Spiegelingen in woordkeus tussen Vlamingen en Nederlanders

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Spiegelingen in woordkeus tussen Vlamingen en Nederlanders"

Transcriptie

1 Spiegelingen in woordkeus tussen Vlamingen en Nederlanders Masterscriptie door Anouk van Heteren Studie: Communicatie-en Informatiewetenschappen Faculteit: Geesteswetenschappen Instelling: Tilburg University Datum: Juli 2014 Scriptiebegeleider: Marc Swerts

2 1.Introductie Hoewel het goede buren zijn, is bekend dat Vlamingen en Nederlanders vaak flauwe grappen over elkaar maken. Zo stond laatst de Vlaamse cabaretier Jeroen Leenders met zijn theatershow in de Nederlandse theaters. In deze show besprak hij bepaalde verschillen tussen Vlamingen en Nederlanders, waaronder verschillen in taal. Hij sprak van een kap waarna iemand uit het publiek zei dat ze dat in Nederland een capuchon noemen. Hij ging hier op in door de Nederlanders een beetje belachelijk te maken en zei: dat doen jullie wel vaker, dat jullie een Frans woord pakken en dat compleet verkrachten naar iets dat er niks meer mee te maken heeft. Daarnaast noemde hij ook het voorbeeld van jus d orange wat de Vlamingen simpelweg appelsiensap noemen. Vervolgens ging hij zijn verhaal wel verder met het Nederlandse woord capuchon. Hij had zich dus aangepast aan zijn Nederlandse publiek en het Vlaamse woord vervangen door het Nederlandse woord. Hoewel Nederlanders en Vlamingen dezelfde taal spreken, gebruiken zij voor sommige objecten dus verschillende benamingen. Sommige van deze benamingen kennen zij wel van elkaar, maar anderen weer niet. Wat zou er eigenlijk gebeuren wanneer een Vlaming en een Nederland met elkaar in gesprek zijn en tegen deze verschillen aanlopen? Zal de Vlaming zich eerder aanpassen aan de Nederlander of de Nederlander aan de Vlaming? Of is het misschien zo dat ze de verschillen in taal voor lief nemen en zich helemaal niet aan de ander aanpassen? 1.1 Spraak in communicatie Hoewel er verschillende soorten conversaties bestaan, is een dialoog een veelvoorkomende vorm waar we aan denken als het gaat om taalgebruik. De meest natuurlijke en fundamentele vorm van taalgebruik is de dialoog (Pickering & Garrod, 2004). Wanneer mensen met elkaar praten, hebben zij meestal een gezamenlijk doel, namelijk elkaar begrijpen. Om dit te bereiken is het belangrijk dat de twee sprekers de inhoud van het gesprek en de manier waarop ze dit gesprek voeren op elkaar afstemmen (Clark & Brennan, 1991). Het is dus de bedoeling dat beide sprekers hetzelfde idee hebben van waar het gesprek over gaat en bijdragen aan een goed verloop van dit gesprek. Grice (1975, 1978) noemt dit ook wel het coöperatieve principe, waarbij het gaat om het coördineren van inhoud. Wanneer de een ergens naar verwijst in een gesprek, is het de bedoeling dat de ander hetzelfde object voor ogen heeft. Conversatiepartners proberen daarom tijdens het gesprek wederzijds begrip te bereiken over waar de referentie naar verwijst door middel van herhaaldelijke referenties naar objecten, met oog voor het gezamenlijke doel (Clark & Wilkes-Gibbs, 1986). Clark & Wilkes-Gibbs (1986) spreken daarom ook van het principe van wederzijdse verantwoordelijkheid. Dit principe wil zeggen dat mensen in een gesprek

3 een wederzijds akkoord willen bereiken, bij elke nieuwe bijdrage aan het gesprek, waarbij de luisteraar heeft begrepen wat de spreker bedoelt in het kader van het gespreksdoel. Vaak kunnen taalkundige uitingen enkel begrepen worden ten opzichte van de omliggende context of interpretatiedomein (Chambers et al., 2002). Wanneer een spreker ergens naar refereert in een gesprek, zal de context dus uitwijzen wat deze spreker precies bedoelt. Beide moeten weten naar welke objecten gerefereerd wordt om tot begrip te komen. Wanneer dit in het licht wordt gezien van de vraagstelling in de introductie, is het dus voor het verloop van het gesprek tussen de Vlaming en de Nederlander belangrijk dat zij, ondanks dat ze verschillende benamingen gebruiken, van elkaar weten naar welk object er wordt gerefereerd. 1.2 Aanpassing in spraak Belangrijk is dus dat beide sprekers in een gesprek een duidelijk idee hebben van waar het gesprek over gaat, om het gesprek soepel te laten verlopen. Hiervoor is het belangrijk dat beide sprekers hetzelfde begrip hebben van de context en de objecten waarnaar wordt gerefereerd. Om dit te bereiken, komt het vaak voor dat gesprekspartners zich aan elkaar gaan conformeren in een gesprek. Dit zorgt voor nog meer wederzijds begrip en een soepel verloop van het gesprek. Het succes van een conversatie hangt af van de mate waarin gesprekspartners refereren naar hetzelfde object door ernaar te verwijzen met dezelfde naam (Garrod & Pickering, 2004). Aanpassing gaat voor het grootste deel automatisch en onbewust, en is een resultaat van de neiging die gesprekspartners hebben om uitdrukkingen op dezelfde manier te produceren en te interpreteren als de ander heeft gedaan (Pickering & Garrod, 2006). Daarnaast hebben mensen in een gesprek de neiging om woorden te produceren die zij al gehoord hebben (Pickering & Garrod, 2006), zonder dat ze er dus bewust over nadenken. Alle mensen hebben een bepaald lexicon in hun hoofd, waarmee zij objecten op verschillende manieren kunnen beschrijven. Dit lexicon is niet voor iedereen hetzelfde. Iedereen heeft zijn eigen samenstelling van woorden waarmee hij/zij bekend is. In het lexicon kunnen verschillende woorden voorkomen voor hetzelfde object, zodat hetzelfde bericht daarom op een oneindig aantal manieren uitgedrukt zou kunnen worden (Brennan, 1996). Het is echter niet handig om in een gesprek telkens een andere verwijzing te gebruiken voor hetzelfde object. Hierdoor zou het voor de ander onduidelijk zijn of er naar een eerder genoemd object of een nieuw object wordt verwezen, wat dus niet bevorderlijk is voor een soepel verloop van het gesprek. Toch zijn mensen er in getraind om elkaar in een gesprek snel en gemakkelijk te begrijpen. Zo gebeurt het vaak dat wanneer mensen herhaaldelijk verwijzen naar hetzelfde object in een gesprek, zij geneigd zijn dezelfde termen te gaan gebruiken (Brennan & Clark,

4 1996). Dit fenomeen wordt lexical entrainment genoemd. Onderzoek toonde aan dat, rekening houdend met voorafgaande processen in het gesprek, wanneer sprekers refereren naar een object zij hiervan een conceptualisatie proberen te maken, waarmee de ander kan instemmen of niet (Brennan & Clark, 1996). Wanneer sprekers eenmaal dezelfde conceptualisatie delen en een conceptueel pact hebben gesloten, kunnen zij zich hierop beroepen in latere referenties in het gesprek, zelfs wanneer er eenvoudigere referenties gebruikt zouden kunnen worden. Zo kan het zijn dat mensen in een gesprek referenties gebruiken voor bepaalde objecten die zij normaal gesproken helemaal niet gebruiken en dus weinig of niet in hun lexicon voorkomen. In een gesprek met iemand anders is deze lexicale variatie helemaal niet zo vreemd. Toch hoeft het nog niet zo te zijn dat twee mensen in het ene gesprek dezelfde termen gebruiken als twee mensen die het over hetzelfde onderwerp hebben in een ander gesprek. Uit onderzoek is gebleken dat de waarschijnlijkheid dat mensen in het ene gesprek dezelfde termen zouden kiezen voor hetzelfde gemeenschappelijke object als mensen in een ander gesprek maar 10% is (Brennan & Clark, 1996). Zo kan in een gesprek de woordkeuze makkelijker worden voorspeld dan tussen verschillende gesprekken. Woordkeuze is dus gesprekafhankelijk en niet van te voren te voorspellen. Dit zal zich tijdens het gesprek uitwijzen. Het overnemen van elkaars termen in een gesprek is in verschillende onderzoeken aangetoond. Garrod & Anderson (1987) vonden door middel van een spel dat participanten hun positie in een doolhof beschreven door dezelfde woorden en interpretaties voor deze woorden te gebruiken als de tegenspeler. Ook Brennan & Clark (1996) vonden hetzelfde resultaat door participanten kaarten aan elkaar te laten beschrijven, waarbij de gesprekspartners geneigd waren elkaars beschrijvingen te kopiëren. Om woordkeuze te voorspellen wordt bij het fenomeen lexical entraintment dus uitgegaan van een samenwerkingsproces tussen de gesprekspartners (Clark & Wilkes-Gibbs, 1986) en er wordt gekeken naar hun gezamenlijke verleden in het gesprek. In gesprekken werken gesprekspartners samen in het vormen van bepaalde referenties (Clark & Wilkes-Gibbs, 1986). Hierbij komen de gesprekspartners samen tot een akkoord over welke termen ze gebruiken om naar bepaalde objecten te verwijzen, een conceptueel pact. Wanneer er eenmaal een conceptueel pact gesloten is, zullen de gesprekspartners waarschijnlijk het hele gesprek dezelfde termen gebruiken, terwijl dit niet de meest informatieve en beknopte referenties hoeven te zijn. Er bestaan echter ook verklaringen waarin woordkeuze in een gesprek wordt gezien als een onafhankelijke gebeurtenis, waarbij het informatiegehalte en de beknoptheid van een bepaalde referentie een rol spelen (Brennan, 1996). Hierbij wordt dus een bepaalde referent onderscheiden van een set alternatieven die zo beknopt en informatief mogelijk is, zodat de ander ook deze referent gebruikt in het gesprek (Grice, 1975). De

5 eerste verklaring voor woordkeuze wordt ook wel de historical explanation genoemd, waarbij het gezamenlijke gespreksverleden van de gesprekspartners de referentietermen in een gesprek voorspelt. De tweede verklaring voor woordkeuze wordt ook wel de ahistorical explanation genoemd, waarbij het informatiegehalte en beknoptheid de referentietermen in een gesprek voorspelt. Met betrekking tot het geval tussen Vlamingen en Nederlanders zou het dus zo kunnen zijn dat een van de twee zich aanpast aan de referentie van de ander, terwijl deze persoon helemaal niet bekend hoeft te zijn met deze verwijzing en dit niet de meest eenvoudige verwijzing hoeft te zijn. Het draagt echter wel bij aan wederzijds begrip en een vloeiend verloop van het gesprek. In dit geval is de historical explanation van toepassing, waarbij het gespreksverleden voorspelt of de Vlaming zich aanpast aan de Nederlander of andersom. Dit zou bijvoorbeeld bepaald kunnen worden door degene die een bepaalde referentie introduceert, waarna de ander deze term automatisch overneemt. Wanneer er vanuit de ahistorical explanation een voorspelling zou worden gedaan, zou gezegd kunnen worden dat het niet uitmaakt hoe er in het gespreksverleden is verwezen naar bepaalde objecten. Hier zou men voorspellen dat de Vlaming en de Nederlander kiezen voor de term die het meest informatief en beknopt is en deze aanhouden in het gesprek, ongeacht het gespreksverleden. Aan de hand van deze verklaringen zou het dus waarschijnlijk zijn dat Vlamingen en Nederlanders zich aan elkaar aanpassen. Echter is de richting van deze aanpassing na aanleiding hiervan nog niet te voorspellen, dit hangt af het gespreksverleden en/of de beknoptheid van de desbetreffende referenties. 1.3 Waarom aanpassen? Het aanpassen aan de gesprekspartner tijdens een gesprek is dus een grotendeels automatisch proces dat vaak onbewust plaatsvindt. Toch kan de hoeveelheid spraak die wordt aangepast per gesprek verschillen. Mensen kunnen in een gesprek verschillende redenen hebben om zich wel of juist niet aan te passen aan hun gesprekspartner, ofwel te convergeren of te divergeren. De Communication Accommodation Theory (CAT) (Giles, Coupland & Coupland, 1991) is een theorie die deze verschillen beschrijft. Deze theorie vertelt dat mensen verschillende motivaties hebben om sociale verschillen tussen zichzelf en hun gesprekspartner te benadrukken of juist te minimaliseren door middel van verbale en non-verbale communicatie. Hierbij spelen de kernwoorden taal, context en identiteit een grote rol. Wanneer mensen zich in een gesprek aan elkaar proberen aan te passen, om zo sociale verschillen te reduceren, wordt er gesproken van convergeren. Wanneer mensen de sociale verschillen in spraak en non-verbale communicatie proberen te accentueren, wordt er gesproken van divergeren. De CAT veronderstelt dat het convergeren de behoefte van een spreker of groep aan sociale interactie

6 of identificatie met de ander reflecteert (Giles, Coupland & Coupland, 1991). Ook is het zo dat de mate van aanpassing tussen gesprekspartners beïnvloed wordt door de mate waarin de gesprekspartners zich aan elkaar willen affiliëren (Giles & Powesland, 1975). In conversaties met anderen passen we ons dus aan elkaar aan omdat we bijvoorbeeld gelijkheid willen creëren, en/of omdat je de ander aardig vindt, en/of om geaccepteerd te worden door de ander en/of om zo jezelf een identiteit aan te meten. De verschillende communicatiestijlen en strategieën die mensen hanteren reflecteren hun verschillende personaliteiten en temperamenten, rollen en relaties, en sociale identiteit (Giles, 2008). De manier waarop mensen met elkaar communiceren heeft dus sociale betekenis en wordt beïnvloed door bijvoorbeeld, etniciteit, status, gender en leeftijd. In dit onderzoek wordt ingegaan op de sociale betekenis van etniciteit tussen Vlamingen en Nederlanders, en de invloed hiervan op de woordkeuze. De CAT legt uit dat deze verschillen en veranderingen in dialect en woordkeuze afhankelijk zijn van de persoon met wie er een gesprek gevoerd wordt (Giles, 2008). Het overnemen van woordkeuze van de ander heeft dus niet alleen te maken met het bereiken van begrip, maar ook met de vraag hoe aardig je de andere persoon vindt en of je juist gelijkheid of verschil tussen elkaar wil benadrukken. Nu is het ook de vraag of mensen uit verschillende culturen met verschillende communicatiestijlen zich aan elkaar zullen conformeren in een gesprek. Zullen mensen uit verschillende culturen de verschillen in communicatie juist willen accentueren om hun eigen identiteit te benadrukken of zullen ze zich wel aan elkaar willen aanpassen en de verschillen willen verkleinen om zo sneller tot begrip te komen? Shadid (1994) spreekt in een van zijn artikelen over twee theorieën die hierop ingaan. De eerste theorie is die van de adaptieve interculturele communicatie (Ellingsworth, 1983) en de tweede theorie die van de culturele identiteit (Collier & Thomas, 1988). De eerste theorie houdt rekening met het proces en de inhoud van de communicatie ten behoeve van doelgerichte communicatie tussen mensen met verschillende culturen, terwijl de tweede theorie zich meer richt op de invloed van de culturele identiteit op het communicatieproces. De eerste theorie zal dus meer de nadruk leggen op het convergeren om zo doelgerichte communicatie te bereiken. De tweede theorie zal meer de nadruk leggen op de culturele verschillen en welke invloed dit kan hebben op het verloop van de communicatie. Wel zijn beide theorieën het er over eens dat het verschil in culturele identiteit gedurende de communicatie kan worden versterkt of verzwakt. De theorie van adaptieve interculturele communicatie (Ellingsworth, 1983) zegt dat er pas sprake is van interculturele communicatie als de gesprekspartners het noodzakelijk vinden om gedurende de conversatie hun communicatiestijl (zowel verbaal als nonverbaal) en hun culturele opvattingen wederzijds aan te passen en dit ook daadwerkelijk doen. Deze theorie legt de nadruk op het verkleinen van culturele verschillen en het naar elkaar toe communiceren

7 om zo het gespreksdoel te bereiken, namelijk begrip. Volgens deze theorie is dus aanpassing van de communicatie van beide kanten nodig wanneer er sprake is van een afstand in cultuur. Hoewel Ellingsworth (1983) stelt dat gesprekspartners met verschillende culturele achtergronden naar elkaar toe moeten communiceren, stellen Collier & Thomas (1988) in hun theorie van culturele identiteit dat de verschillende culturele identiteiten juist zichtbaar mogen zijn tijdens een gesprek. Volgens deze theorie vereist de vaardigheid in interculturele communicatie een gedrag dat geschikt en effectief is voor beide culturele identiteiten die aan het ontstaan zijn tijdens de conversatie. Shadid (1994) legt dit als volgt uit: hoe meer de aan de communicatiepartner toegeschreven culturele identiteit overeenkomt met de door de partner zelf erkende identiteit, des te groter is de interculturele competentie. Bij deze theorie ligt de nadruk dus op de verschillen in culturele identiteit en de erkenning van deze verschillen wat zal leiden tot effectieve interculturele communicatie. Deze twee theorieën stellen echter niet dat er altijd succes wordt behaald in de communicatie tussen personen met verschillende culturele achtergronden. Door te weinig kennis van de cultuur van de ander te hebben of de culturele identiteit van de ander verkeerd in te schatten, kan het zo zijn dat de culturele verschillen alleen maar worden versterkt en benadrukt. Maar beide theorieën zeggen wel dat door enige aanpassing van beide kanten en begrip en erkenning voor de ander er wel degelijk sprake kan zijn van succesvolle communicatie tussen personen met verschillende culturele achtergronden. Culturele verschillen hoeven geen blokkade te zijn in communicatie. 1.4 Verschillen in cultuur De verschillen in culturele achtergronden kunnen dus naar voren komen in de communicatie. Door verschillende culturele achtergronden gaan mensen ook anders om met taal, wat voor verrassingen kan zorgen wanneer mensen met verschillende culturele achtergronden met elkaar in gesprek gaan. De communicatie tussen personen met verschillende culturele achtergronden heet ook wel interculturele communicatie (Shadid, 1998), waar hierboven ook al over gesproken is. Het begrip cultuur is een omstreden begrip, maar heeft vaak wel een aantal standaard termen bij zich, als taal, gewoonten, tradities, opvattingen, waarden en normen. Cultuur is grotendeels onbewust en bepaalt van binnenuit wat de mens voelt en waardeert en hoe hij de dingen om zich heen ziet en daarop reageert (Shadid, 1998). De omgeving waar men is opgegroeid, bepaalt dus voor een groot deel hoe iemand denkt en doet. Sommige mensen zijn van mening dat de taal bij uitstek de kernwaarde is van een cultuur, omdat met de taal een heel wereldbeeld en een geheel van waarden en normen worden overgedragen (Gillaerts, Van Belle, & Ravier, 2002). Vanwege het feit dat Vlamingen en Nederlanders dezelfde taal

8 spreken en het buren zijn, lijken ze ook qua cultuur dicht bij elkaar te liggen. Tussen alle landen bestaan echter wel aantoonbare cultuurverschillen, welke geworteld liggen in de geschiedenis (Hofstede, 2002). Het is dus niet alleen taal, maar ook de gemeenschappelijke geschiedenis van een land die een cultuur maakt zoals die is. Een kenmerk van taal, dat door haar sprekers wordt gebruikt en gekneed, is dat er een divergerende kracht bestaat die leidt tot het ontstaan van taalvariëteiten die geografisch, sociaal en historisch bepaald zijn. Mensen gaan hierbij soepel om met de veranderlijkheid van een taal, die zich aan kan passen aan veranderende omstandigheden en waarbij een taal een rol kan spelen bij sociaalculturele processen die te maken hebben met groepsvorming en identiteit (Bennis, 2003). Door taalpolitieke en historische omstandigheden zijn er dan ook verschillen tussen de standaardtaal in Vlaanderen en die in Nederland (De Caluwe & Geeraerts, 2002). Mensen vormen hun eigen taal door middel van afspraken om zo optimaal met elkaar te communiceren en dus hun cultuur in stand te kunnen houden en door te kunnen geven aan nakomelingen. Daarom kan taal ook gezien worden als een product van menselijke cultuur dat spontaan is ontstaan en zich ontwikkelt zonder ingrijpen van bovenaf (Bennis, 2003). De Nederlandse taal in Vlaanderen kent dus een hele andere geschiedenis dan de Nederlandse taal in Nederland. De twee varianten hebben hele andere ontwikkelingen doorgemaakt, en dat doen ze nog steeds, waardoor het niet gek is dat deze van elkaar verschillen. Zo creëren mensen in verschillende landen ook verschillende sociale identiteiten. Deze verschillende sociale identiteiten komen tot uiting in communicatie met anderen. Wanneer een persoon zijn eigen gedrag interpreteert, verplaatst hij zichzelf kortstondig in de rol van de ander waarmee hij omgaat. Zo leren mensen welk gedrag gepast is in bepaalde situaties en leren ze ook beslissingen maken over hun eigen gedrag (Shadid, 1998). Door communicatie met anderen en interactie met de omgeving leren mensen dus ook dingen over hun eigen sociale identiteit. Cultuur wordt dus niet alleen door mensen geleerd, maar wordt ook door dezelfde mensen in onderlinge communicatie gemaakt en gewijzigd (Shadid, 1998). Communicatie is tegelijkertijd dé voorwaarde om tot gemeenschappelijke cultuur te komen, alsook een onderdeel van de cultuur. Cultuur kan alleen via communicatie van de ene naar de andere generatie overgedragen worden en geleidelijk veranderen (Oomkes, 1991). Door opvoeding leren mensen interactiepatronen die gebaseerd zijn op normen, regels en waarden van hun cultuur. Hierdoor leren mensen zich bepaalde communicatiestijlen aan, waarin zij kunnen variëren tussen en binnen culturen (Gudykunst et al., 1996). Communicatie zit dus geworteld in de cultuur, waardoor mensen uit verschillende culturen op verschillende manieren communiceren.

9 Hoewel niet alleen taal bij uitstek kenmerkend is voor een cultuur, is de Nederlandse taal voor de Vlamingen wel een deel van hun identiteit. Alleen al door die eigen taal onderscheiden de Vlamingen zich wezenlijk van de Walen en van de Franse Gemeenschap in België, een cultuurgrens die door dit taalverschil niet mag worden onderschat (Gillaerts, Van Belle, & Ravier, 2002). Vlaanderen heeft in de geschiedenis in de ontwikkeling van zijn identiteitsvorming altijd gestreden voor een eigen taal. Vanuit een gemeenschappelijke geschiedenis heeft Vlaanderen een bepaalde waarde toegekend aan het Nederlands zoals zij het gebruiken. In cultureel perspectief speelt het Nederlands in Vlaanderen dus een hele andere rol dan het Nederlands in Nederland, waardoor de Vlamingen ook anders omgaan met de taal. Doordat communicatie en cultuur onlosmakelijk aan elkaar verbonden zijn, gaan mensen uit verschillende culturen ook verschillend om met taal en de interpretatie daarvan. In sommige landen heeft de standaard taal een hogere status dan in andere landen waar meer verschillende dialecten te vinden zijn. Ook mensen die maar één taal spreken kunnen variëren in dialecten en stijlen. Het taalbeleid dat in een land gevoerd wordt over dialecten en stijlen kent volgens Spolsky (2004) drie componenten. De eerste daarvan is de taalpraktijk, wat staat voor waarneembaar gedrag en keuzes, ofwel de taalvariant die mensen gebruiken. Geeraerts (2001), noemt deze ook wel taalgedrag. In het opzicht van de keuzes die men maakt wat betreft taalgedrag, verschilt de standaardtaal in Nederland heel erg met die in Vlaanderen. Namelijk: Vlaanderen heeft geen Nederlandse standaardtaal, Vlaanderen wil een Nederlandse standaardtaal, er is een Nederlandse standaardtaal in Nederland, en dus adopteert Vlaanderen die bestaande standaardtaal (Geeraerts, 2001). De Vlamingen hebben hun standaardtaal overgenomen van de Nederlanders, wat er ook voor zorgt dat zij deze standaardtaal anders gebruiken en er anders tegenaan kijken. Ook komt hieruit het verschil in de hoeveelheid dialecten voort. In Vlaanderen lijkt de verscheidenheid in dialecten veel meer geaccepteerd dan in Nederland. Zo is de afstand tussen de informele spreektaal in Vlaanderen en het verzorgde Belgische Nederlands groter dan de vergelijkbare verhouding in Nederland (Geeraerts, 2001). Geeraerts (2001) onderscheid drie lagen in het Belgisch Nederlands, waarbij de hoogste laag de verzorgde Belgische variant is van de Nederlandse standaardtaal. Dan is er een tussenlaag die onder taalkundigen de tussentaal wordt genoemd, maar die ook wel Soap Vlaams genoemd kan worden, omdat het de taal is van de Vlaamse soapseries in contrast met de taal die men hanteert in het journaal. Hoe de tussentaal gedefinieerd moet worden, blijft moeilijk, maar kan gezien worden als een vorm van taalgebruik die niet perfect standaardtalig of perfect dialectisch is (Absillis, Jaspers & Van Hoof, 2012). Daar komt nog bij dat de term tussentaal bedacht is als term voor een groep variëteiten die tussen de standaardtaal en

10 dialecten inliggen. De Vlamingen beschouwen de tussentaal dus niet als variëteit, omdat ze alleen weten van een standaardtaal en een dialect en zelf de tussentaal niet kennen (Absillis, Jaspers & Van Hoof, 2012). Het is dus niet een bepaalde variant, het is hetgeen wat tussen de standaard en het dialect zit en zo genoemd wordt. Wat betreft het Nederlands Nederlands wordt deze tussentaal informele spreektaal genoemd. Deze informele spreektaal staat echter veel dichterbij de bovenste laag, de Nederlandse standaardtaal, dan de tussentaal in Vlaanderen bij het verzorgde Belgische Nederlands, waar het verschil tussen de tussentaal en de standaardtaal veel groter is. Tenslotte kennen beide taalvarianten ook een onderste laag, namelijk Vlaamse dialecten in Vlaanderen en Nederlandse dialecten in Nederland. Van bovenaf is het taalbeleid in Vlaanderen en Nederland dus anders georganiseerd. Nederlanders hechten meer waarde aan de norm van de standaardtaal aangezien de Nederlandse informele spreektaal meer naar deze norm neigt te gaan, terwijl bij de Vlamingen de standaardtaal en de tussentaal veel verder uit elkaar liggen. De Vlamingen komen bijvoorbeeld door naar de televisie te kijken, waarbij het verzorgde standaard Vlaams in het journaal nogal kan verschillen van een tussentaal in een soapserie, veel meer in aanraking met verschillende soorten dialecten en tussentalen dan Nederlanders. In Vlaanderen zijn de mensen dus meer gewend aan de verscheidenheid van dialecten om zich heen, waardoor zij waarschijnlijk ook sneller kunnen schakelen tussen verschillende dialecten dan Nederlanders. In Figuur 1. is verticaal weergegeven hoe in Nederland de informele spreektaal dichterbij het standaard Nederlands ligt en in Vlaanderen de tussentaal dichterbij de Vlaamse dialecten ligt. Horizontaal is te zien dat het Nederlands Standaard Nederlands en het Belgisch Standaard Nederlands vrij dicht bij elkaar liggen, maar de Nederlandse informele spreektaal en de vergelijkbare Vlaamse tussentaal verder uit elkaar liggen. Figuur 1. De drie lagen in het Belgisch Nederlands en het Nederlands Nederlands zoals door Geeraerts (2001) beschreven.

11 Het tweede component bestaat uit de overtuigingen over taal, ook wel ideologie genoemd, waarin de waardes en statussen van genoemde talen en variaties liggen. De status van een taalvariant wordt afgeleid van het aantal mensen dat de variant gebruiken, de belangrijkheid van deze mensen en de sociale en economische voordelen die een spreker kan verwachten door het gebruik van deze variant. Dus de taalpraktijk betekent dat wat er werkelijk gebeurt en de overtuigingen staat voor hoe het eigenlijk zou moeten zijn. Geeraerts (2001) noemt dit component ook wel taalbeleid, waarbij gekeken wordt hoe het taalgedrag gestuurd wordt door uitgewerkte normen en regels. Het zijn dus richtlijnen die het gedrag van anderen in meer of mindere mate van gezag proberen te beïnvloeden (Geeraerts, 2001). De kracht waarmee dit beleid wordt uitgevoerd kan verschillen per land. Vlaanderen heeft zo zijn eigen taalbeleid opgepakt, om ervoor te zorgen dat de taalsituatie hier niet langer alleen maar wordt gezien als ondergeschikt aan en overgenomen van de Nederlandse taalsituatie. Er is ook sprake van het feit dat het taalovernameproces binnen Vlaanderen een eigen cultuurtaal heeft doen ontstaan, een eigen Vlaamse variant van de standaardtaal (Geeraerts, 2001). Het taalbeleid in Vlaanderen wil dus accentueren dat het Belgische Nederlands niet een nabootsing is van het Nederlands, maar dat het Vlaams juist zichzelf heeft ontwikkeld en eigen kenmerken heeft toegevoegd aan de hand van de Nederlandse standaardtaal. Verschillende landen kunnen dus dezelfde standaardtaal gebruiken, maar daarbij toch van elkaar verschillen, afhankelijk van hoe het taalbeleid wordt uitgevoerd. Zo verschilt ook het Brits Engels van het Amerikaans Engels en het Oostenrijkse Duits van het Duits Duits. Het derde component is het taalmanagement, een soort bemiddeling tussen de praktijk en de overtuigingen. Ofwel, de manier waarop taalgebruikers tegen hun eigen taalgedrag (en de verschillende vormen van taalbeleid) aankijken, wat door Geeraerts (2001) ook wel taalattitude wordt genoemd. Omdat de Vlaamse tussentaal, zoals eerder genoemd, een sterke positie heeft in Vlaanderen, lijkt het taalbeleid van de standaardisering niet compleet, aangezien een tussentaal in het algemeen niet als standaard wordt gezien. Echter wordt de waardering die de taalgebruikers zelf aan deze situatie hechten, de taalattitude, dan vergeten. De tussentaal voldoet dan misschien niet aan de normen van de standaardtaal, maar de Vlamingen hechten wel veel waarde aan het gebruik van deze taalvariëteit. Zoals eerder genoemd, komt hier ook het grote verschil tussen Vlamingen en Nederlanders in de acceptatie van dialecten uit voort. In Vlaanderen en Nederland heerst namelijk een verschillende taalattitude. De Vlaamse tussentaal zou zich namelijk wel meer naar het standaard Belgisch Nederlands kunnen verplaatsen, maar dat zou alleen kunnen als de Vlamingen deze tussentaal zelf ook als onvolwaardige taal beschouwen, wat in tegenspraak lijkt te zijn met de snelle verspreiding die de tussentaal lijkt te

12 kennen (Geeraerts, 2001). De manier waarop sprekers van een taal met de taal omgaan en hoe ze er tegenaan kijken, is dus heel belangrijk voor de mate van standaardisering van een taal. Standaardisering is niet altijd gewenst, wat terug te zien is bij de Vlamingen die veel waarde hechten aan hun eigen dialecten en tussentalen. Vlamingen worden namelijk veelal opgevoed in dialect en deze dialecten worden gezien als spreektalen. Daarnaast is de beheersing van de standaardtaal voor de Vlamingen geen vanzelfsprekendheid (Wouters, 2005). Voor Vlamingen voelt het standaard Nederlands aan als tweede taal en dus ondergeschikt aan het eigen dialect (Wouters, 2005), terwijl in Nederland dialecten ondergeschikt zijn aan het algemeen beschaafd Nederlands. 1.5 Taalattitude Bekend is dus dat Vlamingen en Nederlands anders omgaan met het Nederlands en deze taal ook op twee verschillende manieren zien. Hun houding tegenover taal, ofwel taalattitude, verschilt van elkaar. Maar waar komt dit vandaan? Al eerder is er gesproken over de Vlaamse identiteit die zich ontwikkeld heeft in de loop van de geschiedenis. Het Verkavelingsvlaams, eerder benoemd als Vlaamse tussentaal, wordt vaak verklaard als een uitdrukking van de Vlaamse identiteit, die vele Vlamingen koesteren tegenover de hegemonie die uitgaat van het Standaardnederlands (Plevoets, 2012). Hierbij is de afstand tussen het informele en het formele Vlaams vele malen groter dan de afstand tussen het formele en informele Nederlands. Het lijkt er dus op dat de Vlamingen deze afstand juist koesteren en aanmoedigen om zichzelf te onderscheiden en hun identiteit te benadrukken en te behouden. Vele Nederlanders denken daarom wel eens dat de Vlamingen hun taal op een verkeerde manier gebruiken. De Vlamingen willen echter aangeven dat zij niet zomaar de Nederlandse taal over hebben genomen, maar het naar hun eigen hand hebben gezet en heel anders met de taal omgaan op een manier dat we het Vlaams en het Nederlands eigenlijk niet met elkaar mogen vergelijken. Toch wordt het Belgische Nederlands vaak gezien als een afgeleide van en ondergeschikt aan het Nederlands, waarbij het Standaard Nederlands gezien wordt als correct Nederlands en alles wat daarvan afgeleid wordt als minder correct. Zo zegt De Schutter (1980) dat de taal van de beschaafde kringen in Nederland ook de standaardtaalnorm in Vlaanderen is. De Vlaamse hiërarchische structuren zijn echter niet hetzelfde verdeeld zoals de hiërarchische structuren binnen de Nederlandse maatschappij. Daarom vormen Vlaanderen en Nederland twee verschillende gemeenschappen (de Schutter, 1980). Omdat ze beide dezelfde taal spreken, kunnen ze beschouwd worden als één taalgemeenschap, maar wel met verschillende taalnormen. Het wil dus helemaal niet zeggen dat er met de standaardtaalnorm in Vlaanderen en Nederland hetzelfde wordt omgesprongen. Het zijn twee

13 verschillende gemeenschappen, met eigen overtuigingen, attitudes en identiteiten. Vandaar dat Vlamingen en Nederlanders ook verschillend tegen taal aankijken. Wat betreft taalattitude gaan Vlamingen veel soepeler om met varianten binnen en afwijkingen van de standaardtaal dan Nederlanders. En hoewel de meeste neerlandici ervan overtuigd zijn dat er varianten zijn binnen de standaardtaal, ook door de Nederlandse Taalunie uitgedragen, heeft dit echter niet geleid tot meer begrip van of voor de Vlaamse tussentaal, laat staan tot tolerantie (Absillis, Jaspers & Van Hoof, 2012). Daarom wordt er ook wel eens gesproken over taalonzekerheid onder de Vlamingen (Deprez & Geerts 1977; Geerts, 1985). Geeraerts (2001) vermeld de standaardtaal in dit geval als een zondagspak : je haalt het uit de kast voor speciale gelegenheden, als het echt niet anders kan, maar verder zit het niet comfortabel of gemakkelijk. Willemyns ( ) stelt dat Vlamingen slechts Algemeen Beschaafd Nederlands spreken waar het echt niet anders kan en dat ze het bovendien nog slecht beheersen. Dit hoeft echter niet waar te zijn. Vlamingen beheersen het Algemeen Beschaafd Nederlands wel, wat ook blijkt uit taalwedstrijden op televisie waarin Vlamingen helemaal niet onder doen voor de Nederlanders, maar kiezen soms liever voor een tussentaal. Vlamingen voelen zich dus niet altijd op hun gemak ten opzichte van de standaardtaal, vandaar de taalonzekerheid. Zij prefereren liever een dialect of tussentaal waarmee ze zijn opgevoed en zich beter uit de voeten weten. Hiermee kunnen zij zich het best tot uiting brengen in de samenleving. Nederlanders vinden het nog altijd moeilijk om te accepteren dat de Vlamingen niet altijd volgens de standaardnorm met de Nederlandse taal omgaan en verschillende taalvarianten, zoals het Verkavelingsvlaams, voor hun net zo belangrijk zijn. Vandaar dat er door Nederlanders vaak met een denigrerende blik wordt gekeken naar de Vlamingen. Zo stelt Nootens (1996) dat de taaladviezen op de Nederlandse norm gericht zijn, maar dat het Vlaams-Nederlandse taalgebruik er na al die tijd nog steeds nauwelijks door beïnvloed is. In Nederland wordt vaak gedacht dat hun norm de standaardnorm is waar iedereen zich aan moet houden. Vlaanderen is echter een onafhankelijke gemeenschap die toevallig dezelfde taal deelt. Craps (1998) zegt daarom over de hedendaagse taalzuiveraars die strijden tegen de ingeburgerde Vlaamse varianten dat het geen zin heeft. De Vlamingen houden toch wel vast aan het belang van verschillende tussentalen wat er juist voor zorgt dat ze zich Vlaming kunnen noemen. De Vlamingen hebben namelijk lang moeten strijden voor hun vrijheid en voor het gebruik van hun taal in formele kringen als politiek en opleiding. In de 17 e eeuw maakten Nederland en de Zuidelijke Nederlanden, nu Vlaanderen, een groeiperiode door waardoor zij samen de Nederlandse cultuur hebben gevormd. Daarna hebben beide gebieden afzonderlijke ontwikkeling ondergaan en zijn er langzamerhand twee Nederlandstalige gemeenschappen ontstaan. Hierna hebben de Vlamingen voor hun eigen identiteit moeten strijden en hebben daarom geleerd hun

14 eigen plan te trekken (Klimaszewska, 2006). Om hun identiteit als Vlamingen te onderstrepen zetten ze zich in hun taalgebruik af van taalgenoten in Nederland. Ze gebruiken typische uitdrukkingen en zinswendingen die van een andere mentaliteit en identiteit getuigen (Klimaszweska, 2006). Zo veronderstelt Plevoets (2012) dat het erop lijkt dat een ontwikkeling zoals het Verkavelingsvlaams eerder te wijten is aan de voltooiing van de integratie van de Vlaming zijn emancipatie in de moderne samenleving. De Vlamingen hebben altijd veel gestreden voor een eigen identiteit, vooral om zich te onderscheiden van de Walen en daarnaast ook van de Nederlanders met wie zij een taal delen. Een eigen taal is een van de middelen om zich van de Walen te kunnen onderscheiden en zich Vlaming te kunnen noemen en voelen. De houding die de Vlamingen hebben ten opzichte van die taal, de grote verscheidenheid in en acceptatie van taalvariaties, verschilt met die van de Nederlanders, waardoor zij zich op deze manier ook weten de onderscheiden van de Nederlanders. Deprez (1987) stelt dat Vlamingen niet zoals Nederlanders willen praten vanwege historisch gegroeide culturele en politieke verschillen tussen de twee volken. De manier waarop taal gebruikt wordt en de houding ten opzichte van verschillende taalvariëteiten zijn zichtbare indicatoren van identiteit (Shadid, 1998). De acceptatie van vele dialecten en een tussentaal kan dus gezien worden als een resultaat van de identiteitsvorming van de Vlamingen. Een groot deel van de Vlamingen zien deze tussentaal ook als moedertaal, gewoon dé omgangstaal die dagelijks gebruikt wordt in Vlaanderen (de Caluwé, 2009). Er wordt niet duidelijk één soort Vlaams gesproken in Vlaanderen, wat ook niet wordt nagestreefd. De tussentaal is in steeds meer situaties en domeinen het Standaardnederlands aan het verdringen en lijkt daarom goed op weg om zich als de Vlaamse informele standaard te ontpoppen (Absillis, Jaspers & Van Hoof, 2012). Wat betreft het normatieve klimaat in Vlaanderen wordt er dan ook losser omgesprongen met taalnormen (Plevoets, 2012). De Caluwé (2009) spreekt daarom van een schuifknoppensysteem, waarmee de overgang van omgangstaal en standaardtaal wordt weergegeven. De schuifknoppen staan symbool voor het feit dat de Vlamingen niet kiezen tussen de omgangstaal en de standaardtaal, er is geen aan- en uitknop hiervoor. Vlamingen nemen codewisseling aan wanneer zij dat willen en schuiven dus heen en weer tussen de ene keer de omgangtaal, dan weer de standaardtaal. In deze keuze volgt de spreker niet per se zijn eigen perceptie van de situatie, maar kijkt vooral naar de perceptie van de gesprekspartner(s), waardoor er in een en hetzelfde gesprek voortdurend met knoppen kan worden geschoven. De schuifknoppen geven dus de inherente variabiliteit in de Vlaamse spreektaal weer (de Caluwé, 2009). In Figuur 2. is het schuifknoppensysteem van De Caluwé (2009) weergegeven.

15 Figuur 2. Het schuifknoppenmodel van De Caluwé (2009). Na aanleiding van het schuifknoppensysteem van De Caluwé (2009) heeft De Schryver (2012) een ander model ontwikkeld om naar taalvariatie te kijken, het taalmengtafelmodel. Het centrale component in het taalmengtafelmodel is het bedieningspaneel. Dit bedieningspaneel wordt bestuurd door de intentie van de spreker. Deze intentie komt voort uit de inschatting van de talige situatie en de attitudes van de spreker. Door het bedieningspaneel te bedienen wordt de taalproductie zelf uitgevoerd. Deze taalproductie bestaat uit de woordkeuze, ook wel lexicon, een grammatica die de woorden aan elkaar verbindt en een programma dat deze twee selecteert en overeenkomt met de schuifknoppen op het bedieningspaneel. Zo kan de waarschijnlijkheid van een bepaalde taalvariant worden voorspeld. In Figuur 3. is het bedieningspaneel weergegeven en in Figuur 4. Het gehele taalmengtafelmodel van De Schryver (2012). Figuur 3. Het bedieningspaneel van het taalmengtafelmodel (De Schryver, 2012).

16 Figuur 4. Het taalmengtafelmodel van De Schryver (2012). Zoals eerder genoemd, hebben de Nederlanders hier weinig tolerantie voor, zij zien het Nederlands als hun taal waarbij het Standaardnederlands de norm is. Daarentegen zijn de Vlamingen veel schappelijker ten opzichte van variaties in de taal en schuiven veel makkelijker met knoppen, waardoor zij ook creatiever met taal om kunnen gaan. 1.6 Pluricentrisme Het Nederlands wordt dus verschillend gebruikt door Vlamingen en Nederlanders. De Nederlandse taal kan daarom ook wel een pluricentrische taal genoemd worden met Nederlands Nederlands als dominante variant en Belgisch Nederlands in de non-dominante positie (de Caluwé, 2013). Met pluricentrisch wordt bedoeld dat de ontwikkeling van een (standaard)taal wordt aangestuurd vanuit meer dan één centrum (Clyne, 1992), in dit geval vanuit Nederland en Vlaanderen. Beide varianten hebben niet dezelfde status, wat ook te maken heeft met het feit dat de internationale neerlandistiek in eerste instantie Nederlands Nederlands wordt aangeleerd (de Caluwé, 2013). De dominantie van de taalvariëteit Nederlands Nederlands heeft onder andere een demografische oorzaak, namelijk doordat er tweeëneenhalf keer meer Nederlandstaligen in Nederland zijn dan in Vlaanderen. Echter speelt de taalgeschiedenis hierbij ook een rol: Nederland is veel vroeger en veel ingrijpender gestandaardiseerd dan Vlaanderen (de Caluwé, 2013). Nederland en het Nederlands Nederlands maakt dus een veel stabielere indruk dan Vlaanderen en het Belgische Nederlands, mede door de taalgeschiedenis en het

17 feit dat Vlaanderen veel meer verschillende geoorloofde varianten en dialecten kent dan Nederland waarin een meer standaard Nederlands wordt nagestreefd. Beide talen zijn verschillend georganiseerd, wat ook te zien is aan het feit dat Vlaanderen en Nederland hun eigen kranten, tijdschriften, radio en televisieprogramma s hebben. Ook hebben zij beide hun eigen taal-gerelateerde instellingen en academies. Mede hierdoor leiden het Nederlands Nederlands en het Belgisch Nederlands hun eigen leven. Het pluricentrisme komt dan ook tot uiting in bepaalde verschillen in uitspraak, enkele grammaticale verschillen en vele andere situaties waarin Vlamingen en Nederlanders verschillende woorden gebruiken of dezelfde woorden verschillend gebruiken (de Caluwé, 2013). Het pluricentrisme in het Vlaams en het Nederlands dat door verschillend woordgebruik tot uiting komt en de invloed dat dit verschijnsel heeft op het verloop van de communicatie, zal in deze studie onderzocht worden. Echter moet er bij het verschil tussen een dominante en een non-dominante taalvariëteit niet alleen gekeken worden het woordenboek of de grammatica, er moet ook gekeken worden naar hoe de taken zijn verdeeld. Ofwel, in hoeverre zijn Vlamingen en Nederlanders verantwoordelijk voor taalbeleid, taaladvies en de manier waarop de media georganiseerd is. Wie neemt hierin de leiding en initiatief en heeft dit ook te maken met de status die beide varianten hebben? Wat doen de twee apart en wat doen ze samen? Zoals eerder genoemd hebben Vlamingen en Nederlanders hun eigen kranten en tijdschriften. Het is dus niet zo dat de Vlaamse persmarkt gedomineerd wordt door Nederlandse producten, integendeel, elke regio heeft zijn eigen kranten en magazines (de Caluwé, 2013). Ook hebben Vlaanderen en Nederland hun eigen televisie zenders, televisieprogramma s en ook reclames op radio of televisie worden in de eigen taalvariant gemaakt. Zelfs films kennen vaak een Vlaamse en een Nederlandse variant. Vooral met reclame kan het zo zijn dat wanneer Vlamingen Nederlandse reclames tot zich krijgen of andersom, dit afbreuk kan doen aan het effect van de spots (de Caluwé, 2013). Dit geeft dus ook aan dat Vlamingen en Nederlanders anders met de Nederlandse taal omgaan en televisieprogramma s en commercials het best begrepen en geaccepteerd worden wanneer ze in de eigen taalvariant worden aangeboden. Daarnaast kennen Vlaanderen en Nederland ook hun eigen regio-specifieke taaladviesdiensten. De Nederlandse Taalunie waakt er daarom over dat Vlaanderen en Nederland niet te veel naast elkaar werken, maar gemeenschappelijk optreden in taalkwesties en dus toch een unie vormen, door taaladviezen te verspreiden voor het hele Nederlandse taalgebied (de Caluwé, 2013). Hoewel er moeite wordt gedaan om toch enige gelijkheid in taal te bewaren tussen Vlaanderen en Nederland zijn de meeste taalorganisaties, waaronder de Nederlandse Taalunie, gevestigd in Nederland. Dit is een gevolg van zowel demografische als (standaard)talige dominantie van

18 de Nederlandse (taal)gemeenschap, waardoor Nederland toch gezien blijft worden als dé dominante regio van het pluricentrische Nederlands (de Caluwé, 2013). Er wordt dus hard gewerkt om een gevoel van eenheid na te streven, maar doordat Vlaanderen en Nederland toch op veel terreinen dingen op hun eigen manier organiseren, zoals de media, en ze beide niet overal evenveel bij betrokken zijn, blijft er toch een statusverschil bestaan tussen het Nederlands van de Vlamingen en het Nederlands van de Nederlanders. 1.7 Verschillen in de taal zelf In principe spreken Vlamingen en Nederlanders dezelfde taal, namelijk Nederlands. Echter gebruiken Vlamingen en Nederlanders de taal op een verschillende manier, wat betreft bijvoorbeeld woordkeuze. Er bestaan namelijk een aantal lexicale verschillen tussen de manier waarom de Vlamingen en de Nederlanders het Nederlands gebruiken. Vlamingen en Nederlanders gebruiken niet voor alles dezelfde woorden, maar ook gebruiken zij dezelfde woorden op een andere manier (De Caluwé & Geerearts, 2002). Er wil nog wel eens wat onbegrip bestaan tussen Vlamingen en Nederlanders, vanwege het feit dat sommige woorden en uitdrukkingen die ze met elkaar gemeen hebben, gekoppeld zijn aan verschillende betekenissen en op verschillende manieren contact maken met andere beelden, gedragingen en gevoelens (Wouters, 2005). Zo betekent bijvoorbeeld het woord zagen in het Vlaams zeuren terwijl het in het Nederlands de betekenis heeft van iets doormidden snijden. Een tas is in het Vlaams hetgeen waar je koffie uitdrinkt en in het Nederlands is het een voorwerp om bagage in mee te nemen. Dezelfde taal leidt dus een eigen leven onder Vlamingen en Nederlanders. Zoals eerder genoemd komt dit onder andere door cultuurverschillen. Wanneer iemand een voor ons moeilijk toegankelijke taal spreekt en uit een andere cultuur komt, vinden we het vanzelfsprekend dat die persoon er denkbeelden op nahoudt die voor ons ongebruikelijk zijn. Aan de andere kant is het moeilijk voor te stellen dat er bij iemand die ogenschijnlijk dezelfde taal spreekt in werkelijkheid een hele andere wereld achter schuil gaat (Wouters, 2005). Toch verschillen Vlamingen en Nederlanders enigszins in hun manier van denken. Deze verschillende denkbeelden worden door middel van taal geuit, wat ervoor zorgt dat er ook verschillen zijn in de manier waarop taal gebruikt wordt. Vlamingen en Nederlanders kennen beide verschillende realiteiten en hebben hiervoor ook bepaalde eigen woorden, waardoor de onderliggende cultuurverschillen naar boven komen (Gillaerts, Van Belle, & Ravier, 2002). Zo gebruiken Nederlanders het woord stappen wanneer ze een avondje uitgaan, terwijl dit woord door de Vlamingen gebruikt wordt wanneer ze een eindje gaan wandelen. Vlamingen en Nederlanders spreken wel dezelfde taal, maar de manier waarop ze ermee omgaan, verschilt dus wel degelijk.

19 Daarom mogen we het Nederlands in Vlaanderen eigenlijk niet vergelijken met het Nederlands in Nederland. Oppervlakkig en theoretisch gezien spreken Vlamingen en Nederlanders dezelfde taal, waardoor ze elkaar kunnen verstaan. Echter in de praktijk wil de inhoud, de dieper gelegen betekenis, nog wel eens verschillen. De standaard Nederlandse taal zoals in Vlaanderen en Nederland vastgesteld en afgesproken is in beide landen hetzelfde. Echter spreken Vlamingen onderling heel anders Nederlands dan Nederlanders onderling, waardoor er intern vele soorten varianten mogelijk zijn en zo de taal op twee hele verschillende manieren gebruikt kan worden (De Caluwé & Geerearts, 2002). Mensen zijn namelijk intensieve taalgebruikers, waardoor zij een taal actief en creatief naar hun eigen hand kunnen zetten. Ondanks dat Vlamingen en Nederlanders anders omgaan met de Nederlandse taal en niet voor alles dezelfde woorden gebruiken, hoeft dit nog niet meteen tot communicatieproblemen te leiden. Soms worden woorden door Vlamingen en Nederlanders verschillend uitgesproken, andere woorden worden weer op een andere manier samengesteld (De Caluwé & Geerearts, 2002). Dit hoeft echter niet te betekenen dat de twee elkaar niet zullen begrijpen of verstaan. In dit onderzoek zal het enkel gaan over de verschillende benamingen die Vlamingen en Nederlanders hebben voor bepaalde objecten en de mate waarin zij dit van elkaar overnemen. 1.8 Verschillen in houding/mentaliteit Natuurlijk zijn er ook verschillen tussen Vlamingen en Nederlanders wat betreft hun mentaliteit. Vlamingen schikken zich vaak liever in de ondergeschikte rol ten overstaan van autoriteiten en in het buitenland passen zij zich aan als een kameleon die de kleur van de omgeving aanneemt (Wouters, 2005). Nederlanders daarentegen communiceren luid en letterlijk (Wouters, 2005). Wouters (2005) spreekt in zijn boek van de dimensies van Hofstede, waarin culturen van verschillende landen met elkaar vergeleken worden in indexen. In Tabel 1. zijn deze indexen te zien. De eerste dimensie is die van machtsafstand. Deze dimensie geeft de machtsafstand/ongelijkheid in een cultuur aan en de mate door de minderheden in de desbetreffende cultuur accepteren dat de macht ongelijk verdeeld is, ofwel de waardering van maatschappelijke ongelijkheid van leden van een cultuur. In Tabel 1. is een fors verschil te zien tussen Nederlanders en Vlamingen wat betreft machtsafstand. Vlamingen scoren hier hoger op, wat wil zeggen dat zij maatschappelijke ongelijkheid meer accepteren dan Nederlanders die hier lager op scoren. Vlamingen zullen zich dus waarschijnlijk eerder onderschikken aan iemand die maatschappelijk boven hun staat. Een voorbeeld hiervan is dat

20 Vlamingen elkaar vaak aanspreken met u, dit kan afstand scheppen. Nederlanders zullen, doordat de acceptatie van ongelijkheid bij hun lager ligt, proberen deze machtsafstand juist te verkleinen. De tweede dimensie is die van individualisme ( vs. collectivisme). Deze dimensie geeft de mate aan waarin individuen geïntegreerd zijn in groepen of juist vooral voor hun eigen belangen gaan. Een hoge score op deze dimensie geeft aan dat leden van een cultuur erg op zichzelf, individualistisch ingesteld zijn. Een lage score geeft een meer collectivistische samenleving weer waarin groepsbelang voorop staat. In Tabel 1. is te zien dat Nederlanders en Vlamingen ongeveer gelijk score op deze dimensie. Deze hoge score geeft aan dat Nederlanders en Vlamingen beide erg individualistisch zijn ingesteld en dus veel waarde hechten aan hun eigen belangen. In communicatie zullen zij dus beide proberen om expliciet en direct te communiceren om zo hun eigen doelen zo optimaal mogelijk te verwezenlijken. De derde dimensie is die van masculiniteit. In masculiene culturen zijn prestatie, geld en macht heel belangrijk, terwijl feminiene culturen meer gericht zijn op emoties, communicatie en zorgzaamheid. Een hogere score op deze dimensie wil zeggen een meer masculiene cultuur en een lagere score staat voor een meer feminiene cultuur. De Nederlandse cultuur is erg feminien, zoals Tabel 1. laat zien. Dit betekent dat Nederlanders erg ingesteld zijn op communicatie en zorgzaamheid. De Vlamingen daarentegen scoren hoger, maar niet zo hoog dat er gesproken kan worden van een masculiene samenleving. De verwachting is dan ook dat Nederlanders bescheiden communicatie en dienstbaarheid niet uit de weg zullen gaan. De vierde dimensie waar Wouters (2005) het over heeft is onzekerheidsvermijding. Deze dimensie geeft de mate aan waarin er angst en onzekerheid bestaat binnen een cultuur en de mate waarin er wordt geprobeerd om deze onzekerheid zoveel mogelijk weg te nemen. Culturen die hoog scoren op onzekerheidsvermijding zullen gebukt gaan onder strenge regelgeving, formele procedures en rituelen. Een hoge score geeft dus de drang naar controle en vermijding van onverwachte processen aan. Culturen die laag scoren op onzekerheidsvermijding hebben minder regels en laten meer op zich af komen, waardoor deze culturen kalmer lijken. Tabel 1. laat zien dat Vlamingen heel hoog scoren op onzekerheidsvermijding, terwijl Nederlanders hierop een stuk minder hoog scoren. Vlamingen zullen daarom meer hun best doen om onzekerheid in communicatie te vermijden, waardoor zij zich misschien sneller zullen aanpassen. Nederlanders daarentegen zullen hier minder op bedacht zijn.

21 Machtsafstand Individualisme Masculiniteit Onzekerheidsvermijding Nederland Nederlandstalig België Tabel 1. Indexverschillen dimensies van Hofstede tussen Vlamingen en Nederlanders. 1.9 Huidig onderzoek In dit onderzoek zal er gekeken worden naar conversaties tussen Vlamingen en Nederlanders en de manier waarop zij woorden van elkaar overnemen. Vlamingen en Nederlanders gebruiken namelijk voor bepaalde objecten verschillende benamingen. Hiervoor is een spel opgezet dat via Skype gespeeld wordt. De reden dat het experiment via Skype wordt uitgevoerd, is vanwege het feit dat Vlamingen en Nederlanders dan beide in hun eigen vertrouwde omgeving zitten en de locatie geen invloed zal hebben op het gesprek en de manier van aanpassen. Vlamingen en Nederlanders moeten dus communiceren met elkaar zonder dat zij zich hoeven te verplaatsen naar het taalgebied van de ander. De participanten zullen elkaar niet zien tijdens het Skypegesprek, ze horen elkaar alleen. Bekend is dat gesprekspartners in een conversatie een gezamenlijk doel hebben, namelijk elkaar begrijpen. Om dit te bereiken zullen zij zich in bepaalde situaties aan elkaar moeten aanpassen. Beide sprekers zouden dezelfde intentie moeten hebben waardoor een conversatie vloeiend kan verlopen. Het is dus belangrijk dat de twee sprekers de inhoud van het gesprek en de manier waarop ze dit bespreken op elkaar afstemmen (Clark & Brennan, 1991). Wanneer in een conversatie dan verwezen wordt naar bepaalde objecten, is het voor het bereiken van wederzijds begrip handig om naar hetzelfde object te verwijzen met dezelfde referentie (Clark & Wilkes-Gibbs, 1986). Wanneer gesprekspartners in een conversatie willen verwijzen naar een eerder genoemd object, maken zij dus vaak gebruik van herhaaldelijke referenties. Vaak komt dit tot stand doordat sprekers bepaalde referentietermen van elkaar overnemen wanneer zij willen verwijzen naar een eerder genoemd object. Zo wordt ook gesteld dat het succes van een conversatie afhangt van de mate waarin gesprekspartners refereren naar hetzelfde object door ernaar te verwijzen met dezelfde naam (Garrod & Pickering, 2004). Het voorspellen van de referentie kent twee verklaringen. De eerste kijkt naar wat er gebeurd is in het gespreksverleden (Clark & Wilkes-Gibbs, 1986), de historical explanation. De tweede gaat uit van het informatiegehalte en de beknoptheid van bepaalde referentietermen (Brennan, 1996), de ahistorical explanation. Aan de hand van deze informatie kan er dus voorspel worden dat Vlamingen en Nederlanders zich aan elkaar zullen aanpassen om zo tot wederzijds begrip te komen. Dit kan voorspeld worden door te kijken naar de gespreksgeschiedenis, waarbij een referentie die door de een wordt

22 geïntroduceerd waarschijnlijk automatisch door de ander wordt overgenomen in het vervolg van het gesprek. De referentie die gebruikt wordt kan ook bepaald worden door de beknoptheid en het gemak van het gebruik van de referentie. Deze verschillende aanpassingen voorspellen echter nog niks over de richting; of Vlamingen zich meer aan Nederlanders zullen aanpassen of andersom. Daarnaast kan het wel zo zijn dat Vlamingen en Nederlanders zich meer of minder aanpassen aan de ander, omdat zij volgens de Communication Accommodation Theory (CAT) (Giles, Coupland & Coupland, 1991) de verschillen tussen elkaar willen verkleinen of juist benadrukken. Hierbij spelen de kernwoorden taal, context en identiteit een grote rol. In dit onderzoek willen we weten of de cultuurverschillen en daardoor de verschillen in identiteit tussen Vlamingen en Nederlanders invloed hebben op het wel of niet aanpassen aan elkaar. Willen zij de verschillen die er tussen hun bestaan verkleinen of juist benadrukken in een conversatie? De theorie over adaptieve interculturele communicatie (Ellingsworth, 1983) stelt dat mensen de verschillen in culturele identiteit tussen elkaar zouden moeten verkleinen in een gesprek door zich aan elkaar aan te passen. De theorie over culturele identiteit (Collier & Thomas, 1988) legt juist de nadruk op de verschillen in culturele identiteit en stelt dat juist de erkenning van elkaars verschillende culturele identiteit kan leiden tot effectieve interculturele communicatie. In dit onderzoek zullen de sociale en culturele verschillen tussen Vlamingen en Nederlanders dus zorgen voor convergentie of juist divergentie in een gesprek met betrekking tot de mate waarin objecten hetzelfde dan wel verschillend worden benoemd na verloop van tijd. Er wordt echter vaak gedacht dat Vlamingen en Nederlanders niet zo veel van elkaar verschillen wat betreft culturele identiteit en om het feit dat ze beide dezelfde taal spreken. Vlamingen en Nederlanders hebben beide verschillende culturele achtergronden en gaan daarom ook verschillend met taal om. Vlamingen en Nederlanders kennen beide een eigen gemeenschappelijke geschiedenis (Hofstede, 2002), waardoor zij verschillend met taal omgaan en het gevormd hebben tot iets eigens om zo ook de cultuur in stand te houden. Mede door historische en taalpolitieke omstandigheden zijn er dan ook verschillen tussen de standaardtaal in Vlaanderen en die in Nederland (De Caluwé & Geerearts, 2002). Vlamingen en Nederlanders gebruiken de taal op een verschillende manier, bijvoorbeeld wat betreft woordkeuze en benamingen van objecten, waar in dit onderzoek naar gekeken zal worden. Vlamingen en Nederlanders gebruiken namelijk niet voor alles dezelfde woorden, maar ook gebruiken zij dezelfde woorden op een andere manier (De Caluwé & Geerearts, 2002). Dezelfde taal leidt dus een eigen leven onder Vlamingen en Nederlanders.

23 Hoewel Vlamingen en Nederlanders wel dezelfde taal spreken, vormt de taal voor beide een verschillende identiteit. Vlamingen en Nederlanders hebben dan ook een verschillende houding ten opzichte van de taal. In Nederland wordt het standaard Nederlands meer gezien als het correcte Nederlands, terwijl in Vlaanderen tussentalen en dialecten meer geaccepteerd worden. Omdat de Vlamingen vaker afwijken van het standaard Nederlands, kijken Nederlanders vaak met een denigrerende blik naar de manier waarop Vlamingen met de taal omgaan. Tolerantie van de Nederlanders voor de Vlaamse tussentaal is er dus niet (Absillis, Jaspers & Van Hoof, 2012). Het is niet zo dat de Vlamingen het standaard Nederlands niet beheersen, maar beschouwen het meer als een zondagspak : ze halen het uit de kast in speciale situaties, maar het voelt verder niet comfortabel of gemakkelijk (Geeraerts, 2001). Er zijn dus verschillende variaties van de Nederlandse taal en dus een pluricentrische taal genoemd worden met Nederlands Nederlands als dominante variant en Belgisch Nederlands in de non-dominante positie (De Caluwé, 2013). Het Vlaams wordt dus gezien als de ondergeschikte taal. Ook wat betreft mentaliteit schikken Vlamingen zich liever in de ondergeschikte rol ten overstaan van autoriteiten en in het buitenland passen zij zich aan als een kameleon die de kleur van de omgeving aanneemt, terwijl Nederlanders vaak luid en letterlijk communiceren (Wouters, 2005). Wanneer er wordt gekeken naar de dimensies van Hofstede, zien we dat Vlamingen veel hoger scoren op de dimensie machtsafstand dan Nederlanders. Dit betekent dat Vlamingen ongelijkheid meer accepteren dan Nederlanders en zich daarom waarschijnlijk ook eerder zullen onderschikken. Ook wat betreft de dimensie onzekerheidsvermijding scoren de Vlamingen hoger dan de Nederlanders. Eerder is besproken dat Vlamingen ook wat meer taalonzekerheid kennen (Deprez & Geerts 1977; Geerts, 1985). Het feit dat Vlamingen onzekerheid meer willen vermijden dan Nederlanders en ze meer taalonzeker zijn, leidt tot de voorspelling dat Vlamingen zich daarom eerder zullen aanpassen aan Nederlanders dan andersom. Vanuit het perspectief van de Communication Accommodation Theory zou dus gezegd kunnen worden dat Nederlanders eerder de verschillen tussen zichzelf en Vlamingen willen benadrukken in een conversatie. In Nederlands wordt het standaard Nederlands gezien als de norm, waardoor Nederlanders waarschijnlijk minder snel kunnen schakelen tussen verschillende varianten. Nederlanders hebben ook moeite met het erkennen van de Vlaamse identiteit en de manier waarop zij met taal omgaan. Het niet erkennen van een bepaalde culturele identiteit kan volgens de theorie van culturele identiteit (Collier & Thomas, 1988) ook leiden tot een misvatting en inefficiënte communicatie. Vlamingen daarentegen zijn gewend aan verschillende dialecten en kunnen makkelijker schakelen tussen verschillende taalvarianten. Dit kan ook wel gezien worden als een schuifknoppensysteem, waarin makkelijk van de omgangstaal

24 naar de standaardtaal geschakeld kan worden, afhankelijk van de situatie (De Caluwé, 2009). Vlamingen gebruiken meer taalvariatie in hun dagelijks taalgebruik, waardoor zij waarschijnlijk ook variatie gevoeliger zijn. Aan de hand hiervan zou dus voorspel kunnen worden dat Vlamingen zich eerder aan Nederlanders aanpassen in een conversatie dan andersom. De volgende hypothese, die in dit onderzoek getest gaat worden, kan daarom gesteld worden: - Wanneer Vlamingen en Nederlanders met elkaar in gesprek zijn, zullen Vlamingen zich eerder aanpassen aan Nederlanders dan andersom en zullen zij dus meer woorden van Nederlanders overnemen dan Nederlanders van Vlamingen. 2.Methode 2.1 Proefpersonen Er zijn 40 personen benaderd om mee te doen aan het onderzoek, 20 Vlamingen en 20 Nederlanders. Onder de 20 Nederlanders waren er 10 mannelijke en 10 vrouwelijke proefpersonen. Onder de 20 Vlamingen waren er 7 mannelijke en 13 vrouwelijke proefpersonen. Deze proefpersonen waren tussen de 18 en de 26 jaar oud. De Vlaamse proefpersonen waren bachelor studenten interieur ontwerp aan de universiteit van Antwerpen. De Nederlandse proefpersonen waren bachelor en premaster studenten communicatie - en informatiewetenschappen aan de universiteit van Tilburg, waaronder vooral studenten Bedrijfscommunicatie. Zowel de Vlamingen als de Nederlanders volgden beide geen opleiding die specifiek iets met taal te maken had. Op willekeurige wijze werden steeds een Vlaming en een Nederlander aan elkaar gekoppeld in een Skypegesprek, waarbij de Vlamingen zich op de universiteit van Antwerpen bevonden en de Nederlanders op de universiteit van Tilburg. Op beide locaties was een experimentleider aanwezig, een Vlaamse experimentleider in Antwerpen en een Nederlandse experimentleider in Tilburg. De proefpersonen in Tilburg zijn geworven middels de proefpersonenpool van de Tilburg University, waarbij studenten punten konden verdienen door mee te doen aan een experiment. De proefpersonen in Antwerpen zijn geworven op basis van vrijwillige deelname. Zowel de Vlamingen als de Nederlanders spraken allemaal Nederlands als eerste taal. 2.2 Stimuli Om te kijken in hoeverre Vlamingen en Nederlanders woorden van elkaar overnemen die zij zelf anders benoemen, is er een spel bedacht via Skype met verschillende icoontjes die de proefpersonen op een schaakbord moesten plaatsen. Zij konden elkaar alleen horen en konden van elkaar dus niet zien waar

25 de tegenspeler zijn icoontjes plaatsten, en konden überhaupt elkaar niet zien. In totaal is er gebruik gemaakt van 40 icoontjes waarvan er 20 icoontjes door Vlamingen en Nederlanders over het algemeen verschillend benoemd worden. Dit is van te voren getest onder enkele Vlamingen en Nederlanders. De overige 20 icoontjes worden door Vlamingen en Nederlanders in principe hetzelfde benoemd en werden gebruikt als afleidingsmiddel, om niet te laten opvallen waar het experiment feitelijk over ging. Hier werd voor de rest ook niet meer naar gekeken in de analyse. De 20 icoontjes waarvan van te voren is vastgesteld dat die over het algemeen verschillend benoemd worden door Vlamingen en Nederlanders zijn gebruikt voor verdere analyse en zijn dus de stimuli in dit experiment. De 40 icoontjes zijn verdeeld over 4 spellen. In elk spel werden er dus 10 icoontjes gebruikt, waarvan 5 icoontjes die verschillend benoemd zouden kunnen worden en 5 icoontjes die hetzelfde benoemd werden. Hieronder staat vermeld welke icoontjes er in de 4 verschillende spellen gebruikt zijn, met zowel de Vlaamse als de Nederlandse benamingen voor de stimuliwoorden. In de bijlage staan alle icoontjes die gebruikt zijn voor dit experiment. Spel 1 Vlaams Nederlands Spel 2 Vlaams Nederlands pintje biertje pluim veer frigo koelkast GSM mobieltje ceintuur riem microgolf(oven) magnetron zetel bank lavabo wasbak kegel pion pillamp zaklamp Overige Overige helikopter potlood boom oog kaas ster emmer vlinder hartje sleutel

26 Spel 3 Vlaams Nederlands Spel 4 Vlaams Nederlands (lint)meter rolmaat/meetlint (kook)pot pan bak bier krat bier vijs schroef pollepel soeplepel tas koffie kop koffie nagel spijker spoel klosje garen vuilbak prullebak bankkaart pinpas Overige Overige lepel zandloper huis lieveheersbeestje lamp maan vliegtuig paperclip boek zon 2.3 Design Om ervoor te zorgen dat de proefpersonen niet zouden merken waar dit onderzoek overging, is dit experiment in een spelvorm opgezet waarbij de proefpersonen punten konden verdienen en dus ook een afleider van waar het experiment werkelijk voor bedoeld was. De benodigdheden voor dit spel zijn een schaakbord, voor iedere speler 40 kaartjes met iconen (20 verschillend benoemd, 20 hetzelfde benoemd) en voor elke speler 7 groene stickers en 8 rode stickers. Het spel werd gespeeld via Skype, waarbij de Vlaming aan de ene kant zat en de Nederlander aan de andere kant. Van te voren kregen zij niet te horen dat ze met een Nederlander, dan wel Vlaming zouden gaan communiceren. In totaal zijn er 20 Skypegesprekken gevoerd, door 20 Vlamingen en 20 Nederlanders. In Skypegesprek 1 tot en met 9 begonnen de Vlamingen steeds met het spel. In Skypegesprek 10 tot en met 20 begonnen de Nederlanders steeds met het spel. In totaal speelden de proefpersonen 2 rondes van elke keer 4 spellen. In de 4 spellen in de tweede ronde kwamen dezelfde icoontjes terug als uit de 4 spellen in de eerste ronde. Ieder spel kent twee beurten; een beurt voor de Vlaming en een beurt voor de Nederlander. De 4 spellen in de eerste ronde werden in Skypegesprek 1 tot en met 9 als volgt verdeeld: in het eerste spel begon de Vlaming met zijn beurt, waarna de Nederlander volgde. In het tweede spel begon de Nederlander met zijn beurt, waarna de Vlaming volgde. In het derde spel begon de Vlaming met zijn beurt, waarna de Nederlander volgde. En in het vierde spel begon de Nederlander met zijn beurt, waarna de Vlaming volgde. In de tweede ronde werden de rollen omgedraaid in Skypegesprek 1 tot en met 9 en was de verdeling als volgt: in het eerste spel begon de Nederlander met zijn beurt, waarna de Vlaming volgde. In het tweede spel begon de Vlaming met zijn beurt, waarna de Nederlander volgde. In

27 het derde spel begon de Nederlander met zijn beurt, waarna de Vlaming volgde. En in het vierde spel begon de Vlaming met zijn beurt, waarna de Nederlander volgde. In Skypegesprek 10 tot en met 20 begint de Nederlander steeds met het spel en zijn de rollen dus precies omgedraaid. Op deze manier hebben de Vlamingen en de Nederlanders beide evenveel gelegenheid gehad om een spel te beginnen en dus als eerst bepaalde benamingen voor icoontjes te introduceren. Dit kan invloed hebben op het wel of niet overnemen van de benaming voor een bepaald icoontje van de ander. De beurten in de spellen werden steeds omgewisseld, om te kijken hoe proefpersonen een bepaald icoontje benoemen als de andere proefpersoon de beurt daarvoor datzelfde icoontje al heeft benoemd. In de tweede ronde werden daarom de rollen omgedraaid, maar wel met dezelfde spellen. De reden hiervan was om te kijken hoe de proefpersonen na verloop van tijd een bepaald icoontje benoemen. Hieronder zijn de beurtrollen duidelijk te zien. Proefpersonen 1 t/m 9 Ronde 1 Ronde 2 spel 1 Vlaming begint spel 5 Nederlander begint Nederlander volgt Vlaming volgt spel 2 Nederlander begint spel 6 Vlaming begint Vlaming volgt Nederlander volgt spel 3 Vlaming begint spel 7 Nederlander begint Nederlander volgt Vlaming volgt spel 4 Nederlander begint spel 8 Vlaming begint Vlaming volgt Nederlander volgt Proefpersonen 10 t/m 20 Ronde 1 Ronde 2 spel 1 Nederlander begint spel 5 Vlaming begint Vlaming volgt Nederlander volgt spel 2 Vlaming begint spel 6 Nederlander begint Nederlander volgt Vlaming volgt spel 3 Nederlander begint spel 7 Vlaming begint Vlaming volgt Nederlander volgt spel 4 Vlaming begint spel 8 Nederlander begint Nederlander volgt Vlaming volgt In ronde 1, spel 1 tot en met 4 werden dus elke keer 10 nieuwe icoontjes geïntroduceerd waarmee de proefpersonen het spel moesten spelen. In ronde 2, spel 5 tot en met 10, spelen de proefpersonen het spel met dezelfde icoontjes als in ronde 1. In spel 5 wordt dus gespeeld met dezelfde icoontjes als in spel 1, in spel 6 met dezelfde icoontjes als in spel 2, in spel 7 met dezelfde icoontjes als in spel 3 en in spel 8 met dezelfde icoontjes als in spel 4. Hierbij werd de rolverdeling tussen de Vlaming en

28 de Nederlander omgedraaid, zodat beide een keer mochten beginnen met benoemen van icoontjes en beide een keer mochten volgen met het benoemen van dezelfde icoontjes. Voordat de experimentleider van start ging met het spel, werden de proefpersonen eerst een lijst voorgelegd met alle icoontjes die aan bod zouden komen in het spel. Dit gebeurde nog voordat de proefpersonen aan elkaar werden voorgesteld, ze nog geen uitleg hadden gehad over het spel en ze nog niet wisten met wie ze het spel zouden gaan spelen. Dit was om te kijken of de proefpersonen alle icoontjes herkende en om later te kijken welke woorden de Vlaming en de Nederlander alvorens het spel begon verschillend benoemde. Zo kon tijdens het turven worden gezien of een proefpersoon zich hield aan het woord zoals voor het spel benoemd of dat hij/zij de benaming van de ander over had genomen. 2.4 Spelregels Om de proefpersonen een beetje op het verkeerde been te zetten, is er een Skypespel bedacht waarbij het de bedoeling was zoveel mogelijk punten te verdienen. Met deze punten werd achteraf echter niets gedaan en is alleen bedacht om een speleffect te creëren. Iedere proefpersoon kreeg een schaakbord voor zich waarop hij/zij icoontjes moest plaatsen. Op de x-as van het schaakbord stonden de letters A tot en met H en op de y-as de cijfers 1 tot en met 8, waarmee de spelers de locatie van het icoontje konden aangeven. Hierbij vertelde de ene proefpersoon aan de ander waar hij/zij het icoontje plaatste op het bord, waarna de ander vervolgens hetzelfde icoontje op dezelfde plek op het schaakbord moest leggen. Van te voren moesten beide spelers 7 groene stickers en 1 rode sticker plaatsen op het bord. Wanneer de speler die aan zet was een icoontje plaatste op een plek waar bij de ander een groene sticker zat, kreeg de speler die niet aan zet was een pluspunt. Wanneer er een rode sticker zat, kreeg deze persoon een minpunt. Als er geen groene en geen rode sticker zaten, kreeg de speler geen punten. Elk volgende spel moesten de proefpersonen op een groene sticker een rode sticker plaatsen waardoor het steeds moeilijker werd om pluspunten te verdienen. Ook dit is bedacht voor het speleffect en was niet van belang voor de uiteindelijke resultaten. Het spel werkte als volgt. In het eerste spel mochten beide spelers op hun schaakbord op 7 vakjes naar keuze een groene sticker plakken en op 1 vakje naar keuze een rode sticker. Beide spelers kregen in elk spel ieder 10 dezelfde iconen om mee te spelen. Eerst mocht de ene speler de 10 iconen achter elkaar op het bord plaatsen, daarna volgde de ander en mocht deze speler dezelfde 10 icoontjes op het bord plaatsen. Zo ging het in alle spellen in alle twee de rondes.

29 De speler die begon, in spel 1 van de eerste ronde, pakte een kaartje met een icoon erop, benoemde deze en vertelde waar het icoontje op het bord kwam te liggen. Bijvoorbeeld: Ik leg de frigo/koelkast op C5. In dit geval is de speler die begon de director en de ander de follower. De follower moest zijn/haar icoontje op hetzelfde vakje leggen als de director(bv. C5). In het geval op dit vakje bij de follower een groen stickertje zat, kreeg deze speler 1 pluspunt. Zat er een rood stickertje, dan kreeg de speler een minpunt. Zat er geen enkel stickertje, dan kreeg de speler geen punten. Alleen de follower kon dus punten verdienen als de director aan zet was. Dit ging door tot de director alle 10 de iconen op het bord had geplaatst. De punten werden geteld door de experimentleider en daarna werden de rollen omgedraaid en was de ander aan de beurt. De director werd de follower en de follower werd de director. Nu mocht de ander speler dus 10 icoontjes op het bord plaatsen. Om onduidelijkheid te voorkomen (vanwege de Skypeverbinding) was het de bedoeling dat wanneer de director een icoontje op het bord plaatste, dit duidelijk werd uitgesproken (ik zet de frigo/koelkast op C5) om ervoor te zorgen dat de follower precies hetzelfde deed. In het tweede spel moesten beide spelers een rood stickertje op de plaats van een groen stickertje plakken. Beide spelers kregen 10 nieuwe icoontjes van de experimentleider waarmee weer precies hetzelfde spel werd gespeeld in twee beurten. De speler die in het vorige spel in de eerste ronde de follower was en dus volgde, mocht dit spel beginnen en werd dus nu de director. En de speler die het vorige spel begon, werd nu de volger. Tot en met spel 4 ging dit zo door, waarbij de rollen elke keer omdraaide, de spelers elke keer 10 nieuwe icoontjes kregen en ze elk volgende spel een rode sticker op een groene moesten plakken om het spel steeds moeilijker te maken. In de tweede ronde werd spel 5 tot en met 8 op precies dezelfde manier gespeeld, met dezelfde icoontjes als in spel 1 tot en met 4. Hierbij werden de rollen, beginnen of volgen, van spel 1 tot en met 4 omgedraaid. De speler die in spel 1 en 3 begon, volgde nu in spel 5 en 7 en begon in spel 6 en 8. De speler die in spel 2 en 4 begon, begon nu in spel 5 en 7 en volgde in spel 6 en 8. Ook moesten de spelers in spel 5 tot en met 8 elk volgende spel steeds een rode sticker blijven plakken op een groene. Aan beide kanten van de Skypeverbinding, in Antwerpen en Tilburg, hielden de experimentleiders de punten bij die de spelers achteraf te horen kregen. De proefpersonen dachten ten slotte dat het ging om het winnen van het spel. Op de foto s hieronder zijn de mogelijke situaties in spel 1 en spel 8 te zien. Hier is te zien dat er in spel 1 zeven groene stickers liggen en één rode. Elk spel dat erop volgde moesten de proefpersonen een rode sticker op een groene leggen. Op de foto van spel 8 zijn dan ook alleen maar rode stickers te zien, waardoor het voor de proefpersonen steeds moeilijker werd om pluspunten te verdienen. Ook is

30 het verschil te zien tussen de beginsituatie van het spel en de eindsituatie waarin één van de twee spelers aan zet is geweest en de icoontjes op willekeurige vakjes heeft geplaatst. Foto 1. Beginsituatie spel 1 Foto 2. Eindsituatie spel 1 Foto 3. Beginsituatie spel 8 Foto 4. Eindsituatie spel Procedure Elke proefpersoon moest op de gang wachten totdat de experimentleider hem/haar naar binnen riep. Wanneer de proefpersoon binnen was, ging de deur weer dicht en om te zorgen dat er tijdens het experiment niet gestoord werd, hing er op de deur de mededeling Experiment, niet storen. Voor het gehele experiment was per proefpersoon een uur ingecalculeerd. Wanneer de proefpersoon eenmaal binnen was en zijn/haar plek had gevonden aan tafel naast de experimentleider, werd de proefpersoon verwelkomd door de experimentleider en werd er verteld

31 dat het experiment ongeveer 30 minuten à 45 minuten zou duren. De experimentleider liet vervolgens eerst een lijst zien met iconen die de proefpersoon moest benoemen om te kijken of de iconen goed te herkennen waren en ze juist benoemd werden. Wanneer de proefpersoon de iconen verkeerd of niet specifiek genoeg benoemde, mocht de experimentleider aanwijzingen geven, zodat de proefpersoon als nog het icoon wist te herkennen en het op een juiste manier beschreef. Wanneer de proefpersoon bijvoorbeeld bij het icoontje van een pintje/biertje glas zei, kon de proefpersoon zeggen dat het wat specifieker was en het ging om de inhoud van het glas. Nadat de proefpersoon alle iconen had benoemd, legde de experimentleider uit dat de proefpersoon straks in contact zou komen met een proefpersoon aan de andere kan van de Skypeverbinding en wat de regels van het spel waren. Er werd verteld dat dit gesprek werd opgenomen. Hierbij werd de Vlamingen niet verteld dat zij met een Nederlander te maken zouden krijgen en andersom. Wanneer hierna nog vragen waren, konden die gesteld worden aan de experimentleider. Voor de zekerheid konden de proefpersoon en de experimentleider samen een proefspel spelen, zodat het helemaal duidelijk was voor de proefpersoon wat de bedoeling is. Wanneer alles duidelijk was, werd de Skypeverbinding gestart. Wanneer de proefpersoon en de experimentleider aan de andere kant ook zover waren, kon het spel beginnen. De experimentleider aan de Tilburgse kant klikte daarna op de knop om het gesprek op te nemen. De proefpersonen stelden zich eerst aan elkaar voor. Na het voorstellen was in de meeste gevallen voor beide proefpersonen duidelijk dat ze met een Vlaming dan wel Nederlander te maken hadden. De experimentleider gaf bij elk nieuw spel een nieuwe set icoontjes aan de proefpersoon. Ook gaven de experimenten aan beide kanten aan welke proefpersoon er steeds moest beginnen. Waar nodig kunnen zij ook na elk spel even aangeven welke proefpersoon het nieuwe spel moest beginnen. Wanneer alle 8 spellen gespeeld waren, gaf de experimentleider door aan de proefpersoon hoeveel punten dat ze hadden gehaald (zij dachten namelijk dat dit van belang is voor het onderzoek). De proefpersoon kreeg daarna nog een afsluitend vragenformulier waarin hij/zij leeftijd, sekse, opleiding, afkomst en dialect moest invullen en of hij/zij enig idee had waar het onderzoek over ging. Aan het eind moest de proefpersoon nog invullen of hij/zij toestaat dat zijn/haar resultaten gebruikt worden voor verder onderzoek en/of publicatie, met zijn/haar handtekening. Hierna werd de proefpersoon bedankt voor het deelnemen aan het experiment. De vragenlijsten zijn te vinden in de bijlage.

32 2.6 Turven Voordat er een analyse is losgelaten op de resultaten, zijn de opgenomen gesprekken één voor één teruggeluisterd en geturfd op aanpassing. De gesprekken duurden van ongeveer 30 tot 45 minuten en werden allemaal in zijn geheel teruggeluisterd. Bij het turven is alleen gekeken naar de twintig icoontjes die voor het spel zijn geselecteerd als hebbende verschillende benamingen in het Nederlands en het Vlaams. Vooraf moesten de participanten aangeven hoe dat zij de verschillende icoontjes zouden benoemen. Wanneer de Nederlander en de Vlaming vooraf hetzelfde icoontje hetzelfde benoemden, is deze uit de turflijst gehaald. De lijst met vooraf benoemde icoontjes is vergeleken met de benamingen die de participanten tijdens het spel gebruikten voor de verschillende icoontjes. Zo kon worden gezien of de participanten zich tijdens het spel wel of niet aanpasten aan de ander. De aanpassingen die gemaakt zijn aan de ander, dan wel de afwezigheid van deze aanpassing, konden toegewezen worden aan één van de vijf volgende categorieën. Categorie 1 stond voor geen aanpassing, wat betekent dat de spreker het icoontje tijdens het spel hetzelfde bleef benoemen als hoe hij/zij het vooraf had benoemd. Categorie 2 stond voor volledige aanpassing, waarbij de spreker tijdens het spel de icoonbenaming van de ander overnam. Zo kon de Vlaming bijvoorbeeld in plaats van mircogolf in een keer magnetron zeggen of de Nederlander microgolf in plaats van magnetron. Categorie 3 stond voor het benoemen van beide benamingen, zowel de eigen benaming als de benaming die de ander gebruikte voor hetzelfde icoontje. Hierbij zei de proefpersoon bijvoorbeeld microgolf of magnetron. Categorie 4 stond voor een gedeeltelijke aanpassing, wat wil zeggen dat de spreker een deel zijn eigen benaming veranderde in een deel van de benaming die de ander gebruikte voor hetzelfde icoontje. Zo zei de Nederlander bijvoorbeeld bankpas in plaats van pinpas nadat hij de Vlaming bankkaart had horen zeggen. Categorie 5 stond voor aanpassing na het onbegrip van de ander, wat betekent dat wanneer de ander niet begreep waar de spreker het over had, de spreker overschakelde naar de benaming die de ander zou gebruiken voor hetzelfde icoontje. Wanneer de Vlaming bijvoorbeeld sprak over een microgolf kon de Nederlander vragen maar wat bedoel je daar dan mee?, waarna de Vlaming overging op het woord magnetron zodat de Nederlander het wel begreep. Om de verhoudingen te zien in verschillende aanpassingen tussen de Nederlanders en de Vlamingen, zijn de turfresultaten percentueel berekend. Dit is gedaan door het aantal aanpassingen (categorie 2 t/m 5) te delen door het totale aantal aan icoontjes dat benoemd werd door een bepaalde participant (categorie 1 t/m 5). Deze percentages zijn apart berekend voor alle onafhankelijke variabelen. Daarna is nog gekeken naar de specifieke soorten aanpassing.

33 De percentages werden als volgt berekend. Voor de Vlaming en de Nederlander werden vier percentages berekend. Voor zowel de Vlaming als de Nederlander werden in ronde 1 en ronde 2 de cijfers samengevoegd van de twee spellen waarin ze begonnen en de twee spellen waarin ze volgden. In die twee spellen waren er elke keer 10 icoontjes die de Vlaming en de Nederlander in het begin verschillend benoemd zouden kunnen hebben. Per koppel werd gekeken hoeveel van deze icoontjes ze voor het spel verschillend benoemd hadden. Wanneer 9 van die 10 icoontjes in het begin verschillend benoemd werden, werd het aantal 9 als het totaal beschouwd. Daarna werd er gekeken hoeveel aanpassingen er zijn gemaakt onder die 9 woorden. Wanneer er bijvoorbeeld 5 keer werd aangepast, werden die 5 woorden gedeeld door het totaal aantal woorden dat in het begin door de Vlaming en de Nederlander verschillend benoemd werd. De uitkomst hiervan was het percentage dat is aangepast. Zo kregen we per Vlaming en per Nederland vier percentages, namelijk: het percentage aanpassing in ronde 1 in de spellen waarin ze begonnen, het percentage aanpassing in ronde 1 in de spellen waarin ze volgden, het percentage aanpassing in ronde 2 in de spellen waarin ze begonnen en het percentage aanpassing in ronde 2 in de spellen waarin ze volgden. Met deze percentages is vervolgens de analyse gedaan. 2.7 Analyse Nadat alle soorten aanpassingen, dan wel de afwezigheid van aanpassing, onderverdeeld waren in één van de vijf categorieën en percentueel waren berekend per onafhankelijke variabele, is er een variantieanalyse gedaan met herhaalde metingen. 3.Resultaten 3.1 Variabelen De onafhankelijke variabelen zijn nationaliteit (Vlaams, Nederlands) en ronde (ronde 1, ronde 2) als binnen-proefpersoon variabelen en volgorde (beginnen, volgen) als tussen-proefpersoon variabele. De afhankelijke variabele is de proportie van het aantal woorden dat een spreker heeft aangepast. De analyse toonde aan dat er hoofdeffecten waren van de onafhankelijke variabelen nationaliteit (F(1,18)=31.195, p<.001, η=.634) als binnen-proefpersoon variabele en een hoofdeffect van de onafhankelijke variabele volgorde (F(1,18)=25.509, p<.001, η=.596). Daarnaast was de binnen-

34 proefpersoon variabele ronde marginaal significant (F(1,18)=3.288, p=.086, η=.154). Ook is er een tweewegsinteractie gevonden tussen nationaliteit en volgorde (F(1,18)=18.285, p<001, η=.504). 3.2 De interpretatie van deze resultaten De onafhankelijke variabelen nationaliteit (Vlaams, Nederlands) en ronde (ronde 1, ronde 2) als binnenproefpersoon variabelen en volgorde (beginnen, volgen) als tussen-proefpersoon variabele hebben invloed op de proportie van het aantal woorden dat een spreker heeft aangepast aan de ander. Nationaliteit heeft invloed op de aanpassing, in de zin dat Vlamingen zich in grotere mate aanpassen aan Nederlanders dan andersom. Vlamingen passen zich namelijk in 33% van de gevallen aan de Nederlanders aan, terwijl Nederlanders zich in 10% van de gevallen aanpassen aan de Vlamingen. Ronde was marginaal significant, wat wil zeggen dat er in ronde 2 (spel 5 tot en met 8), wanneer alle iconen al een keer voorbij waren gekomen, in enige mate meer aanpassing was dan in ronde 1 (spel 1 tot en met 4). De tweewegsinteractie tussen Nationaliteit en Begin-volg (dat betekent: ofwel de Vlaming begint met het spel, of de Nederlander) heeft invloed op de aanpassing, in de zin dat wanneer de Nederlander begon met het spel, er in meerdere mate aanpassing was aan de kant van de Vlamingen aan de Nederlanders dan de aanpassing van de Nederlanders aan de Vlamingen wanneer de Vlaming begon. Wanneer de Nederlander begon, paste de Vlaming zich in 38% van de gevallen aan de Nederlander aan en de Nederlander in 13% van de gevallen aan de Vlaming. Wanneer de Vlaming begon, paste de Vlaming zich in 28% aan de Nederlander aan en de Nederlander in 7% van de gevallen aan de Vlaming. Nationaliteit Gemiddelde aanpassing Vlaming 33% Nederlander 10% Nationaliteit Volgorde Gemiddelde aanpassing Vlaming begint 28% volgt 38% Nederlander begint 13% volgt 7%

35 3.3 Details In de kolomdiagrammen 1 tot en met 3 zijn de verschillen te zien tussen Vlamingen en Nederlanders wat betreft de verschillende soorten aanpassingen. Zo is te zien dat de Nederlanders over alle vijf de categorieën relatief laag scoren. Bij de Vlamingen daarentegen zijn er grote verschillen te zien. Zo passen de Vlamingen zich veel vaker volledig aan de Nederlanders aan dan andersom (categorie 2). De Nederlanders steken alleen uit in categorie 4, waarbij zij een deel van hun eigen benaming veranderen in een deel van de benaming van de Vlaming. Dit kwam vooral veel voor bij het woord pinpas/bankkaart, waarbij de Nederlanders vaak pinkaart of bankpas zeiden. In de bijlage is te vinden hoe vaak er bij bepaalde woorden sprake was van een van de vier aanpassingen. Kolomdiagram 1. Op de x-as zijn de vier categorieën van aanpassing te zien voor Vlamingen en Nederlanders. Hierbij is de blauwe kolom voor de Vlamingen en de oranje kolom voor de Nederlanders. Categorie 2 staat voor de totale aanpassing, categorie 3 voor het benoemen van beide woorden, categorie 4 voor gedeeltelijke aanpassing en categorie 5 voor de aanpassing na onbegrip van de ander. Op de y-as zijn de aantal aanpassingen te zien. Deze kolom geeft de aantallen voor de gevallen waarin de Vlaming begon met het spel.

36 Kolomdiagram 2. Op de x-as zijn de vier categorieën van aanpassing te zien voor Vlamingen en Nederlanders. Hierbij is de blauwe kolom voor de Vlamingen en de oranje kolom voor de Nederlanders. Categorie 2 staat voor de totale aanpassing, categorie 3 voor het benoemen van beide woorden, categorie 4 voor gedeeltelijke aanpassing en categorie 5 voor de aanpassing na onbegrip van de ander. Op de y-as zijn de aantal aanpassingen te zien. Deze kolom geeft de aantallen voor de gevallen waarin de Nederlander begon met het spel. Kolomdiagram 3. Op de x-as zijn de vier categorieën van aanpassing te zien voor Vlamingen en Nederlanders. Hierbij is de blauwe kolom voor de Vlamingen en de oranje kolom voor de Nederlanders. Categorie 2 staat voor de totale aanpassing, categorie 3 voor het benoemen van beide woorden, categorie 4 voor gedeeltelijke aanpassing en categorie 5 voor de aanpassing na onbegrip van de ander.

37 Op de y-as zijn de aantal aanpassingen te zien. Deze kolom geeft de aantallen voor alle proefpersonen over het gehele experiment. 4.Discussie Aan de hand van de resultaten kan de hypothese eenduidig worden bevestigd. Het is namelijk zo dat wanneer Vlamingen en Nederlanders met elkaar in gesprek zijn, Vlamingen zich eerder aanpassen aan Nederlanders dan andersom, waarbij Vlamingen dus meer woorden van Nederlanders overnemen dan Nederlanders van Vlamingen. Hierbij was het in de meeste gevallen ook zo dat Vlamingen zich vooral geheel aanpassen aan Nederlanders en de gehele Nederlandse benaming voor een object overnemen. Daarentegen pasten de Nederlanders zich een stuk minder vaak aan, maar wanneer ze het deden, deden ze dat ook vaak maar gedeeltelijk wat te zien is in de kolomdiagrammen bij aanpassing 4. Nationaliteit is in dit geval dus een bepalende factor als het gaat om de mate van aanpassing. Ook de volgorde in combinatie met nationaliteit was van invloed op de mate van aanpassing. Wanneer de Nederlanders begonnen met het spel was er sprake van veel meer aanpassing aan de kant van de Vlamingen dan wanneer de Vlamingen zelf begonnen. Hier zijn verschillende verklaringen voor. Ten eerste is het niet zo dat het Nederlands zoals de Nederlanders het gebruiken goed is en dat van de Vlamingen fout. Ze gebruiken weliswaar dezelfde taal, maar de manier waarop ze met deze taal omgaan mag je niet met elkaar vergelijken. Deze verschillen tonen juist het verschil in culturele identiteit. Vlamingen en Nederlanders horen namelijk ieder tot een verschillende gemeenschap met een verschillende gemeenschappelijke geschiedenis en daardoor een verschillende gemeenschappelijke identiteit. De verschillen in taal dragen bij aan het benadrukken van twee afzonderlijke gemeenschappen. De manier waarop taal gebruikt wordt en de houding ten opzichte van verschillende taalvariëteiten zijn namelijk zichtbare indicatoren van identiteit (Shadid, 1998). Door verschillen in culturele identiteit en verschillen in de omgang met de taal, kunnen we stellen dat de standaardtaal in Nederland en Vlaanderen wezenlijk verschillend zijn. Vlamingen en Nederlanders gebruiken de Nederlandse taal dus beide op hun eigen manier, waardoor we niet kunnen zeggen dat het ene gebruik beter is dan het andere. Toch hebben de Vlamingen zich aanzienlijk meer aangepast aan de Nederlanders dan andersom in dit onderzoek. Doordat Vlamingen en Nederlanders verschillend omgaan met de taal, hebben zij ook een verschillende attitude tegenover het gebruik van het Standaardnederlands. Onder de Vlamingen wordt de verscheidenheid in dialecten veel meer geaccepteerd dan onder de Nederlanders. Zo is de afstand tussen de informele spreektaal in Vlaanderen en het verzorgde Belgische Nederlands groter dan de

38 vergelijkbare verhouding in Nederland (Geeraerts, 2001). Vlamingen grijpen vaak liever naar een informele spreektaal, ook wel tussentaal genoemd (Geeraerts, 2001). Deze tussentaal ligt bij de Vlamingen veel dichter bij de verschillende dialecten, terwijl bij de Nederlanders de informele spreektaal dichter bij het Standaardnederlands ligt. Vlamingen zijn dus meer gewend aan de verscheidenheid van dialecten om zich heen en komen hier dagelijks mee in aanraking. Dit zorgt ervoor dat zij sneller kunnen schakelen tussen verschillende dialecten dan Nederlanders. Het schuifknoppensysteem (De Caluwe, 2009) en het taalmengtafelmodel (De Schryver, 2012) zijn systemen die het schakelen van de Vlamingen goed weergeven, waarbij er geen sprake is van één soort taalgebruik, maar sprekers een variant kiezen afhankelijk van de gesprekspartner en de situatie. Nederlanders daarentegen stellen hoge eisen aan de norm van het Standaardnederlands en vinden het moeilijk om hier vanaf te wijken, terwijl Vlamingen veel variatiegevoeliger zijn en hier dus ook beter mee om kunnen gaan. Dit verklaart het feit dat de Vlamingen zich in dit onderzoek in hogere mate hebben aangepast aan de Nederlanders dan andersom. Vanuit het perspectief van de variatiegevoeligheid (Geeraerts, 2001) kan ook uitgelegd worden waarom Vlamingen zich eerder en vaker aanpasten aan Nederlanders wanneer er een Nederlander begon met het spel dan wanneer zij zelf begonnen. Een verklaring hiervoor kan zijn dat wanneer Vlamingen hoorden dat ze te maken hadden met een Nederlander, zij zich automatisch op voorhand al gingen aanpassen wanneer zij daarna zelf aan de beurt waren in een nieuw spel. Wanneer de Vlaming zelf begon met het experiment had hij nog helemaal geen weet van het feit dat er een Nederlander aan de andere kant zou zitten en was er ook nog geen reden tot aanpassing. De eerste verklaring voor het feit dat Vlamingen zich in hogere mate aanpassen aan de Nederlanders dan andersom is dus vanwege hun variatiegevoeligheid. Een tweede verklaring hiervoor kan zijn dat Vlamingen veel meer taalonzekerheid kennen (Deprez & Geerts 1977; Geerts, 1985) dan Nederlanders. Daarnaast is wordt ook gezegd dat Vlamingen zich vaak liever in de ondergeschikte rol plaatsen ten overstaan van autoriteiten en zich in het buitenland aanpassen als een kameleon die de kleur van de omgeving aanneemt, terwijl Nederlanders luid en letterlijk communiceren (Wouters, 2005). Op de dimensies van Hofstede (Wouters, 2005) scoren de Vlamingen veel hoger op machtsafstand dan de Nederlanders, wat wil zeggen dat de Vlamingen ongelijkheid meer accepteren dan de Nederlanders die hier lager op scoren. Ook dit geeft aan dat Vlamingen zich eerder onderschikken aan anderen dan Nederlanders. De taalonzekerheid en de neiging om zich in een ondergeschikte rol te plaatsen kunnen daarom ook een reden zijn voor het feit dat Vlamingen zich eerder onderschikken aan Nederlanders wat betreft taal.

39 Daarnaast hebben Nederlanders ook een hele dominante houding ten opzichte van de Nederlandse taal. Nederlanders hebben er nogal moeite mee begrip te hebben van of voor de Vlaamse tussentaal en de voorkeur hiervoor ten opzichte van de standaardtaal, laat staan dat ze het tolereren (Absillis, Jaspers & Van Hoof, 2012). Hoewel er niet gezegd kan worden dat een van de twee taalvarianten, ofwel de Vlaamse of wel de Nederlandse, beter is, wordt het Nederlands Nederlands toch gezien als de dominante variant en het Belgisch Nederlands als de non-dominante variant (De Caluwe, 2013). Het Nederlands Nederlands is de variant die wordt aangeleerd in de internationale neerlandistiek (De Caluwe, 2013), de meeste taalorganisaties die over de Nederlandse taal gaan, gevestigd in Nederland en zijn er tweeëneenhalf keer meer Nederlandstaligen in Nederland dan in Vlaanderen. Dit zijn allemaal redenen waarom het Nederlands Nederlands als dominant worden gezien. Nederlanders zijn zich hierdoor ook dominanter gaan voelen ten opzichte van Vlamingen. Ook dit kan een verklaring zijn voor de taalonzekerheid van de Vlamingen en het feit dat ze zich ondergeschikt opstellen aan de Nederlanders en zich daarom ook vaker aanpassen. Naast de variabelen nationaliteit en volgorde toonde de resultaten ook aan dat de variabele ronde in enige mate van invloed was op aanpassing. Dit wil zeggen dat wanneer alle woorden al een keer voorbij gekomen waren en ze voor een tweede keer benoemd moesten worden, er meer sprake was van aanpassing dan de eerste keer dat de woorden benoemd moesten worden. Hier wordt dus gekeken naar het gezamenlijke verleden om het gesprek vloeiend te laten verlopen. Dit bevestigt dat het succes van een conversatie afhangt van de mate waarin gesprekspartners refereren naar hetzelfde object door ernaar te verwijzen met dezelfde naam (Garrod & Pickering, 2004). In een gesprek werken de gesprekspartners dus samen in het vormen van bepaalde referenties (Clark & Wilkes-Gibbs, 1986). Ook in dit experiment zijn de gesprekspartners dus in enige mate samen tot een akkoord gekomen over welke termen ze gebruiken om naar bepaalde objecten te verwijzen, waarbij de Vlamingen meer akkoorden hebben gesloten richting de Nederlanders dan andersom. Hierbij is niet altijd gekozen voor het meest informatieve of beknopte woord, zoals de ahistorical explanation verklaart. Het gespreksverleden was echter ook niet altijd van invloed, zoals de historial explanation verklaart, aangezien de Nederlanders vaak helemaal niet aanpasten. In dit experiment was de houding van de sprekers in het gesprek ten opzichte van elkaar, dominant of ondergeschikt, dus meer van invloed dan het gespreksverleden of de beknoptheid van bepaalde woorden. We hadden hier dan ook de te maken met sprekers die verschillende culturele achtergronden hadden. Aan de hand van de Communication Accommodation Theory (CAT) (Gilles, Coupland & Coupland, 1991) kan gesteld worden dat mensen in een gesprek verschillende motivaties hebben om dit soort verschillen tussen zichzelf en hun

40 gesprekspartner te benadrukken of juist te minimaliseren. In dit experiment leek het erop dat de Vlamingen, aangezien zij zich vaker hebben aangepast dan de Nederlanders, deze verschillen probeerden te reduceren en zich dus gingen convergeren. De Nederlanders hielden vaak voet bij stuk, toonden weinig aanpassing naar de Vlamingen toe en divergeerden zich dus meer. De Vlamingen probeerden dus meer naar elkaar toe te communiceren terwijl de Nederlanders de cultuurverschillen meer wilden benadrukken. Daarnaast kan het ook zo zijn dat Vlamingen de Nederlandse benamingen voor bepaalde iconen in de meeste gevallen kennen of er ooit wel eens van gehoord hebben, terwijl Nederlanders de Vlaamse woorden niet verstonden of niet kenden. Dit kan er ook voor gezorgd hebben dat Vlamingen eerder woorden van Nederlanders overnamen dan andersom. In de kolomdiagrammen kan namelijk gezien worden dat aanpassing 5 bij Nederlanders vrijwel niet voorkwam en bij de Vlamingen vaker. Deze aanpassing wilde zeggen dat na onbegrip van de ander, de spreker zich aanpaste. Zo kwam dus vaker voor dat Nederlanders niet begrepen wat Vlamingen zeiden waarna de Vlamingen de Nederlandse benaming noemden dan andersom. Dit onderzoek kent echter ook een aantal implicaties. In huidig onderzoek hebben we van te voren icoontjes uitgekozen waarvan de helft hetzelfde benoemd zou worden door Vlamingen en Nederlanders en de andere helft verschillend. Er waren echter een paar icoontjes die tijdens het experiment hetzelfde werden benoemd, terwijl van te voren werd verwacht dat ze door Vlamingen en Nederlanders verschillend benoemd zouden worden. Deze woorden zijn geschrapt uit de turflijst. In dit onderzoek zijn de icoontjes onder enkele Vlamingen en Nederlanders getest. In het vervolg zou onderzoek deze lijst met iconen kunnen testen onder grotere groepen als een uitgebreidere steekproef om te controleren of ze ook daadwerkelijk in de meeste gevallen verschillend benoemd worden. In dit geval is er meer zekerheid dat deze iconen uiteindelijk meegerekend kunnen worden in de data analyse. Daarnaast hebben we het in dit onderzoek gehad over Vlamingen en Nederlanders als groep, maar het zou ook zo kunnen zijn dat er onder Vlamingen en Nederlanders verschillen bestaan in de identiteit van de proefpersonen op zich. Niet alle Vlamingen hebben dezelfde houding, hetzelfde gedrag of dezelfde communicatieve vaardigheden en ook niet alle Nederlanders zijn hierin hetzelfde. Het kan zo zijn dat introverte of verlegen mensen zich veel meer ondergeschikt opstellen dan extraverte of uitbundige mensen en zich daarom misschien eerder zullen aanpassen. Ook zou dan onderzocht kunnen worden of Vlamingen zich in het algemeen inderdaad meer ondergeschikt opstellen dan Nederlanders of juist niet en of dat er specifieke eigenschappen toegekend kunnen worden aan de identiteit van Vlamingen en Nederlanders. Identiteit zou dus ook invloed kunnen hebben op het al dan niet aanpassen

41 in een gesprek. Vervolgonderzoek zou daarom naast de groep Vlamingen en de groep Nederlanders in zijn geheel ook kunnen kijken naar de onderlinge verschillen in identiteit en de invloed daarvan op aanpassing. Naast het feit dat Vlamingen en Nederlanders voor hetzelfde object verschillende benamingen gebruiken, spreken zij bepaalde woorden ook verschillend uit. Zo spreken Vlamingen woorden uit het Frans ook echt op z n Frans uit, terwijl Nederlanders het woord vernederlandsen en er iets van maken wat volgens Jeroen Leenders in de introductie niets meer met dat woord te maken heeft. Ook spreken Vlamingen woorden als tram en caravan uit zoals het er staat, terwijl Nederlanders de a uitspreken als een e in dit soort woorden. We hebben gezien dat Vlamingen meer woorden overnemen van Nederlanders wanneer het gaat om woorden die zij verschillend benoemen. Maar zouden Vlamingen zich ook eerder aanpassen aan Nederlanders als het gaat om de manier van uitspreken? Zouden deze verschillen belemmeringen opleveren voor het verloop van het gesprek? Of worden deze verschillen geaccepteerd door beide en is de manier van uitspreken iets wat zo eigen is dat aanpassing hierin erg moeilijk is? Vervolgonderzoek zou dit kunnen uitwijzen door onderzoek te doen naar woorden die verschillend worden uitgesproken en de mate waarin dat van elkaar wordt overgenomen. Een andere implicatie van dit onderzoek is het feit dat de proefpersonen elkaar niet konden zien tijdens het spelen van het Skypespel. Hier is ervoor gekozen om alleen met audio te werken, maar het zou kunnen zijn dat het zien van de ander ook invloed heeft op het wel of niet aanpassen aan de ander. Vervolgonderzoek zou uit kunnen wijzen wat er gebeurt wat betreft aanpassing als gesprekspartners elkaar ook zien via Skype of in face-to-face communicatie. Ten slotte is het ook interessant om te weten op wat voor manier er aanpassingen worden gedaan onder Vlamingen en Nederlanders wanneer er een natuurlijke gesprekssituatie wordt geschetst in plaats van een spel. In dit geval kan naast het overnemen van bepaalde referenties van elkaar wellicht ook sprake zijn van het overnemen van zinsopbouw of grammaticale vormen. Nader onderzoek zou dit kunnen uitwijzen. 5.Conclusie Bekend is dat mensen zich automatisch op een of andere manier aanpassen aan de ander wanneer ze in gesprek zijn. Vaak heeft het gespreksverleden een grote invloed op de manier van aanpassen. In dit onderzoek is echter gekeken naar aanpassingen door sprekers van twee verschillende taalgemeenschappen met verschillende culturele identiteiten, namelijk Vlamingen en Nederlanders. Vlamingen en Nederlanders gaan beide verschillend met taal om en hebben een verschillende

42 taalattitude, waarbij Vlamingen meer geneigd zijn naar een tussentaal te grijpen en Nederlanders zich eerder aan de norm van het Standaardnederlands proberen te houden. Hierdoor is het eigenlijk heel moeilijk om het Belgisch Nederlands met het Nederlands Nederlands te vergelijken. Dit maakt de manier van aanpassen aan elkaar in een gesprek interessant. Uit dit onderzoek is gebleken dat Vlamingen zich in hogere mate aanpassen aan Nederlanders dan andersom. Dit komt onder andere voort uit het feit dat Vlamingen veel meer te maken hebben met verschillende varianten (Geeraerts, 2001) van het Nederlands waardoor zij sneller kunnen schakelen tussen verschillende varianten en zich dus ook sneller aanpassen in een gesprek. Daarnaast kennen Vlamingen ook meer taalonzekerheid (Deprez & Geerts 1977; Geerts, 1985) waardoor zij zich eerder in de ondergeschikte rol plaatsen ten opzichte van Nederlanders die nog steeds moeite hebben de Vlaamse tussentaal te accepteren (Absillis, Jaspers & Van Hoof, 2012), aangezien het Nederlands Nederlands nog altijd gezien wordt als de dominante variant en het Belgisch Nederlands als de nondominante variant (De Caluwe, 2013).

43 Referenties Absillis, K., Jaspers, J., & Van Hoof, S. (2012). De manke usurpator. Over Verkavelingsvlaams. Gent: Academia Press. Bennis, H. (2003). Hoeveel talen telt het Nederlands? Over taalvariatie en taalbeleid. In: J. Stroop (red.), Waar gaat het Nederlands naartoe? Panorama van een taal: 25-34, Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker. Brennan, S.E. (1996). Lexical entrainment in spontaneous dialog. International Symposium on Spoken Dialogue, ISSD-96. Philadelphia, PA, pp Brennan, S. E., and Clark, H. H. (1996). Lexical choice and conceptual pacts in conversation. Journal of Experimental Psychology: Learning, Memory, and Cognition (in press). Caluwé, J. de (2009). Tussentaal wordt omgangstaal in Vlaanderen. Nederlandse Taalkunde, jrg. 14, Caluwé, J. de (2013). Nederland en Vlaanderen: (a)symmetrisch pluricentrisme in taal en cultuur. Internationale Neerlandistiek, 51, 45-59(15). Caluwé, J. de, & Geeraerts (2002). Taalbeleid en de lexicale Noord/Zuid-variatie-introductie. In De Caluwe, J., Geeraerts, D., Kroon, S., Mamadouh, V., Soetaert, R., Top, L., & Vallen, T. (2002). Taalvariatie & Taalbeleid. Bijdragen aan het taalbeleid in Nederland en Vlaanderen. Antwerpen/Apeldoorn: Garant. Chambers, C. G., Tanenhaus, M. K., Eberhard, K. M., Filip, H. & Carlson, G. N.(2002). Circumscribing referential domains in real-time sentence comprehension. Journal of Memory and Language, 47, Clark, H H and Brennan, S E (1991). Grounding in communication. In J. Levine, L. B. Resnick and S. D. Teasley (Eds.) Perspectives on Socially Shared Cognition APA, USA. Clark, H. H. & Wilkes-Gibbs, D. (1986) Referring as a collaborative process. Cognition, 22, Clyne, M. (1992). Pluricentric languages. Different norms in different nations. Berlin & New York. Collier, M.J. en M.Thomas (1988): Cultural identity. An interpretative perspective. In: YY. Kim en W.B. Gudykunst, eds., London, pp Craps, G. (1998). De eenheid van het taalgebied: ervaringen van een handelsreiziger II, Over Taal 5: Deprez, K. (1987). Vlaams is (Belgisch-)Nederlands. In: De Gids, 150, Deprez, K., & Geerts, G. (1977). Lexicale en pronominale standaardisatie: een onderzoek van de

44 ontwikkeling van het algemeen Nederlands in West-Vlaanderen. In: Antwerp Papers in Linguistics, 13. Ellingsworth, H.W. (1983): Adaptive intercultural communication. In: W.B. Gudykunst, ed., pp Garrod, S., & Anderson, A. (1987). Saying what you mean in dialog: A study in conceptual and semantic coordination, Cognition, 27, Garrod, S., & Pickering, M.J. (2006). Alignment as the basis for successful communication. Research on Language and Computation, 4, Geeraerts, D. (2001). Een zondagspak? Het Nederlands in Vlaanderen: gedrag, beleid, attitudes. Ons Erfdeel, 44, Geerts, G. (1985). Taalvariatie en taalnormen in Vlaanderen. In: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1, Giles, H. (2008). Communication accommodation theory. In Baxter, Leslie A. (Ed); Braithewaite, Dawn O. (Ed), (2008). Engaging theories in interpersonal communication: Multiple perspectives, (pp ). Thousand Oaks, CA, US: Sage Publications, Inc, xi, 423 pp. Giles, H., N. Coupland, and J. Coupland Accommodation Theory: Communication, Context, and Consequence. Pp in Contexts of Accommodation, edited by H. Giles, J. Coupland, and N. Coupland. New York: Cambridge University Press. Giles, H., & Powesland, P.F. (1975). Speech style and social evaluation. London: Academic press. Gillaerts, P., Van Belle, H., & Ravier, L. (2002). Vlaamse identiteit: mythe én werkelijkheid. Leuven: Acco. Grice, H.P.(1975).Logic and conversation. In P.Cole, & J.L. Morgan (Eds.), Syntax and semantics, Vol. 3: Speech acts (pp ). New York: Seminar Press. Grice, H.P. (1978). Some further notes on logic and conversation. In P. Cole (Ed.), Syntax and semantics, Vol. 9: Pragmatics (pp ). New York: Academic Press. Gudykunst, W.B., Matsumoto, Y., Ting-Toomey, S., Nishida, T., Kim, K., & Heyman, S. (1996). The influence of cultural individualism-collectivism, self construals, and individual values on communication styles across cultures. Human Communication Research, 22, Hofstede, G. (2002). Culturele diversiteit in de Nederlandse samenleving. In Justitiële verkenningen, jrg. 28, nr. 5. Klimaszewska, Z. (2006). Cultuurverschillen in talen een bijdrage tot de bepaling van de culturele identiteit. In: Acta Philologica, rozne jezyki-rozne swiaty? Universiteit Warszawa, Nootens, J. (1996). De eigen problemen van de Vlaamse taaladviseur. In: T. Sanders & P. Smulders (red.), Schrijfwijsheden: visies op taal en taaladvies, Den Haag: Sdu Uitgevers.

45 Oomkes, F.R. (1991): Communicatieleer. Een inleiding. Meppel, Boom. Pickering, M. J., & Garrod, S. (2004). Toward a mechanistic psychology of dialogue. Behavioral and Brain Sciences, 27, Plevoets, K. (2012). Verkavelingsvlaams als uiting van status in het nieuwe rijke Vlaanderen. Manke.usurpator.book, p Schryver, J. de (2012). Het einde van de tussentaal en de Vlaamse standaardtaaldiscussie. In: K. Absillis, J. Jaspers & S. Van Hoof (Red.), De manke usurpator. Over Verkavelingsvlaams. (pp ). Gent: Academia Press. Schutter, G. de (1980). Norm en normgevoelens bij Nederlandstaligen in België. De Nieuwe Taalgids 73(2), Shadid, W.A.R. (1994). Beeldvorming: de verborgen dimensie bij interculturele communicatie. Tilburg University Press. Shadid, W.A.R. (1998). Interculturele communicatie. In: Penninx, R., H. Münstermann en H. Entzinger (red.): Etnische minderheden en de multiculturele samenleving, Groningen, Wolters-Noordhoff, 1998, pp Spolsky, B. (2004). Language Policy. Key topics in sociolinguistics. Cambridge University Press. Willemyns, R. ( ). A.B.N. in Zuid-Nederland. In: Ons Erfdeel 14, p Wouters, P. (2005). België-Nederland: verschil moet er zijn. Lemniscaat, Rotterdam.

46 Bijlage Icoontjes die gebruikt zijn tijdens het Skypespel

47

48

De culturele dimensies volgens Hofstede

De culturele dimensies volgens Hofstede De culturele dimensies volgens Hofstede Dr.ir. Otto Rompelman Faculteit EWI TU Delft Inleiding Het doen van een stage in het buitenland is iets anders, dan vakantie houden in een ander land. Tijdens een

Nadere informatie

Een zondagspak? Het Nederlands in Vlaanderen: gedrag, beleid, attitudes

Een zondagspak? Het Nederlands in Vlaanderen: gedrag, beleid, attitudes Geeraerts, Dirk. 2001. "Een zondagspak? Het Nederlands in Vlaanderen: gedrag, beleid, attitudes". Ons Erfdeel 44: 337-344. Een zondagspak? Het Nederlands in Vlaanderen: gedrag, beleid, attitudes Dirk Geeraerts

Nadere informatie

Culturele verschillen tussen België en Nederland en hun impact op jongeren en het internet. Stefan Mertens

Culturele verschillen tussen België en Nederland en hun impact op jongeren en het internet. Stefan Mertens Culturele verschillen tussen België en Nederland en hun impact op jongeren en het internet Stefan Mertens België en Nederland = de lage landen? Verschil qua digitale ontwikkeling: Nederland: Noord- Europese

Nadere informatie

5 brillen. Verandert evangeliewerking de Vlaamse cultuur? (of is het andersom?)

5 brillen. Verandert evangeliewerking de Vlaamse cultuur? (of is het andersom?) 5 brillen Verandert evangeliewerking de Vlaamse cultuur? (of is het andersom?) Vlaams en Christen: Vlaamse cultuurkenmerken Onzekerheidsvermijding Onzekerheidsvermijding is de mate waarin de dragers van

Nadere informatie

Introductie in effectief en bewust communiceren. Communicatie; wat is dat eigenlijk?

Introductie in effectief en bewust communiceren. Communicatie; wat is dat eigenlijk? Introductie in effectief en bewust communiceren. Communicatie; wat is dat eigenlijk? Zodra er twee of meer mensen in 1 ruimte zijn is er sprake van communicatie, ook al wordt er niet gesproken. Het is

Nadere informatie

A1 A2 B1 B2 C1. betrekking op concrete betrekking op abstracte, complexe, onbekende vertrouwde

A1 A2 B1 B2 C1. betrekking op concrete betrekking op abstracte, complexe, onbekende vertrouwde Luisteren - kwalitatieve niveaucriteria en zinsbouw tempo en articulatie Teksten hebben Teksten hebben Teksten hebben Teksten hebben Teksten hebben o.a. betrekking op zeer betrekking op betrekking op betrekking

Nadere informatie

Feedback ontvangen. Feedback ontvangen is moeilijk. Hoe gaan we om met feedback?

Feedback ontvangen. Feedback ontvangen is moeilijk. Hoe gaan we om met feedback? 2 7 Feedback ontvangen Feedback kun je zien als een cadeau. Je kunt het aannemen, uitpakken en er je voordeel mee doen. Of je neemt het cadeau aan, bedankt de gever en legt het vervolgens in een kast om

Nadere informatie

Wat het effect van een vraag is, hangt sterk af van het soort vraag. Hieronder volgen enkele soorten vragen, geïllustreerd met voorbeelden.

Wat het effect van een vraag is, hangt sterk af van het soort vraag. Hieronder volgen enkele soorten vragen, geïllustreerd met voorbeelden. Actief luisteren Om effectief te kunnen communiceren en de boodschap van een ander goed te begrijpen, is het belangrijk om de essentie te achterhalen. Je bent geneigd te denken dat je een ander wel begrijpt,

Nadere informatie

Interculturele communicatie door de publiekswerker

Interculturele communicatie door de publiekswerker Interculturele communicatie door de publiekswerker kaders en modellen voor de analyse van de eigen praktijk Interact studiedag BKO/RAB/Lasso 15/06/2012 2 types modellen:gericht op Cultureel communicatieve

Nadere informatie

Compassie leven. 52 wekelijkse inspiraties vanuit Geweldloze Communicatie. PuddleDancer Press Samengesteld door Monie Doodeman

Compassie leven. 52 wekelijkse inspiraties vanuit Geweldloze Communicatie. PuddleDancer Press Samengesteld door Monie Doodeman Compassie leven 52 wekelijkse inspiraties vanuit Geweldloze Communicatie PuddleDancer Press Samengesteld door Monie Doodeman Inhoudsopgave Voorwoord Wekelijkse inspiraties 01 Geweld in de taal? Wie, ik?

Nadere informatie

= = = = = = =jáåçéêüéçéå. =téäòáàå. Het TOPOI- model

= = = = = = =jáåçéêüéçéå. =téäòáàå. Het TOPOI- model éêçîáååáéi á ã Ä ì ê Ö O Ç É a áê É Åí áé téäòáàå jáåçéêüéçéå Het TOPOI- model In de omgang met mensen, tijdens een gesprek stoten we gemakkelijk verschillen en misverstanden. Wie zich voorbereidt op storingen,

Nadere informatie

Op het einde van de negentiende eeuw werd het Nederlands een van de officiële talen in België. Maar welk Nederlands? Er waren twee kampen.

Op het einde van de negentiende eeuw werd het Nederlands een van de officiële talen in België. Maar welk Nederlands? Er waren twee kampen. 1 Op het einde van de negentiende eeuw werd het Nederlands een van de officiële talen in België. Maar welk Nederlands? Er waren twee kampen. De particularisten pleitten voor een eigen Nederlands pleitten,

Nadere informatie

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting (Summary in Dutch) Samenvatting (Summary in Dutch) Het aantal eerste en tweede generatie immigranten in Nederland is hoger dan ooit tevoren. Momenteel wonen er 3,2 miljoen immigranten in Nederland, dat is 19.7% van de totale

Nadere informatie

Appendix A Checklist voor visible learning inside *

Appendix A Checklist voor visible learning inside * Appendix A Checklist voor visible learning inside * * Op www.bazalt.nl/lerenzichtbaarmaken kunt u dit formulier downloaden en vervolgens printen. Het is belangrijk dat de medewerkers van de school deze

Nadere informatie

Intercultureel leren. Workshop. Studievoormiddag 6 juni 2014

Intercultureel leren. Workshop. Studievoormiddag 6 juni 2014 Intercultureel leren Workshop Studievoormiddag 6 juni 2014 Aan de slag Hoeveel procent van mijn vrije tijd breng ik door met mensen van mijn eigen culturele achtergrond versus mensen met een andere culturele

Nadere informatie

Leerplan VVKBaO. Verbondenheid door middel van rituelen tijdens speciale gelegenheden. Jenthé Adriaens, Elise Buts & Sharis Vertommen

Leerplan VVKBaO. Verbondenheid door middel van rituelen tijdens speciale gelegenheden. Jenthé Adriaens, Elise Buts & Sharis Vertommen 2014 2015 Leerplan VVKBaO Verbondenheid door middel van rituelen tijdens speciale gelegenheden Jenthé Adriaens, Elise Buts & Sharis Vertommen THOMAS MORE KEMPEN VORSELAAR INHOUDSOPGAVE 1 Wereldoriëntatie...

Nadere informatie

Een sterk communicatiemodel trainingmodule

Een sterk communicatiemodel trainingmodule Extra #04 Een sterk communicatiemodel trainingmodule Communicatieniveaus Mensen uiten hun gevoelens op verschillende manieren. De een laat meteen zien hoe hij zich voelt bij een situatie, terwijl de ander

Nadere informatie

Het sociaal regelsysteem: externe sturing door discipline. Het systeem van communicatieve zelfsturing: zelfsturing in communicatie

Het sociaal regelsysteem: externe sturing door discipline. Het systeem van communicatieve zelfsturing: zelfsturing in communicatie De logica van lef, discipline en communicatie Theoretisch kader voor organisatieontwikkeling Tonnie van der Zouwen, maart 2007 De gelaagdheid in onze werkelijkheid Theorieën zijn conceptuele verhalen met

Nadere informatie

Diverser personeel. Mooi, en dan? Dr. Mtinkheni Gondwe

Diverser personeel. Mooi, en dan? Dr. Mtinkheni Gondwe Diverser personeel. Mooi, en dan? Dr. Mtinkheni Gondwe Strategische Beleidsadviseur Team Kennis & Innovatie 16 april 2019 Homogene samenlevingen zijn verleden tijd 2 Reacties op diversiteit Interculturaliteit

Nadere informatie

Gesprekken zonder einde

Gesprekken zonder einde Gesprekken zonder einde sociale media vanuit interactieperspectief Nijmegen, 2 oktober 2010 Noelle Aarts, Universiteit van Amsterdam Wageningen Universiteit Enkele cijfers 82 % van alle dertigers in Amerika

Nadere informatie

2 Training of therapie/hulpverlening?

2 Training of therapie/hulpverlening? Bewustwording wordt de sleutel voor veranderen Peter is een zeer opvallende leerling die voortdurend conflicten heeft met medeleerlingen en de schoolleiding. Bij een leerlingbespreking wordt opgemerkt

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Nederlandse samenvatting Uit crosscultureel onderzoek is bekend dat de cultuur waarin men opgroeit van jongs af aan invloed heeft op emotie-ervaringen en emotie-uitingen. Veel minder bekend is in welke

Nadere informatie

Openbaar en betekenisvol: wij dagen de 21 e eeuw uit!

Openbaar en betekenisvol: wij dagen de 21 e eeuw uit! Openbaar en betekenisvol: wij dagen de 21 e eeuw uit! zelfbewust eigentijds ambities kritisch ondersteuning open uitdaging ruimdenkend samen ondernemend betrokken oog voor de wereld vrijheid creatief daadkracht

Nadere informatie

360 GRADEN FEEDBACK. Jouw competenties centraal

360 GRADEN FEEDBACK. Jouw competenties centraal 360 GRADEN FEEDBACK Jouw competenties centraal Inhoudsopgave 1. Inleiding... 3 2. Over gedrag en de... 4 3. Totaalresultaten... 5 4. Overzicht scores per competentie... 7 5. Overschatting-/onderschattinganalyse...

Nadere informatie

Non-nativeness als spelbreker. Afscheidscollege prof. dr. Marinel Gerritsen 13 november 2014

Non-nativeness als spelbreker. Afscheidscollege prof. dr. Marinel Gerritsen 13 november 2014 Non-nativeness als spelbreker Afscheidscollege prof. dr. Marinel Gerritsen 13 november 2014 Veranderingen in het vakgebied interculturele communicatie Van vijf naar zestien waarden Vlaanderen verschilt

Nadere informatie

De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie / 15:06 Pag. 47. Kaart 17. Ik heb de band lek, getekend door C. van Bree in 1991.

De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie / 15:06 Pag. 47. Kaart 17. Ik heb de band lek, getekend door C. van Bree in 1991. De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie 07-11-13 / 15:06 Pag. 47 47 Kaart 17. Ik heb de band lek, getekend door C. van Bree in 1991. De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie 07-11-13 / 15:06

Nadere informatie

Feedback. Wat is feedback?

Feedback. Wat is feedback? Feedback Wat is feedback? Letterlijk vertaald is feedback terugvoeding. Het is het proces waarin informatie teruggevoerd wordt in een informatieverwerkend systeem, in dit geval de mens. Als het om mensen

Nadere informatie

Culturen: o.a. Nederland, Groot-Brittannië, Verenigde Staten, Duitsland en Scandinavië.

Culturen: o.a. Nederland, Groot-Brittannië, Verenigde Staten, Duitsland en Scandinavië. Culturele dimensies zijn bepalende kenmerken die een cultuur in meerdere of mindere mate bezit en aan de hand waarvan culturen met elkaar kunnen worden vergeleken. Ik maak gebruik van zeven dimensies:

Nadere informatie

Inge Test 07.05.2014

Inge Test 07.05.2014 Inge Test 07.05.2014 Inge Test / 07.05.2014 / Bemiddelbaarheid 2 Bemiddelbaarheidsscan Je hebt een scan gemaakt die in kaart brengt wat je kans op werk vergroot of verkleint. Verbeter je startpositie bij

Nadere informatie

De 5 D s: handvat voor diversiteit in praktijk

De 5 D s: handvat voor diversiteit in praktijk De 5 D s: handvat voor diversiteit in praktijk Inleiding Het voormalige Centrum voor Interculturele Studies (CIS), inmiddels opgenomen in het expertisecentrum Educatie van HKU, streefde naar een inclusieve

Nadere informatie

Een scherpe blik op de stroeve relatie tussen Obama en Poetin

Een scherpe blik op de stroeve relatie tussen Obama en Poetin Een scherpe blik op de stroeve relatie tussen Obama en Poetin De afgelopen maanden lijken de VS en Rusland af te stevenen op een flinke confrontatie. Aan de hand van beelden laten wij u zien, waarom deze

Nadere informatie

THEMA SOCIAAL-EMOTIONELE ONTWIKKELING Kern Subkern 0-4 groep 1-2 groep 3-6 groep 7-8 Onderbouw vo Bovenbouw vmbo Bovenbouw havo-vwo

THEMA SOCIAAL-EMOTIONELE ONTWIKKELING Kern Subkern 0-4 groep 1-2 groep 3-6 groep 7-8 Onderbouw vo Bovenbouw vmbo Bovenbouw havo-vwo Kern Subkern 0-4 groep 1-2 groep 3-6 groep 7-8 Onderbouw vo Zelf Gevoelens Verbaal en non-verbaal primaire gevoelens beschrijven en uiten. Kwaliteiten Verbaal en non-verbaal beschrijven dat fijne en nare

Nadere informatie

AN, BN, NN en een snuifje SN. Regionale variatie in het Nederlands

AN, BN, NN en een snuifje SN. Regionale variatie in het Nederlands . Taalbeschouwing Van Ginneken, J. (2000). Verborgen verleiders. Hoe de media je sturen. Amsterdam: Uitgeverij Boom. Willy Smedts K.U. Leuven Contact: willy.smedts@arts.kuleuven.be Ronde 6 AN, BN, NN en

Nadere informatie

Toelichting zeven dimensies

Toelichting zeven dimensies Toelichting zeven dimensies Expertsysteem ZIEN! voor het primair onderwijs December 2009 ZIEN! is een product van, in samenwerking met ParnasSys Inhoudsopgave Zeven dimensies 3 1. De kwaliteitsdimensies

Nadere informatie

Op huisbezoek bij een vluchtelingengezin: hoe doet u dat?

Op huisbezoek bij een vluchtelingengezin: hoe doet u dat? Op huisbezoek bij een vluchtelingengezin: hoe doet u dat? Bernice Samson en Anouk Tiggeloven 14 juni 2018 Inhoud 1. Inleiding wie zijn wij? aanleiding 2. casus 3. discussie casus 2 aanleiding Verschillende

Nadere informatie

' Zijn wie je bent. Dat is geluk.'

' Zijn wie je bent. Dat is geluk.' identiteitsbewijs ' Zijn wie je bent. Dat is geluk.' Erasmus 4 Onderwijs draait om mensen Onderwijs draait om mensen. Als we met elkaar in het onderwijs iets willen bereiken, dan draait alles om passie,

Nadere informatie

Communicatiemodel. Communicatieniveaus

Communicatiemodel. Communicatieniveaus Download #06 Een fantastisch communicatiemodel trainingmodule Communicatiemodel Mensen uiten hun gevoelens op verschillende manieren. De een laat meteen zien hoe hij zich voelt bij een situatie, terwijl

Nadere informatie

snel een punt mist. Uiteraard verwijzen we ook regelmatig naar andere hoofdstukken als dat relevant is.

snel een punt mist. Uiteraard verwijzen we ook regelmatig naar andere hoofdstukken als dat relevant is. Voorwoord Deze derde, herziene editie van het Handboek zakelijk Engels is een opgefriste versie van onze tweede uitgave in 2011. De focus van de herziening ligt op de eerste twee hoofdstukken, waarvan

Nadere informatie

Werken in Teamverband Vragen voor een groepsgesprek

Werken in Teamverband Vragen voor een groepsgesprek Werken in Teamverband Vragen voor een groepsgesprek Don Boscocollege Hechtel Hieronder vind je een tekst en bijbehorende vragen waarmee de gangmakers in Hechtel een gesprek op gang willen brengen in verschillende

Nadere informatie

STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING

STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING Modulaire opleiding Moderne Talen - Wetenschappen AO AV 009 Versie 1.0 BVR Pagina 1 van 27 Inhoud Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap 23 november 2006 1 Deel 1 Opleiding...

Nadere informatie

Lees voor gebruik eerst de uitgebreide handleiding, deel 2: Werken met beoordelingsmodellen productieve vaardigheden.

Lees voor gebruik eerst de uitgebreide handleiding, deel 2: Werken met beoordelingsmodellen productieve vaardigheden. Beoordelingsmodel Beoordelingsmodel Gesprekken Voeren 3F Toetsopdracht: opdrachtspecifiek Stap 1 Preconditie Verstaanbaarheid Niet beoordelen indien het gespreksproduct niet of onvoldoende verstaanbaar

Nadere informatie

Basisbegrippen van de taalwetenschap: Variatielinguïstiek

Basisbegrippen van de taalwetenschap: Variatielinguïstiek Basisbegrippen van de taalwetenschap: Variatielinguïstiek Marc van Oostendorp M.van.Oostendorp@umail.LeidenUniv.NL 29 november 2004 Variatielinguïstiek Wat is variatielinguïstiek? De studie van taalvariatie

Nadere informatie

TIPS & TRICKS VOOR DOCENTEN

TIPS & TRICKS VOOR DOCENTEN TIPS & TRICKS VOOR DOCENTEN INLEIDING Onderwijs over tolerantie kan soms uitdagend zijn. Naast het ontwikkelen van kennis over tolerantie en gerelateerde begrippen zoals vrijheid en identiteit, is het

Nadere informatie

SAMENVATTING Het doel van dit proefschrift is drieledig. Ten eerste wordt inzicht verschaft in het gebruik van directe-rede-constructies (bijvoorbeeld Marie zei: Kom, we gaan! ) door sprekers met afasie.

Nadere informatie

OMGAAN MET CULTUURVERSCHILLEN

OMGAAN MET CULTUURVERSCHILLEN OMGAAN MET CULTUURVERSCHILLEN INHOUD Cultuur Quid? Enkele beschouwingen (karikatuur, proclamatie, globalisering) Cultuur in eigen land en daarbuiten Belang van cultuur versus relativering van cultuur Succesvol

Nadere informatie

Inleiding communicatie

Inleiding communicatie Inleiding communicatie Communicatie is een proces tussen zender en ontvanger. De boodschap wordt door de ander waargenomen, geïnterpreteerd en geëvalueerd. Als de boodschap niet overkomt, is er sprake

Nadere informatie

1. Inleiding. De normale, driedimensionale ervaring is nog maar een begin van wat het leven te bieden heeft. De levensbloem

1. Inleiding. De normale, driedimensionale ervaring is nog maar een begin van wat het leven te bieden heeft. De levensbloem 1. Inleiding De levensbloem De ingekleurde levensbloem staat symbool voor de vierde dimensie. Jij voegt een extra dimensie aan je leven toe wanneer je jouw bloem gaat openen. De tijd is er rijp voor! Sinds

Nadere informatie

Rubric Internationale competenties feb link

Rubric Internationale competenties feb link Competenties Niveau 2 Niveau 3 Niveau 4 Kennis Kennis van eigen cultuur Kennis van verbale en nonverbale verschillen van andere culturen en gewoontes Heeft basiskennis van eigen cultuur. Heeft basiskennis

Nadere informatie

Gesprekjes voeren Waar sta ik nu?

Gesprekjes voeren Waar sta ik nu? Gesprekjes voeren gesprekspartner gebruikt veelvoorkomende woorden en hele korte zinnetjes; spreekt heel langzaam en pauzeert vaak spreekt woorden en korte zinnetjes duidelijk uit; herhaalt zinnetjes en

Nadere informatie

Samenvatting (Dutch)

Samenvatting (Dutch) Samenvatting (Dutch) 162 Hier zal een korte samenvatting gegeven worden van de resultaten van het onderzoek gepresenteerd in dit proefschrift. Affect, Gemoedstoestand en Informatieverwerking Om te overleven

Nadere informatie

onderwijsgroep noord identiteitsbewijs

onderwijsgroep noord identiteitsbewijs onderwijsgroep noord identiteitsbewijs 'Zijn wie je bent. Dat is geluk.' Erasmus 4 Onderwijs draait om mensen Als we met elkaar in het onderwijs iets willen bereiken, dan draait alles om passie, energie

Nadere informatie

Flitsbijeenkomst Steunpunt Taal en Rekenen (10 februari 2012) Handreiking Referentiekader mvt. Van Raamwerk tot Handreiking

Flitsbijeenkomst Steunpunt Taal en Rekenen (10 februari 2012) Handreiking Referentiekader mvt. Van Raamwerk tot Handreiking Flitsbijeenkomst Steunpunt Taal en Rekenen (10 februari 2012) Handreiking Referentiekader mvt Van Raamwerk tot Handreiking Hoe zat het ook alweer? Nieuwe Kwalificatieprofielen voor het mbo in 2004 Mét

Nadere informatie

Is een klas een veilige omgeving?

Is een klas een veilige omgeving? Is een klas een veilige omgeving? De klas als een vreemde sociale structuur Binnen de discussie dat een school een sociaal veilige omgeving en klimaat voor leerlingen moet bieden, zouden we eerst de vraag

Nadere informatie

Eindexamen vwo filosofie II

Eindexamen vwo filosofie II Opgave 2 Leven vanuit vrije wil 7 maximumscore 3 een weergave van een overeenkomst tussen de Avatar-training en Sartre wat betreft de opvatting over vrijheid als zelfverwerkelijking: beiden lijken uit

Nadere informatie

Wendbaarheid: een inleiding

Wendbaarheid: een inleiding Wendbaarheid: een inleiding Rollen en functies veranderen snel. Dit vraagt dat medewerkers zich voortdurend moeten kunnen aanpassen. Wendbaarheid is de manier waarmee iemand kan omgaan met veranderende

Nadere informatie

Gedrag in organisaties, 9e editie Stephen P. Robbins en Timothy A. Judge. Hoofdstuk 10. Communicatie

Gedrag in organisaties, 9e editie Stephen P. Robbins en Timothy A. Judge. Hoofdstuk 10. Communicatie Gedrag in organisaties, 9e editie Stephen P. Robbins en Timothy A. Judge Hoofdstuk 10 Communicatie 1 Na bestudering van dit hoofdstuk ben je in staat om: 1. Het communicatieproces te beschrijven. 2. De

Nadere informatie

COMMUNICEREN VANUIT JE KERN

COMMUNICEREN VANUIT JE KERN COMMUNICEREN VANUIT JE KERN Wil je duurzaam doelen bereiken? Zorg dan voor verbonden medewerkers! Afgestemde medewerkers zijn een belangrijke aanjager voor het realiseren van samenwerking en innovatie

Nadere informatie

STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING

STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING Modulaire opleiding Economie - Moderne Talen AO AV 006 Versie 1.0 BVR Pagina 1 van 28 Inhoud Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap 23 november 2006 1 Deel 1 Opleiding... 5

Nadere informatie

Analyse enquête Profielwerkstuk privacy - SGDB 2016 / 2017

Analyse enquête Profielwerkstuk privacy - SGDB 2016 / 2017 Analyse enquête Profielwerkstuk privacy - SGDB 2016 / 2017 Inleiding NB : dit is het document waar de analyse van onze enquête in staat. Onze resultaten staan in een ander document. In dit document leggen

Nadere informatie

STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING

STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING Modulaire opleiding Humane Wetenschappen ASO3 AO AV 008 Versie 1.0 BVR Pagina 1 van 24 Inhoud 1 Deel 1 Opleiding... 5 1.1 Korte beschrijving... 5 1.1.1 Inhoud... 5 1.1.2 Modules...

Nadere informatie

Verbindingsactietraining

Verbindingsactietraining Verbindingsactietraining Vaardigheden Open vragen stellen Luisteren Samenvatten Doorvragen Herformuleren Lichaamstaal laten zien Afkoelen Stappen Werkafspraken Vertellen Voelen Willen Samen Oplossen Afspraken

Nadere informatie

Motieven en persoonlijkheid. Waarom doen mensen de dingen die ze doen?

Motieven en persoonlijkheid. Waarom doen mensen de dingen die ze doen? Motieven en persoonlijkheid Waarom doen mensen de dingen die ze doen? Motivatie psychologen vragen: Waarom doen mensen de dingen die ze doen? Motivatiepsychologen zoeken naar de motieven, de drijfveren

Nadere informatie

Kan-beschrijvingen ERK A2

Kan-beschrijvingen ERK A2 Kan-beschrijvingen ERK A2 Lezen Ik kan zeer korte, eenvoudige teksten lezen. Ik kan specifieke voorspelbare informatie vinden in eenvoudige, alledaagse teksten zoals advertenties, folders, menu's en dienstregelingen

Nadere informatie

BIJLAGE CULTUURDIMENSIES

BIJLAGE CULTUURDIMENSIES 0 BIJLAGE CULTUURDIMENSIES Aan de hand van de data uit het werk van Hofstede, Hofstede, & Minkov (2016 (1991)) / Hofstede Insights zijn landenscores te bepalen op zes cultuurdimensies. Gezien de diversiteit

Nadere informatie

identiteitsbewijs identiteitsbewijs onderwijsgroep noord

identiteitsbewijs identiteitsbewijs onderwijsgroep noord 1 identiteitsbewijs identiteitsbewijs onderwijsgroep noord identiteitsbewijs onderwijsgroep noord I Zijn wie je bent. Dat is geluk. I Erasmus 2 Onderwijs draait om mensen Als we met elkaar in het onderwijs

Nadere informatie

Vier aanvullende notities aangeboden m.b.t. beeldgeletterdheid

Vier aanvullende notities aangeboden m.b.t. beeldgeletterdheid Vier aanvullende notities aangeboden m.b.t. beeldgeletterdheid...... Op 5 juli 2018 stuurden EYE Filmmuseum, Beeld en Geluid en Mediawijzer.net een extra feedbackbrief naar het ontwikkelteam Digitale geletterdheid.

Nadere informatie

Samenvatting M&O H6: Communicatieproces

Samenvatting M&O H6: Communicatieproces Samenvatting M&O H6: Communicatieproces Samenvatting door K. 1320 woorden 29 oktober 2016 10 1 keer beoordeeld Vak Methode M&O In balans H6; Communicatieproces 6.1 De definitie van communicatie Bij communicatie

Nadere informatie

Coöperatie en communicatie:

Coöperatie en communicatie: Nederlandse Samenvatting (summary in Dutch) 135 Coöperatie en communicatie: Veranderlijke doelen en sociale rollen Waarom werken mensen samen? Op het eerste gezicht lijkt het antwoord op deze vraag vrij

Nadere informatie

CHECKLIJST KENMERKEN KLANTGROEP

CHECKLIJST KENMERKEN KLANTGROEP P1 TEKST CHECKLIJST KENMERKEN KLANTGROEP I. CONTACTPERSOON Meestal neemt één persoon in de groep het zoeken naar en het boeken van de rondleiding op zich. Deze contactpersoon komt in verschillende fases

Nadere informatie

1Communicatie als. containerbegrip

1Communicatie als. containerbegrip 1Communicatie als containerbegrip Als medisch specialist is communiceren onlosmakelijk verbonden met het uitoefenen van uw professie. Niet alleen hebt u contact met uw patiënten, maar ook met diverse professionals

Nadere informatie

A1 A2 B1 B2 C1. betrekking op concrete betrekking op abstracte, complexe, onbekende vertrouwde

A1 A2 B1 B2 C1. betrekking op concrete betrekking op abstracte, complexe, onbekende vertrouwde Luisteren - kwalitatieve niveaucriteria en zinsbouw tempo en articulatie Teksten hebben Teksten hebben Teksten hebben Teksten hebben Teksten hebben o.a. betrekking op zeer betrekking op betrekking op betrekking

Nadere informatie

Luisteren: Elke taaluiting is relevant

Luisteren: Elke taaluiting is relevant Emma van Bijnen ADR Instituut 1 Luisteren: Elke taaluiting is relevant Niet de directe betekening van de bijdrage, maar de intentie van de spreker Er zijn ontelbaar veel verschillende dingen die partijen

Nadere informatie

Opdracht behorende bij de Atlas of European Values

Opdracht behorende bij de Atlas of European Values Solo of Samen? 1. Beantwoord de volgende vragen. - Maak je deel uit van een grote, hechte vriendengroep en/of grote, hechte familie of ben je meer op jezelf gericht en heb je enkele goede vrienden en/of

Nadere informatie

Visie en Methoden Mondiaal Burgerschap

Visie en Methoden Mondiaal Burgerschap Visie en Methoden Mondiaal Burgerschap De KNVB gelooft in de maatschappelijke meerwaarde van voetbal. Voetbal brengt de samenleving in beweging. Zo n 300.000 vrijwilligers zijn in Nederland actief bij

Nadere informatie

SOCIALE VAARDIGHEDEN: contactsleutels

SOCIALE VAARDIGHEDEN: contactsleutels SOCIALE VAARDIGHEDEN: contactsleutels We gebruiken op school voor het 4 de, 5 de en 6 de leerjaar de handleiding CONTACTSLEUTELS van uitgeverij De Sleutel. Kenmerken van Contactsleutels: Elk leerjaar beschikt

Nadere informatie

Dit werkblad kun je gebruiken om aantekeningen te maken tijdens de presentatie en om na afloop te reflecteren en te oefenen met wat je gehoord hebt.

Dit werkblad kun je gebruiken om aantekeningen te maken tijdens de presentatie en om na afloop te reflecteren en te oefenen met wat je gehoord hebt. Dat je een voorkeur hebt voor het een, wil natuurlijk niet zeggen dat je het ander niet kunt of kunt leren! Iedereen kan zich bekwamen in een bepaalde vaardigheid. Als je maar gemotiveerd bent en vertrouwen

Nadere informatie

Slecht nieuws goed communiceren

Slecht nieuws goed communiceren Slecht nieuws goed communiceren M A N U K E I R S E F A C U L T E I T G E N E E S K U N D E, K U L E U V E N Waarheid is een van de meest krachtige medicamenten waarover men beschikt, maar men moet nog

Nadere informatie

Feedback is een mededeling aan iemand die hem informatie geeft over hoe zijn gedrag wordt waargenomen, begrepen en ervaren.

Feedback is een mededeling aan iemand die hem informatie geeft over hoe zijn gedrag wordt waargenomen, begrepen en ervaren. FEEDBACK WAT IS FEEDBACK EIGENLIJK? Feedback is een mededeling aan iemand die hem informatie geeft over hoe zijn gedrag wordt waargenomen, begrepen en ervaren. Hiermee is feedback een belangrijk middel

Nadere informatie

Levensbeschouwing hoofdstuk 2.

Levensbeschouwing hoofdstuk 2. Levensbeschouwing hoofdstuk 2. Boek Menswaardigheid In deze module ging het om de vraag hoe je kunt bepalen waardoor/waarom bepaalde levenshoudingen niet deugen. We hebben ontdekt dat het begrip menswaardigheid

Nadere informatie

Inleiding psycho-educatie ASS bij volwassenen

Inleiding psycho-educatie ASS bij volwassenen Inleiding psycho-educatie ASS bij volwassenen Dit is de inleiding van de psycho-educatie modules. Aan de hand van deze modules geven we meer informatie over hoe autismespectrumstoornissen (ASS) zich uiten

Nadere informatie

STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING

STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING Modulaire opleiding Economie - Wiskunde AO AV 007 Versie 1.0 BVR Pagina 1 van 26 Inhoud Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap 23 november 2006 1 Deel 1 Opleiding... 5 1.1

Nadere informatie

Dialogisch verstaan tussen mensen uit verschillende culturen

Dialogisch verstaan tussen mensen uit verschillende culturen 9 Inleiding Hoe creëren wij een sfeer in onze steden waar iedereen zich thuis voelt? Hoe gaan we om met verschillende culturele feesten en bijbehorende rituelen? Hoe gaan we om met ons gemeenschappelijk

Nadere informatie

Doelen KENNEN & KUNNEN LEERLIJN OVERLADENHEID EIGEN RUIMTE BALANS

Doelen KENNEN & KUNNEN LEERLIJN OVERLADENHEID EIGEN RUIMTE BALANS Doelen KENNEN & KUNNEN SAMENHANG DOORLOPENDE LEERLIJN OVERLADENHEID EIGEN RUIMTE BALANS Leergebieden Ontwikkelteam 125 18 9 ONTWIKKELTEAMS 84 ONTWIKKELSCHOLEN Geven input en feedback op tussenopbrengsten

Nadere informatie

De dynamiek van onze deelidentiteiten Processen en hindernissen in de identiteitsontwikkeling van volwassenen De dag van de psycholoog 2016, BFP-FBP

De dynamiek van onze deelidentiteiten Processen en hindernissen in de identiteitsontwikkeling van volwassenen De dag van de psycholoog 2016, BFP-FBP De dynamiek van onze deelidentiteiten Processen en hindernissen in de identiteitsontwikkeling van volwassenen De dag van de psycholoog 2016, BFP-FBP Árpi Süle Verloop workshop Oefening: Wie ben ik? Theoretisch

Nadere informatie

STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING

STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING Modulaire opleiding Moderne Talen - Wiskunde AO AV 010 Versie 1.0 BVR Pagina 1 van 27 Inhoud Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap 23 november 2006 1 Deel 1 Opleiding... 5

Nadere informatie

De identiteit van Catent

De identiteit van Catent De identiteit van Catent Onze scholen zijn educatieve instituten waar kinderen het best mogelijke onderwijs krijgen én hun talenten met verbeeldingskracht, passie en enthousiasme kunnen ontwikkelen. Onze

Nadere informatie

INFORMATIE LIFELONG OVER SOEVEREINITEIT. +31 (0) Wil je met respect behandeld worden en anderen met respect behandelen?

INFORMATIE LIFELONG OVER SOEVEREINITEIT. +31 (0) Wil je met respect behandeld worden en anderen met respect behandelen? LIFELONG INFORMATIE Wil je met respect behandeld worden en anderen met respect behandelen? Wil je je optimaal comfortabel voelen in het bijzijn van anderen? OVER Dan is het essentieel om je bewustzijn

Nadere informatie

Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap 23 november 2006 STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING. Modulaire opleiding Wetenschappen - Wiskunde AO AV 011

Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap 23 november 2006 STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING. Modulaire opleiding Wetenschappen - Wiskunde AO AV 011 STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING Modulaire opleiding Wetenschappen - Wiskunde AO AV 011 Versie 1.0 BVR Pagina 1 van 26 Inhoud Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap 23 november 2006 1 Deel 1: Opleiding...

Nadere informatie

Ideeën presenteren aan sceptische mensen. Inleiding. Enkele begrippen vooraf

Ideeën presenteren aan sceptische mensen. Inleiding. Enkele begrippen vooraf Ideeën presenteren aan sceptische mensen Inleiding Iedereen heeft wel eens meegemaakt dat het moeilijk kan zijn om gehoor te vinden voor informatie of een voorstel. Sommige mensen lijken er uisluitend

Nadere informatie

Iedereen sterk. Zo stimuleer je innovatief gedrag en eigenaarschap van medewerkers

Iedereen sterk. Zo stimuleer je innovatief gedrag en eigenaarschap van medewerkers Iedereen sterk Zo stimuleer je innovatief gedrag en eigenaarschap van medewerkers JANUARI 2016 Veranderen moet veranderen Verandering is in veel gevallen een top-down proces. Bestuur en management signaleren

Nadere informatie

Erfgoedonderwijs als cultuuronderwijs. Barend van Heusden Afdeling Kunsten, Cultuur en Media

Erfgoedonderwijs als cultuuronderwijs. Barend van Heusden Afdeling Kunsten, Cultuur en Media Erfgoedonderwijs als cultuuronderwijs Barend van Heusden Afdeling Kunsten, Cultuur en Media 12/14/2012 2 Vragen... Hoe verhoudt erfgoed- zich tot cultuureducatie? Wat zijn kenmerkende eigenschappen van

Nadere informatie

Coachen. Interculturele communicatie

Coachen. Interculturele communicatie Coachen Interculturele communicatie Hoe men communiceert en communicatieve handelingen interpreteert is bepaald door de culturele achtergrond van deze persoon. Communicatie is een complex proces van informatie

Nadere informatie

Examenbespreking havo maatschappijwetenschappen Dinsdag 29 mei 2018

Examenbespreking havo maatschappijwetenschappen Dinsdag 29 mei 2018 Examenbespreking havo maatschappijwetenschappen Dinsdag 29 mei 2018 Het correctievoorschrift van het CvTE is bindend. Het is niet toegestaan zelfstandig af te wijken van het beoordelingsmodel. Dit verslag

Nadere informatie

Taal en Connector Ability

Taal en Connector Ability Taal en Connector Ability Nico Smid Taal en Intelligentie Het begrip intelligentie gedefinieerd als G ( de zogenaamde general factor) verwijst naar het algemene vermogen om nieuwe problemen in nieuwe situaties

Nadere informatie

Lees voor gebruik eerst de uitgebreide handleiding, deel 2: Werken met beoordelingsmodellen productieve vaardigheden.

Lees voor gebruik eerst de uitgebreide handleiding, deel 2: Werken met beoordelingsmodellen productieve vaardigheden. Beoordelingsmodel Beoordelingsmodel Spreken 3F Toetsopdracht: opdrachtspecifiek Stap 1 Preconditie Verstaanbaarheid Niet beoordelen indien het spreekproduct niet of onvoldoende verstaanbaar is, omdat er

Nadere informatie

wel rijp voor een ruimere maatschappelijke rol?

wel rijp voor een ruimere maatschappelijke rol? Is de Vlaams-Belgische Gebarentaal wel rijp voor een ruimere maatschappelijke rol? April 1998 Auteurs: Myriam Vermeerbergen Mieke Van Herreweghe Voorafgaande opmerking Deze tekst werd geschreven in de

Nadere informatie

Culturele interview. Introductie

Culturele interview. Introductie Culturele interview De volgende thema s worden besproken tijdens het culturele interview: 1. Biografie (persoonlijke en sociale gegevens) 2. Geschiedenis van de huidige klachten 3. Eerdere trajecten 4.

Nadere informatie

Functieprofiel Young Expert

Functieprofiel Young Expert 1 Laatst gewijzigd: 20-7-2015 Inhoudsopgave Inhoudsopgave... 2 1 Ervaringen opdoen... 3 1.1 Internationale ervaring in Ontwikkelingssamenwerkingsproject (OS)... 3 1.2 Nieuwe vaardigheden... 3 1.3 Intercultureel

Nadere informatie

Semantic Versus Lexical Gender M. Kraaikamp

Semantic Versus Lexical Gender M. Kraaikamp Semantic Versus Lexical Gender M. Kraaikamp Samenvatting Semantisch versus lexicaal geslacht: synchrone en diachrone variatie in Germaanse geslachtscongruentie De meeste Germaanse talen, waaronder het

Nadere informatie