mate van ernstige tot extreme hinder Schriftelijk Online Valide basis % Valide basis % Verkeer en vervoer ,7*** ,7*** Bedrijven en industrie ,5* ,9* Recreatie en toerisme ,2*** ,6*** Landbouw , ,9 Buren ,3*** ,1*** *** significantieniveau <0,001; ** significantieniveau <0,01; * significantieniveau <0,05 Ook wanneer de gemiddelde mate van hinder bekeken wordt (zie tabel 80) in plaats van het aandeel ernstig tot extreem gehinderd blijkt voor dezelfde vier van de vijf specifieke geluidsbronnen de gemiddelde mate van hinder in het online onderzoek telkens significant hoger te liggen dan de gemiddelde mate van hinder in het schriftelijk onderzoek. Tabel 80: Mate van GELUIDshinder (gemiddeld) door specifieke bron, volgens methodiek Vlaamse Gewest Specifieke hinderbron Schriftelijk Online Valide basis Gemiddelde Valide basis Gemiddelde Verkeer en vervoer ,04*** ,18*** Bedrijven en industrie ,52*** ,67*** Recreatie en toerisme ,63*** ,80*** Landbouw , ,25 Buren ,77*** ,93*** *** significantieniveau <0,001; ** significantieniveau <0,01; * significantieniveau <0,05 86 Wanneer voor elk van de specifieke subcategorieën gekeken wordt naar het aandeel ernstig tot extreem gehinderd (schriftelijk onderzoek t.o.v. online onderzoek), blijken zes significante verschillen te bestaan: straatverkeer (8,5% t.o.v. 11,1%), muziek van dancings, cafés of restaurants (1,1% t.o.v. 2,0%), mensen op straat (1,2% t.o.v. 3,3%), muziek in auto s (1,4% t.o.v. 2,1%), spelende kinderen (0,8% t.o.v. 1,9%) en huisdieren (2,2% t.o.v. 3,3%). M.A.S. Marktstudies op maat 193

195 Impact methodiek In het vorig gedeelte bleek dat de mate van geurhinder die respondenten in het algemeen ervaren dezelfde is in het schriftelijk onderzoek en het online onderzoek. Wanneer de specifieke bronnen van geurhinder erbij worden gehaald, duikt voor een categorie een significant verschil op. Zo toont tabel 81 aan dat het aandeel ernstig tot extreem gehinderde personen door geur van verkeer en vervoer in het online onderzoek hoger is dan in het schriftelijk onderzoek. Tabel 81: Mate van GEURhinder (ernstig/extreem) door specifieke bron, volgens methodiek Vlaamse Gewest Mate van ernstige tot extreme hinder Specifieke hinderbron Schriftelijk Online Valide basis % Valide basis % Verkeer en vervoer ,6** ,0** Bedrijven en industrie , ,3 Handel, diensten, recreatie en toerisme , ,5 Land- en tuinbouw , ,5 Water en zuivering , ,7 Buren , ,7 *** significantieniveau <0,001; ** significantieniveau <0,01; * significantieniveau <0,05 Echter, wanneer niet naar het aandeel ernstig tot extreem gehinderd gekeken wordt, maar naar de gemiddelde mate van hinder, verdwijnt het significant verschil voor de categorie geurhinder van verkeer en vervoer (sign.=0,063) en duikt een nieuw significant verschil op voor wat betreft de geurhinder van land- en tuinbouw. Deze keer zijn het de respondenten in het online onderzoek die een lagere mate van hinder door geur afkomstig van land- en tuinbouw rapporteren dan respondenten in het schriftelijk onderzoek (resp. 0,3 t.o.v. 1,4). Deze nieuwe significantie duidt erop dat er wel degelijk een significant verschil is in de mate van hinder die beide groepen respondenten ervaren door geur van land- en tuinbouw, maar het verschil eerder subtiel is (d.i. zich in eerder in de regionen helemaal niet versus een beetje gehinderd bevindt dan in de regionen helemaal niet tot tamelijk versus ernstig tot extreem gehinderd). Tabel 82: Mate van GEURhinder (gemiddeld) door specifieke bron, volgens methodiek Vlaamse Gewest Specifieke hinderbron Schriftelijk Online Valide basis Gemiddelde Valide basis Gemiddelde Verkeer en vervoer , ,45 Bedrijven en industrie , ,26 Handel, diensten, recreatie en toerisme , ,07 Land- en tuinbouw ,36*** ,28*** Water en zuivering , ,24 Buren , ,58 *** significantieniveau <0,001; ** significantieniveau <0,01; * significantieniveau <0,05 M.A.S. Marktstudies op maat 194

196 Impact methodiek Beide onderzoeken ervoeren in dezelfde mate lichthinder in het algemeen (zie infra). Ook voor wat betreft de lichthinder van specifieke bronnen blijkt geen verschil tussen respondenten in het schriftelijk onderzoek en respondenten in het online onderzoek, noch voor wat betreft de gemiddelde hinder die men ervaart van de betreffende lichtbronnen (zie tabel 84), noch voor wat betreft het aandeel ernstig tot extreem gehinderd zijn (zie tabel 83). Tabel 83: Mate van LICHThinder (ernstig/extreem) door specifieke bron, volgens methodiek Vlaamse Gewest Mate van ernstige tot extreme hinder Specifieke hinderbron Schriftelijk Online Valide basis % Valide basis % Verkeer en vervoer , ,9 Bedrijven en industrie , ,2 Handel, diensten, recreatie en toerisme , ,1 Landbouw , ,0 Buren , ,3 Tabel 84: Mate van LICHThinder (gemiddeld) door specifieke bron, volgens methodiek Vlaamse Gewest Mate van ernstige tot extreme hinder Specifieke hinderbron Schriftelijk Online Valide basis Gemiddelde Valide basis Gemiddelde Verkeer en vervoer , ,21 Bedrijven en industrie , ,04 Handel, diensten, recreatie en toerisme , ,11 Landbouw , ,01 Buren , ,05 Uit bovenstaande tabellen blijken respondenten in het online onderzoek wel degelijk af te wijken van respondenten in het schriftelijk onderzoek voor wat betreft de mate van geluidshinder die ze ervaren. Zo kennen ze een gemiddeld hogere mate van geluidshinder in het algemeen, alsook worden ze gemiddeld meer gehinderd door het geluid van verkeer en vervoer, bedrijven en industrie, handel en diensten, alsook buren. Hoewel men in het algemeen een zelfde mate van hinder ondervindt door geur, blijken respondenten in het schriftelijk onderzoek gemiddeld meer gehinderd te worden door de geur van land- en tuinbouw dan respondenten in het online onderzoek. Voorts blijkt het aandeel ernstig tot extreem gehinderden door de geur van verkeer en vervoer hoger te liggen in het online onderzoek. Er zijn geen verschillen tussen beide onderzoeken voor wat betreft de gemiddeld ervaren lichthinder in het algemeen of van specifieke lichtbronnen, alsook niet voor wat betreft het aandeel ernstig/extreem gehinderden. M.A.S. Marktstudies op maat 195

197 Impact methodiek 4.3 Factoren die mate van hinder beïnvloeden 87 Onderstaand wordt aan de hand van een aantal analyses (i.c. bivariaat en multivariaat) onderzocht welke factoren een invloed hebben op de mate van hinder dat een respondent ervaart. Bijvoorbeeld, zorgt het feit dat een respondent in een rijwoning woont ervoor dat hij/zij meer hinder ervaart dan iemand die in een open bebouwing woont, of omgekeerd? Bivariate analyse CORRELATIE-ANALYSE Nu aangetoond is dat de mate van ervaren hinder niet voor alle bronnen van hinder dezelfde is in het schriftelijk onderzoek en het online onderzoek, moet worden nagegaan welke variabelen of parameters een invloed hebben op de mate van hinder die wordt ervaren. In een eerste fase wordt aan de hand van een correlatie-analyse nagegaan of er een (lineair) verband is tussen twee variabelen. Enkel wanneer de correlatie-analyse aangeeft dat het verband statistisch significant is, kan gesproken worden in termen van een verband. Voorts vertelt de correlatiecoëfficiënt iets over de sterkte van het verband tussen beide variabelen. De coëfficiënt ligt immers steeds tussen -1 en 1 en kan als volgt geïnterpreteerd worden: een verband van 0,100 dient eerder als een zwak verband gezien te worden, vanaf 0,300 kan van een middelmatig verband gesproken worden en een verband van 0,500 of meer duidt op een sterk verband. Het bijhorend teken van het verband (d.i. + of -) geeft bovendien aan of het een positief of negatief verband betreft. Een positief verband houdt in dat hogere waarden op de ene variabele samengaan met hogere waarden op de andere variabele; bij een negatief verband gaan hogere waarden op de ene variabele samen met lagere waarden op de andere variabele. Tot slot dient nog opgemerkt te worden dat een correlatiecoëfficiënt beperkt is in de zin dat het enkel lineaire verbanden onderscheidt, alsook dat het een symmetrische maat betreft en dus geen causaliteit aanduidt. Met andere woorden, er kan niet gesteld worden welke van beide variabelen oorzaak of gevolg is De analyses in dit gedeelte van het rapport werden uitgevoerd op de gewogen schriftelijke resultaten. 88 Wanneer een van beide variabelen een onveranderlijk kenmerk betreft, kan causaliteit weliswaar verondersteld worden. Een verband tussen leeftijd en mate van hinder kan immers nooit geïnterpreteerd worden als zou het de mate van hinder zijn die de leeftijd van de respondent gaat beïnvloeden. M.A.S. Marktstudies op maat 196

198 Impact methodiek De correlatie-analyse die werd uitgevoerd betreft Spearman s rho two-tailed gezien alle afhankelijke variabelen die onderzocht werden zijnde de mate van hinder afkomstig van verscheidene bronnen telkens op een schaal gemeten werden gaande van helemaal niet gehinderd tot extreem gehinderd. Het betreft aldus een woordelijke schaal op het ordinale niveau. Van volgende socio-demografische en omgevingsvariabelen werd onderzocht of ze samenhangen met de mate van hinder die respondenten ervaren: Variabelen Codering geslacht : 1=Man; 2=Vrouw leeftijd : gaande van 16 tot 96 onderwijsniveau : 1=geen; 2=lager onderwijs; 3=lager technisch of lager beroeps; 4=lager algemeen middelbaar; 5=hoger technisch of hoger beroeps; 6=hoger algemeen middelbaar; 7=hoger niet-universitair onderwijs of professionele bachelor; 8=universitair onderwijs of master beroepsactief : 1=voltijds werkzaam; 2=deeltijds werkzaam; 3=niet werkzaam gezinsgrootte : gaande van 1 tot 13 type woning : : 1=appartement/studio/loft; 2=rijwoning zonder tuin; 3=rijwoning met tuin; aantal jaar woonachtig op adres : gaande van 0 tot 94 4=halfopen bebouwing; 5=open bebouwing urbanisatiegraad : 1=vijf grote centra; 2=steden; 3=kleine lokaliteiten; 4=landelijk hoeveelheid verkeer in omgeving : 1=zeer veel verkeer; 2=veel verkeer; 3=normaal verkeer; 4=weinig verkeer; 5=zeer weinig verkeer geluidsgevoeligheid respondent : 1=relatief geluidsgevoelig; 2=relatief neutraal; 3=relatief geluidsongevoelig Van geluid, geur en licht werd zowel de mate van hinder in het algemeen opgenomen, alsook de mate van hinder afkomstig van de desbetreffende specifieke bronnen Allen kennen een zelfde schaal: 1=helemaal niet gehinderd; 2=een beetje gehinderd; 3=tamelijk gehinderd; 4=ernstig gehinderd; 5=extreem gehinderd. M.A.S. Marktstudies op maat 197

199 Impact methodiek Tabel 85 geeft een overzicht van alle significante verbanden. Om het overzicht te behouden, wordt hiernavolgend enkel ingegaan op de middelmatige tot sterke verbanden. De hinder die respondenten ervaren van geluid in het algemeen, blijkt onder andere verband te houden met de hoeveelheid verkeer in de omgeving van de woning (-0,359), alsook met de geluidsgevoeligheid van de respondent (-0,210). Dit houdt in dat hoe meer verkeer men in de omgeving van de woonst rapporteert, hoe meer geluidshinder men in het algemeen ervaart. Hoe meer gevoelig de respondent is voor geluid, hoe meer hij/zij gehinderd wordt door geluid in het algemeen (of omgekeerd: hoe meer gehinderd, hoe meer geluidsgevoelig). Voorts vertonen ook (in dalende volgorde) type woonst, urbanisatiegraad, onderwijsniveau, aantal jaar woonachtig op adres en beroepsactief zijn een samenhang met de mate van ervaren geluidshinder in het algemeen. Er is geen samenhang met geslacht, leeftijd en gezinsgrootte. Voor wat betreft de specifieke hinderbronnen van geluid kunnen verscheidene verbanden met de socio-demografische en omgevingsvariabelen worden vastgesteld. Het sterkste verband tevens het sterkste van de gehele correlatie-analyse betreft dit tussen de hoeveelheid verkeer in de omgeving van de woning van de respondent en de mate waarin de respondent hinder ervaart door het geluid van verkeer en vervoer (-0,526): hoe meer verkeer in de omgeving, hoe meer de respondent gehinderd wordt door het geluid van verkeer en vervoer. Van de tien onderzochte socio-demografische of omgevingsvariabelen vertonen er vier een (zwak) verband met de hinder die men ervaart van geur in het algemeen, zijnde in dalende volgorde: hoeveelheid verkeer in de omgeving, geluidsgevoeligheid van de respondent, onderwijsniveau en leeftijd van de respondent. Sterkere verbanden zijn terug te vinden met de specifieke bronnen van geurhinder, waarbij het verband tussen de hoeveelheid verkeer in de omgeving en de ervaren geurhinder van verkeer en vervoer het sterkste is (-0,423). Voorts is er ook een samenhang tussen het type woning van de respondent en de mate van geurhinder door land- en tuinbouw (0,263): hoe meer de respondent opschuift van een appartement naar een open bebouwing (met tussenliggende waarden een rijwoning en halfopen bebouwing), hoe meer hinder hij/zij ervaart door geur van land- en tuinbouw. Alle socio-demografische en omgevingsvariabelen gezinsgrootte uitgezonderd blijken samen te hangen met de mate van lichthinder dat men ervaart in het algemeen. Het gaat echter om zwakke verbanden gaande van 0,033 tot 0,138. Ook voor wat betreft de specifieke bronnen van lichthinder stijgt het sterkste verband (tussen hoeveelheid verkeer in omgeving en lichthinder van verkeer en vervoer) niet boven 0,164 uit. M.A.S. Marktstudies op maat 198

200 Impact methodiek Tabel 85: Correlatie 90 tussen zowel afhankelijke als onafhankelijke variabelen Vlaamse Gewest (N=5.428) GELUID Algemeen Verkeer en vervoer Bedrijven en industrie Recreatie en toerisme Landbouw Buren Geslacht ,026* -- Leeftijd ,094*** -0,073*** -0,110*** -0,112*** Opleiding 0,118*** 0,092*** 0,140*** 0,103*** 0,059*** 0,136*** Beroepsactief -0,046*** -0,046*** -0,050*** -0,040** -0,047*** -0,034* Gezinsgrootte ,079*** -- Type woning -0,143*** -0,108*** -0,120*** -0,148*** 0,222*** -0,081*** Jaren woonachtig op adres -0,083*** -0,061*** -0,101*** -0,077*** -0,038** -0,106*** Urbanisatiegraad -0,124*** -0,129*** -0,107*** -0,093*** 0,185*** -0,059*** Verkeer in omgeving -0,359*** -0,526*** -0,201*** -0,242*** -- -0,045*** Geluidsgevoeligheid -0,210*** -0,137*** -0,135*** -0,188*** -- -0,240*** Algemeen Verkeer en vervoer Bedrijven en industrie GEUR Handel, diensten, recreatie, toerisme Land- en tuinbouw Water en zuivering Geslacht ,033* -- Leeftijd -0,026* 0,029* -0,038** -0,040** -0,105*** -0,065*** -0,030* Opleiding 0,046*** 0,044*** -- 0,047*** 0,042** -- 0,038** Beroepsactief Gezinsgrootte -- -0,042** ,104*** -- 0,033* Type woning -- -0,193*** 0,040** -0,078*** 0,263*** -0,064*** 0,086*** Jaren woonachtig op adres ,031** -- -0,055*** -- Urbanisatiegraad -- -0,154*** -- -0,045** 0,218*** -0,076*** 0,076*** Verkeer in omgeving -0,123*** -0,423*** -0,060*** -0,140*** 0,071*** -0,103*** -0,030* Geluidsgevoeligheid -0,099*** -0,139*** -- -0,052*** -- -0,060*** -0,127*** Algemeen Verkeer en vervoer Bedrijven en industrie LICHT Handel, diensten, recreatie, toerisme Landbouw Geslacht -0,068*** -0,061*** -0,036** -- -0,032* -- Leeftijd -0,037** -0,124*** -0,034** -0,049*** -0,027* -0,062*** Opleiding 0,092*** 0,140*** -- 0,070*** -- 0,032* Beroepsactief -0,048*** -0,048*** -0,040** -- -0,040** -- Gezinsgrootte -- 0,056*** ,028* Type woning -0,067*** -0,037** 0,032* -0,061*** Jaren woonachtig op adres -0,057*** -0,100*** -- -0,042** -- -0,048*** Urbanisatiegraad -0,106*** -0,065*** -- -0,032* Verkeer in omgeving -0,138*** -0,164*** -0,077*** -0,111*** -0,030* -- Geluidsgevoeligheid -0,107*** -0,081*** -- -0,068*** -- -0,055*** *** significantieniveau <0,001; ** significantieniveau <0,01; * significantieniveau <0,05; -- = niet significant Buren Buren 90 Spearman s rho, two-tailed M.A.S. Marktstudies op maat 199

201 Impact methodiek CHI-KWADRAATANALYSE De correlatie-analyse gaf aan tussen welke socio-demografische en omgevingsvariabelen er een verband bestaat met de mate van hinder afkomstig van verscheidene hinderbronnen. Zoals hierboven reeds werd aangehaald, beperkt de correlatie-analyse zich tot lineaire verbanden. Om die reden werd een bijkomende bivariate analyse (d.i. tussen twee variabelen) uitgevoerd, waarbij telkens aan de hand van een chi-kwadraattest gekeken werd of de mate van hinder afkomstig van een algemene of specifieke bron verschilt al naargelang socio-demografische of omgevingskenmerken. De afhankelijke variabelen zijnde de mate van hinder afkomstig van verscheidene bronnen werd voor deze analyse gehercodeerd in drie categorieën: helemaal niet gehinderd, een beetje tot tamelijk gehinderd en ernstig tot extreem gehinderd. Deze indeling zorgt er voor dat in elke categorie voldoende respondenten zitten zodanig significante verschillen überhaupt kunnen opgespoord worden, zonder hiermee ingeboet wordt aan een logisch of eenvoudig te interpreteren model. Voor wat betreft geluidshinder in het algemeen blijkt geen verschil te bestaan tussen mannen en vrouwen. Voor alle andere socio-demografische en omgevingsvariabelen werden significante verschillen gevonden met betrekking tot de mate waarin men gehinderd wordt door geluid in het algemeen. Hieronder worden enkele verschillen besproken; een overzicht van alle verschillen wordt geboden in tabel 86. In West-Vlaanderen zijn er significant meer respondenten (44%) die helemaal geen ondervinden van geluid in het algemeen dan in de overige provincies (34%-36%). Bijna de helft (47%) van de respondenten zonder diploma of hooguit een diploma lager onderwijs ondervindt helemaal geen hinder door geluid in het algemeen. Dit is een significant groter aandeel dan bij de overige onderwijsniveaus (26%-38%). Respondenten die in een appartement/loft/studio wonen voelen zich meer gehinderd door geluid in het algemeen dan respondenten in een open bebouwing. De eerstgenoemde kennen een hoger percentage dat aangeeft een beetje tot extreem gehinderd te zijn (resp. 62% t.o.v. 51%), alsook een hoger percentage dat ernstig tot extreem gehinderd is (resp. 11% t.o.v. 7%). Naarmate de hoeveelheid verkeer in de omgeving van de woning toeneemt, hoe vaker men aangeeft ernstig tot extreem gehinderd te zijn door geluid in het algemeen. Meer dan een derde (36%) van wie in een omgeving met zeer veel verkeer woont, wordt ernstig tot extreem gehinderd door geluid in het algemeen. Wanneer men in een omgeving met (zeer) weinig verkeer woont, is dit nog 3%-4%. M.A.S. Marktstudies op maat 200

202 Impact methodiek Tabel 86: Bivariate analyse (chi-kwadraattest) voor geluidshinder in het algemeen (rij%) Vlaamse Gewest Variabele Provincie*** Geslacht Leeftijd*** Onderwijs*** Gezin*** Beroepsactief*** Type woning*** Hoeveelheid verkeer*** Urbanisatiegraad*** Gevoeligheid voor geluid*** Aantal jaar in woning*** Helemaal niet Hinder door geluid in het algemeen: Een beetje tot tamelijk Ernstig tot extreem Antwerpen (A) 34,4 55,9 E 9,7 E Limburg (B) 36,2 53,9 9,9 E Oost-Vlaanderen (C) 35,4 53,7 10,9 E Vlaams-Brabant (D) 34,4 57,9 E 7,7 West-Vlaanderen (E) 44,1 ABCD 49,9 6,0 Man (A) Vrouw (B) jaar (A) 37,2 56,9 D 5, jaar (B) 32,6 58,7 D 8,8 A jaar (C) 32,7 54,3 D 13,0 ABD Ouder dan 60 jaar (D) 43,7 ABC 48,6 7,7 Geen of lager onderwijs (A) 46,6 BCD 46,7 6,7 Secundair onderwijs (B) 37,8 CD 54,2 A 8,0 Hoger niet-universitair (C) 29,7 57,5 A 12,8 AB Universitair onderwijs (D) 25,8 63,6 AB 10,7 1 persoon (A) 35,0 54,6 10,5 2 personen (B) 39,5 D 50,4 10,2 D 3 personen (C) 36,9 54,6 8,4 4 personen (D) 33,4 59,5 B 7,1 5 personen of meer (E) 34,7 56,9 8,4 Voltijds (A) 33,4 57,9 BC 8,7 Deeltijds (B) 34,5 52,1 13,5 AC Niet werkzaam (C) 39,7 AB 52,2 8,1 Appartement/loft/studio (A) 27,1 61,5 E 11,4 E Rijwoning zonder tuin (B) 28,9 59,9 11,2 Rijwoning met tuin (C) 30,1 58,3 E 11,7 E Halfopen bebouwing (D) 37,0 AC 53,9 9,1 Open bebouwing (E) 42,1 AC 51,2 6,7 Zeer veel verkeer (A) 11,6 52,4 E 35,9 BCDE Veel verkeer (B) 18,5 A 67,5 ACDE 13,9 CDE Normaal verkeer (C) 37,4 AB 56,4 DE 6,2 D Weinig verkeer (D) 47,7 ABC 48,4 E 3,9 Zeer weinig verkeer (E) 57,4 ABCD 39,2 3,4 5 grote centra (A) 24,5 61,6 BCD 13,9 BCD Steden (B) 36,6 A 55,7 7,7 Kleine lokaliteiten (C) 38,3 A 52,4 9,3 Landelijk (D) 41,7 AB 51,2 7,1 Relatief gevoelig (A) 27,1 57,0 C 16,0 BC Relatief neutraal (B) 34,2 A 58,7 C 7,0 C Relatief ongevoelig (C) 46,4 AB 48,6 5,0 < 2 jaar (A) 35,2 B 55,8 9,0 2-5 jaar (B) 24,6 63,8 CDE 11, jaar (C) 35,4 B 55,9 8, jaar (D) 35,5 B 55,3 E 9,2 > 20 jaar (E) 41,1 BD 50,6 8,3 *** significantieniveau <0,001; ** significantieniveau <0,01; * significantieniveau <0,05 A B C D E = significant verschil (p<0,05) t.o.v. aangegeven subgroep M.A.S. Marktstudies op maat 201

203 Impact methodiek Van de elf onderzochte socio-demografische en omgevingsvariabelen vertonen er zeven significante verschillen voor wat betreft geurhinder in het algemeen, zijnde: provincie, leeftijd, onderwijsniveau, beroepsactief zijn, hoeveelheid verkeer, urbanisatiegraad en gevoeligheid voor geluid (zie tabel 87). Respondenten ouder dan 60 jaar geven vaker aan helemaal niet gehinderd te worden door geur in het algemeen dan de overige leeftijdsgroepen (resp. 65% t.o.v. 57%-59%). Ook wie in een omgeving met (zeer) weinig tot normaal verkeer woont, laat vaker weten geen hinder te ondervinden van geur in het algemeen dan wie in een omgeving met (zeer) veel verkeer woont (resp. 62%-65% t.o.v. 41%-54%). Respondenten die relatief gevoelig of relatief neutraal zijn voor geluid, kennen een hoger aandeel die zich ernstig tot extreem gehinderd voelen door geur in het algemeen dan respondenten relatief ongevoelig zijn voor geluid (resp. 4%-5% t.o.v. 3%). Alle significante verschillen zijn opgenomen in tabel 87. Tabel 87: Bivariate analyse (chi-kwadraattest) voor geurhinder in het algemeen (%) Vlaamse Gewest Variabele Provincie** Geslacht Leeftijd*** Onderwijs*** Gezin Helemaal niet Hinder door geur in het algemeen: Een beetje tot tamelijk Ernstig tot extreem Antwerpen (A) 58,4 37,3 E 4,3 Limburg (B) 58,9 36,9 4,1 Oost-Vlaanderen (C) 55,7 40,5 E 3,8 Vlaams-Brabant (D) 59,7 35,1 5,2 West-Vlaanderen (E) 64,6 AC 31,7 3,7 Man (A) 58,9 36,7 4,4 Vrouw (B) 59,7 36,3 4, jaar (A) 59,4 37,8 D 2, jaar (B) 56,5 38,8 D 4, jaar (C) 56,6 38,8 D 4,7 Ouder dan 60 jaar (D) 64,5 ABC 31,1 4,5 Geen of lager onderwijs (A) 65,1 BCD 29,5 5,4 Secundair onderwijs (B) 58,9 37,2 A 3,8 Hoger niet-universitair onderwijs (C) 57,7 38,1 A 4,3 Universitair onderwijs (D) 54,7 41,4 A 3,9 1 persoon (A) 62,8 32,4 4,7 2 personen (B) 60,3 35,3 4,4 3 personen (C) 60,1 35,9 4,1 4 personen (D) 56,8 39,7 3,6 5 personen of meer (E) 56,4 38,7 4,9 Voltijds (A) 59,6 B 36,9 3,5 Beroepsactief* Deeltijds (B) 53,8 41,1 C 5,1 Niet werkzaam (C) 60,7 B 34,9 4,4 M.A.S. Marktstudies op maat 202

204 Impact methodiek Variabele Helemaal niet Hinder door geur in het algemeen: Een beetje tot tamelijk Ernstig tot extreem Appartement/loft/studio (A) 61,2 33,9 4,9 Rijwoning zonder tuin (B) 60,6 31,1 8,3 Type woning Hoeveelheid verkeer*** Urbanisatiegraad*** Gevoeligheid voor geluid*** Rijwoning met tuin (C) 57,6 37,6 4,8 Halfopen bebouwing (D) 61,2 34,7 4,1 Open bebouwing (E) 59,1 37,0 3,8 Zeer veel verkeer (A) 40,8 52,1 BCDE 7,1 D Veel verkeer (B) 54,3 A 41,0 CDE 4,7 Normaal verkeer (C) 61,7 AB 34,1 4,3 Weinig verkeer (D) 63,2 AB 33,4 3,3 Zeer weinig verkeer (E) 64,6 AB 32,1 3,2 5 grote centra (A) 54,7 38,0 7,3 BCD Steden (B) 61,8 A 34,9 3,3 Kleine lokaliteiten (C) 59,7 36,5 3,8 Landelijk (D) 59,2 37,1 3,7 Relatief gevoelig (A) 54,5 40,1 C 5,4 C Relatief neutraal (B) 57,0 38,7 C 4,3 C Relatief ongevoelig (C) 65,0 AB 32,4 2,5 Aantal jaar in woning < 2 jaar (A) 63,7 35,0 1,3 2-5 jaar (B) 59,9 35,1 5, jaar (C) 60,9 35,3 3, jaar (D) 57,3 38,6 4,1 > 20 jaar (E) 59,7 35,8 4,5 *** significantieniveau <0,001; ** significantieniveau <0,01; * significantieniveau <0,05 A B C D E = significant verschil (p<0,05) t.o.v. aangegeven subgroep Enkel de gezinsgrootte speelt geen rol voor wat betreft de lichthinder die men in het algemeen ervaart (zie tabel 88). Net zoals bij geurhinder in het algemeen heeft de hoeveelheid verkeer in de omgeving van de woning een invloed op de mate van algemene lichthinder die men ervaart: respondenten die in een omgeving met (zeer) weinig tot normaal verkeer wonen, geven vaker aan helemaal geen lichthinder te ondervinden dan wie in een omgeving met (zeer) veel verkeer woont (resp. 87%- 89% t.o.v. 67%-79%). Ook het aandeel niet-gehinderde personen in een omgeving met veel verkeer (79%) en een omgeving met zeer veel verkeer (67%) blijkt significant verschillend. M.A.S. Marktstudies op maat 203

205 Impact methodiek Tabel 88: Bivariate analyse (chi-kwadraattest) voor lichthinder in het algemeen (%) Vlaamse Gewest Hinder door licht in het algemeen: Variabele Helemaal niet Een beetje tot tamelijk Ernstig tot extreem Provincie** Geslacht*** Leeftijd*** Onderwijs*** Gezin Beroepsactief*** Type woning** Hoeveelheid verkeer*** Urbanisatiegraad*** Gevoeligheid voor geluid*** Aantal jaar in woning*** Antwerpen (A) 80,9 17,7 BE 1,4 Limburg (B) 86,7 A 12,2 1,1 Oost-Vlaanderen (C) 83,6 14,8 1,7 Vlaams-Brabant (D) 84,2 14,7 1,1 West-Vlaanderen (E) 87,4 A 11,4 1,2 Man (A) 81,5 17,1 B 1,4 Vrouw (B) 86,8 A 12,0 1, jaar (A) 83,5 15,3 D 1, jaar (B) 83,4 15,5 D 1, jaar (C) 81,3 17,2 D 1,6 Ouder dan 60 jaar (D) 87,9 ABC 10,8 1,3 Geen of lager onderwijs (A) 88,0 CD 10,8 1,2 Secundair onderwijs (B) 85,7 CD 13,3 1,1 Hoger niet-universitair (C) 79,4 18,7 AB 1,9 Universitair onderwijs (D) 77,5 21,0 AB 1,5 1 persoon (A) 84,8 14,0 1,3 2 personen (B) 84,2 14,3 1,5 3 personen (C) 86,0 13,1 0,9 4 personen (D) 83,3 15,7 1,0 5 personen of meer (E) 82,1 16,3 1,6 Voltijds (A) 81,5 17,3 C 1,2 Deeltijds (B) 84,8 14,5 0,7 Niet werkzaam (C) 86,0 A 12,5 1,5 Appartement/loft/studio (A) 78,9 19,5 E 1,6 Rijwoning zonder tuin (B) 82,8 14,8 2,4 Rijwoning met tuin (C) 81,3 17,3 E 1,4 Halfopen bebouwing (D) 84,2 14,6 1,2 Open bebouwing (E) 86,4 AC 12,4 1,1 Zeer veel verkeer (A) 67,0 29,8 BCDE 3,2 CDE Veel verkeer (B) 78,8 A 19,2 CDE 2,0 Normaal verkeer (C) 86,8 AB 12,2 1,0 Weinig verkeer (D) 88,6 AB 10,3 1,2 Zeer weinig verkeer (E) 87,4 AB 12,2 0,4 5 grote centra (A) 76,5 21,0 BCD 2,4 D Steden (B) 82,6 A 15,9 D 1,6 Kleine lokaliteiten (C) 84,7 A 14,3 D 1,0 Landelijk (D) 88,7 ABC 10,5 0,8 Relatief gevoelig (A) 79,7 17,5 C 2,8 BC Relatief neutraal (B) 83,0 16,4 C 0,6 Relatief ongevoelig (C) 88,9 AB 10,5 0,7 < 2 jaar (A) 80,4 17,1 2,6 2-5 jaar (B) 81,6 17,1 E 1, jaar (C) 83,2 15,4 1, jaar (D) 82,4 16,9 E 0,6 > 20 jaar (E) 86,6 BD 11,9 1,5 *** significantieniveau <0,001; ** significantieniveau <0,01; * significantieniveau <0,05 A B C D E = significant verschil (p<0,05) t.o.v. aangegeven subgroep M.A.S. Marktstudies op maat 204

206 Impact methodiek Multivariate analyse Zowel uit de correlatie-analyse als uit de chi-kwadraatanalyse blijkt de mate van hinder die men ondervindt van geluid, geur en licht samen te hangen met een aantal socio-demografische en omgevingsvariabelen. Beide analyses betreffen bivariate analyses, zijnde analyses tussen twee variabelen. Hierbij wordt enkel gekeken naar het verband tussen de twee betreffende variabelen, zonder rekening te houden met de overige (verklarende) variabelen. Om uit te sluiten dat het verband tussen twee variabelen niet beïnvloedt wordt door een ander kenmerk van de respondent of zijn/haar omgeving, moet bijkomend een multivariate analyse worden uitgevoerd. Bij een multivariate analyse wordt immers gekeken naar de netto-effecten van de verscheidene socio-demografische en omgevingsvariabelen waarbij dus telkens gecontroleerd wordt voor het effect van alle overige socio-demografische en omgevingsvariabelen. Om na te gaan welke variabelen een invloed hebben op de mate van hinder wordt de afhankelijke gehercodeerd in drie categorieën: helemaal niet gehinderd (referentiecategorie), een beetje tot tamelijk gehinderd en tot slot ernstig tot extreem gehinderd. Hieronder worden de resultaten voor de ernstig tot extreem gehinderden versus de niet gehinderde respondenten besproken, gezien deze het meest relevant zijn om het effect op mate van hinder te onderzoeken Op vraag van de stuurgroep werd een bijkomende multinomiale analyse uitgevoerd waarbij de afhankelijke variabele (hinder door geluid/geur/licht in het algemeen) werd ingedeeld als volgt: helemaal niet gehinderd, een beetje gehinderd en tamelijk tot extreem gehinderd. Gezien de beperkte invloed op de verklaarde variantie en gevonden significante invloeden, worden de resultaten (weergegeven in resp. Tabel 90, Tabel 92 en Tabel 94) van deze analyse niet besproken. M.A.S. Marktstudies op maat 205

207 Impact methodiek GELUIDSHINDER IN HET ALGEMEEN In een eerste fase worden enkel socio-demografische variabelen in het model opgenomen: geslacht, leeftijd, onderwijsniveau, gezinsgrootte en het al dan niet beroepsactief zijn. Aangezien leeftijd en gezinsgrootte te sterk met elkaar correleren (-0,603***) en dit de analyse kan vertekenen, wordt het eerste model een keer zonder leeftijd en een keer zonder gezinsgrootte uitgevoerd. Het model waarbij leeftijd en niet gezinsgrootte is opgenomen, blijkt het best de variantie in de mate van geluidshinder in het algemeen te verklaren. Het is dit model dat wordt weergegeven in tabel 89. De verklaarde variantie van het model bedraagt slechts 3,8% (t.o.v. 3,2% indien niet leeftijd, maar gezinsgrootte is opgenomen). Zowel leeftijd, onderwijsniveau en al dan niet beroepsactief zijn, hebben een significant effect op de mate van hinder. De analyse geeft aan dat respondenten van 31 tot 45 jaar oud, alsook respondenten van 46 tot 60 jaar oud meer kans hebben (resp. 1,7 en 2,6) om ernstig tot extreem gehinderd te zijn dan respondenten van 16 tot 30 jaar oud (de referentiecategorie). Ook personen met een diploma secundair, hoger niet-universitair en universitair onderwijs, worden vaker ernstig tot extreem gehinderd dan personen zonder diploma of hooguit een diploma lager onderwijs. Tot slot blijkt dat wie deeltijds werkt, alsook wie niet beroepsactief is, meer kans heeft om ernstig tot extreem gehinderd te zijn dan wie voltijds werkt. Het geslacht van de respondent heeft geen invloed op het ernstig tot extreem gehinderd zijn versus niet gehinderd zijn door geluid in het algemeen. In een tweede fase worden bijkomend in het model omgevingsvariabelen opgenomen, met name: type woning, aantal jaar woonachtig op huidig adres, hoeveelheid verkeer in de omgeving en urbanisatiegraad. Opnieuw zorgt de opname van leeftijd in plaats van gezinsgrootte voor het beste model. De toevoeging van deze variabelen zorgt ervoor dat de verklaarde variantie in mate van geluidshinder in het algemeen sterk stijgt van 3,8% naar 20,6%. Deze sterke stijging is grotendeels te danken aan de opname van de variabele hoeveelheid van verkeer in de omgeving van de woning 92 en houdt in dat de hoeveelheid verkeer een belangrijke verklarende variabele is voor de mate van ernstige tot extreme geluidshinder die men in het algemeen ervaart. Respondenten met zeer veel verkeer in hun omgeving hebben tot 61 maal meer kans om tot de groep ernstig tot extreem gehinderd te behoren dan tot de groep helemaal niet gehinderd door geluid in het algemeen; respondenten met veel verkeer in de omgeving hebben tot 12 maal meer kans en respondenten met een normale hoeveelheid verkeer in hun omgeving nog steeds tot 3 maal meer kans. Enkel respondenten die weinig verkeer in hun omgeving hebben, wijken niet af van zij die zeer weinig verkeer in hun omgeving hebben voor wat betreft de mate van ernstige tot extreme geluidshinder die ze ervaren. Ook het type woning waarin de respondent woont, beïnvloedt de kans om ernstig tot extreem gehinderd te zijn door geluid in het algemeen. Wie in een rijwoning met tuin, een halfopen bebouwing of een ander type woning woont, wordt vaker ernstig tot extreem gehinderd door geluid dan wie in een open bebouwing woont. Hoelang men reeds in de woning woont, blijkt geen effect te hebben. 92 Bij weglating van deze variabele uit het model valt de verklaarde variantie terug tot 7,8%. M.A.S. Marktstudies op maat 206

208 Impact methodiek Voor wat betreft de urbanisatiegraad kan enkel een verschil worden vastgesteld tussen respondenten woonachtig in (de onmiddellijke omgeving van) een groot centrum (zoals Gent, Antwerpen, Brussel) en respondenten in een landelijk gebied, waarbij de eerstgenoemde tot twee maal zoveel kans hebben om ernstig tot extreem gehinderd te zijn dan de laatstgenoemde. Tot slot blijkt uit de tabel dat de reeds gevonden socio-demografische effecten behouden blijven. Dit wil zeggen dat ook na controle voor omgevingsvariabelen, deze socio-demografische karakteristieken een significante invloed hebben op de mate van ervaren ernstige tot extreme geluidshinder. In een laatste fase wordt ook de gevoeligheid van de respondent voor geluid aan het model toegevoegd. De toevoeging van deze variabele leidt tot een toename in verklaarde variantie van 3,0%, tot 23,6%. Geluidsgevoelige respondenten hebben tot 5 maal meer kans om ernstig tot extreem gehinderd te zijn door geluid dan geluidsongevoelige respondenten. Ook wie relatief neutraal is voor geluid maakt nog steeds tot 2 maal meer kans om ernstig tot extreem gehinderd te zijn. Het toevoegen van (d.i. controleren voor) gevoeligheid voor geluid leidt tot een aantal nieuwe significante effecten. Zo wordt een significante invloed van het geslacht gevonden, waarbij mannen 1,3 maal meer kans hebben om ernstig tot extreem gehinderd te zijn door geluid dan vrouwen. Wie twee tot vijf jaar in zijn/haar woning woont, heeft nu wel meer kans om ernstig tot extreem gehinderd te zijn door geluid dan wie minder dan twee jaar in zijn woning woont. Respondenten die in een stad wonen, blijken minder kans te maken om ernstig tot extreem gehinderd te worden door geluid dan respondenten die in een landelijk gebied wonen. Bij leeftijd valt een effect weg: 31 tot 45-jarigen ondervinden niet meer ernstig tot extreme hinder dan 16 tot 30-jarigen. De overige significante effecten blijven ongewijzigd. M.A.S. Marktstudies op maat 207

209 Impact methodiek Tabel 89: Multivariate analyse (multinomiale logistische regressie) voor geluidshinder in het algemeen (ernstig tot extreem gehinderd versus niet gehinderd) Vlaamse Gewest Model 1 Model 2 Model 3 Exp(B) Exp(B) Exp(B) R² 3,8% 20,6% 23,6% Geslacht Man ns ns 1,316* Vrouw referentie referentie referentie jaar referentie referentie referentie Leeftijd jaar 1,666** 1,618* ns jaar 2,619*** 3,103*** 2,359*** Ouder dan 60 jaar ns ns ns Geen of lager onderwijs referentie referentie referentie Onderwijs Secundair onderwijs 1,423* 1,898*** 1,622* Hoger niet-universitair onderwijs 2,908*** 4,813*** 3,679*** Universitair onderwijs 3,003*** 4,538*** 3,298*** Voltijds referentie referentie referentie Beroepsactief Deeltijds 1,607** 1,692** 1,603* Niet werkzaam 1,422* 1,789** 1,596** Appartement/loft/studio ns ns Rijwoning zonder tuin ns ns Type woning Rijwoning met tuin 1,604** 1,657** Halfopen bebouwing 1,472* 1,497* Open bebouwing referentie referentie Ander type 2,911* 3,960** < 2 jaar referentie referentie 2-5 jaar ns 2,218* Aantal jaar in woning 6-10 jaar ns ns jaar ns ns > 20 jaar ns ns Zeer veel verkeer 60,956*** 55,263*** Veel verkeer 12,035*** 11,582*** Hoeveelheid verkeer Normaal verkeer 2,969*** 2,837*** Weinig verkeer ns ns Zeer weinig verkeer referentie referentie 5 grote centra 1,988*** 1,587* Urbanisatiegraad Gevoeligheid voor geluid Steden ns 0,698* Kleine lokaliteiten ns ns Landelijk referentie referentie Relatief gevoelig 5,122*** Relatief neutraal 1,938*** Relatief ongevoelig referentie *** significantieniveau <0,001; ** significantieniveau <0,01; * significantieniveau <0,05; ns = niet significant M.A.S. Marktstudies op maat 208

210 Impact methodiek Tabel 90: Multivariate analyse (multinomiale logistische regressie) voor geluidshinder in het algemeen (tamelijk tot extreem gehinderd versus niet gehinderd) Vlaamse Gewest Model 1 Model 2 Model 3 Exp(B) Exp(B) Exp(B) R² 3,1% 21,3% 24,1% Geslacht Man ns ns ns Vrouw referentie referentie referentie jaar referentie referentie referentie Leeftijd jaar 1,394** 1,416* ns jaar 1,707*** 2,015*** 1.651*** Ouder dan 60 jaar ns ns 0,726* Geen of lager onderwijs referentie referentie referentie Onderwijs Secundair onderwijs 1,447** 1,795*** 1,630*** Hoger niet-universitair onderwijs 2,349*** 3,486*** 2,892*** Universitair onderwijs 2,834*** 3,806*** 3,019*** Voltijds referentie referentie referentie Beroepsactief Deeltijds ns ns ns Niet werkzaam 1,251* 1,493** 1,367* Appartement/loft/studio ns ns Rijwoning zonder tuin ns ns Type woning Rijwoning met tuin 1,442** 1,499** Halfopen bebouwing 1,349** 1,378** Open bebouwing referentie referentie Ander type ns 2,274* < 2 jaar referentie referentie 2-5 jaar 2,084** 2,244** Aantal jaar in woning 6-10 jaar ns ns jaar ns ns > 20 jaar ns ns Zeer veel verkeer 28,023*** 25,905*** Veel verkeer 8,916*** 8,850*** Hoeveelheid verkeer Normaal verkeer 2,303*** 2,265*** Weinig verkeer ns ns Zeer weinig verkeer referentie referentie 5 grote centra 1,901*** 1,614** Urbanisatiegraad Gevoeligheid voor geluid Steden ns ns Kleine lokaliteiten ns ns Landelijk referentie referentie Relatief gevoelig 3,834*** Relatief neutraal 2,328*** Relatief ongevoelig referentie *** significantieniveau <0,001; ** significantieniveau <0,01; * significantieniveau <0,05; ns = niet significant M.A.S. Marktstudies op maat 209

211 Impact methodiek GEURHINDER IN HET ALGEMEEN De socio-demografische variabelen geslacht, leeftijd, onderwijsniveau en al dan niet beroepsactief zijn, staan slechts in voor 1,6% van de variantie van het ervaren van geurhinder in het algemeen 93. Niet het geslacht, noch het onderwijsniveau beïnvloeden de mate van ernstige tot extreme geurhinder die iemand ervaart, wel leeftijd en het beroepsactief zijn. Zo hebben 31 tot 45- jarigen en 46 tot 60-jarigen meer kans (resp. 2,1 en 1,6) om ernstig tot extreem gehinderd te zijn door geur dan 16 tot 30-jarigen. Ook deeltijds werkenden en niet beroepsactieve respondenten worden vaker in de categorie ernstig tot extreem gehinderd door geur teruggevonden dan respondenten die voltijds werken. Het toevoegen van omgevingsvariabelen verbetert het model, zij het dat de verklaarde variantie van geurhinder in het algemeen niet boven 5,1% uit komt. Bij de omgevingsvariabelen wordt een effect gevonden van de hoeveelheid verkeer in de omgeving en de urbanisatiegraad; ook het aantal jaar woonachtig op het huidig adres blijkt nog net (p=0,047) een significant effect te hebben. Het type woning heeft geen effect op de mate van ernstige tot extreme geurhinder dat iemand ervaart. De invloed van hoeveelheid verkeer en urbanisatiegraad is in vergelijking met geluidshinder weliswaar beperkt: enkel wie aangeeft dat er zeer veel verkeer is in de omgeving van de woonst heeft meer kans (x3) om ernstig tot extreem gehinderd te zijn door geur dan wie zeer weinig verkeer in de omgeving heeft, en wie in of nabij een groot centrum woont, wordt ook vaker (x1,9) ernstig tot extreem gehinderd door geur dan wie in een landelijk gebied woont. De toevoeging van de omgevingsvariabelen aan het model verandert weinig aan de reeds gevonden significante effecten van de socio-demografische variabelen. Enkel bij leeftijd verdwijnt het significant verschil tussen 46 tot 60- jarigen en 16 tot 30-jarigen. Wanneer tot slot ook de gevoeligheid van de respondent voor geluid aan het model wordt toegevoegd, blijkt ook deze variabele na controle voor alle andere variabelen in het model een significant effect te hebben op de mate van geurhinder die respondenten ervaren. Wie relatief gevoelig of neutraal is voor geluid wordt vaker (resp. 2,2 en 1,7) ernstig tot extreem gehinderd door geur dan wie relatief ongevoelig is voor geluid. Voorts blijft het effect van het aantal jaar woonachtig in de woning, hoeveelheid verkeer en urbanisatiegraad behouden. Door de toevoeging van geluidsgevoeligheid verdwijnt het effect van leeftijd volledig, alsook het verschil tussen deeltijds werkenden en voltijds werkenden. Enkel het effect van voltijds werken versus niet beroepsactief zijn, blijft behouden bij de socio-demografische variabelen. Het gehele model van socio-demografische en omgevingsvariabelen kan slechts 5,6% van de variantie in geurhinder verklaren. 93 Wanneer gezinsgrootte in plaats van leeftijd in het model wordt opgenomen daalt de verklaarde variantie zelfs tot 1,2%. M.A.S. Marktstudies op maat 210

212 Impact methodiek Tabel 91: Multivariate analyse (multinomiale logistische regressie) voor geurhinder in het algemeen (ernstig tot extreem gehinderd versus niet gehinderd) Vlaamse Gewest Model 1 Model 2 Model 3 Exp(B) Exp(B) Exp(B) R² 1,6% 5,1% 5,6% Geslacht Man ns ns ns Vrouw referentie referentie referentie jaar referentie referentie referentie Leeftijd jaar 2,110** 1,944** ns jaar 1,628* ns ns Ouder dan 60 jaar ns ns ns Geen of lager onderwijs referentie referentie referentie Onderwijs Secundair onderwijs ns ns ns Hoger niet-universitair onderwijs ns ns ns Universitair onderwijs ns ns ns Voltijds referentie referentie referentie Beroepsactief Deeltijds 1,900** 1,799* ns Niet werkzaam 1,859** 1,843** 1,667* Appartement/loft/studio ns ns Rijwoning zonder tuin ns ns Type woning Rijwoning met tuin ns ns Halfopen bebouwing ns ns Open bebouwing referentie referentie Ander type ns ns < 2 jaar referentie referentie 2-5 jaar ns ns Aantal jaar in woning 6-10 jaar ns ns jaar ns ns > 20 jaar 3,833* 4,146* Zeer veel verkeer 3,422*** 3,468*** Veel verkeer ns ns Hoeveelheid verkeer Normaal verkeer ns ns Weinig verkeer ns ns Zeer weinig verkeer referentie referentie 5 grote centra 1,916** 1,634* Urbanisatiegraad Gevoeligheid voor geluid Steden ns ns Kleine lokaliteiten ns ns Landelijk referentie referentie Relatief gevoelig 2,209*** Relatief neutraal 1,680* Relatief ongevoelig referentie *** significantieniveau <0,001; ** significantieniveau <0,01; * significantieniveau <0,05; ns = niet significant M.A.S. Marktstudies op maat 211

213 Impact methodiek Tabel 92: Multivariate analyse (multinomiale logistische regressie) voor geurhinder in het algemeen (tamelijk tot extreem gehinderd versus niet gehinderd) Vlaamse Gewest Model 1 Model 2 Model 3 Exp(B) Exp(B) Exp(B) R² 2,1% 6,9% 7,4% Geslacht Man ns ns ns Vrouw referentie referentie referentie jaar referentie referentie referentie Leeftijd jaar 1,530** 1,430** ns jaar 1,380* ns ns Ouder dan 60 jaar ns ns ns Geen of lager onderwijs referentie referentie referentie Onderwijs Secundair onderwijs 0,784* 0,777* 0,773* Hoger niet-universitair onderwijs ns ns ns Universitair onderwijs ns ns ns Voltijds referentie referentie referentie Beroepsactief Deeltijds 1,540** 1,475** ns Niet werkzaam ns ns ns Appartement/loft/studio ns ns Rijwoning zonder tuin ns ns Type woning Rijwoning met tuin ns ns Halfopen bebouwing ns ns Open bebouwing referentie referentie Ander type ns ns < 2 jaar referentie referentie 2-5 jaar 1,882* 1,920* Aantal jaar in woning 6-10 jaar ns ns jaar 1,892* 2,083* > 20 jaar 1,893* 2,114* Zeer veel verkeer 4,802*** 4,432*** Veel verkeer 1,719** 1,659** Hoeveelheid verkeer Normaal verkeer ns ns Weinig verkeer ns ns Zeer weinig verkeer referentie referentie 5 grote centra 1,453* ns Urbanisatiegraad Gevoeligheid voor geluid Steden ns ns Kleine lokaliteiten ns ns Landelijk referentie referentie Relatief gevoelig 1,833*** Relatief neutraal 1,362** Relatief ongevoelig referentie *** significantieniveau <0,001; ** significantieniveau <0,01; * significantieniveau <0,05; ns = niet significant M.A.S. Marktstudies op maat 212

214 Impact methodiek LICHTHINDER IN HET ALGEMEEN De socio-demografische variabelen geslacht, leeftijd, onderwijsniveau en al dan niet beroepsactief zijn, verklaren samen 3,2% van de variantie in ervaren lichthinder in het algemeen 94. Het effect situeert zich echter voornamelijk tussen een beetje tot tamelijk gehinderd versus niet gehinderd. Voor wat betreft ernstig tot extreem gehinderden wordt enkel een effect zij het op het randje van significantie (p=0,049) gevonden van het voltijds beroepsactief zijn versus niet beroepsactief zijn: de laatstgenoemde hebben tot twee maal meer kans om ernstig tot extreem gehinderd te worden door licht dan de eerstgenoemde. Wanneer de omgevingsvariabelen aan het model worden toegevoegd, heeft geen enkele van de socio-demografische variabelen nog een effect op het ernstig tot extreem versus niet gehinderd zijn door licht in het algemeen. Desondanks neemt de verklaarde variantie wel toe tot 9,2%. Opnieuw blijken de hoeveelheid verkeer in de omgeving en urbanisatiegraad belangrijke verklarende variabelen voor de mate van ernstige tot extreme hinder, deze keer door licht. Wie in een omgeving met zeer veel verkeer of veel verkeer woont, heeft respectievelijk 10,8 en 4,6 maal meer kans om ernstig tot extreem gehinderd te worden dan licht dan wie in een omgeving met zeer weinig verkeer woont. Ook respondenten woonachtig in of nabij een groot centrum of stad, maken respectievelijk 3,8 en 2,2 maal kans om ernstig tot extreem gehinderd te worden door licht dan wie in een landelijk gebied woont. Geen enkele andere omgevingsvariabele (i.c. type woning en aantal jaar woonachtig op huidig adres) blijkt een effect te hebben op het ervaren van ernstige tot extreme lichthinder. De geluidsgevoeligheid van de respondent kan bijkomend nog 1,7% van de variantie in lichthinder verklaren, waardoor het gehele model met alle socio-demografische en omgevingsvariabelen goed is voor 10,9% van de variantie in lichthinder. Deze keer zijn het wel enkel de relatief gevoelige personen voor geluid die meer kans maken (3,9) om ernstig tot extreem gehinderd te zijn door licht dan de relatief ongevoeligen voor geluid. Voorts duikt een nieuw effect op: respondenten die reeds elf tot twintig jaar in hun huidige woning wonen, ervaren minder ernstige tot extreme lichthinder dan respondenten die minder dan twee jaar in hun huidige woning wonen. Het effect van hoeveelheid verkeer en urbanisatiegraad blijft behouden. 94 Wanneer niet leeftijd, maar gezinsgrootte in het model wordt opgenomen, daalt de verklaarde variantie tot 2,9%. M.A.S. Marktstudies op maat 213

215 Impact methodiek Tabel 93: Multivariate analyse (multinomiale logistische regressie) voor lichthinder in het algemeen (ernstig tot extreem gehinderd versus niet gehinderd) Vlaamse Gewest Model 1 Model 2 Model 3 Exp(B) Exp(B) Exp(B) R² 3,2% 9,2% 10,9% Geslacht Man ns ns ns Vrouw referentie referentie referentie jaar referentie referentie referentie Leeftijd jaar ns ns ns jaar ns ns ns Ouder dan 60 jaar ns ns ns Geen of lager onderwijs referentie referentie referentie Onderwijs Secundair onderwijs ns ns ns Hoger niet-universitair onderwijs ns ns ns Universitair onderwijs ns ns ns Voltijds referentie referentie referentie Beroepsactief Deeltijds ns ns ns Niet werkzaam 1,972* ns ns Appartement/loft/studio ns ns Rijwoning zonder tuin ns ns Type woning Rijwoning met tuin ns ns Halfopen bebouwing ns ns Open bebouwing referentie referentie Ander type ns ns < 2 jaar referentie referentie 2-5 jaar ns ns Aantal jaar in woning 6-10 jaar ns ns jaar ns 0,259* > 20 jaar ns ns Zeer veel verkeer 10,783** 6,570* Veel verkeer 4,603* 4,139* Hoeveelheid verkeer Normaal verkeer ns ns Weinig verkeer ns ns Zeer weinig verkeer referentie referentie 5 grote centra 3,770** 4,763** Urbanisatiegraad Gevoeligheid voor geluid Steden 2,238* 2,615* Kleine lokaliteiten ns ns Landelijk referentie referentie Relatief gevoelig 3,923*** Relatief neutraal ns Relatief ongevoelig referentie *** significantieniveau <0,001; ** significantieniveau <0,01; * significantieniveau <0,05; ns = niet significant M.A.S. Marktstudies op maat 214

216 Impact methodiek Tabel 94: Multivariate analyse (multinomiale logistische regressie) voor lichthinder in het algemeen (tamelijk tot extreem gehinderd versus niet gehinderd) Vlaamse Gewest Model 1 Model 2 Model 3 Exp(B) Exp(B) Exp(B) R² 2,9% 9,3% 10,5% Geslacht Man 1,508** 1,542** 1,675** Vrouw referentie referentie referentie jaar referentie referentie referentie Leeftijd jaar ns ns ns jaar ns ns ns Ouder dan 60 jaar 0,652* ns 0,579* Geen of lager onderwijs referentie referentie referentie Onderwijs Secundair onderwijs ns ns ns Hoger niet-universitair onderwijs 2,149** 2,188** 1,819* Universitair onderwijs 2,405** 2,268** ns Voltijds referentie referentie referentie Beroepsactief Deeltijds ns ns ns Niet werkzaam ns 1,646* 1,515* Appartement/loft/studio ns ns Rijwoning zonder tuin ns ns Type woning Rijwoning met tuin ns ns Halfopen bebouwing ns ns Open bebouwing referentie referentie Ander type ns ns < 2 jaar referentie referentie 2-5 jaar ns ns Aantal jaar in woning 6-10 jaar ns ns jaar ns ns > 20 jaar ns ns Zeer veel verkeer 3,697*** 2,911*** Veel verkeer ns ns Hoeveelheid verkeer Normaal verkeer ns ns Weinig verkeer 0,468** 0,448** Zeer weinig verkeer referentie referentie 5 grote centra 2,308*** 2,304** Urbanisatiegraad Gevoeligheid voor geluid Steden 1,632* 1,628* Kleine lokaliteiten ns ns Landelijk referentie referentie Relatief gevoelig 3,318*** Relatief neutraal 2,195*** Relatief ongevoelig referentie *** significantieniveau <0,001; ** significantieniveau <0,01; * significantieniveau <0,05; ns = niet significant M.A.S. Marktstudies op maat 215

217 Impact methodiek Ter recapitulatie wordt nog eens kort overlopen welke variabelen een effect hebben op de mate van ernstige tot extreme hinder. Alle socio-demografische en omgevingsvariabelen blijken een significant effect te vertonen op de mate waarin men ernstig tot extreem gehinderd wordt door geluid. Alle variabelen samen verklaren bijna een vierde (24%) van de variantie in geluidshinder. Voor wat betreft hinder door geur en licht wordt enkel een effect gevonden van volgende variabelen: aantal jaar woonachtig op huidig adres, hoeveelheid verkeer in de omgeving, urbanisatiegraad en geluidsgevoeligheid van de respondent. Bij geurhinder blijkt tot slot dat ook het al dan niet beroepsactief zijn, de ervaren mate van ernstige tot extreme geurhinder beïnvloedt. De verklaarde variantie ligt veel lager dan bij geluidshinder, met name 11% voor lichthinder en slechts 6% voor geurhinder. Gezien de in het model opgenomen socio-demografische en omgevingsvariabelen slechts in beperkte mate de ervaren mate van hinder kunnen verklaren, werd op vraag van de stuurgroep een bijkomende onafhankelijke variabele in het model opgenomen, met name de tevredenheid met de buurt. Het opnemen van deze variabele deed zoals verwacht de verklaarde variantie toenemen: bij geluidshinder van 24% naar 29% (+5%), bij geurhinder van 7% naar 11% (+4%) en bij lichthinder van 11% naar 14% (+3%). Hoewel de tevredenheid met de buurt aldus een meerwaarde biedt voor het model inzake het verklaren van hinder, werd het resultaat bewust niet opgenomen in voorgaande tabellen/modellen. Het is immers geen onveranderlijk persoonsgebonden karakteristiek zoals bijvoorbeeld geslacht en leeftijd, noch een onveranderlijk omgevingskarakteristiek zoals het type woning of het aantal jaar dat men op het huidig adres woont. De tevredenheid met de buurt wordt zelf bepaald door andere factoren en is dus veranderlijk: is men vandaag zeer tevreden met de buurt, kan dit volgende maand afgezwakt zijn tot tevreden, dit onder invloed van interne (persoonskenmerken) en/of externe (omgevingskenmerken) factoren. Het opnemen van deze variabele roept eigenlijk meer vragen op (i.c. waarom is men (on)tevreden over de buurt?) eerder dan een verklarend inzicht te geven. Niettegenstaande bovenstaand argument, werd de invloed van de tevredenheid met de buurt hier kort besproken, omdat hiermee minstens een vermoeden bevestigd is. M.A.S. Marktstudies op maat 216

218 Impact methodiek 4.4 Socio-demografische en omgevingsvariabelen vergeleken Nu duidelijk is welke variabelen een significante invloed hebben op de mate van hinder dat iemand ervaart, kan bekeken worden of respondenten in het schriftelijk onderzoek en respondenten in het online onderzoek op elkaar gelijken voor wat betreft deze variabelen. Indien zou blijken dat beide onderzoeken een andere verdeling kennen op parameters die de mate van hinder beïnvloeden, kan/zal dit tot resultaat hebben dat de mate van hinder die respondenten in het schriftelijk onderzoek ervaren, afwijkt van de mate van hinder die respondenten in het online onderzoek ervaren. Met andere woorden, het zou dan niet zozeer de methodiek op zich zijn, maar eerder het feit dat respondenten in beide onderzoeken op een aantal kenmerken van elkaar afwijken, dat een verschil in hinder veroorzaakt. De verdeling van geslacht is dezelfde in beide onderzoeken. Tabel 95: Verdeling naar geslacht, volgens methodiek Vlaamse Gewest Geslacht Schriftelijk Online Valide basis % Valide basis % Man , ,2 Vrouw , ,8 Totaal , ,0 Beide steekproeven kennen een zelfde leeftijdsverdeling. Tabel 96: Verdeling naar leeftijd, volgens methodiek Vlaamse Gewest Leeftijd Schriftelijk Online Valide basis % Valide basis % jaar , , jaar , , jaar , ,9 Ouder dan 60 jaar , ,8 Totaal , ,0 Geen antwoord 14 0,4 0 0,0 M.A.S. Marktstudies op maat 217

219 Impact methodiek Er is geen verschil naar onderwijsniveau tussen beide onderzoeken. Tabel 97: Verdeling naar onderwijsniveau, volgens methodiek Vlaamse Gewest Onderwijs Schriftelijk Online Valide basis % Valide basis % Geen of lager onderwijs , ,0 Secundair onderwijs , ,4 Hoger niet-universitair onderwijs , ,7 Universitair onderwijs 717 8, ,9 Totaal , ,0 Geen antwoord 16 0,4 0 0,0 Het online onderzoek wijkt significant af van het schriftelijk onderzoek voor wat betreft de gezinsgrootte. Respondenten in het online onderzoek kennen een kleinere gezinsgrootte (2,6 gezinsleden) dan respondenten in het schriftelijk onderzoek (2,9 gezinsleden). Bij het bekijken van de proportionele verdeling wordt duidelijk dat respondenten die hebben meegedaan aan het online onderzoek vaker alleenstaand zijn of samenwonen met maximaal een gezinslid. Respondenten die met het schriftelijk onderzoek hebben meegewerkt, blijken vaker in een gezin met minstens 4 gezinsleden te leven. Tabel 98: Verdeling naar gezinsgrootte, volgens methodiek Vlaamse Gewest Gezinsgrootte Schriftelijk (A) Online (B) Valide basis % Valide basis % 1 gezinslid , ,0 A 2 gezinsleden , ,5 A 3 gezinsleden , ,0 4 gezinsleden ,9 B ,0 5 of meer gezinsleden ,3 B 80 6,5 Totaal , ,0 Geen antwoord 100 2,0 0 0,0 Gemiddelde 2,85 2,59 A B = significant verschil (p<0,05) t.o.v. aangegeven subgroep M.A.S. Marktstudies op maat 218

220 Impact methodiek Voorts telt het online onderzoek significant meer personen die voltijds werkzaam zijn (45% t.o.v. 36%). In het schriftelijk onderzoek blijken dan weer meer personen niet beroepsactief te zijn (resp. 52% t.o.v. 44%). Tabel 99: Verdeling naar al dan niet beroepsactief, volgens methodiek Vlaamse Gewest Beroepsactief Schriftelijk (A) Online (B) Valide basis % Valide basis % Voltijds werkzaam , ,3 A Deeltijds werkzaam , ,0 Niet werkzaam ,0 B ,6 Totaal , ,0 Geen antwoord 55 1,1 0 0,0 A B = significant verschil (p<0,05) t.o.v. aangegeven subgroep Een significant grotere groep respondenten die aan het online onderzoek hebben meegewerkt, wonen in een appartement/loft/studio (20% t.o.v. 10%) of een rijwoning zonder tuin (3% t.o.v. 2%). Het schriftelijk onderzoek kent een groter aandeel dat in een open bebouwing woont (45% t.o.v. 35%). Tabel 100: Verdeling naar type woning, volgens methodiek Vlaamse Gewest Type woning Schriftelijk (A) Online (B) Valide basis % Valide basis % Appartement/loft/studio , ,0 A Rijwoning zonder tuin 79 1,6 34 2,8 A Rijwoning met tuin , ,1 Halfopen bebouwing , ,0 Open bebouwing ,1 B ,5 Ander type woning 57 1,3 B 7 0,5 Totaal , ,0 Geen antwoord 63 1,1 0 0,0 A B = significant verschil (p<0,05) t.o.v. aangegeven subgroep Respondenten in het schriftelijk onderzoek wonen reeds significant langer op hun huidig adres dan respondenten in het online onderzoek, met name respectievelijk 21 jaar ten opzichte van 17 jaar. De proportionele verdeling laat zien dat het online onderzoek meer respondenten telt die vijf jaar of minder op hun huidig adres wonen, terwijl het schriftelijk onderzoek meer respondenten telt die reeds meer dan tien jaar op hun huidig adres wonen. M.A.S. Marktstudies op maat 219

221 Impact methodiek Tabel 101: Verdeling naar aantal jaar woonachtig op huidig adres, volgens methodiek Vlaamse Gewest # jaar Schriftelijk (A) Online (B) Valide basis % Valide basis % < 2 jaar 194 3,6 99 6,5 A 2-5 jaar , ,1 A 6-10 jaar , , jaar ,8 B ,7 > 20 jaar ,7 B ,1 Totaal , ,0 Geen antwoord 69 1,3 0 0,0 Gemiddelde 21,2 A B 100,0 = significant verschil (p<0,05) t.o.v. aangegeven subgroep 17,2 100,0 De hoeveelheid verkeer die respondenten in de omgeving van hun woonst ervaren, is hetzelfde voor het schriftelijk en het online onderzoek. Tabel 102: Verdeling naar hoeveelheid verkeer in omgeving woonst, volgens methodiek Vlaamse Gewest Verkeer Schriftelijk Online Valide basis % Valide basis % Zeer veel verkeer 390 8, ,6 Veel verkeer , ,4 Normaal verkeer , ,0 Weinig verkeer , ,1 Zeer weinig verkeer , ,8 Totaal , ,0 Geen antwoord 243 4,6 0 0,0 Het online onderzoek kent een groter aandeel respondenten die in of nabij een groot centrum wonen, met name 21% ten opzichte van 16% in het schriftelijk onderzoek. Respondenten die aan het schriftelijk onderzoek hebben meegewerkt, wonen dan weer vaker in een landelijk gebied dan de respondenten in het online onderzoek (resp. 31% t.o.v. 26%). M.A.S. Marktstudies op maat 220

222 Impact methodiek Tabel 103: Verdeling naar urbanisatiegraad, volgens methodiek Vlaamse Gewest Urbanisatiegraad Schriftelijk (A) Online (B) Valide basis % Valide basis % In of nabij grote centra , ,6 A Steden , ,4 Kleine lokaliteiten , ,0 Landelijk ,7 B ,0 Totaal , ,0 Geen antwoord 34 0, ,3 A B = significant verschil (p<0,05) t.o.v. aangegeven subgroep Om de geluidsgevoeligheid van respondenten uit het schriftelijk onderzoek te vergelijken met de geluidsgevoeligheid van respondenten uit het online onderzoek, werd een zelfde werkwijze gevolgd als deze om de geluidsgevoeligheid tussen huidige SLO 3 -meting en voorgaande SLO 2 - meting te vergelijken (zie Geluidsgevoeligheid, pag. 115) 95. Onderstaande tabel maakt duidelijk dat respondenten die hebben deelgenomen aan het schriftelijk onderzoek meer geluidsgevoelig zijn dan respondenten die hebben deelgenomen aan het online onderzoek. Tabel 104: Geluidsgevoeligheid, volgens methodiek Vlaamse Gewest Schriftelijk Online Valide basis Gemiddelde Valide basis Gemiddelde Geluidsgevoeligheid ,57*** ,54*** *** significantieniveau <0,001; ** significantieniveau <0,01; * significantieniveau <0,05; ns = niet significant Uit het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de respondenten die aan het schriftelijk onderzoek hebben meegewerkt op een aantal parameters afwijken van de respondenten die aan het online onderzoek hebben meegewerkt. Zo leven respondenten van het online onderzoek eerder in een kleiner gezin, zijn ze vaker voltijds werkzaam, wonen ze gemiddeld 17 jaar op hun huidig adres, wonen ze vaker in een appartement/loft/studio of rijwoning zonder tuin, en dit in of nabij een grootstad. Respondenten in het schriftelijk onderzoek leven eerder in gezinnen van vier personen of meer, zijn vaker niet beroepsactief, wonen gemiddeld 21 jaar op hun huidig adres, wonen ook vaker in een open bebouwing, en dit in landelijk gebied. Een laatste belangrijk verschilpunt betreft de geluidsgevoeligheid van de respondenten, dewelke een niet te onderschatten invloed heeft op de mate waarin men gehinderd wordt door geluid, geur of licht. De analyse toont dat respondenten van het schriftelijk onderzoek meer geluidsgevoelig zijn, dan respondenten van het online onderzoek. Anderzijds blijkt de hoeveelheid verkeer in de omgeving van de woonst zijnde een van de belangrijkste, zo niet dé belangrijkste invloedsfactor in dit onderzoek m.b.t. ervaren van hinder niet te verschillen tussen respondenten uit de betreffende onderzoeken. 95 Het resultaat van de principale componenten analyse uitgevoerd op de data van het schriftelijk onderzoek en het online onderzoek samen is opgenomen in bijlage (zie Principale componenten analyse m.b.t. geluidsgevoeligheid (vgl. methodieken), pag. 252). M.A.S. Marktstudies op maat 221

223 Impact methodiek 4.5 Impact methodiek op mate van hinder De uitgevoerde analyses hebben tot nu toe aangetoond dat de mate van geluids-, geur- en lichthinder die respondenten ervaren, niet hetzelfde is in het schriftelijk onderzoek en het online onderzoek. Om die reden werd nagegaan welke socio-demografische en omgevingsvariabelen een invloed hebben op de mate van hinder die men ervaart. Het verschil in mate van ervaren hinder tussen beide onderzoeken kan immers voortkomen uit een afwijking op bepaalde sociodemografische en omgevingsvariabelen die een belangrijke rol spelen voor wat betreft het al dan niet ervaren van hinder. Verdere analyses zoals hierboven besproken bevestigden inderdaad dat de respondenten uit het schriftelijk onderzoek en de respondenten uit het online onderzoek op een aantal doorslaggevende parameters met betrekking tot het ervaren van hinder, van elkaar verschillen. Om na te gaan of het rechttrekken van deze verschillen tussen beide onderzoeken tot gevolg zou hebben dat ook de verschillen in ervaren mate van hinder verdwijnen, zou aldus de steekproef van het online onderzoek voor de beslissende parameters een exacte kopie moeten zijn van de steekproef van het schriftelijk onderzoek. Dit kan bereikt worden door middel van een weging. Gezien het aantal parameters, alsook het aantal antwoordmogelijkheden per parameter waarop gewogen dient te worden om beide steekproeven identiek aan elkaar te maken, is deze werkwijze praktisch niet uitvoerbaar. Het aantal mogelijke combinaties van parameters zou zodanig groot zijn dat het aantal respondenten per cel (d.i. combinatie) veel te klein zou zijn, met enorme weegcoëfficiënten tot gevolg. Bovendien zouden veel combinaties gewoonweg leeg blijven omdat geen enkele respondent aan die specifieke combinatie van parameters voldoet, waardoor geen weegcoëfficiënt kan toegekend worden en de weging minder nauwkeurig wordt. Een andere manier om na te gaan of het verschil in ervaren mate van hinder blijft bestaan, zelfs na controle voor alle verschillen in socio-demografische en omgevingsvariabelen, is een nieuwe multivariate analyse uit te voeren, deze keer op beide onderzoeken samen, waarbij ook het effect van de methodiek wordt onderzocht. Tabel 105 toont aan dat wanneer gecontroleerd wordt voor alle socio-demografische en omgevingsvariabelen, de methodiek een effect heeft op de mate van hinder, zij het enkel voor wat betreft hinder door geluid 96. Dit wil zeggen dat respondenten om een ons onbekende reden in het schriftelijk onderzoek een andere mate van geluidshinder ervaren dan respondenten in het online onderzoek. Meer concreet, blijken respondenten in het schriftelijk onderzoek minder kans te hebben (x0,7) dan respondenten in het online onderzoek om in de categorie ernstig tot extreem gehinderd door geluid te zitten dan in de categorie helemaal niet gehinderd. 96 Tabel 105 betreft een vereenvoudigde weergave van het resultaat van de multinomiale logistische regressie. Het volledig resultaat van de analyse is opgenomen in bijlage (zie Multinomiale logistische regressie: impact methodiek, pag. 253). M.A.S. Marktstudies op maat 222

224 Impact methodiek Of nog, om een concreet voorbeeld te geven 97 : een man tussen 46 en 60 jaar oud, met een diploma secundair onderwijs, die voltijds werkzaam is, relatief ongevoelig is voor geluid, in een rijhuis met tuin woont en dit reeds tussen 11 en 20 jaar lang in een stedelijke omgeving met normaal verkeer, heeft 14% kans om ernstig tot extreem eerder dan niet gehinderd te worden door geluid indien hij de vragenlijst online invult. Indien diezelfde man de vragenlijst schriftelijk zou invullen, daalt de kans dat hij ernstig tot extreem gehinderd wordt door geluid in het algemeen tot 10%. Voorts hebben respondenten die de vragenlijst schriftelijk hebben ingevuld ook minder kans (x0,8) om in de categorie ernstig tot extreem gehinderd te zitten dan in de categorie een beetje tot tamelijk gehinderd, vergeleken met respondenten die de vragenlijst online hebben ingevuld. De man die daarnet als voorbeeld werd aangehaald, heeft 10% kans om ernstig tot extreem gehinderd te worden door geluid in het algemeen eerder dan dat hij een beetje tot tamelijk gehinderd zal zijn wanneer hij de vragenlijst online invult. Het schriftelijk invullen van de vragenlijst leidt ertoe dat hij minder kans zal hebben om ernstig tot extreem gehinderd te zijn, met name 8%. Uit het bovenstaande kan aldus geconcludeerd worden dat respondenten in het schriftelijk onderzoek in mindere mate hinder door geluid in het algemeen ervaren dan respondenten in het online onderzoek. Tabel 105: Multivariate analyse (multinomiale logistische regressie) voor geluids, geur- en lichthinder in het algemeen Effect van methodiek 98 Mate van hinder Methodiek Geluid Geur Licht Exp(B) Exp(B) Exp(B) Een beetje tot tamelijk gehinderd Schriftelijk ns ns ns versus niet gehinderd Online referentie referentie referentie Ernstig tot extreem gehinderd Schriftelijk 0,723* ns ns versus niet gehinderd Online referentie referentie referentie Ernstig en extreem gehinderd Schriftelijk 0,758* ns ns versus een beetje tot tamelijk gehinderd Online referentie referentie referentie *** significantieniveau <0,001; ** significantieniveau <0,01; * significantieniveau <0,05; ns = niet significant De conclusie luidt dat zelfs indien de steekproef van het online onderzoek een exacte weerspiegeling zou zijn van de steekproef van het schriftelijk onderzoek voor wat betreft de opgenomen socio-demografische en omgevingsvariabelen, het feit dat men de vragenlijst online of schriftelijk invult nog steeds een invloed zou hebben op de mate van geluidshinder dat men ervaart. 97 Berekend a.d.h.v. volgende formule: p wel = e (a + b1x1 + b2x2+...) / ( e (a + b1x1 + b2x2+...) + 1). De benodigde cijfers zijn weergegeven in bijlage (zie Tabel 109, pag. 253). 98 De analyse werd uitgevoerd op de ongewogen data. M.A.S. Marktstudies op maat 223

225 Impact methodiek Dit kan enerzijds te maken hebben met andere oorzaken van (geluids)hinder die niet in de vragenlijst aan bod komen en dus onbekend zijn. Zo konden de verscheidene sociodemografische en omgevingsvariabelen slechts een kwart van de variantie in geluidshinder verklaren, wat betekent dat 75% van de variantie in geluidshinder veroorzaakt wordt door ons onbekende factoren. Anderzijds is het mogelijk dat het wel degelijk de methode van invullen is (i.c. schriftelijk versus online) die ertoe leidt dat iemand een andere mate van hinder opgeeft dan wanneer diezelfde persoon de vragenlijst op een andere wijze zou invullen. De methode van invullen kan bijvoorbeeld meer of minder reflectie in de hand werken; zo ook kan het invullen van een online enquête quasi overal gebeuren, terwijl een schriftelijke enquête die naar het thuisadres wordt opgestuurd in de meeste gevallen ook thuis zal ingevuld worden, zijnde de locatie waarvoor de hinder bevraagd wordt;... M.A.S. Marktstudies op maat 224

226 Conclusies & Aanbevelingen 5. CONCLUSIES & AANBEVELINGEN M.A.S. Marktstudies op maat 225

227 Conclusies & Aanbevelingen In de volgende paragrafen worden de voornaamste resultaten van het SLO 3 -onderzoek overlopen. Respons Tijdens de telefonische screening toonden vier op de tien personen (41%) zich bereid om aan het schriftelijk onderzoek deel te nemen. Wie aangaf niet te willen meewerken aan het onderzoek (i.c. 59%) werd toch kort drie hindervragen gesteld. Vier op de tien personen die niet wilden meewerken, waren bereid deze te beantwoorden. Zij bleken minder hinder te ondervinden dan de personen die wel aan het onderzoek hebben meegewerkt, waarbij ze vooral minder nuance aangeven in de mate van hinder. Van alle personen die tijdens de telefonische screening aangaven dat ze wilden meewerken aan het onderzoek, heeft 71% de vragenlijst ook daadwerkelijk ingevuld; waaronder 16% die telefonisch herinnerd diende te worden. Uiteindelijk bleken vragenlijsten voldoende ingevuld om als valide weerhouden te worden, wat een netto-respons van 65% geeft. Bijna de helft (48%) van de personen die door Ivox werden uitgenodigd om aan het online onderzoek deel te nemen, heeft een valide vragenlijst ingevuld. Dit gaf valide enquêtes. Resultaten van het schriftelijk onderzoek WOONOMGEVING 5% van de respondenten is (helemaal) niet tevreden over de leefkwaliteit in hun buurt. Het betreft het laagste aandeel ontevreden personen sinds het begin van de SLO-metingen in Niettegenstaande slechts 5% ontevreden is over de leefkwaliteit in hun buurt, zou toch 13% de buurt afraden aan vrienden of kennissen om er te komen wonen. Een vergelijkbaar aandeel met de voorgaande SLO 2 -meting in 2008 (14%), weliswaar significant lager dan de SLO 1 - en SLO 0 - meting in 2004 en 2001 toen nog respectievelijk 17% en 16% hun buurt zouden afraden. De belangrijkste redenen die in de huidige SLO 3 -meting werden opgegeven om de buurt af te raden aan vrienden en kennissen, zijn: te druk verkeer (27%), niet veilig / onveiligheid in het verkeer (13%) en geluidshinder (12%). Bijna drie op de tien respondenten (28%) stellen in een omgeving te wonen met veel tot zeer veel verkeer. In voorgaande SLO-metingen lag dit aandeel nog significant hoger, met name tussen 34% en 37%. HINDER IN HET ALGEMEEN Een vierde van de respondenten (24%) werd de voorbije twaalf maanden tamelijk, ernstig tot extreem gehinderd door geluid in en om de woning. Een op de zeven respondenten (13%) ondervond tamelijke, ernstige tot extreme hinder door geur in en om de woning. 4% van de respondenten werd tamelijk, ernstig tot extreem gehinderd door licht in en om de woning. M.A.S. Marktstudies op maat 226

228 Conclusies & Aanbevelingen Het aandeel tamelijk tot extreem gehinderden door geluid in het algemeen is nooit lager geweest dan in huidige SLO 3 -meting. Na een eerste daling in 2008 (SLO 2 : 27%) ten aanzien van de metingen in 2004 (SLO 1 : 30%) en 2001 (SLO 0 : 31%), daalt het aandeel opnieuw tot 24%. Voor wat betreft het aandeel tamelijk tot extreem gehinderden door geur in het algemeen, kon reeds een daling worden vastgesteld in de SLO 1 -meting in 2004 (15%) ten aanzien van de SLO 0 - meting in 2001 (19%), om vervolgens te stabiliseren in 2008 (SLO 2 : 15%). In de huidige SLO 3 - meting zet de daling zich verder door, waarbij het aandeel tamelijk tot extreem gehinderden door geur in het algemeen op zijn laagste peil ooit komt (13%). In voorgaande SLO 2 -meting in 2008 kon nog een (kleine) toename worden vastgesteld van het aandeel tamelijk tot extreem gehinderden door licht in het algemeen, met name van 4% in 2004 (SLO 1 ) naar 5% in 2008 (SLO 2 ). Het aandeel gehinderden in de huidige meting (4%) wijkt echter niet af van enige voorgaande SLO-meting. EVOLUTIE VAN HINDER Zes op de tien respondenten (58%) geven aan dat ze, net zoals twee jaar geleden, hinder ondervinden door geluid. Bijna drie op de tien respondenten (28%) geven aan dat de hinder die ze ervaren door geluid is toegenomen in de voorbije twee jaar, 4% stelt dat de hinder is afgenomen en een vierde (26%) ervaart geen verandering in de mate van hinder. In voorgaande SLO-metingen gaf 24% tot 25% van de respondenten aan dat de geluidshinder over de voorbije twee jaar was toegenomen. Een op de tien respondenten (10%) geeft aan dat de hinder die ze ervaren door geur de voorbije twee jaar is toegenomen. Anderzijds geeft 4% aan dat de geurhinder is afgenomen en drie op de tien respondenten (29%) laat weten dat de hinder die ze ervaren onveranderd is gebleven ten aanzien van twee jaar geleden. Ook in voorgaande SLO-metingen schommelde het aandeel dat een toename vaststelde rond 10 (9% in SLO 1 en 11% in SLO 0 en SLO 2 ). 4% van de respondenten meldt een toename, ten opzichte van twee jaar geleden, voor wat betreft de hinder die ze ondervinden door licht. Een vierde geeft aan dat de hinder die ze ervaren gelijk is gebleven en 1% laat weten dat de lichthinder is afgenomen. In voorgaande SLOmetingen bedroeg het aandeel dat een toename in lichthinder meldde tussen 3% en 5%. MAATREGELEN TEGEN HINDER Iets minder dan de helft van de respondenten (45%) laat weten het voorbije jaar een of meerdere maatregelen genomen te hebben tegen geluids-, geur en/of lichthinder. Dit is een significante stijging ten aanzien van vijf jaar geleden (i.c. SLO 2 -meting in 2008) toen 42% van de respondenten aangaf een of meerdere maatregelen genomen te hebben. Concreet, nam een derde van de respondenten (35%) een of meerdere maatregelen ten gevolge van geluidshinder, 17% ten gevolge van geurhinder en 8% ondernam een of meerdere acties ten gevolge van lichthinder. In 2004 (SLO 1 ) en 2008 (SLO 2 ) hadden significant minder respondenten een of meerdere maatregelen in verband met geluidshinder getroffen (resp. 30% en 31%). Ook inzake lichthinder hebben in huidige SLO 3 -meting significant meer respondenten (8%) een maatregel genomen ten aanzien van de SLO 1 -meting in 2004 (6%). Het aandeel respondenten dat een of meerdere maatregelen genomen heeft in verband met geurhinder bleef stabiel over de verscheidene SLO-metingen (i.c. 17% à 18%). M.A.S. Marktstudies op maat 227

229 Conclusies & Aanbevelingen De maatregel die het meest ondernomen werd, en dit zowel voor wat betreft geluids-, als geuren lichthinder, betreft het meer aandacht besteden aan het sluiten van deuren, ramen, gordijnen of rolluiken. In tweede instantie denkt men eraan om klacht in te dienen. Er zijn geen markante verschillen tussen de verscheidene SLO-metingen. HINDER DOOR SPECIFIEKE BRONNEN (NIVEAU HOOFDCATEGORIE) Een op de tien respondenten (10%) laat weten het voorbije jaar ernstig tot extreem gehinderd te zijn door het geluid van verkeer en vervoer. 5% ondervond ernstige tot extreme hinder door geluid van bedrijven en industrie, en evenzoveel door geluid van de buren. Het geluid van recreatie en toerisme zorgde bij 4% van de respondenten voor ernstige tot extreme hinder, het geluid van landbouw hinderde 1% van de respondenten ernstig tot extreem. Geur afkomstig van bij de buren zorgde bij 5% van de respondenten voor ernstige tot extreme hinder. Voorts werd nog 3% van de respondenten ernstig tot extreem gehinderd door de geur van verkeer en vervoer, 2% door de geur van bedrijven en industrie, 2% door de geur van land- en tuinbouw, 1% door de geur van water en zuivering, en minder dan 1% door de geur van handel, diensten, recreatie en toerisme. Het aandeel respondenten dat ernstig tot extreem gehinderd werd door het licht van verkeer en vervoer stijgt niet uit boven 1%. Ook het licht van handel, diensten, recreatie en toerisme zorgde bij 1% van de respondenten voor ernstige tot extreme hinder. De overige bronnen bedrijven en industrie, landbouw, en buren hinderden telkens (ernstig tot extreem) minder dan 1% van de respondenten. Het aandeel ernstig tot extreem gehinderden door geluid van verkeer en vervoer ligt significant lager (10%) dan in voorgaande SLO-metingen (tussen 13 en 15%). De geluidshinder (ernstig tot extreem) van de overige categorieën ligt op een zelfde niveau als in voorgaande SLO-metingen. Voor alle categorieën van geurhinder kan een daling of minstens een stabilisering van het aandeel ernstig tot extreem gehinderden worden vastgesteld ten aanzien van de voorgaande SLO 2 -meting in Zo daalde het aandeel gehinderden door geur afkomstig van verkeer en vervoer (resp. van 5% naar 3%), bedrijven en industrie (van 2,4% naar 1,6%), en water en zuivering (van 2% naar 1%). Het aandeel gehinderden door geur van verkeer en vervoer enerzijds en bedrijven en industrie anderzijds lag trouwens nooit lager. Hoewel het aandeel ernstig tot extreem gehinderden door geur afkomstig van buren (5%) stabiel is gebleven sinds de SLO 1 -meting in 2004, ligt het nog steeds significant hoger dan in 2001 (3%). Voor wat betreft de categorieën land- en tuinbouw enerzijds en handel, diensten, recreatie en toerisme anderzijds, kan geen evolutie in ernstige tot extreme geurhinder worden vastgesteld over de verscheidene SLO-metingen. Voor alle beschouwde categorieën is de mate van ernstige tot extreme lichthinder dezelfde gebleven over alle SLO-metingen heen. M.A.S. Marktstudies op maat 228

230 Conclusies & Aanbevelingen Net zoals het aandeel ernstig tot extreem gehinderden, blijkt ook het aandeel tamelijk tot extreem gehinderden door geluidshinder van verkeer en vervoer op zijn laagste peil ooit, met name 26% ten opzichte van 30% tot 35% in voorgaande metingen. De geluidshinder veroorzaakt door buren enerzijds en recreatie en toerisme anderzijds, is sinds de SLO 1 -meting in 2004 stabiel gebleven op respectievelijk 16% en 13% à 14%. De hinder van landbouw en bedrijven en industrie ligt sinds het begin van de metingen op een zelfde niveau (resp. 3%-4% en 11%-13%). Het aandeel tamelijk tot extreem gehinderden door geur van verkeer en vervoer enerzijds en bedrijven en industrie anderzijds, ligt significant lager dan in voorgaande metingen (resp. 9% t.o.v. 13% tot 15% en 5% t.o.v. 7% tot 9%). Ook de geurhinder van handel, diensten, recreatie en toerisme is afgenomen (tot 1%), zij het enkel ten aanzien van de voorgaande SLO 2 -meting in 2008 (2%). Geur afkomstig van buren bleek in de SLO 2 -meting van vijf jaar geleden nog significant toegenomen (tot 13%) ten opzichte van de twee voorgaande metingen in 2004 en 2001 (resp. 11% en 10%). In huidige SLO 3 -meting blijkt het aandeel evenwel opnieuw op een zelfde niveau als in alle voorgaande metingen. De tamelijk tot extreme geurhinder afkomstig van land- en tuinbouw enerzijds en water en zuivering anderzijds, is niet gewijzigd over de verscheidene SLO-metingen heen (resp. 6% en 5% à 6%). Net zoals voor het aandeel ernstig tot extreem gehinderden kon worden vastgesteld, blijkt het aandeel tamelijk tot extreem gehinderden door licht van de verscheidene onderzochte bronnen, ongewijzigd sinds de nulmeting in HINDER DOOR SPECIFIEKE BRONNEN (NIVEAU SUBCATEGORIE) Ten aanzien van voorgaande SLO-metingen blijkt de mate van ernstige tot extreme geluidshinder in huidige SLO3-meting, significant gewijzigd voor negen detailcategorieën. Zo blijkt de hinder van straatverkeer, luchtvaart en muziek in auto s significant gedaald ten aanzien van de voorgaande SLO-metingen, en ligt ook de hinder van scheepvaart enerzijds, laden en lossen van vrachtwagens, huisdieren van buren en doe-het-zelf activiteiten van buren anderzijds, significant lager dan in respectievelijk 2004 en Blijven nog het geluid van bouw- en sloopactiviteiten en het geluid van racen en crossen: hiervoor kan een toename in ernstige tot extreme hinder worden vastgesteld, zij het niet ten aanzien van de vorige meting in 2008, maar wel ten aanzien van de meting in respectievelijk 2004 en De ernstig tot extreme geurhinder afkomstig van zeven detailcategorieën blijkt significant gewijzigd ten aanzien van een of meerdere voorgaande SLO-metingen. De geurhinder van straatverkeer, luchtvaart, (petro)chemische nijverheid en waterlopen blijkt significant gedaald ten aanzien van (minstens) de voorgaande SLO 2 -meting in Deze van slachterijen, het verwerken van dierlijk afval en vetsmelterijen enerzijds, en composteringsinstallaties voor groenen GFT-afval anderzijds, is tevens gedaald, zij het enkel ten aanzien van de nulmeting in Voor één detailcategorie, met name rook uit schoorsteen van buren, blijkt de geurhinder (beperkt) toegenomen: van 2% in 2004 tot 3% in huidige SLO 3 -meting. Voor geen enkele detailcategorie kan een stijging of daling in mate van ernstige tot extreme lichthinder worden vastgesteld sinds het begin van de SLO-metingen in M.A.S. Marktstudies op maat 229

231 Conclusies & Aanbevelingen Wanneer ook de tamelijk gehinderd in rekening worden gebracht, blijkt de geluidshinder van volgende detailcategorieën significant gedaald (minstens) in vergelijking met vijf jaar geleden (i.c. SLO 2 -meting in 2008): straatverkeer (tot 22%), huisdieren van buren (tot 7%), muziek in auto s (6%), luchtvaart (tot 5%), bedrijven en fabrieken (tot 3%) en scheepvaart (0,1%). Voorts is ook de geluidshinder van spelende kinderen, alsook de geluidshinder afkomstig van het laden en lossen van vrachtwagens gedaald (tot resp. 3% en 4%), zij het niet ten opzichte van de meting in 2008 maar ten opzichte van de meting in respectievelijk 2004 en Een toename in tamelijke tot extreme geluidshinder wordt dan weer opgetekend voor volgende detailcategorieën: doe-het-zelf activiteiten van buren (5% t.o.v. 4% in SLO 2 - en 3% in SLO 1 -meting), bouw- en sloopactiviteiten (7% t.o.v. 5% in SLO 1 - en SLO 0 -meting), en racen en crossen (3% t.o.v. 1% in SLO 0 -meting). Ten aanzien van de vorige meting in 2008 wordt slechts voor één detailcategorie een stijging van het aandeel tamelijk tot extreem gehinderden door geur vastgesteld, met name rook uit schoorsteen van buren (van 4% in 2004 tot 6% in 2008 tot 7% in 2013). Voor een aantal categorieën wordt zelfs een daling opgetekend: straatverkeer (van 12% naar 8%), luchtvaart (van 2% naar 1%), (petro)chemische nijverheid (van 2,3% naar 1,5%), horeca (van 1,3% naar 0,7%) en waterlopen (van 2% naar 1%). Hoewel de hinder stabiel is gebleven ten aanzien van voorgaande meting in 2008, ligt de geurhinder voor volgende detailcategorieën wel lager dan in de SLO 1 - en/of SLO 0 -meting: verbranden van afval in open lucht (van 7% in 2001 naar 5% in 2013), slachterijen, het verwerken van dierlijk afval, vetsmelterijen (van 2% in 2001 naar 1% in 2013), composteringsinstallaties voor groen- en GFT-afval (van 2% in 2011 naar 1% in 2013), waterzuivering (van 1% in 2004 naar 0,4% in 2013) en verfspuitcabines (van 1% in 2001 en 2004 naar 0,3% in 2013). Tot slot blijkt ook nog een toename ten aanzien van de SLO 1 -meting in 2004, met name voor mestverwerkingsbedrijven (van 0,3% in 2004 tot 1% in 2013). Net zoals voor alle detailcategorieën het aandeel ernstig tot extreem gehinderden door licht stabiel is gebleven over alle SLO-metingen heen, blijkt ook geen enkele evolutie waarneembaar voor het aandeel tamelijk tot extreem gehinderden. DIVERSE HINDERASPECTEN Bijna een vierde van de respondenten (23%) wordt soms, regelmatig tot elke nacht wakker door het geluid van straatverkeer. Ook het geluid van buren zorgt ervoor dat een op de zeven respondenten (15%) soms, regelmatig tot elke nacht wakker wordt. Het geluid van luchtvaart en treinverkeer wekt soms, regelmatig tot elke nacht respectievelijk 5% en 4% van de respondenten. Respondenten kregen tien stellingen voorgeschoteld om na te gaan hoe gevoelig ze zijn voor geluid. Zeven op de tien respondenten (70%) geven aan dat ze zich moeilijk kunnen ontspannen als er lawaai om hen heen is. Zes op de tien respondenten (58%) gaat niet akkoord met de stelling dat ze zich altijd goed kunnen concentreren, ongeacht wat er om hen heen gebeurt. Evenzoveel (58%) wordt boos op mensen die geluid maken, waardoor ze niet kunnen slapen of werken. M.A.S. Marktstudies op maat 230

232 Conclusies & Aanbevelingen Op basis van hun antwoorden op de tien stellingen werden de respondenten gecategoriseerd als relatief ongevoelig voor geluid, relatief neutraal voor geluid en relatief gevoelig voor geluid. Uit het onderzoek blijkt dat vrouwen frequenter relatief gevoelig zijn voor geluid dan mannen. Ook respondenten vanaf 46 jaar en ouder zijn vaker relatief gevoelig voor geluid dan jongere respondenten. Wie een diploma hoger (universitair) onderwijs heeft, blijkt vaker relatief gevoelig voor geluid dan wie geen diploma of maximaal een secundair diploma heeft. Tot slot blijken respondenten die op een appartement/loft/studio wonen vaker relatief gevoelig voor geluid, dan wie in een rijwoning met tuin of een (half)open bebouwing woont. Bijna de helft van de respondenten (47%) vindt het (helemaal) niet belangrijk dat de hemel s nachts donker is. Anderzijds hecht 35% hier wel belang aan, en 18% vindt een donkere nachtelijke hemel zelfs zeer tot uiterst belangrijk. 96% van de respondenten is van mening dat de wegen in de onmiddellijke omgeving van hun woning steeds verlicht moeten zijn als het donker is. 61% nuanceert door te stellen dat s nachts de wegverlichting gedimd (46%) of zelfs uitgeschakeld (15%) kan worden. Slechts 4% van de respondenten vindt dat de wegen in de omgeving van hun woning niet verlicht moeten zijn. Wanneer respondenten 100 belastinggeld ter beschikking zouden krijgen om over een aantal beleidsmaatregelen te verdelen, dan zou 30 gaan naar het verminderen van luchtverontreiniging veroorzaakt door verkeer en vervoer. Een vijfde van het budget zou de respondent besteden aan het verminderen van overmatig gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in de landbouw ( 21) en het verminderen van het lawaai van verkeer en vervoer ( 20). De rest van het budget zou gaan naar het verminderen van de stank afkomstig van industrie ( 16), het verminderen van de stank afkomstig van landbouw ( 7) of nog andere maatregelen ( 6). SPREIDING VAN DE HINDER Voor elk van de provincies kunnen een aantal belangrijke kernen van geluids-, geur- en lichthinder worden aangeduid. Wanneer de tamelijk tot extreem gehinderden op de kaart van Vlaanderen worden uitgezet, blijken de kaart inzake geluidshinder in het algemeen en de kaart inzake geurhinder in het algemeen, opvallend sterk te overlappen. Wanneer gekeken wordt naar de bevolkingsdichtheid van de (hoofd)gemeente waarin de respondent woont, blijkt over het algemeen het aandeel ernstig tot extreem gehinderden hoger te liggen in gemeenten met een hogere bevolkingsdichtheid. Van alle respondenten die in een gemeente wonen met tot 3000 inwoners, ondervindt 14% ernstige tot extreme hinder door geluid in het algemeen, 7% ernstige tot extreme hinder door geur in het algemeen en 3% ernstige tot extreme hinder door licht in het algemeen. Van de respondenten die in een gemeente met een lagere bevolkingsdichtheid wonen, wordt respectievelijk 6%-9% gehinderd (ernstig tot extreem) door geluid, 3%-4% gehinderd door geur en 1% gehinderd door licht. M.A.S. Marktstudies op maat 231

233 Conclusies & Aanbevelingen Impact methodiek Om na te gaan of een eventuele verandering van methodiek (i.c. van een schriftelijk naar een online enquête) in een volgende SLO-meting, een invloed kan hebben op de resultaten van het onderzoek, werd bijkomend naast het schriftelijk onderzoek een online onderzoek opgezet. Door de resultaten van beide onderzoeken met elkaar te vergelijken, kon worden nagegaan of een eventueel verschil in mate van hinder te wijten is aan de methode van bevraging en/of andere factoren (i.c. socio-demografische en omgevingsvariabelen) een rol spelen. Respondenten die hebben meegewerkt aan het schriftelijk onderzoek ervaren wel degelijk een andere mate van hinder dan de respondenten die hebben meegewerkt aan het online onderzoek. Zo ervaren ze een gemiddeld lagere mate van geluidshinder in het algemeen, alsook worden ze gemiddeld minder gehinderd door het geluid van verkeer en vervoer, bedrijven en industrie, handel en diensten, alsook buren. Hoewel men in het algemeen een zelfde mate van hinder ondervindt door geur, blijken respondenten in het schriftelijk onderzoek gemiddeld meer gehinderd te worden door de geur van land- en tuinbouw dan respondenten in het online onderzoek. Anderzijds is het aandeel ernstig tot extreem gehinderden door de geur van verkeer en vervoer hoger in het online onderzoek. Er zijn geen verschillen tussen beide onderzoeken voor wat betreft de gemiddeld ervaren lichthinder in het algemeen of van specifieke lichtbronnen, alsook niet voor wat betreft het aandeel ernstig tot extreem gehinderden. Zelfs indien voor het effect van socio-demografische (bijv. geslacht en leeftijd) en omgevingsvariabelen (bijv. hoeveelheid verkeer en urbanisatiegraad) gecontroleerd wordt, blijkt de wijze waarop men de vragenlijst heeft ingevuld zijnde schriftelijk of online een invloed te hebben op de mate van hinder, zij het wel enkel op de mate van hinder door geluid in het algemeen. Wie de enquête schriftelijk invult, geeft een minder mate van hinder door geluid in het algemeen aan, dan wie de enquête online invult. Een verklaring voor het effect van de methode van bevraging op de hinder die iemand ervaart, kan niet met zekerheid worden geboden. Enerzijds wordt de invloed van de methode van bevraging mogelijks veroorzaakt door andere oorzaken van hinder die niet in de vragenlijst aan bod komen, en waarvoor respondenten in het schriftelijk onderzoek significant verschillen van respondenten in het online onderzoek. Uit de analyse bleek immers dat de socio-demografische en omgevingsvariabelen uit de vragenlijst, slechts 25% van de variantie in mate van hinder door geluid in het algemeen konden verklaren 99. Anderzijds bestaat de mogelijkheid dat het wel degelijk de methode op zich is, die ervoor zorgt dat iemand een andere mate van hinder opgeeft dan wanneer diezelfde persoon de vragenlijst op een andere wijze zou invullen. De wijze waarop men de vragenlijst invult, kan: 1. uitnodigen tot meer of minder reflectie; 2. gebeuren op een andere locatie (een schriftelijke enquête wordt misschien vaker thuis ingevuld, zijnde de plaats waarvoor de hinder bevraagd wordt); Een zelfde redenering gaat trouwens op voor geur- en lichthinder. De afwezigheid van een effect van de bevragingsmethodiek, hoeft niet te betekenen dat er geen effect is. De verklaarde variantie bedraagt immers slechts 5% voor geurhinder en 11% voor lichthinder. Andere, onbekende factoren die de mate van geur- en lichthinder bepalen, kunnen een eventueel effect maskeren indien respondenten uit beide onderzoeken van elkaar verschillen op deze andere factoren. M.A.S. Marktstudies op maat 232

234 Conclusies & Aanbevelingen Aanbevelingen Om meer inzicht te verwerven in de verscheidene aspecten van (milieu)hinderbeleving bij de Vlaamse bevolking, startte het departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid in 2001 met het schriftelijk leefomgevingsonderzoek (SLO). Tegenwoordig wordt één keer per legislatuur een SLO-onderzoek uitgevoerd (huidig onderzoek betreft reeds de vierde SLO-meting) waardoor het een instrument is dat niet enkel toelaat om probleemsituaties te signaleren, maar tevens op te volgen. Tot op heden betrof het SLO-onderzoek steeds een schriftelijke meting. Ten tijde van de eerste SLO-meting in 2001 was dit een evidente keuze gezien de vragenlijst te uitgebreid was om telefonisch afgenomen te worden en het internet minder wijdverspreid gebruikt werd 100. De digitale (r)evolutie van de afgelopen jaren, maakt echter dat steeds vaker geopteerd wordt een vragenlijst online af te nemen in plaats van schriftelijk of telefonisch. Indien in de toekomst een nieuwe SLO-meting wordt opgezet, kan de vraag zich stellen of het opportuun is verder te gaan op de ingeslagen weg (i.c. met een schriftelijke bevraging), of eerder te kiezen voor de nieuwe technologie (i.c. een online bevraging). De beslissing om verder te gaan met een schriftelijk onderzoek, hetzij over te schakelen naar een puur online onderzoek, zal op dat moment een afweging zijn van onderstaande zaken. Hierbij kunnen de voordelen van een online enquête telkens als nadelen van een schriftelijke enquête gezien worden, en omgekeerd. Voordelen online enquête: 1. Het eindproduct van een online onderzoek (i.c. datafile) is steeds meer zuiver en volledig dan deze van een schriftelijk onderzoek. Dit omwille van volgende redenen: Bij het programmeren van een online vragenlijst kan worden aangegeven of een vraag al dan niet verplicht in te vullen is. Het is dan onmogelijk voor de respondent om een vraag onbeantwoord te laten. Dit kan evenwel wrevel opwekken bij de respondent en het stopzetten van de enquête tot gevolg hebben. Om die reden is het aangewezen de noodzaak tot het verplicht invullen, voor elke vraag afzonderlijk te evalueren. Concreet voor het SLO-onderzoek worden volgende vragen best niet verplicht gemaakt: vraag 1.2 waarom wel/niet, vraag 2.2, vraag 3.2, vraag 4.2, vraag 5.6 en de laatste vraag betreffende opmerkingen of suggesties. De datafile verkregen via een online vragenlijst is vaak vollediger gezien zogenaamde routings en filters kunnen worden ingebouwd. Hierbij gebeurt de doorverwijzing naar de volgende in te vullen vraag automatisch en krijgt de respondent enkel die vragen te zien die voor hem/haar van toepassing zijn. Concreet voor het SLOonderzoek kan de vraag 1.6 zondanig geprogrammeerd worden dat deze enkel verschijnt bij respondenten die minstens twee jaar op hun huidig adres wonen. 100 In 2001 gebruikte 34% van de Vlaamse burgers het internet (zij het thuis, op het werk en/of een andere locatie). Vandaag is dit gestegen tot 73%. (bron: SCV-Survey Sociaal-culturele verschuivingen in Vlaanderen ) M.A.S. Marktstudies op maat 233

235 Conclusies & Aanbevelingen Een vraag kan zodanig worden ingesteld dat onmogelijke antwoorden niet aanvaard worden. Wanneer de respondent zijn/haar leeftijd moet intypen, kan worden voorzien dat enkel een leeftijd tussen bijvoorbeeld 16 jaar en 120 jaar als valide aanvaard wordt. De antwoorden worden ingetikt door de respondent zelf. De tussenstap die kenmerkend is voor een schriftelijke vragenlijst, met name het overtypen van een geschreven antwoord, is niet aanwezig bij een online onderzoek. Hierdoor kan geen foutieve overname van een antwoord meer gebeuren en is een (on)leesbaar handschrift geen punt meer. 2. Het bepalen van het aandeel gehinderden door geluid, geur en licht in Vlaanderen door middel van een online enquête, is onmiskenbaar goedkoper dan een analoge schriftelijke enquête. De kostprijs voor het veldwerk van een schriftelijke SLO-enquête vertrekkende van een gevalideerde vragenlijst tot en met een uitgezuiverde datafile bedraagt ,- (excl. B.T.W.) voor gevalideerde en weerhouden enquêtes. De kostprijs voor het veldwerk van een analoge online enquête vertrekkende van een gevalideerde vragenlijst tot en met een uitgezuiverde datafile bedraagt ,- B.T.W. voor eveneens gevalideerde en weerhouden enquêtes 101. Nadelen online enquête: 1. In het algemeen: Idealiter wordt omwille van representativiteit de steekproef uit een databestand getrokken waarin elk Vlaams huishouden vertegenwoordigd is. Het databestand waaruit een online steekproef kan getrokken worden, zal echter steeds kleiner zijn dan het databestand waaruit een schriftelijke steekproef (met voorafgaande telefonische screening) kan worden getrokken: Er is tot op heden geen adres directory die qua grootte ook maar in de buurt komt van de beschikbare telefoongidsen. Er zijn tot op heden meer mensen die een telefoon hebben dan mensen die een adres hebben. Bij een online onderzoek is er dus een grotere kans op vertekening, alsook een grotere kans dat een zelfde persoon geselecteerd wordt voor (opeen)volgende SLOmetingen. Bij een schriftelijke steekproeftrekking met voorafgaandelijk een telefonische screening (i.c. uit de telefoongids), kan de steekproef ontdubbeld worden op basis van het adres. Hierdoor heeft elk huishouden een zelfde kans om geselecteerd te worden voor het onderzoek. Een adres betreft een elektronisch adres en wordt gebruikt ter vervanging van een fysisch adres. Hieruit volgt dat een online directory doorgaans niet gekoppeld is aan een fysisch adres en het ontdubbelen van het databestand op basis van adres niet mogelijk is. Grotere huishoudens (met meer adressen) zullen dan ook meer kans maken om geselecteerd te worden voor het online onderzoek dan kleinere huishoudens (met minder adressen). 101 Dit zijn telkens de kostprijzen anno M.A.S. Marktstudies op maat 234

236 Conclusies & Aanbevelingen Zelfs indien de steekproef identiek is aan de populatie m.b.t. verscheidene sociodemografische parameters (zoals geslacht, leeftijd, opleiding, enz.), zal iemand met een adres die bereid is om een enquête online in te vullen, qua persoon niet noodzakelijkerwijze een gemiddelde persoon zijn qua gedrag, attitude, etc. en vermoedelijk zelfs veel meer verschillend zijn van de hypothetisch gemiddelde persoon, dan iemand met een telefoonnummer die bereidheid is om een schriftelijke (of online) enquête in te vullen. Bovenstaande bemerkingen leiden ertoe dat, indien geopteerd wordt voor een online enquêtering, zal moeten gewerkt worden met een online panel. Immers: Er is geen algemene directory voorhanden; Het alternatief, met name voorafgaandelijk een telefonische screening om vervolgens de bereidwilligen via uit te nodigen, zou qua kostprijs bijna even duur tot zelfs duurder zijn dan het huidig schriftelijk SLO-onderzoek. Dergelijke werkwijze zou meer screening vereisen dan huidig schriftelijke onderzoek, gezien niet iedereen die aan het onderzoek zal willen meewerken, een zal hebben. Het belangrijkste voordeel van een online enquêtering, met name de kostprijs, wordt hierdoor tenietgedaan. Toch heeft ook een online panel zijn beperkingen: Panelleden werden oorspronkelijk anders gemotiveerd om lid te worden van een panel-populatie, met name een expliciete wens om zijn/haar mening te geven en/of winnen van prijzen. Dit in vergelijking met de motivatie om te worden opgenomen in een telefoongids, hetgeen vaak zelfs automatisch gebeurt wanneer een vaste lijn wordt aangevraagd. Bijkomend worden panelleden anders gemotiveerd om deel te nemen aan online onderzoeken (i.c. veelal is deelname aan het online onderzoek verbonden met een verloting, puntencollectie en/of storting aan het goede doel). Voorts zal een panellid niet alleen afwijken van een lid in de telefoongids, maar tevens zal een gemiddeld panellid uit een online panel afwijken van een gemiddeld panellid uit een ander online panel. Dit, omwille van een verschillende rekruteringsmethode van panelleden, alsook een andere werkwijze qua incentive om aan een onderzoek deel te nemen, die de verscheidene bureaus hanteren. 2. Specifiek betreffende het SLO-onderzoek: Huidig SLO 3 -onderzoek gaf aan dat de mate van hinder die iemand ervaart (minstens voor geluid) beïnvloed wordt door de methode (zij het schriftelijk of online) middels dewelke de vragenlijst werd ingevuld. Op basis van het onderzoek kan evenwel geen uitsluitsel worden gegeven waaraan dit ligt. Zo is het niet noodzakelijk enkel de methodiek op zich die de mate van hinder beïnvloedt, maar kan het verschil (ook) voortvloeien uit de hoedanigheid van de respondent die opteert om aan een schriftelijk hetzij online onderzoek mee te werken. Een cruciaal element van het SLO-onderzoek, zijnde de vergelijkbaarheid van de resultaten met vorige SLO-onderzoeken, komt hierdoor in het gedrang. M.A.S. Marktstudies op maat 235

237 Conclusies & Aanbevelingen Schriftelijk of online? Bij het afwegen welke de betere methodiek is, dient de doelstelling van de meting in acht te worden genomen. In het geval het de bedoeling zou zijn om een stand van zaken op te nemen, kunnen beide methoden elk met hun voor- en nadelen in overweging worden genomen. In het geval het de bedoeling is om tendensen te onderkennen of het effect van maatregelen in functie van de tijd op te volgen, dan dient ons inziens voor een schriftelijk leefomgevingsonderzoek gekozen te worden. Bij de vergelijking tussen het schriftelijk en online onderzoek werden immers verschillen vastgesteld in de hinder die ervaren werd; vooral wat betreft geluidshinder, minder maar toch ook nog bij de ervaren geur- en lichthinder. Tegelijkertijd bleek dat de variantie in hinder maar in beperkte mate kon verklaard worden door de in de enquête opgenomen socio-demografische en omgevingsvariabelen. Vooral voor geurhinder is dit het geval. Bovendien kennen de verscheidene geur- en lichthinderbronnen een klein percentage gehinderden, wat maakt dat de relatieve verschillen tussen twee metingen al groot moeten zijn opdat deze als significant verschillend zouden kunnen opgepikt worden. Dit leidt ons er toe om voor de volgende meting een schriftelijk leefomgevingsonderzoek aan te bevelen. Meer nog, het is de aanbeveling om dan te kiezen voor een nog grotere steekproef (en dus een nog gevoeliger meetinstrument) om toe te laten kleinere maar reële verschillen te detecteren. Inhoudelijke suggesties Los van de keuze voor een schriftelijke versus online bevraging, kan bij de voorbereiding van een volgende SLO-meting aandacht besteed worden aan volgende methodologische bemerkingen/suggesties inzake opmaak van vragenlijst en verwerking van gegevens: De huidige hercodering van andere antwoorden is bijzonder beperkt, in die zin dat het overplaatsen van een ander antwoord naar een bestaande subcategorie enkel gebeurt wanneer het ander antwoord een synoniem betreft van deze subcategorie. Pas wanneer aan deze voorwaarde voldaan is, kan de ervaren hinder van dit ander antwoord naar de corresponderende hoofdcategorie worden overgebracht. Als de andere bron geen synoniem betreft van een subcategorie, wordt de ervaren hinder niet overgebracht in een hoofdcategorie, zelfs indien de andere bron overduidelijk tot deze hoofdcategorie behoort. Bijvoorbeeld: bij geluidshinder omvat de hoofdcategorie Verkeer en Vervoer vier subcategorieën waarvoor de mate van hinder moet worden aangeduid: straatverkeer, treinverkeer, luchtvaart en scheepvaart. Een andere bron die wel eens genoteerd wordt, betreft busverkeer. In de huidige werkwijze van hercoderen wordt niets met dit antwoord gedaan, want: het is geen synoniem van straatverkeer en kan zodoende ook niet onder de hoofdcategorie Verkeer en Vervoer worden ondergebracht. Indachtig een herziene werkwijze van hercoderen de vergelijkbaarheid van de resultaten tussen verschillende SLOmetingen in het gedrang kan brengen, is dit toch het overwegen waard indien het resultaat van de betreffende SLO-meting meer precies/correct is. M.A.S. Marktstudies op maat 236

238 Conclusies & Aanbevelingen De huidige vragenlijst omvat drie grote hindervragen inzake geluids-, geur- en lichthinder, waarbij voor een lijst van specifieke hinderbronnen de mate van ervaren hinder moet worden aangeduid. Drie subcategorieën straatverkeer, luchtvaart en huisdieren zijn zowel opgenomen bij geluids- als bij geurhinder, zij het dat enkel bij geurhinder voor de drie categorieën een kleine omschrijving is opgenomen. Bijvoorbeeld: bij geluidshinder is de categorie straatverkeer opgenomen, bij geurhinder is dit straatverkeer (uitlaatgassen van auto s, vrachtwagens, bussen,...). Om consequent te blijven kan best een uniformering van dergelijke categorieën worden nagestreefd. Het maakt de enquête meer eenduidig voor de respondent en zal bovendien tot meer correcte resultaten leiden, gezien minstens een gedeelte van andere bronnen bij geluidshinder (zoals bijv. busverkeer, legervliegtuigen,...) dan kunnen ondergebracht worden in bestaande subcategorieën (zoals ze ook bij geurhinder verwerkt worden). Opnieuw dient in acht te worden genomen dat een herziene werkwijze van hercoderen de vergelijkbaarheid van de resultaten tussen verschillende SLO-metingen in het gedrang kan brengen. Gezien echter het resultaat van de betreffende SLO-meting meer precies/correct zal zijn, is dit evenwel minstens het overwegen waard. Omwille van de wet op de privacy, kan het adres van een respondent niet zonder zijn uitdrukkelijke toestemming worden meegedeeld aan derden (i.c. de opdrachtgever LNE). In een schriftelijke bevraging is het adres van elke respondent bekend en kan dit worden omgezet in Lambert-coördinaten. Deze coördinaten geven niet het exacte adres van de respondent weer, maar zijn tot op enkele tientallen meter nauwkeurig. In een online bevraging is het adres van de respondent niet gekend en dient het dus uitdrukkelijk gevraagd te worden 102. In het huidig onderzoek hebben zes op de tien respondenten hun volledig adres meegedeeld; een zeer hoog percentage. Daarenboven hebben nog eens 14% hun adres gedeeltelijk (straat en/of gemeente) kenbaar gemaakt. Indien in de toekomst de SLO-meting online zou plaatsvinden, wordt best aan het begin van de enquête reeds gevraagd in welke gemeente (gekoppeld aan postcode) de respondent woont. Het betreft een vraag die bijna standaard in online onderzoek is opgenomen waardoor ze geen struikelblok vormt voor de respondent om deze (verplicht) in te vullen. Op die manier is minstens van alle respondenten geweten in welke gemeente ze wonen. Vervolgens kan aan het eind van de gemeente nog gevraagd worden om (optioneel) straat, huis- en eventueel busnummer in te vullen. 102 Een vraag die omwille van haar gevoelig karakter best helemaal op het einde van de enquête gesteld wordt. M.A.S. Marktstudies op maat 237

239 Bijlagen 6. BIJLAGEN M.A.S. Marktstudies op maat 238

240 Bijlagen Uitnodigingsmail online onderzoek M.A.S. Marktstudies op maat 239

241 Bijlagen Uitnodigingsbrief schriftelijk onderzoek M.A.S. Marktstudies op maat 240

242 Bijlagen Vragenlijst (lay-out schriftelijk onderzoek) M.A.S. Marktstudies op maat 241

243 Bijlagen M.A.S. Marktstudies op maat 242

244 Bijlagen M.A.S. Marktstudies op maat 243

245 Bijlagen M.A.S. Marktstudies op maat 244

246 Bijlagen M.A.S. Marktstudies op maat 245

247 Bijlagen M.A.S. Marktstudies op maat 246

248 Bijlagen M.A.S. Marktstudies op maat 247

Vlaamse overheid. Departement Omgeving

Vlaamse overheid. Departement Omgeving Market Analysis & Synthesis Brusselsesteenweg 46a 3000 Leuven Tel.016/22 69 67 Fax 016/20 50 52 www.masresearch.be info@masresearch.be Vlaamse overheid Departement Omgeving Uitvoeren van een schriftelijke

Nadere informatie

Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap

Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Tel: +32 16 22 69 67 Market Analysis & Synthesis Fax: +32 16 20 50 52 Brusselsesteenweg 46 a http://www.masresearch.be B-3000Leuven Belgium Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Afdeling Algemeen Milieu-

Nadere informatie

Gedrag en ervaringen van huishoudelijke afnemers op de vrijgemaakte Vlaamse energiemarkt VREG - TECHNISCH RAPPORT

Gedrag en ervaringen van huishoudelijke afnemers op de vrijgemaakte Vlaamse energiemarkt VREG - TECHNISCH RAPPORT Gedrag en ervaringen van huishoudelijke afnemers op de vrijgemaakte Vlaamse energiemarkt VREG - TECHNISCH RAPPORT 10 september 2014 INHOUDSOPGAVE 1. TECHNISCH RAPPORT...3 1.1. Universum en steekproef...

Nadere informatie

4.2. Evaluatie van de respons op de postenquêtes. In dit deel gaan we in op de respons op instellingsniveau en op respondentenniveau.

4.2. Evaluatie van de respons op de postenquêtes. In dit deel gaan we in op de respons op instellingsniveau en op respondentenniveau. 4.2. Evaluatie van de respons op de postenquêtes 4.2.1. Algemeen In dit deel gaan we in op de respons op instellingsniveau en op respondentenniveau. Instellingsniveau (vragenlijst coördinator) provincie,

Nadere informatie

Perceptie van milieuhinder in Vlaanderen

Perceptie van milieuhinder in Vlaanderen Perceptie van milieuhinder in Vlaanderen Resultaten SLO-4, Schriftelijk Leefomgevingsonderzoek 2018 Leiegardens 2014, Your Estate Solution 1Opzet onderzoek 2Resultaten 3Besluiten Opzet onderzoek 1.1 Achtergrond

Nadere informatie

Gedrag & ervaringen van huishoudelijke afnemers op de vrijgemaakte Vlaamse energiemarkt VREG 13/09/2012

Gedrag & ervaringen van huishoudelijke afnemers op de vrijgemaakte Vlaamse energiemarkt VREG 13/09/2012 Gedrag & ervaringen van huishoudelijke afnemers op de vrijgemaakte Vlaamse energiemarkt VREG 13/09/2012 VREG - Technisch rapport nr. I109 (ATec1428_I109_D) Dimarso N.V., opererend onder de commerciële

Nadere informatie

Huishoudens die niet gecontacteerd konden worden

Huishoudens die niet gecontacteerd konden worden 4.2. Participatiegraad Om de vooropgestelde steekproef van 10.000 personen te realiseren, werden 35.023 huishoudens geselecteerd op basis van het Nationaal Register. Met 11.568 huishoudens werd gepoogd

Nadere informatie

Onderzoek over het spreken van het Frans door de inwoners van Vlaanderen

Onderzoek over het spreken van het Frans door de inwoners van Vlaanderen Onderzoek over het spreken van het Frans door de inwoners van Vlaanderen Onderzoek uitgevoerd voor de vzw: Association pour la Promotion de la Francophonie en Flandre September 2009 Dedicated Research

Nadere informatie

Gedrag en ervaringen van professionele afnemers op de vrijgemaakte Vlaamse energiemarkt VREG - TECHNISCH RAPPORT

Gedrag en ervaringen van professionele afnemers op de vrijgemaakte Vlaamse energiemarkt VREG - TECHNISCH RAPPORT Gedrag en ervaringen van professionele afnemers op de vrijgemaakte Vlaamse energiemarkt VREG - TECHNISCH RAPPORT 10 september 2014 INHOUDSOPGAVE 1. TECHNISCH RAPPORT...3 1.1. Universum en steekproef...

Nadere informatie

Technisch rapport kiesintentiemetingen

Technisch rapport kiesintentiemetingen Technisch rapport kiesintentiemetingen (In te vullen door het betrokken instituut en terug te sturen naar het secretariaat Febelmar, ter publicatie op de Febelmar website.) Dit rapport omvat een geheel

Nadere informatie

OPINIEONDERZOEK VLAANDEREN: ACTUELE MAATSCHAPPELIJKE THEMA S OKTOBER 2013 TECHNISCH-STATISTISCH RAPPORT

OPINIEONDERZOEK VLAANDEREN: ACTUELE MAATSCHAPPELIJKE THEMA S OKTOBER 2013 TECHNISCH-STATISTISCH RAPPORT OPINIEONDERZOEK VLAANDEREN: ACTUELE MAATSCHAPPELIJKE THEMA S OKTOBER 2013 TECHNISCH-STATISTISCH RAPPORT Dit technisch-statistisch rapport omvat de technische specificaties, conform de aanbevelingen van

Nadere informatie

ONDERZOEK VERPLAATSINGSGEDRAG VLAAMS-BRABANT

ONDERZOEK VERPLAATSINGSGEDRAG VLAAMS-BRABANT P H L PROVINCIALE HOGESCHOOL LIMBURG DEPARTEMENT ARCHITECTUUR ONDERZOEKSCEL A rchitectuur M obiliteit O mgeving ONDERZOEK VERPLAATSINGSGEDRAG VLAAMS-BRABANT DECEMBER 2000-DECEMBER 2001 DEEL 1: METHODOLOGISCHE

Nadere informatie

Voor deze enquête bevragen jullie minstens 25 personen

Voor deze enquête bevragen jullie minstens 25 personen TIPS VOOR ENQUÊTES 1. Opstellen van de enquête 1.1 Bepalen van het doel van de enquête Voor je een enquête opstelt denk je eerst na over wat je wil weten en waarom. Vermijd een te ruime omschrijving van

Nadere informatie

DE KOSTEN VOOR RIOLERING EN ZUIVERING AFVALWATER

DE KOSTEN VOOR RIOLERING EN ZUIVERING AFVALWATER DE KOSTEN VOOR RIOLERING EN ZUIVERING AFVALWATER Resultaten online bevraging executive summary Auteurs: Datum: Herwerking: Veerle Minne, Sarah Botterman 6 februari 2015 VMM Inhoudstafel 1 Managementsamenvatting...

Nadere informatie

Opvoeden in Nederland 2010 Onderzoeksverantwoording. Sociaal en Cultureel Planbureau

Opvoeden in Nederland 2010 Onderzoeksverantwoording. Sociaal en Cultureel Planbureau Opvoeden in Nederland 2010 Onderzoeksverantwoording In opdracht van: Sociaal en Cultureel Planbureau Date : 19 april 2010 Reference : 14280.PW.ND.mr GfK Panel Services Benelux is gecertificeerd voor het

Nadere informatie

Gezondheidsenquête, België Inleiding. Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu.

Gezondheidsenquête, België Inleiding. Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu. Inleiding Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu. Inleiding 1. Context De vergrijzing van de bevolking in onze samenleving is een heuse uitdaging op het gebied van

Nadere informatie

Trendbarometer hotels 2012 Finaal rapport

Trendbarometer hotels 2012 Finaal rapport Trendbarometer hotels 2012 Finaal rapport Trendbarometer hotels 2012 Inlichtingen Dagmar.Germonprez@toerismevlaanderen.be Tel +32 (0)2 504 25 15 Verantwoordelijke uitgever: Peter De Wilde - Toerisme Vlaanderen

Nadere informatie

Onderzoek Verplaatsingsgedrag Vlaanderen 4.3 (2010-2011)

Onderzoek Verplaatsingsgedrag Vlaanderen 4.3 (2010-2011) Onderzoek Verplaatsingsgedrag Vlaanderen 4.3 (2010-2011) Verkeerskundige interpretatie van de belangrijkste tabellen (Analyserapport) D. Janssens, S. Reumers, K. Declercq, G. Wets Contact: Prof. dr. Davy

Nadere informatie

Planningsmodellen beroepsbeoefenaars. gezondheidszorg

Planningsmodellen beroepsbeoefenaars. gezondheidszorg EXECUTIVE SUMMARY BEVRAGING BEROEPSGROEP KINESITHERAPEUTEN 1 Colofon M.A.S. Tel: +32 16 22 69 67 Market Analysis & Synthesis Fax: +32 16 20 50 52 Brusselsesteenweg 46 a http://www.masresearch.be B-3000Leuven

Nadere informatie

Werkinstructies voor de CQI Huisartsenzorg Overdag

Werkinstructies voor de CQI Huisartsenzorg Overdag Werkinstructies voor de 1. De vragenlijst Waarvoor is de bedoeld? De is bedoeld om de kwaliteit van zorg in de huisartspraktijk tijdens kantooruren te meten vanuit het perspectief van de patiënt. De vragenlijst

Nadere informatie

M.A.S. VEILIGHEID IN CIJFERS HOE KIJKT EEN MARKTONDERZOEKSBUREAU NAAR CRIMINALITEITSCIJFERS? 16 februari Marktstudies op maat

M.A.S. VEILIGHEID IN CIJFERS HOE KIJKT EEN MARKTONDERZOEKSBUREAU NAAR CRIMINALITEITSCIJFERS? 16 februari Marktstudies op maat VEILIGHEID IN CIJFERS HOE KIJKT EEN MARKTONDERZOEKSBUREAU NAAR CRIMINALITEITSCIJFERS? 16 februari 2017,Brusselsesteenweg 46 a, B- 3000 Leuven Tel. +32/(0)16.22.69.67- info@masresearch.be www.masresearch.be

Nadere informatie

Technisch rapport kiesintentiemetingen

Technisch rapport kiesintentiemetingen Technisch rapport kiesintentiemetingen (In te vullen door het betrokken instituut en terug te sturen naar het secretariaat Febelmar, ter publicatie op de Febelmar website.) Dit rapport omvat een geheel

Nadere informatie

Studiepopulatie. Gezondheidsenquête, België, 1997.

Studiepopulatie. Gezondheidsenquête, België, 1997. In deze paragraaf worden een aantal kenmerken van de steekproef besproken. Het gaat om de volgende socio-demografische karakteristieken : verblijfplaats : per regio en per provincie; geslacht en leeftijd;

Nadere informatie

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling «Sociale Zekerheid»

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling «Sociale Zekerheid» Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling «Sociale Zekerheid» SCSZ/09/049 ADVIES NR 09/10 VAN 2 JUNI 2009 MET BETREKKING TOT DE MEDEWERKING VAN DE RIJKSDIENST VOOR SOCIALE

Nadere informatie

Onderzoek klanttevredenheid Proces klachtbehandeling 2011... Antidiscriminatievoorziening Limburg

Onderzoek klanttevredenheid Proces klachtbehandeling 2011... Antidiscriminatievoorziening Limburg Proces klachtbehandeling 2011................................................................... Antidiscriminatievoorziening Limburg Mei 2012...................................................................

Nadere informatie

Landelijke peiling Nijmegen Resultaten tussenmeting, begin juli 2005

Landelijke peiling Nijmegen Resultaten tussenmeting, begin juli 2005 Resultaten tussenmeting, begin juli 2005 O&S Nijmegen 13 juli 2005 Inhoudsopgave 1 Inleiding 3 2 Onderzoeksresultaten 5 2.1 Eerste gedachte bij de stad Nijmegen 5 2.2 Bekendheid met gegeven dat Nijmegen

Nadere informatie

1.1 Achtergrond. 1.2 Doelstelling van het onderzoek

1.1 Achtergrond. 1.2 Doelstelling van het onderzoek 1.1 Achtergrond Sinds 1994 voert de Vlaamse Overheid onderzoek uit naar het verplaatsingsgedrag van Vlamingen. Dit onderzoek wordt het Onderzoek VerplaatsingsGedrag of OVG genoemd. In het OVG worden een

Nadere informatie

Resultaten voor Brussels Gewest Ongevallen Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor Brussels Gewest Ongevallen Gezondheidsenquête, België, 1997 6.10.1. Inleiding De term ongeval kan gedefinieerd worden als 'elk onverwacht en plots voorval dat schade berokkent of gevaar oplevert (dood, blessures,...) of als ' een voorval dat onafhankelijk van de

Nadere informatie

Rapportage Ervaringsonderzoek WOT's

Rapportage Ervaringsonderzoek WOT's Rapportage Ervaringsonderzoek WOT's Versie 5.0.0 Drs. J.J. Laninga December 2015 www.triqs.nl Voorwoord Met genoegen bieden wij u hierbij de rapportage aan over het uitgevoerde ervaringsonderzoek naar

Nadere informatie

Antwerpen telt evenveel ja-stemmers als neen-stemmers voor de Lange Wapper brug. Volksraadpleging Lange Wapper mobiliseert vooral neen stemmers.

Antwerpen telt evenveel ja-stemmers als neen-stemmers voor de Lange Wapper brug. Volksraadpleging Lange Wapper mobiliseert vooral neen stemmers. PERSBERICHT Antwerpen telt evenveel ja-stemmers als neen-stemmers voor de Lange Wapper brug. Volksraadpleging Lange Wapper mobiliseert vooral neen stemmers. Leuven, 7 oktober 2009. Rogil, een onafhankelijk

Nadere informatie

Onderzoeksverantwoording Panel Fryslân

Onderzoeksverantwoording Panel Fryslân Onderzoeksverantwoording Panel Fryslân Steekproef en werving van een representatief internetpanel Fries Sociaal Planbureau 2017 Versie 1.0 Datum: Juni 2017 Auteur: Miranda Visser en Henk Fernee Voor aanvullende

Nadere informatie

Werkinstructie voor de CQI Naasten op de IC

Werkinstructie voor de CQI Naasten op de IC Werkinstructie voor de CQI Naasten op de IC 1. De vragenlijst Waarvoor is de CQI Naasten op de IC bedoeld? De CQI Naasten op de IC is bedoeld is bedoeld om de kwaliteit van de begeleiding en opvang van

Nadere informatie

Praktische tips voor succesvol marktonderzoek in de land- en tuinbouwsector

Praktische tips voor succesvol marktonderzoek in de land- en tuinbouwsector marktonderzoek in de land- en tuinbouwsector Marktonderzoek kunt u prima inzetten om informatie te verzamelen over (mogelijke) markten, klanten of producten, maar bijvoorbeeld ook om de effectiviteit van

Nadere informatie

Stap 1: Bepalen van het doel

Stap 1: Bepalen van het doel Ontwerp van een onderzoeksproject Stap 1: Bepalen van het doel Eerst en vooral moet je weten wat je te weten wil komen en waarom. Het antwoord op deze vragen bepaalt Wat je zal moeten meten en hoe (doelvariabelen

Nadere informatie

Gedrag & ervaringen van professionele afnemers op de vrijgemaakte Vlaamse energiemarkt VREG 10/09/2013

Gedrag & ervaringen van professionele afnemers op de vrijgemaakte Vlaamse energiemarkt VREG 10/09/2013 Gedrag & ervaringen van professionele afnemers op de vrijgemaakte Vlaamse energiemarkt VREG 10/09/2013 VREG - Technisch rapport nr. I261 (ATec1416_I261_D) Dimarso N.V., opererend onder de commerciële naam

Nadere informatie

Rapportage cliëntervaringsonderzoek WMO Gemeente Aalburg

Rapportage cliëntervaringsonderzoek WMO Gemeente Aalburg Rapportage cliëntervaringsonderzoek WMO Versie 1.0.0 Drs. J.J. Laninga juni 2017 www.triqs.nl Voorwoord Met genoegen bieden wij u hierbij de rapportage aan over het uitgevoerde cliëntervaringsonderzoek

Nadere informatie

Tevredenheidsonderzoek 2014

Tevredenheidsonderzoek 2014 Tevredenheidsonderzoek 2014 Een onderzoek naar de zorgkwaliteit en veiligheid November 2014 1 Inhoud Inleiding... 3 Aanpak... 3 Het onderzoek... 3 De resultaten... 4 Voldoet de zorg?... 4 Tevredenheid...

Nadere informatie

Technisch rapport kiesintentiemetingen

Technisch rapport kiesintentiemetingen (In te vullen door het betrokken instituut en terug te sturen naar het secretariaat Febelmar, ter publicatie op de Febelmar website.) Dit rapport omvat een geheel van technische specificaties die moeten

Nadere informatie

Omnibusenquête deelrapport. Werk, zorg en inkomen

Omnibusenquête deelrapport. Werk, zorg en inkomen Omnibusenquête 2015 deelrapport Werk, zorg en inkomen Omnibusenquête 2015 deelrapport Werk, zorg en inkomen OMNIBUSENQUÊTE 2015 deelrapport WERK, ZORG EN INKOMEN Zoetermeer, 25 januari 2016 Gemeente Zoetermeer

Nadere informatie

Cliëntervaringen Wmo s-hertogengbosch. Nulmeting 2016

Cliëntervaringen Wmo s-hertogengbosch. Nulmeting 2016 Cliëntervaringen Wmo s-hertogengbosch Nulmeting 2016 Afdeling Onderzoek & Statistiek Juli 2016 Samenvatting De gemeente s-hertogenbosch vindt het belangrijk om de ervaringen van cliënten met Wmoondersteuning

Nadere informatie

Burgerparticipatie in de openbare ruimte. Juni, 2014

Burgerparticipatie in de openbare ruimte. Juni, 2014 Burgerparticipatie in de openbare ruimte Juni, 2014 Uitgave : Team Kennis en Verkenning Naam : M. Hofland Telefoonnummer : 0570-693317 Mail : m.hofland@deventer.nl 1 Inhoudsopgave 1 Inleiding 3 1.1 Kader

Nadere informatie

Rapportering Tevredenheidsmeting Loopbaanbegeleiding 2016

Rapportering Tevredenheidsmeting Loopbaanbegeleiding 2016 Rapportering Tevredenheidsmeting Loopbaanbegeleiding 1. BASISGEGEVENS In werden 19326 begeleidingen pakket 1 en 6415 begeleidingen pakket 2 beëindigd. Uiteindelijk hebben 18901 klanten (pakket 1) en 6287

Nadere informatie

Het Sectoraal comité van het Rijksregister (hierna "het comité");

Het Sectoraal comité van het Rijksregister (hierna het comité); 1/7 Sectoraal comité van het Rijksregister Beraadslaging RR nr. 68/2017 van 4 december 2017 Betreft: aanvraag voor uitbreiding van de beraadslagingen RR nr. 02/2012 van 11 januari 2012 en RR nr. 97/2014

Nadere informatie

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Beperkingen Gezondheidsenquëte, België, 1997

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Beperkingen Gezondheidsenquëte, België, 1997 5.3.1. Inleiding. Er is een duidelijke verschuiving gekomen in het ervaren van de gezondheid door de bevolking. Dit is mede een gevolg van de relatie tussen de demografische en de epidemiologische transitie

Nadere informatie

De vrouwen hebben dan ook een grotere kans op werkloosheid (0,39) dan de mannen uit de onderzoekspopulatie (0,29).

De vrouwen hebben dan ook een grotere kans op werkloosheid (0,39) dan de mannen uit de onderzoekspopulatie (0,29). In het kader van het onderzoek kreeg de RVA de vraag om op basis van de door het VFSIPH opgestelde lijst van Rijksregisternummers na te gaan welke personen op 30 juni 1997 als werkloze ingeschreven waren.

Nadere informatie

Wat wil jij dat er echt verandert? onderzoek naar verandering

Wat wil jij dat er echt verandert? onderzoek naar verandering Wat wil jij dat er echt verandert? onderzoek naar verandering voor BNP Paribas B12115, mei 2010 BNP Paribas Wat wil jij dat er echt verandert? 1/ pag. Politiek Nederlanders willen online kunnen stemmen

Nadere informatie

IWT KLANTENTEVREDENHEIDSONDERZOEK 2013 Executive summary redactie door IWT. Uitgevoerd door: GfK Belgium Opgesteld voor:

IWT KLANTENTEVREDENHEIDSONDERZOEK 2013 Executive summary redactie door IWT. Uitgevoerd door: GfK Belgium Opgesteld voor: IWT KLANTENTEVREDENHEIDSONDERZOEK 2013 Executive summary redactie door IWT Uitgevoerd door: GfK Belgium Opgesteld voor: 1 Onderzoeksopzet Om bij de verdere ontwikkeling van zijn werking beter rekening

Nadere informatie

Resultaten voor België Ongevallen Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor België Ongevallen Gezondheidsenquête, België, 1997 6.10.1. Inleiding De term ongeval kan gedefinieerd worden als 'elk onverwacht en plots voorval dat schade berokkent of gevaar oplevert (dood, blessures,...) of als ' een voorval dat onafhankelijk van de

Nadere informatie

Marktpenetratie DVB-t

Marktpenetratie DVB-t Marktpenetratie DVB-t OPGEMAAKT VOOR: VRT studiedienst, Jo Martens 1 1 01 Onderzoeksmethodologie 2 Onderzoeksmethodologie STEEKPROEF BESCHRIJVING STEEKPROEF GROOTTE QUOTA GEM. DUURTIJD INTERVIEW DATACOLLECTIE

Nadere informatie

Internetpeiling ombuigingen

Internetpeiling ombuigingen Internetpeiling ombuigingen In opdracht van: Gemeente Sittard-Geleen januari 2012 Flycatcher Internet Research, 2004 Dit materiaal is auteursrechtelijk beschermd en kopiëren zonder schriftelijke toestemming

Nadere informatie

Omnibusenquête 2015. deelrapport. Ter Zake Het Ondernemershuis

Omnibusenquête 2015. deelrapport. Ter Zake Het Ondernemershuis Omnibusenquête 2015 deelrapport Ter Zake Het Ondernemershuis Omnibusenquête 2015 deelrapport Ter Zake Het Ondernemershuis OMNIBUSENQUÊTE 2015 deelrapport TER ZAKE HET ONDERNEMERSHUIS Zoetermeer, 15 februari

Nadere informatie

Inleiding. Bespreking pagina 1

Inleiding. Bespreking pagina 1 6.3.1. Inleiding Recente onderzoeken hebben toegelaten aan te tonen dat lichamelijke activiteiten een wezenlijke impact hebben op de gezondheidstoestand en dat ze van groot belang zijn op het vlak van

Nadere informatie

Vrouwen In maatschappelijke Besluitvorming (VIB 2010) Onderzoeksverantwoording. Sociaal en Cultureel Planbureau

Vrouwen In maatschappelijke Besluitvorming (VIB 2010) Onderzoeksverantwoording. Sociaal en Cultureel Planbureau Vrouwen In maatschappelijke Besluitvorming (VIB 2010) Onderzoeksverantwoording In opdracht van: Sociaal en Cultureel Planbureau Datum: 20 augustus 2010 Referentie: 14665.PW/SD/ND GfK Panel Services Benelux

Nadere informatie

Landelijke peiling Nijmegen 2000. Resultaten eindmeting, januari 2006

Landelijke peiling Nijmegen 2000. Resultaten eindmeting, januari 2006 Resultaten eindmeting, januari 2006 O&S Nijmegen januari 2006 Inhoudsopgave 1 Inleiding 3 2 Onderzoeksresultaten 5 2.1 Eerste gedachte bij de stad Nijmegen 5 2.2 Bekendheid met gegeven dat Nijmegen de

Nadere informatie

RAPPORTAGE ZGAO CLIËNTENRAADPLEGING CQ-INDEX ZORG THUIS 2016

RAPPORTAGE ZGAO CLIËNTENRAADPLEGING CQ-INDEX ZORG THUIS 2016 RAPPORTAGE ZGAO CLIËNTENRAADPLEGING CQ-INDEX ZORG THUIS 2016 Rapportage CQ Zorg Thuis ZGAO 2016 1 1. Inleiding Met het oog op het handhaven en/of verbeteren van de kwaliteit van de zorg die ZGAO levert,

Nadere informatie

Bijlage 1. Benadering en respons ten tijde van de tweede meting

Bijlage 1. Benadering en respons ten tijde van de tweede meting Bijlage 1. Benadering en respons ten tijde van de tweede meting Benadering van deelnemers Deelnemers aan de cohortstudie werden bij het tweede interview benaderd volgens een zogenaamd benaderingsprotocol,

Nadere informatie

Werkinstructies voor de CQI Astma en COPD

Werkinstructies voor de CQI Astma en COPD Werkinstructies voor de CQI Astma en COPD 1. De vragenlijst Waarvoor is de CQI Astma en COPD bedoeld? De CQI Astma en COPD is bedoeld om de kwaliteit van de zorg voor astma en COPD te meten vanuit het

Nadere informatie

Stichting Jeugd en Jongerenwerk Midden-Holland 2005. Hoe maak ik een jeugdenquête

Stichting Jeugd en Jongerenwerk Midden-Holland 2005. Hoe maak ik een jeugdenquête Stichting Jeugd en Jongerenwerk Midden-Holland 2005 Hoe maak ik een jeugdenquête Inhoudsopgave Inleiding 3 Hoofdstuk 1 Wanneer een enquête 4 Hoofdstuk 2 Hoe maak ik een enquête 5 Hoofdstuk 3 Plan van aanpak

Nadere informatie

HANDLEIDING POSTSTUKREGISTRATIE

HANDLEIDING POSTSTUKREGISTRATIE HANDLEIDING POSTSTUKREGISTRATIE Versie 3-04/10/2005 Dit document is de handleiding voor de poststukregistratie e2e nv pagina 1/20 1 Index 1 INDEX... 2 2 ROLLEN... 3 3 VERWERKER... 4 3.1 OVERZICHT... 4

Nadere informatie

Begrippenlijst Anders Dit is onderzoek

Begrippenlijst Anders Dit is onderzoek Begrippenlijst Anders Dit is onderzoek Begrippenlijst door F. 1080 woorden 15 april 2016 9,1 2 keer beoordeeld Vak Anders Dit is onderzoek! 2.4 Steekproef Onderzoek met een kleine groep met de bedoeling

Nadere informatie

Tevredenheidsonderzoek inwoners afvalinzameling. Land van Cuijk en Boekel 2015

Tevredenheidsonderzoek inwoners afvalinzameling. Land van Cuijk en Boekel 2015 Tevredenheidsonderzoek inwoners afvalinzameling Land van Cuijk en Boekel 2015 Cuijk, oktober 2015 Colofon Opdrachtgever : Bestuurscommissie Afvalinzameling Land van Cuijk en Boekel Project : Tevredenheidsonderzoek

Nadere informatie

4. Onderzoeksresultaten

4. Onderzoeksresultaten 4. Onderzoeksresultaten In dit hoofdstuk gaan we eerst in op de beschrijving van de instellingen waaruit we de onderzoekspopulatie selecteerden. Vervolgens worden de onderzoeksresultaten aan de hand van

Nadere informatie

PERSBERICHT CIM 22/04/2015

PERSBERICHT CIM 22/04/2015 PERSBERICHT CIM 22/04/2015 Nieuwe CIM studie over kijkgedrag op nieuwe schermen Belgen keken nooit eerder zoveel naar TV-content Het CIM, verantwoordelijk voor kijkcijferstudies in België, volgt sinds

Nadere informatie

Draagvlakmonitor huisvesting vluchtelingen. Rapportage derde meting juni 2016

Draagvlakmonitor huisvesting vluchtelingen. Rapportage derde meting juni 2016 Draagvlakmonitor huisvesting vluchtelingen Rapportage derde meting juni 2016 Introductie Waarom dit onderzoek? Zijn Nederlanders de afgelopen maanden anders gaan denken over de opvang van vluchtelingen

Nadere informatie

Bestuurlijke toekomst gemeente Nuenen c.a.: de opvattingen van de inwoners

Bestuurlijke toekomst gemeente Nuenen c.a.: de opvattingen van de inwoners Bestuurlijke toekomst gemeente Nuenen c.a.: de opvattingen van de inwoners Onderzoek uitgevoerd in opdracht van Provincie Noord-Brabant Wilhelminasingel 1a 4818 AA Breda T 076 515 13 88 info@dimensus.nl

Nadere informatie

BMI BIJ SCHOOLKINDEREN

BMI BIJ SCHOOLKINDEREN / Rapport cijfers BMI BIJ SCHOOLKINDEREN Vlaams Gewest 2012-2013 / 1.02.2016 1.02.2016 BMI bij schoolkinderen 1/10 Gepubliceerd op: http://www.zorg-en-gezondheid.be/cijfers op juli 2015 door: Lien Braeckevelt,

Nadere informatie

Omnibusenquête 2015. deelrapport. Studentenhuisvesting

Omnibusenquête 2015. deelrapport. Studentenhuisvesting Omnibusenquête 2015 deelrapport Studentenhuisvesting Omnibusenquête 2015 deelrapport Studentenhuisvesting OMNIBUSENQUÊTE 2015 deelrapport STUDENTENHUISVESTING Zoetermeer, 9 december 2015 Gemeente Zoetermeer

Nadere informatie

Brussels Instituut voor Milieubeheer

Brussels Instituut voor Milieubeheer M a r k e t A n a l y s i s & S y n t h e s i s B r u s s e l s e s t e e n w e g 4 6 a 3 0 0 0 L e u v e n T e l. 0 1 6 / 2 2 6 9 6 7 F a x 0 1 6 / 2 0 5 0 5 2 www.masresearch.be info@masresearch.be Brussels

Nadere informatie

Omnibusenquête deelrapport. Zoetermeer FM

Omnibusenquête deelrapport. Zoetermeer FM Omnibusenquête 2015 deelrapport Zoetermeer FM Omnibusenquête 2015 deelrapport Zoetermeer FM OMNIBUSENQUÊTE 2015 deelrapport ZOETERMEER FM Zoetermeer, 18 december 2015 Gemeente Zoetermeer Afdeling Juridische

Nadere informatie

van de verwerking van persoonsgegevens (hierna WVP), inzonderheid artikel 31bis;

van de verwerking van persoonsgegevens (hierna WVP), inzonderheid artikel 31bis; 1/7 Sectoraal comité van het Rijksregister Beraadslaging RR nr 97/2014 van 19 november 2014 Betreft: Aanvraag voor uitbreiding van de beraadslaging RR nr. 02/2012 van 11 januari 2012 tot machtiging van

Nadere informatie

Technisch rapport kiesintentiemetingen

Technisch rapport kiesintentiemetingen Technisch rapport kiesintentiemetingen Dit rapport omvat een geheel van technische specificaties die moeten toelaten om de kwaliteit van de kiesintentie peiling in te schatten en aldus de resultaten ervan

Nadere informatie

BUURTONDERZOEK BP. BP Buurtonderzoek 2014

BUURTONDERZOEK BP. BP Buurtonderzoek 2014 BUURTONDERZOEK BP 2014 1 INHOUDSTAFEL Inleiding Doelstelling Methodologie Bespreking resultaten Besluit Aanbevelingen 2 INLEIDING 2 à 3 jaarlijks onderzoek Veiligheid- en communicatiebeleid 600 enquêtes

Nadere informatie

plage-lestijden onderwijzer

plage-lestijden onderwijzer plage-lestijden onderwijzer Schooljaar 2010-2011 - Schooljaar 2011-2012 Vlaams ministerie van Onderwijs & Vorming Agentschap voor Onderwijsdiensten (AgODi) Koning Albert II-laan 15, 1210 Brussel http://www.ond.vlaanderen.be/wegwijs/agodi

Nadere informatie

Werkinstructies voor de CQI Revalidatiecentra Kinderen en Jongeren

Werkinstructies voor de CQI Revalidatiecentra Kinderen en Jongeren Werkinstructies voor de Kinderen en Jongeren 1. De vragenlijsten Waarvoor is de bedoeld? De is bedoeld om de kwaliteit van zorg rond revalidatie te meten vanuit het perspectief van de jonge patiënt. Het

Nadere informatie

Evaluatie actie Winterwandelboek Scheldeland. Kenniscel Toerisme Oost-Vlaanderen, April

Evaluatie actie Winterwandelboek Scheldeland. Kenniscel Toerisme Oost-Vlaanderen, April Evaluatie actie Winterwandelboek Scheldeland Kenniscel Toerisme Oost-Vlaanderen, April 2016 1 Doelstelling campagne Winterwandelboek Scheldeland Scheldeland positioneren als aantrekkelijke wandelbestemming

Nadere informatie

Digitale (r)evolutie in België anno 2009

Digitale (r)evolutie in België anno 2009 ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK EN ECONOMISCHE INFORMATIE PERSBERICHT 9 februari Digitale (r)evolutie in België anno 9 De digitale revolutie zet zich steeds verder door in België: 71% van de huishoudens in

Nadere informatie

Hoe bekend is het EnergiePrestatieCertificaat? Eerste resultaten van de EPC nulmeting.

Hoe bekend is het EnergiePrestatieCertificaat? Eerste resultaten van de EPC nulmeting. Hoe bekend is het EnergiePrestatieCertificaat? Eerste resultaten van de EPC nulmeting. Om de bekendheid van het EnergiePrestatieCertificaat in te schatten werd eind augustus, begin september 2008 een telefonische

Nadere informatie

Lawaai, stank en lichtvervuiling in Vlaanderen

Lawaai, stank en lichtvervuiling in Vlaanderen Lawaai, stank en lichtvervuiling in Vlaanderen Auteur Gunther Van Broeck Met 67 duizend kilometer verlichte wegen en evenveel varkens als inwoners staat de leefbaarheid van het relatief kleine Vlaanderen

Nadere informatie

Zonder in detail te willen treden, ziet de gevolgde werkmethode er uit als volgt :

Zonder in detail te willen treden, ziet de gevolgde werkmethode er uit als volgt : 6 Methodologie. Zonder in detail te willen treden, ziet de gevolgde werkmethode er uit als volgt : - Medio 2007 werd in de schoot van de seniorenadviesraad SenioKA Kampenhout een werkgroep ad hoc samengesteld

Nadere informatie

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling Sociale Zekerheid

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling Sociale Zekerheid Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling Sociale Zekerheid SCSZG/17/128 BERAADSLAGING NR. 17/058 VAN 4 JULI 2017 MET BETREKKING TOT DE MEDEWERKING VAN DE KRUISPUNTBANK VAN

Nadere informatie

VERTROUWELIJK ALLE RECHTEN VOORBEHOUDEN ONDERZOEK VRIJWILLIGERSWERK EN CIVIL SOCIETY. Onderzoeksverantwoording

VERTROUWELIJK ALLE RECHTEN VOORBEHOUDEN ONDERZOEK VRIJWILLIGERSWERK EN CIVIL SOCIETY. Onderzoeksverantwoording VERTROUWELIJK ALLE RECHTEN VOORBEHOUDEN ONDERZOEK VRIJWILLIGERSWERK EN CIVIL SOCIETY Onderzoeksverantwoording Dongen, januari 2003 Ond.nr.: 6168.kvdr/mv Inhoudsopgave 1. Inleiding 2. Methode van onderzoek

Nadere informatie

Technisch rapport kiesintentiemetingen

Technisch rapport kiesintentiemetingen Technisch rapport kiesintentiemetingen Dit rapport omvat een geheel van technische specificaties die moeten toelaten om de kwaliteit van de kiesintentie peiling in te schatten en aldus de resultaten ervan

Nadere informatie

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling Sociale Zekerheid

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling Sociale Zekerheid Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling Sociale Zekerheid SCSZG/16/123 ADVIES NR. 16/29 VAN 7 JUNI 2016 OVER DE MEDEWERKING VAN DE KRUISPUNTBANK VAN DE SOCIALE ZEKERHEID

Nadere informatie

Resultaten voor Brussels Gewest Lichamelijke Activiteit Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor Brussels Gewest Lichamelijke Activiteit Gezondheidsenquête, België, 1997 6.3.1. Inleiding Recente onderzoeken hebben toegelaten aan te tonen dat lichamelijke activiteiten een wezenlijke impact hebben op de gezondheidstoestand en dat ze van groot belang zijn op het vlak van

Nadere informatie

Rapportage. opiniepeiling Lelystad Airport

Rapportage. opiniepeiling Lelystad Airport Rapportage opiniepeiling Lelystad Airport RTV Oost, Omroep Flevoland en Omroep Gelderland hebben een opiniepeiling laten uitvoeren om inzicht te verkrijgen in de mening van inwoners van Flevoland, Overijssel

Nadere informatie

Rookprevalentie

Rookprevalentie Grote Bickersstraat 74 1013 KS Amsterdam Postbus 247 1000 AE Amsterdam t 020 522 54 44 f 020 522 53 33 e info@tns-nipo.com www.tns-nipo.com Consumer & Media Rapport Rookprevalentie -2008 Continu onderzoek

Nadere informatie

RAPPORT TEVREDENHEID CLIËNTEN WMO

RAPPORT TEVREDENHEID CLIËNTEN WMO RAPPORT TEVREDENHEID CLIËNTEN WMO Emmen 1 INDEX Index...2 Inleiding...3 1 Samenvatting...4 2 Verantwoording en achtergrondgegevens...5 3 Toegang tot de ondersteuning...7 4 Hulp bij het huishouden...9 5

Nadere informatie

1 Opzet tabellenboek, onderzoeksopzet en respondentkenmerken

1 Opzet tabellenboek, onderzoeksopzet en respondentkenmerken 1 Opzet tabellenboek, onderzoeksopzet en respondentkenmerken 1.1 Opzet tabellenboek Dit tabellenboek geeft een uitgebreid overzicht van de uitkomsten van de Leefbaarheidsmonitor 2004. Het algemene rapport,

Nadere informatie

Werkinstructies voor de CQI Audiciens

Werkinstructies voor de CQI Audiciens Werkinstructies voor de 1. De vragenlijst Waarvoor is de bedoeld? De is bedoeld om de kwaliteit van zorg bij audiciens te meten vanuit het perspectief van de cliënt. De vragenlijst kan worden gebruikt

Nadere informatie

Vraag nr. 351 van 26 februari 2013 van PAUL DELVA

Vraag nr. 351 van 26 februari 2013 van PAUL DELVA VLAAMS PARLEMENT SCHRIFTELIJKE VRAGEN PASCAL SMET VLAAMS MINISTER VAN ONDERWIJS, JEUGD, GELIJKE KANSEN EN BRUSSEL Vraag nr. 351 van 26 februari 2013 van PAUL DELVA Nederlandstalig onderwijs Brussel Capaciteit

Nadere informatie

Cliëntervaringen Wmo Gemeente Boxtel

Cliëntervaringen Wmo Gemeente Boxtel Cliëntervaringen Wmo Gemeente Boxtel Meting 2016 Juli 2016 Afdeling Onderzoek & Statistiek Gemeente s-hertogenbosch Samenvatting De gemeente Boxtel vindt het belangrijk om de ervaringen van cliënten met

Nadere informatie

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Sociale Gezondheid Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Sociale Gezondheid Gezondheidsenquête, België, 1997 5.8.1. Inleiding De WHO heeft in haar omschrijving het begrip gezondheid uitgebreid met de dimensie sociale gezondheid en deze op één lijn gesteld met de lichamelijke en psychische gezondheid. Zowel de

Nadere informatie

Burgerpanel Horst aan de Maas - Meting 3

Burgerpanel Horst aan de Maas - Meting 3 Rapportage Burgerpanel meting 3: Juni 2013 In opdracht van: Contactpersoon: Gemeente Horst aan de Maas Dhr. F. Geurts Utrecht, juli 2013 DUO Market Research drs. Aart van Grootheest drs. Marjan den Ouden

Nadere informatie

Resultaten voor Brussels Gewest Beperkingen Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor Brussels Gewest Beperkingen Gezondheidsenquête, België, 1997 5.3.1. Inleiding. Er is een duidelijke verschuiving gekomen in het ervaren van de gezondheid door de bevolking. Dit is mede een gevolg van de relatie tussen de demografische en de epidemiologische transitie

Nadere informatie

Enquête Welzijn en ervaringen op het werk

Enquête Welzijn en ervaringen op het werk Enquête Welzijn en ervaringen op het werk Veldwerkverslag Januari 2013 Colofon Uitgave I&O Research Zuiderval 70 Postbus 563, 7500 AN Enschede Datum Januari 2013 Opdrachtgever Sociaal en Cultureel Planbureau

Nadere informatie

Beleving windmolens A1. Onderzoek Deventer Digipanel en inwoners Epse

Beleving windmolens A1. Onderzoek Deventer Digipanel en inwoners Epse Onderzoek Deventer Digipanel en inwoners Epse Aanleiding en methodiek Aanleiding onderzoek In augustus 2015 zijn er twee windmolens gebouwd langs de A1. De voorbereiding daarvan heeft tot veel discussies

Nadere informatie

nr. 46 van ROBRECHT BOTHUYNE datum: 14 oktober 2014 aan PHILIPPE MUYTERS Dienstencheques - Gebruikers

nr. 46 van ROBRECHT BOTHUYNE datum: 14 oktober 2014 aan PHILIPPE MUYTERS Dienstencheques - Gebruikers SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 46 van ROBRECHT BOTHUYNE datum: 14 oktober 2014 aan PHILIPPE MUYTERS VLAAMS MINISTER VAN WERK, ECONOMIE, INNOVATIE EN SPORT Dienstencheques - Gebruikers De dienstencheque (DC),

Nadere informatie

Werkinstructies voor de CQI Audiologische centra

Werkinstructies voor de CQI Audiologische centra Werkinstructies voor de 1. De vragenlijst Waarvoor is de bedoeld? De is bedoeld om de kwaliteit van zorg in een audiologisch centrum rond te meten vanuit het perspectief van de cliënt. De vragenlijst kan

Nadere informatie

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden?

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden? Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden? Auteur: Ruben Brondeel i.s.m. Prof. A. Buysse Onderzoeksvraag Tijdens het proces van een echtscheiding

Nadere informatie

Tabel 2.1 Overzicht van de situatie op de arbeidsmarkt van de onderzochte personen op 30/06/97. Deelpopulatie 1996

Tabel 2.1 Overzicht van de situatie op de arbeidsmarkt van de onderzochte personen op 30/06/97. Deelpopulatie 1996 Dit deel van het onderzoek omvat alle personen tussen de 18 en 55 jaar oud (leeftijdsgrenzen inbegrepen) op 30 juni 1997, wiens dossier van het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met

Nadere informatie