DOORLAATBRUG B I J OVERLAAT CONTELMO. j u n i 1963

Transcriptie

1 I0(TV. / / < 6<f DOORLAATBRUG B I J OVERLAAT CONTELMO. j u n i 1963

2

3 C JW3t? RIJKSWATERSTAAT DIRECTIE WATERHUISHOUDING EN WATERBEWEGING f Rijkswaterstaat/RIZA Documentatie Postbus AA Lelystad rjsqo. ->98SI3 4 DOCRLAATBRUG BIJ OVERLAAT CONTELMO.

4

5 DE DOORLAATBRUG IS DE OVERLAAT VAN CONTELMO Che en Laak. I Inleiding Bijlage 1 geeft een situatie. De ten oosten van de dorpen Ohe, Laak en Stevensweert lopende Oude Maas vormde vroeger een deel van de Maasbedding. In de 80-jarige oorlog werd door de Spaanse veldheer Contelmo in de bedding van de Oude Maas een dam gelegd teneinde deze droog te leggen en zodoende het vestigingstadje Stevensweert te kunnen bereiken. Momenteel werkt deze dam nog als overlaat, waarover bij hoge Maasafvoeren een deel van het debiet via de Oude Maasbedding kan worden afgevoerd. Over de Oude Maas ligt 2 bij het dorp Ohe een brug met een ontwerpdoorstroomprofiel van 220 m. Door de ontworpen verbreding van het Julianakanaal zal deze brug moeten worden afgebroken en vervangen door een andere. De vraag is daarbij of het bij de huidige toestand nog noodzakelijk is een evengroot doorstroomprofiel te handhaven of dat met een kleiner profiel kan worden volstaan. Als criteriura geldt het onder water lopen van de weg naar Ohe en in het verdere stadium de hcogte van het dijkje rond Ohe. De kruin van dit dijkje ligt op ongeveer m + NAP. In het volgende zal onderzocht worden met welke frequenties de waterstanden en de afvoeren bij de brug naar Ohe optreden, zowel volgens de toestand van 1951 als van Met deze gegevens kan het vereiste doorstroomprofiel bepaald worden. II Verband tussen afvoer en waterstand in het profiel van de Oude Maasbedding. De totale lengte van het overlaatgebied bedraagt ongeveer 8,5 km met een hoogteverschil tussen de dam van Contelmo en de monding bij Maasbracht van ongeveer 5 m. Het verhang bedraagt dus x 10,-4. Het dwarsprofiel van de Oude Maasbedding ongeveer uit als in fig. 1. ziet er geschematiseerd \ v IOO rn 45 m~ IOO rrt fig. 1.

6 - 2 - De afvoer is dan aldus te berekenen: Q «Q midden + Q zijbeddingen Bmhm Cm Vh m.i + BzhzCz Vhz I (1) Nu is volgens fig. 1: m «45 m «200 m z h m - 2,00 m B E z n -A Verder is: I- 5,9 x 10 _ dus VI- 2,43 x 10 Voor het middendeel bepalen we de een stroommeting van 24 december Toen werd gevonden: P * 89 m2 en Q 70 m3/sec. coefficient van de ChtSzy uit Bij een breedte van 45 m is dus ,98 m 70 en V«- 0,79 m/sec. De waarde van de Ch^zy volgt dan uit de formule v m C V~hl of C m «- "/hl 0,79 2 N/1.98.5,9'- 1 0 Cm«mi, 23 'sec. Dit is een zeer lage waarde, hetgeen toegeschreven moet worden aan de grote ruwheid van het meestal droogstaande terrein, waarin nogal wat begroeiing voorkomt. Voor de zijbeddingen kunnen we de cosfficisnt nog iets lager stellen en sullen hiervoor dus aannemen:

7

8 - 3 - C z» 20 mi/sec Na invullen van e.e.a. gaat formule (1) over in: 1 1 Q hn (h m - 2,00) 2 (2) Nabij de brug van Ohe en Laak ligt het maaiveld gemiddeld op ongeveer m NAP. Voer verschillende waterhoogten aldaar werd de afveer door de Oude Maas berekend in tabel I. stand t.o.v. NAP *m 1 hm 2 Qm m3/sec (h m -2) tabel I 4 Qz no/aec Qtotaal m3/sec stand beneden overlaat t.o.v. NAP stand benede overlaat t.o.v. kruin neg. _ neg neg In bijlage 2 is het verband tussen afvoer en waterstand grafisch voorgesteld (lijn 1). Uit de waterstanden bij de brug werden nu afgeleid de waterstanden aan de benedenzijde van de overlaat van Contelmo. Deze overlaat ligt ongeveer 2.7 km stroomopwaarts van de brug. Bij een verhang van 4 I«5,9 x 10 liggen de waterstanden beneden de overlaat 2700 x 5,9 x 10~* - 1,60 hoger dan bij de brug. De waterstanden beneden de overlaat zijn in kolom 9 ran tabel I vermeld en in bijlage 2 in beeld gebracht (lijn 2). Ill Waterstanden boven de overlaat van Contelmo. De eigenlijke overlaat bestaat uit een dam waarvan de kruin gelegen is op m + NAP. De kruinslengte bedraagt ongeveer 160m. Bij de berekening van de afvoercapaciteit kunnen we de gevallen onderscheiden, waarbij de overlaat respectievelijk werkt als volkomen overlaat en als niet-volkomen overlaat.

9 - 4 - Voor de volkomen overlaat 3 geldt de formule: Q - mb 1,7 2...(3) We stellen: m - 0,6, terwijl B «160 m, zodat (3) overgaat in: \ Q Hi, (4) of, wanneer zoals in ons geval H gevraagd 1 T4 2 9 H wordt: 1 " T63~ (5) Voor een niet-volkomen overlaat geldt: Q - p. B h z \/ig7 ( 6) We stellen 0,6 en B = 160 m Verder is 1/2 g «4,43 Na invullen in (6) volgt: Q 425 \%^\Tz ( 7 ) In ns geval vragen we de waarde z, terwijl Q en h gegeven zijn. Omwerking van vergelijking (7) geeft: VTm 2 (8) 425h z De waterstand h geldt t.o.v. de kruin van de overlaat en is in tabel I, kolom 10 vermeld. De bovenwaterstanden zijn voor verschillende afvoeren in tabel II berekend.

10 - 5 - Tabel II h z t.o.v. kruin 425 h z z h- =h z +z h1 Hi 2 = afvoer over laat Q z= bovenstand overlaat t.o.v. NAP stand Maaseick t.o.v. NAP neg. neg ,75 1,25 1,75 he ^ ,66 0,65 0,43 0,42 1,68 2,19 0,28 0,44 0,83 1,42 0,43 0,58 0,88 1,26 28,28 28,43 28,73 29,11 29,53 30,04 28,95 29,10 29,40 29,78 30,20 30,71 Op bijlage 2 zijn eveneens de bovenwaterstanden getekend. Zoals bekend werkt de overlaat ^ls een volkomen overlaat als de benedenwaterstand kleiner is dan r x de bovenwaterstand. Uit de grafiek blijkt, dat dit het geval is, bij afvoeren over de overlaat, kleiner dan 280 m3/sec (lijn 3). Tenslotte zijn berekend de waterstanden aan de peilschaal te Maaseick. Het verhang op de Maas tussen Maaseick en Maasbracht bedraagt ongeveer I = 4,3 x 10". De afstand tussen de dam van Contelmo en de peilschaal te Maasbracht is ca m. Laten we mogelijke dwarsverhangen buiten beschouwing dan zal de waterstand te Maaseick 4,3 x 1550 x 10~ = 0,67 m hoger zijn dan bij de dam van Contelmo. In tabel II, kolom 9 zijn de standen te Maaseick weergegeven en op b-f ilage 2 in tekening gebracht (lijn 4a). Op deze standen is een correctie toegepast, omdat er blijkbaar boven de overlaat in de Oude Maasbedding nog enige opstuwing ontstaat. Zo blijkt de overlaat reeds te gaan werken bij een stand te Maaseick van 28,15 m + NAP i.p.v. bij 27,85 + 0,67 = 28,52 m + NAP (kruinbhoogte + verval). Verder werd bij de meting op 24 december 1952 bij een afvoer van 70 m3/sec een stand te Maaseick gevonden van m + NAP i.p.v m + NAP zoals uit de figuur zou blijken. Aan de hand van deze feiten en op grond van de overweging dat de opstuwing bij hogere waterstanden zal afnemen werd een nieuwe lijn voor de waterstanden te Maaseick getekend (lijn 4b). IV Afvoer Geleen of Groenbeek. Tussen de overlaat en de doorlaatbrug bij Ohe mondt in de Oude Maas uit de Geleen of Groenbeek. Het water van deze beek wordt via een grondduiker onder het Julianakanaal gevoerd. Blijkens gegevens van de Dienst Waterhuishouding kan de maatgevende afvoer hiervoor op 20 m3/sec worden gesteld. Weliswaar kan deze onder bepaalde omstandigheden groter worden, maar het is onlogisch te rekenen dat de twee factoren afvoer overlaat en afvoer Groenbeek beide gelijktijdig ongunstig zijn (verschil in neerslagintensiteit in de resp. stroomgebieden van Maas en Groenbeek, faseverschil in verplaatsing afvoertop).

11 - 6 - Bovendien is de afvoercapaciteit van de grondduiker beperkt. Een en ander overwegende lijkt het dus verantwoord de afvoer van de Groenbeek te stellen op 20 m3/sec voor alle afvoeren van de overlaat, groter dan ongeveer 50 m3/sec. De afvoerkromme bij Ohe op bijlage 2 (lijn 1) moet dus nu & 20 m3/sec naar links verschoven worden. Aldus ontstaat de lijn 1. V Frequentiebeschouwing. De frequenties van de afvoeren over de Oude Maasbedding en de waterstanden bij de brug in de weg naar Ohe zullen worden gekoppeld aan de frequenties van de waterstanden te Maaseick en deze weer aan de Maasafvoeren te Borgharen. Door grindbaggeren doet zich op de Maas het verschijnsel voor, dat de waterstanden, behorende bij een bepaalde afvoer, in de loop der tijd zijn gedaald. We zullen daarom een vergelijking maken tussen de toestand van 1951 en Uitgegaan werd van de afvoer-frequentielijn van de Maas over de stuw te Borgharen, zoals deze momenteel volgens de laatste inzichten wordt aangehouden (zie bijlage 3). Voor 1951 is bij iedere afvoer de st<*nd te Vise bepaald uit de afvoerkromme van dit station en daarna met behulp van de betrekkingslijn de stand te Maaseick. Deze gegevens zijn te vinden in het 10-jarig overzicht Voor 1961 kon geen goed gebruik meer worden gemaakt van de afvoerkromme van Vise, zodat voor dat jaar gewerkt i6 met de waterstanden beneden de stuw te Borgharen. Voor een aantal frequenties werd de optredende stand te Maaseick weergegeven in tabel III. Verder kan bij iedere stand te Maaseick in de grafiek van bijlage 2 de dan optredende afvoer^over de overlaat van Contelmo en de waterstand aan de brug bij Ohe worden afgelezen. Deze gegevens zijn eveneens in tabel III vermeld. Uit deze tabel blijkt, dat de toestand in 1961 belangrijk gunstiger was geworden dan in Het stellen van minder hoge eisen is dus wel verantwoord.

12 - 7 - Tabel III afvoer Stand Stand afvoer afvoer stand bij bruk Ohe frequen Maas Vise Maas overlaat Oude beneden boven tie (m3/sec) (195D eick (m3/sec) Maas (NAP) (NAP) of (NAP) (m3/sec) Borgh. (196D (NAP) toestand i , " L "' " ' L "p io"r ", "^ ", "? toestand "' " " ' 'p io"r ", "^ ", 'f VI Bepaling van het doorstroomprofiel van een nieuw te bouwen brug over de Oude Maas bij Ohe. Door het bouwen van een brug met een beperkt doorstroomprofiel zal er een bepaalde opstuwing ontstaan. In het volgende zal nu gezocht worden naar een zodanig profiel, dat aan de in par. I genoemde punten in redelijke mate kan worden voldaan. We kunnen de eis stellen dat de weg naar Ohe, gelegen op m + NAP, niet vaker mag overstromen dan gemiddeld 5 x per 100 jaar. Zonder opstuwing wordt met deze frequentie een stand overschreden van ra + NAP (zie tabel III, toestand I96D, zodat een opstuwing van 0.10 m nog toelaatbaar is. De afvoer onder de brug is te bepalen uit de formule: 3. ^ F V 2gz (9) We stellen M m 0,8, zodat F volgt uit:

13 - 8 - F = -,8V" 2gz,(10) Na invullen van: Q = 72 m3/sec (zie tabel III, toestand 1961) Z = 0,10 m ^[2?= 4,43 mi/sec. volgt: F 72 0,8.4,43. VO/IO 65 m2. Dit doorstroomprofiel moet dus bereikt worden bij een waterstand beneden de brug van m + NAP. VII Veiligheid van het dorp Ohe. Langs Ohe ligt een dijkje, met de kruin op m + NAP. Welke kans bestaat er, dat de waterstand hoger komt dan dit dijkje. Wanneer de afvoer van de Oude Maas groter wordt dan 72 m3/sec zal de weg naar Ohl onder water komen over een lengte van ongeveer 100 m. We kunnen deze weg als een overlaat beschouwen, die een deel van de Oude Maas-afvoer te verwerken krijgt. Fig.2 geeft het afvoersysteem. IOO m WMMmmmMMim, WWW/ NAP FIG NAP Deze "overlaat" kan op dezelfde wijze worden berekend als de overlaat van Contelmo. De afvoercoefficient werd eveneens op 0,6 gesteld. Een berekening gaf uitkomsten als in tabel IV vermeld. Op bijlage 2 zijn de gevonden standen in beeld gebracht (lijn 1b). In tabel III zijn de standen boven de brug, behorende bij de daar gegeven overschrijdingsfrequenties vermeld. Uit tabel IV blijkt, hoe bij toenemen afvoer het aandeel van de doorlaatbrug vermindert en tenslotte door de afvoer over de weg wordt overtroffen.

14 Tabel stand beneden brug (NAP) ,75 26,85 26,95 27,05 27,14 27,23 27,32 27,40 27,46 afvoer Oude iaas i 3/eec )(«V«*c) (%) (m3/sec) G*) 4" i T "I * ?3 kk 15? U 58 32C ^ ^4 39 (a) om 0, ? O. ^2 26,10 26,21 26,39 26,56 26,70 26,83 26,95 27,07 27, *9 2?l?6 27,41 27,52 27,62 27,72 27,80 De overschrijdingsfrequenties van de standen beneden an boven de brug zijn uitgezet op bijlage 4 (volgens gegevens tabel III). Uit deze figuur blijkt, d«t volgens de toestand van 196l,de hoogte van het dijkje een overschrijdingskans heeft van 2,5 x 10 " of 1 x per 400 jaar. Bij de bestudering van de veiligheici vsn het Maasgebied zal dienen te worden negegaan of dit dijkje moet werden verhoogd. Er wordt echter op gewezen dat volgens de toestand van zelfs zonder te rekenen Bet opstuwing door de brug, de eituatie veel on*unatiger was en de dijkahoogte een overschrijdingakans bad van 6.10*3 0 f 1 X p«r 150 }aar. Conclusies. Indien in het overlaatgebied van Contelmo voerde d oar laatbrug bij Ohe een doorstroomprofiel van 65 a2 bij een waterstand van a NAP beneden de brug wordt gekozen is de overschrijdingsfrequentie van de weg naar Ohe (gelegen op a NAP) 5.10 ^ Vergroting van het doorstrooaprofiel kan slechts enige centimeters winat opleveren en heeft d«rhalve weinig r.in. Het dijkje rond het dorp Ohe heeft dan een overschrijdingskans van 2.5 x 10 3 (1 x per 400 jaar), hetgeen gunstxger is dan bij de toestand van ^951, toen de overschrijdingskans zonder opstuwing door de brug 6.10*5 oedroeg. Een doorstrooaprofiel van 65 a2 kan dus voldoende geacht worden. 1

15 DE DOORLAATBRUG IN DE OVERLAAT VAN CONTELMO Ohe en Laak. Inleiding K Bijlage 1 geeft een situatie. De ten oosten van de dorpen Ohe\ Laak en Stevensweert lopende Oude Maas vormde vroeger een deel van de Maasbedding. In de 80-jarige oorlog werd door de Spaanse veldheer Contelmo in de bedding van de Oude Maas een dam gelegd teneinde deze droog te leggen en zodoende het vestigingstadje Stevensweert te kunnen bereiken. Momenteel werkt deze dam nog als overlaat, waarover bij hoge Maasafvoeren een deel van het debiet via de Oude Maasbedding kan worden afgevoerd. Over de Oude Maas ligt 2 bij het dorp Ohe' een brug met een ontwerpdoorstroomprofiel van 220 m. Door de ontworpen verbreding van het Julianakanaal zal deze brug moeten worden afgebroken en vervangen door een andere. De vraag is daarbij of het bij de huidige toestand nog noodzakelijk is een evengroot doorstroomprofiel te handhaven of dat met een kleiner profiel kan worden volstaan. Als criterium geldt het onder water lopen van de weg naar Ohe en in het verdere stadium de hoogte van het dijkje rond Ohe. De kruin van dit dijkje ligt op ongeveer27.10 m + NAP. In het volgende zal onderzocht worden met welke frequenties de waterstanden en de afvoeren bij de brug naar Ohe optreden, zowel volgens de toestand van 1951 als van Met deze gegevens kan het vereiste doorstroomprofiel bepaald worden. 1 1 Verband tussen afvoer en waterstand in het profiel van de Oude Maasbedding. De totale lengte van het overlaatgebied bedraagt ongeveer 8.5 km met een hoogteverschil tussen de dam van Contelmo en de monding bij Maasbracht van ongeveer 5 m. Het verhang bedraagt dus ^-ssoo x 10 ~ 4 ' Het dwarsprofiel van de Oude Maasbedding ongeveer uit als in fig. 1. ziet er geschematiseerd >>S \ ^ m v L«P_!^ j. *S w _^ loci^ m fig. 1.

16

17 - 2 - De afvoer is dan aldus te berekenen: Q «Q midden + Q zijbeddingen Bmhm C m Vhm.I + BzhzCz Vh z I (1) Nu is volgens fig. 1: B m - 45 m B z 200 m h z hm " 2,00 m Verder is: I- 5,9 x 10~^ dus VT^ 2,43 x 10 Voor het middendeel bepalen we de coefficient van de Ch6zy uit een stroommeting van 24 december Toen werd gevonden: P «89 m2 en Q 70 m3/sec. Bij een breedte van 45 m is dus h - -g- - 1,98 m en 70 V - -ijp» 0,79 m/sec. De waarde van de ChSzy volgt dan uit de formule V m c V hi V Vol 0.79 x/1.98.5,9" 1 0 Cm- mi/ 23 'sec, Dit is een zeer lage waarde, hetgeen toegeschreven moet worden aan de grote ruwheid van het meestal droogstaande terrein, waarin nogal wat begroeiing voorkomt. Voor de zijbeddingen kunnen we de coe'f f icisnt nog iets lager stellen en zullen hiervoor dus aannemen:

18

19 C z - 20 mi/sec Na invullen van e.e.a. gaat formule (1) over in: 25. ho (h m - 2,00) 2 (2) Nabij de brug van Ohe en Laalc ligt het maaiveld gemiddeld op ongeveer m NAP. Voor verschillende waterhoogten aldaar werd de afvoer door de Oude Maas berekend in tabel I. stand t.o.v. NAP "m 1 hm 2 Qm m3/sec tabel I (h m -2) (hm-2) Qz m3/sec Qtotaal m3/sec stand beneden overlaat t.o.v. NAP stand beneder overlaat t.o.v. kruin 1 JL neg neg. neg In bijlage 2 is het verband tussen afvoer en waterstand grafisch voorgesteld.(x^,^. Uit de waterstanden bij de brug worden nu afgeleid de waterstanden aan de benedenzijde van de overlaat van Contelmo. Deze overlaat ligt ongeveer 2.7 km stroomopwaarts van de brug. Bij een verhang van I" 5,9 x 10 4 liggen de waterstanden beneden de overlaat 2700 x 5,9 x 10~ 4-1,60 hoger dan bij de brug. De waterstanden beneden de overlaat zijn in kolom 9 van tabel I vermeld en in bijlage 2 in beeld gebracht. ( 1^, 2} Waterstanden boven de overlaat van Contelmo. De eigenlijke overlaat bestaat uit een dam waarvan de kruin gelegen is op m + NAP. De kruinslengte bedraagt ongeveer 160m. Bij de berekening van de afvoercapaciteit kunnen we de gevallen onderscheiden, waarbij de overlaat respectievelijk werkt als volkomen overlaat en als niet-volkomen overlaat.

20

21 - 5 - Tabel II hz afvoer bovent.o.v. over a z b««h z +z *1 2" To7 Hi stand kruin laat 425 hz overlaat Q t.o.v. stand Maaseick t.o.v. NAP NAP neg. 46 0,28 0,43 28,28 28,95 neg- 71 0,44 0,58 28,43 29,10 0, , o,e3 1,42 0,88 1,26 28,73 29,11 29,40 29,78 1, ,66 0,43 1,68 29,53 30, ,71 Op bijlage 2 zijn eveneens de bovenwaterstanden getekend. Zoals bekend werkt de overlaat als een volkomen overlaat als de benedenwaterstand kleiner is dan x de bovenwaterstand. Uit de grafiek blijkt, dat dit het geval is, bij afvoeren over de overlaat, kleiner dan 280 m3/sec{ i). Tenslotte zijn berekend de waterstanden aan de peilschaal te Maaseick. Het verhang op de Maas tussen Maaseick en Maasbracht bedraagt ongeveer I 4,3 x 10 De afstand tussen de dam van Contelmo en de peilschaal te Maasbracht is ca m. Laten we mogelijke dwarsverhangen.buiten beschouwing dan zal de waterstand te Maaseick 4,3 x 1550 x 10 0,67 m hoger zijn dan bij de dam van Contelmo. In tabel II, kolom 9 zijn de standen te Maaseick weergegeven en op bijlage 2 in tekening gebracht/&y-* ^a) Op deze standen is een correctie toegepast, omdat er blijkbaar boven de overlaat in de Oude Maasbedding nog enige opstuwing ontstaat. Zo blijkt ae overlaat reeds te gaan werken bij een stand te Maaseick van m + NAP i.p.v. bij 27,85 + 0,67-28,52 m + NAP (kruinshoogte + verval). Verder werd bij de meting op 24 december 1952 bij een afvoer van 70 m3/sec een stand te Maaseick gevonden van m + NAP i.p.v m + NAP zoals uit de figuur zou blijken. Aan de hand van deze feiten en op grond van de overweging dat de opstuwing bij hogere waterstanden zal af nemen werd **»»» nieuwe lijn voor de waterstanden te Maaseick getekend.( LiL. 4i>).

22

23 >w ^ /^w ^ 'Vt~*, sx= ifn^v ' -*0&~=r*&*> -'wv j ^ ^ <^ Frequentiebeschouwinff. De frequenties van de afvoeren over de Oude Maasbedding en de waterstanden bij de brug in de weg naar One" zullen worden gekoppeld aan de frequenties van de waterstanden te Maaseick en deze weer aan de Maasafvoeren te Borgharen. Door grindbaggeren doet zich op de Maas het verschijnsel voor. dat de waterstanden, behorende bij een bepaalde afvoer, in de loop der tijd zijn gedaald. We zullen daarom een vergelijking maken tussen de toestand van 1951 en Uitgegaan werd van de afvoer-frequentielijn van de Maas over de Stuw te Borgharen, zoals deze momenteel volgens de laatste inzichten wordt aangehouden. (Zie bijlage 3) Voor 1951 is bij iedere afvoer de stand te Vis6 bepaald uit de afvoerkromme van dit station en daarna met behulp van de betrekkingslijn de stand te Maaseick. Deze gegevens zijn te vinden in het 10-jarig overzicht Voor 1961 kon geen goed gebruik meer worden gemaakt van de afvoerkromme van Vis6, zodat voor dat jaar gewerkt is met de waterstanden beneden, de stuw te Borgharen.

24

25 - 7 Voor een aantal freauenties werd de optredende stand te Maaseick weergegeven in tabel III. Verder kan bij iedere stand te Maaseick in de grafiek van Dijiage 2 de dan optredende afvoer over de overlaat van Contelmo en de waterstand aan de brug bij 0h6 worden afgelezen. Deze gegevens zijn eveneens in tabel III vermeld. Uit deze tabel blijkt, dat de toestand in 1961 belangrijk gunstiger was geworden dan in Het stellen van minder hoge eisen is dus wel verantwoord. _ I [ / all voev s4a««t b.'i T i 1 l/ii/acis') C\.ixle Hcuu» T ** /, (NAP) [in^aea- 1 ( NJ AP\ f 0A<PJ v* y (NAf» ) 0 3o _ -i 5 to ST 3i 2&3o»o 3o 2<r i^ 2 lo Jo 28 7$ 2,4.!«/ t, I - ' ff. io" io ^ </ (34 let 5. 2lo 3^ 4s" I80 _Z 1 lo S2.**S" k> 2Zo TJoo 52 S^> IVo 2.l>o 17 iv a..or S2.7sr 3 $U\o / 3^80 3o oo 32JO 337 3o.»o 3S6 1 1 / ~foe-i»- r ' r c\ i,-> ci 0 So 'So S. io'* I4SD 1 lo" 1 ^8o J 0 2U> 2V8s 59. IS 0 2b 2i.8S" 22 U2 S\ io' % 22Jo 52 2 io- 2 Ac 1 lo"* S. lo" 3 2jbo 5. io" 3 32 SI? i io" 3 </4.24 j * «/4.i2 </ %i3 ^3i J 7* ho 14 ^ ^4^i a4.4a (SD 170 2,4.7b ^4 W 27 lo rj o.00 3oo / LZ 3s7

26

27 - 8- VJ Bepaling van het doorstroomprofiel van een nieuw te bouwen brug over de Oude Maas bi.1 0h6'. Door het bouwen van een brug met een beperkt doorstroomprofiel saler een bepaalde opstuwing ontstaan. In het volgende zal nu gezocht worden naar een zodanig profiel, dat aan de in par. I gfttttriit*^.oisea in redelijke mate kan worden voldaan* ^* dx jl_w~ *L *ti * el^- cl su>y Q. ^-F t^i _ ^ ^7 T" = 72. / «~ -, a ^S" o9, ^?. VcTto

28

29 J% #6 *jty ^z T ^ JL~~~ I 35

30

31 a^viocv o tier- we 3 ( /sec see ) oo ii. io 7* So No o O.H 24>o Ska 1 Oo 83 '7 O.li a4. ^ 2.4 ib 4si f ps i4o to ^7 fc& 5S (.4 I 6T o, & o.2o 2,4. s4 1^ r x4. <} " (Bo 108 (12. SV SI (OS W 2-4.& os o a4o 2 So 3o 32o 3y 0 d4 /2.2> 136 ^8 ^ / ev s4 0.2.<f 027 q3o o.s2 0,W ^7 So ,

32

33

34

35 Al 6320

36 *

37

38

39

40

41