Inrichting Zeehaventerrein Langerbruggekaai/De Nest te Gent en Evergem

Transcriptie

1 Vlaamse Overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Milieueffectrapportage Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8, 1000 BRUSSEL tel: 02/ fax: 02/ Project-MER-Verslag Goedkeuring milieueffectrapport Project: Inrichting Zeehaventerrein Langerbruggekaai/De Nest te Gent en Evergem Initiatiefnemer: Ghent Industrial Investment NV (G2i) Toemaattragel Gent 19 januari 2009 PRMER-0272-GK

2 1 Inleiding Dit milieueffectrapport werd opgesteld met het oog op het aanvragen van de nodige vergunningen voor de inrichting van een industrieterrein in het gebied Langerbruggekaai/De Nest op de grens van de gemeente Evergem met de stad Gent. De inrichting kadert in de uitbouw van een bedrijventerrein in de Gentse Zeehaven tussen Langerbrugge en Doornzele. Het bedrijventerrein t.b.v. zeehaven- en watergebonden bedrijven heeft een oppervlakte van ong. 67 ha, incl. het buffergebied waarin zich nog een aantal dienstverlenende bedrijven kunnen vestigen. Het project voorziet in het gebruiksklaar maken van de terreinen, het realiseren van de nodige wegeninfrastructuur en het realiseren van het nodige buffergroen. De ontwikkeling van het industrieterrein gebeurt binnen de bestaande bestemming op de geldende ruimtelijke uitvoeringsplannen. Op dit moment is er nog geen duidelijkheid over welke bedrijven zich op het industrieterrein zullen vestigen. De MER maakt t.b.v. de effectvoorspelling in de exploitatiefase van een volledig ingevuld terrein dan ook gebruik van een korf met een realistische mix van bedrijven. De initiatiefnemers voor dit project is Ghent Industrial Investment NV (G2i), Toemaattragel 1, 9000 Gent. Overeenkomstig het Besluit van de Vlaamse Regering van 10/12/2004 is deze activiteiten onderworpen aan een milieubeoordelingsplicht volgens de rubrieken uit de bijlage II, m.n.: - Industrieterreinontwikkeling met een oppervlakte van 50 ha of meer (rubriek 10a). De initiatiefnemer heeft, ondanks het feit dat dit een bijlage II-project is, er voor gekozen om een MER op te stellen en geen verzoek tot ontheffing voor het opstellen van een MER in te dienen. De milieubeoordeling (in dit geval het MER) is vereist voor het vervolledigen van de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning. Het kennisgevingdossier is door de Dienst Mer van de Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie volledig verklaard op 6 augustus Afschriften van dit volledig verklaarde kennisgevingdossier werden door de initiatiefnemer rondgestuurd op 13 augustus De terinzagelegging bij het gemeentebestuur van Evergem en het Stadsbestuur van Gent liepen respectievelijk van 16 augustus 2007 tot en met 14 september 2007 en van 21 augustus 2007 tot en met 21 september Deze terinzageleggingen werden aan de bevolking op een gepaste wijze aangekondigd (aanplakking op de site, aan het gemeente-, stads- en districtshuis, aankondiging op de webstek, ). Parallel werden adviezen bij de administraties en openbare besturen gevraagd. Aan de hand van de ingebrachte adviezen en opmerkingen heeft de dienst Mer op 5 november 2007 richtlijnen opgesteld. De richtlijnen werden betekend op 8 november Tijdens de milieueffectrapportage werd er overleg gepleegd: een eerste bespreking voor de vaststelling van de richtlijnen en een tweede als ontwerptekstbespreking. Het ontwerprapport werd naar de verschillende administraties rondgestuurd voor opmerkingen en er werd een ontwerptekstbespreking georganiseerd op 24 juli Het definitieve milieueffectrapport werd door de Dienst Mer ontvangen op 17 november 2008 en de goedkeuring ervan wordt samen met dit goedkeuringsverslag betekend. Aan de hand van de criteria die vooropgesteld werden in de eerder betekende richtlijnen werd dit goedkeuringsverslag opgesteld. Het milieueffectrapport heeft voldoende invulling Dienst Mer 19/01/2009 2

3 gegeven aan de richtlijnen die overeenkomstig artikel van het decreet betreffende de milieueffect- en veiligheidsrapportage van 18 december 2002 (BS 13 februari 2003) werden vastgesteld. Het MER bevat voldoende informatie om het aspect milieu een volwaardige plaats te geven bij de besluitvorming. 2 Vorm en presentatie Het voorliggende milieueffectrapport is naar vorm en presentatie een verzorgd document geworden. Het document bevat een duidelijke inhoudstafel, een verklarende woordenlijst, een lijst met afkortingen, een literatuurlijst, lijsten met tabellen, afbeeldingen, kaarten en bijlagen. Kaarten zijn in de tekst opgenomen en de verwijzingen ernaar zijn duidelijk in de tekst verwerkt. De effecten en milderende maatregelen worden meestal cartografisch gesitueerd. Het rapport bevat echter geen leeswijzer zoals bedoeld in het Richtlijnenboek m.e.r.. De Inleiding (Deel 1) beschrijft, naast een zeer beknopte beschrijving van het project en de toetsing aan de MER-plicht, ook de nodige informatie over de initiatiefnemers en het team van deskundigen, verantwoordelijk voor het opstellen van dit MER en de volgende stappen in het besluitvormingstraject (vergunningen). Ook de vervolgmogelijkheden voor actieve en passieve openbaarheid van het MER zijn opgenomen in deze inleiding. De inleiding geeft daarmee ook het concrete doel van dit milieueffectrapport aan. De taak van elke betrokken partij wordt hier ook duidelijk verwoord. De niet-technische samenvatting werd achteraan, als een apart onderdeel, in het rapport opgenomen. De kwaliteitsbeoordeling van deze samenvatting volgt verder in 12 van dit verslag. De diverse bijlagen in de tekstbundel bevatten verduidelijkende achtergrondinformatie. 3 Doelstelling, verantwoording en besluitvorming art ,1, a en b van het D.A.B.M. De doelstelling, de voorgeschiedenis en de verantwoording van het project worden duidelijk toegelicht in deel 2 en deel 3 van het MER. Met de realisatie van dit industrieterrein wil de initiatiefnemer tegemoet komen aan de vraag vanuit de economische sector, ook opgenomen in o.a. het Ruimtelijk Structuurplan Oost-Vlaanderen, om t.b.v. zeehaven- en watergebonden bedrijven extra industrieterreinen binnen het Gentse havengebied te voorzien. De doelstelling zoals beschreven in het MER bestaat erin de effecten aan te tonen van de geplande investeringen op het omliggende milieu. Het MER is niet alleen een hulp bij de besluitvorming maar volgens art van het decreet moeten de conclusies ook doorwerken in de besluitvorming. Het MER heeft bij de formulering van de mogelijke alternatieven, de milderende of compenserende maatregelen daar duidelijk rekening mee gehouden. De inleiding heeft duidelijk opgave gedaan van de aan te vragen vergunningen. De te volgen vervolgprocedure zijn er voldoende behandeld. Dienst Mer 19/01/2009 3

4 4 Voorgenomen project en alternatieven art ,1,c, d en e van het D.A.B.M. Hoofdstuk 2 van deel 3 van het MER, m.n. de Projectbeschrijving, omvat een duidelijke beschrijving van het project, een algemeen streefbeeld, de gewenste structuur (ruimtelijke principes, incl. aspecten van inkleding, mobiliteit/ontsluiting, de werking van het watersysteem), de afbakening van het projectgebied, een korte technische beschrijving van de projectwerken, de fasering van de werken en de ruimtebalans. Voor dit industrieterrein wordt uitgegaan van een realistische korf van bedrijven die zich op het industrieterrein kunnen vestigen. Op basis van mogelijke theoretische effecten in de milieuhygiënische disciplines (lucht, geluid, hinder,.) heeft de initiatiefnemer een duidelijke milieuzonering uitgewerkt. De situering van de mogelijke bedrijven(types) is derhalve duidelijk op kaart weergegeven. Deze meest milieuvriendelijke milieuzonering vormt dus een essentieel onderdeel van het project. Mogelijke locatiealternatieven voor dit industrieterrein zijn niet beschreven gezien de gronden reeds in eigendom zijn van de initiatiefnemer. Het alternatievenonderzoek m.b.t. de inrichting (zonering) werd opgevangen door de hierboven vermelde zonering. Uitgegaan kan worden van het feit dat door de gebruikte methodiek van deze milieuzonering, voor de voorgestelde korf van bedrijven, hierdoor de meest milieuvriendelijke inrichting werd bekomen en dat derhalve elke andere inrichting per definitie meer nadelig voor leefmilieu zou zijn. Andere alternatieven werden derhalve ook niet uitgewerkt. De gevolgde redenering m.b.t. de inrichting is dan ook terecht. Het MER heeft in deel 4 wel opgave gedaan van mogelijke varianten voor externe en interne ontsluitingswegen. Alle varianten werden duidelijk cartografisch gepresenteerd. Voor- en nadelen werden voldoende duidelijk omschreven. Verder in dit deel 4 (p.84) worden ook in dit MER alternatieve bedrijvenkorven voorgesteld. Het betreft hier een minimaal scenario en een maximaal scenario m.b.t. de generatie van verkeer waarbij dezelfde bedrijfstypes in de korf zijn opgenomen maar in een andere verhouding. Bedoeling is wel dat deze scenario s nog passen in de hierboven aangehaalde milieuzonering. Deze scenario s worden, waar relevant, verder in het MER evenwaardig op hun milieueffecten onderzocht. Het MER beschrijft in deel 3 de verschillende mogelijke stappen van de aanleg en de afwerking procesmatig. Alle activiteiten en deelactiviteiten van aanleg- en exploitatiefase in het kader van het voorgenomen project zijn in het rapport volledig beschreven en waar relevant op een duidelijke wijze cartografisch gepresenteerd. Deze beschrijving vormt de basis van het ingreep-effectschema (tabel 3-5 op p.77). In het kader van de uit te voeren werkzaamheden waarvan de locaties nog niet precies gekend zijn, heeft het MER geen mogelijke sites aangeduid op basis van minimale (tijdelijke) effecten. Deze omvatten o.a. opslagruimtes voor in te zetten materieel, de werfkeet, Gezien de aard van het project komt mogelijks bijna het gehele projectgebied in aanmerking.. Dienst Mer 19/01/2009 4

5 5 Juridische en beleidsmatige context art ,f van het D.A.B.M. Deel 2 in het MER heeft opgave gedaan van het juridisch en beleidsmatige kader dat voor dit project van belang is. Het rapport geeft telkens duidelijk aan waar de projectrelevantie zich situeert. De juridische en beleidsmatige randvoorwaarden met een ruimtelijke component worden duidelijk cartografisch gepresenteerd. 6 Algemene methodologische aspecten Artikel , 1, 2, a) van het D.A.B.M Er is geen apart hoofdstuk voorzien waarin de algemene methodologische aspecten behandeld worden. Deze komen aan bod per discipline in de desbetreffende onderdelen. Het vastleggen van de referentietoestand (hier de toestand van het studiegebied in 2015 uitgaande van de huidige toestand gevolgd door een autonome ontwikkeling tot 2015) is behandeld in deel 5. De gebruikte informatiebronnen voor de beschrijving van de referentiesituatie worden er binnen elke discipline aangegeven. Ook de gehanteerde methodologie voor de beschrijving van de referentiesituatie wordt voldoende aangegeven. De te verwachten effecten per fase en per deelingreep werden aangegeven in een duidelijk ingreep-effectschema in deel 3. Dit schema kan zoals eerder gesteld als leidraad gebruikt worden voor de lectuur van deel 6 van het rapport, m.n. de geplande situatie waarin de beschrijving van de effecten aan bod komt. De disciplines die door een erkende deskundige onderzocht worden zijn Bodem, Gronden Oppervlaktewater, Mens-Verkeer, Lucht, Geluid, Fauna & Flora, Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie en tenslotte Mens-Ruimtelijke aspecten. Gezondheidsaspecten komen aan bod in de disciplines Lucht en Geluid. In Deel 5 wordt een duidelijke ruimtelijke afbakening van het studiegebied gegeven voor elk van de beschouwde disciplines. Deze studiegebieden worden voor elke discipline voldoende duidelijk cartografisch voorgesteld. De gebruikte methodologie voor de effectbeschrijving en beoordeling wordt, per discipline, beschreven vanaf p.197. Voor matig en sterk negatief beoordeelde effecten worden per discipline, waar mogelijk, in deel 6 bij de effectbeschrijving en beoordeling milderende maatregelen voorgesteld. 7 Bestaande toestand en milieueffecten 7.1 Bestaande toestand en ontwikkelingsscenario s art ,1, g van het D.A.B.M Per discipline wordt de referentiesituatie van het gebied in deel 5 goed en volledig beschreven en worden de huidige milieuwaarden en milieukwaliteiten voldoende Dienst Mer 19/01/2009 5

6 aangegeven. Voor alle disciplines is, globaal gezien, voldoende invulling gegeven aan de vastgestelde richtlijnen en de opmerkingen uit de ontwerptekstbespreking. Er wordt maximaal gebruik gemaakt van de beschikbare informatiebronnen en ondersteunend kaartmateriaal. Specifiek in dit MER wordt de verwachte situatie van het studiegebied in het jaar 2015 als referentiesituatie gekozen. Deze beschrijving gebeurt uiteraard op basis van de huidige toestand van het terrein en de te verwachten verandering (autonome ontwikkeling) tussen nu en In dit MER, geïntegreerd binnen elke discipline, krijgt de lezer een goed overzicht van de huidige status van het studiegebied. Naast de beschrijving van de referentiesituatie is er in dit MER ook een beschrijving gebeurd van de autonome en van gestuurde ontwikkelingscenario s voor het studiegebied (voor na 2015). Dergelijke scenario s werden in het MER gebruikt om (vooral) langetermijneffecten te gaan beoordelen. 7.2 Milieueffecten en milderende maatregelen art ,2, a, b, c van het D.A.B.M In deel 6 van het rapport worden per relevante discipline de effecten tijdens de aanleg en de exploitatie van het project besproken en beoordeeld. Deel 6 beschrijft eveneens per discipline de beoordelingsmethodologie. De effecten werden -waar mogelijk- kwantitatief omschreven. Locatiegebonden effecten worden per discipline voldoende cartografisch vertaald. Binnen elke discipline is er in deel 6 telkens een overzichtstabel ingelast met de finale beoordelingen van elk effect voor en na mogelijke mildering. De effectbespreking vangt aan met de effecten in de disciplines Bodem en Water en niet met de beschrijving van de mobiliteitseffecten zoals voorgeschreven door de richtlijnen. Dit blijkt echter voor de lectuur van het geheel in deze MER geen probleem te zijn. Bij de discipline bodem worden de milieueffecten besproken per effectgroep. De behandelde effectgroepen zijn profielverstoring en structuurwijziging, wijziging van bodemgebruik en bodemgeschiktheid, bodemzetting, wijziging van bodemkwaliteit, wijzigingen van bodemvochtregime, en effecten op de diepere ondergrond. Effecten worden waar mogelijk kwantitatief beschreven en per effect wordt het project op p in een overzichtelijke tabel beoordeeld. De meeste effecten worden gering tot matig negatief beoordeeld, ook nog na milderende maatregelen. Voor een aantal negatief (-2) beoordeelde effecten is zelfs geen mildering mogelijk. Uiteraard wordt de score dan behouden, ook al werd deze niet gemeld in de kolom na mildering. Wegens de sanering van een mogelijks historische bodemverontreiniging wordt bodemverontreiniging licht positief beoordeeld. Dit is ook terecht op voorwaarde dat ze uiteraard correct wordt uitgevoerd. Locatiegebonden effecten en milderende maatregelen werden niet cartografisch vertaald. Ook bij de discipline water gebeurt de bespreking per effectgroep. De behandelde effectgroepen zijn wijzigingen oppervlaktewaterkwantiteit en in grondwaterkwantiteit, watergebruik en de afvalwaterproductie, wijziging in oppervlaktewaterkwaliteit en grondwaterkwaliteit en wijzigingen in de structuurkwaliteit van de waterlopen. Effecten worden waar mogelijk kwantitatief beschreven. Per effect wordt het project op p in een overzichtelijke tabel beoordeeld. De meeste effecten worden gering tot sterk negatief beoordeeld. Na milderende maatregelen worden de resterende effecten slechts gering negatief Dienst Mer 19/01/2009 6

7 tot zelfs gering positief beoordeeld. Locatiegebonden effecten en milderende maatregelen werden niet cartografisch vertaald. In de discipline mens-verkeer worden de verschillen in verkeerstromen tussen de huidige toestand, de referentiesituatie 2015, het project (2015) voldoende gerapporteerd a.d.h.v. modelresultaten. De rapportage voor de exploitatiefase gebeurt in tabelvorm. Verkeersstromen, opgedeeld in personenwagens en vrachtwagens, worden in de verschillende situaties duidelijk cartografisch. Jammer is wel dat de verschillen in verkeersintensiteiten niet cartografisch werden gepresenteerd, zoals voorgesteld werd in 6.2 van de op 5/11/2007 vastgestelde richtlijnen. Verder beoordeelt men binnen deze discipline de verschillende toestanden aan de verschillende aspecten van het mobiliteitsbeleid, m.n. de capaciteit van de weg en dit in combinatie met toe- of afname van de verkeersintensiteit, de hinder t.a.v. het langzaam verkeer en het openbaar vervoer (bereikbaarheid en doorstroming), de verkeersveiligheid, de verkeersleefbaarheid en de parkeerdruk. De meeste effecten worden gering tot sterk negatief beoordeeld. Na milderende maatregelen worden de resterende effecten slechts gering negatief tot zelfs gering positief beoordeeld. Locatiegebonden effecten en milderende maatregelen werden niet cartografisch vertaald. De meeste effecten worden gering tot matig negatief beoordeeld. Na milderende maatregelen worden de resterende effecten gering negatief tot zelfs matig positief beoordeeld. Locatiegebonden milderende maatregelen werden niet cartografisch vertaald. Bij de discipline Lucht zijn voor de verschillende relevante deelingrepen (aanleg van het project, exploitatie van het industrieterrein, incl. de verwarming, en de verkeersgeneratie) berekeningen gebeurt van de specifieke luchtkwaliteit voor de parameters NO2 en PM10 uitgaande van de achtergrondwaarden en de bijdragen van het verkeer en dit op basis van de voorspelde verkeersintensiteiten en uitgaande van enerzijds de voorgestelde korf van bedrijfstypes en anderzijds de voorgestelde milieuzonering. Ook geuraspecten komen aan bod. De rapportage voor de exploitatiefase en de effecten tgv. het verkeer gebeurt zeer duidelijk in tabelvorm. Voor de effecten tgv. het verkeer gebeurt dit voor elk relevant wegsegment binnen het studiegebied. Het is jammer dat de verschillen in luchtkwaliteit tussen de referentiesituatie (2015) en de verkeersstromen met het project in exploitatie, zoals voorgesteld in de m.e.r.-richtlijnen, hier niet cartografisch werd vertaald. Dat is jammer. Voor de deelingreep exploitatiefase werd wel een cartogram gepresenteerd. De meeste effecten binnen de discipline worden gering tot matig negatief beoordeeld. Na milderende maatregelen worden de resterende effecten gering negatief tot zelfs gering positief beoordeeld, gezien de wijziging in locaties van verkeerstromen buiten het project. Locatiegebonden milderende maatregelen werden niet cartografisch vertaald. Onder de discipline geluid en trillingen worden de geluidseffecten voor de verschillende relevante deelingrepen (aanleg van het project, exploitatie van het industrieterrein voor de verschillende varianten voor zware industrie en de verkeersgeneratie) beschreven en dit op basis van de voorspelde verkeersintensiteiten en uitgaande van enerzijds de voorgestelde korf van bedrijfstypes en anderzijds de voorgestelde milieuzonering. De rapportage voor de exploitatiefase gebeurt zowel in tabelvorm als cartografisch (incl. verschilplots), zoals voorgesteld in de m.e.r.-richtlijnen. Geconcludeerd wordt dat er uiteraard een aanzienlijke toename van het geluid binnen het projectgebied te verwachten is (zie kaarten op p.331 en p.332) is en dat deze geluidstoename ook thv. de woningen hinderlijk zal zijn (zie tabel p.347). Na het nemen van noodzakelijke milderende maatregelen kan deze hinder aanvaardbaar worden gemaakt. Locatiegebonden milderende maatregelen werden niet cartografisch vertaald. Ook m.b.t. het verkeerslawaai wordt een toename verwacht maar ook Dienst Mer 19/01/2009 7

8 een verschuiving t.a.v. de huidige toestand gezien de verschuiving van het vrachtverkeer van meer intens bewoonde gebieden naar gebieden met lagere woondichtheden. Ook bij de discipline fauna en flora is er een bespreking van de milieueffecten per effectgroep. Zo worden achtereenvolgens eco- en biotoopverlies/winst/wijzigingen, versnippering en barrièrewerking, bodemverstoring, verstoring van de waterhuishouding, en (rust-)verstoring besproken en dit telkens in de aanleg- en de exploitatiefase. Effecten worden waar mogelijk kwantitatief beschreven en beoordeeld. De meeste effecten worden gering tot zeer negatief beoordeeld. Na milderende maatregelen blijven nog, niet te milderen matig negatieve affecten over. Locatiegebonden milderende maatregelen, m.u.v. de bufferzone, werden niet cartografisch vertaald. Voor de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie worden drie effectgroepen behandeld: structuur- en relatiewijzigingen, verlies erfgoedwaarde (zowel bouwkundig als archeologisch), en wijziging perceptieve kenmerken. Effecten worden vooral kwalitatief beschreven en dit zowel in de aanleg als de exploitatiefase. De meeste effecten worden gering tot zeer negatief beoordeeld. Na milderende maatregelen blijven nog matig enkele negatieve effecten over. Locatiegebonden effecten en milderende maatregelen werden niet cartografisch vertaald. Bij de discipline mens ruimtelijke en hinderaspecten worden achtereenvolgens behandeld: impact op ruimtegebruikfuncties, impact op de ruimtelijke belevingswaarde, en hinder- of verstoringaspecten. Effecten worden waar mogelijk kwantitatief beschreven. Elke effect werd ook beoordeeld t.o.v. een vooraf afgebakend beoordelingskader. Een overzichtelijke beoordelingstabel is toegevoegd op p.379, alsook milderende maatregelen. De meeste milieueffecten worden gering tot matig negatief beoordeeld. Na milderende maatregelen blijven enkel nog licht negatieve effecten over. Locatiegebonden effecten en milderende maatregelen werden niet cartografisch vertaald. In deel 7 wordt aangeven dat, gezien de ligging van het projectgebied en de aard van de vastgestelde effecten, er geen gewestgrensoverschrijdende effecten vastgesteld zijn. 7.3 Vergelijking van de alternatieven op projectniveau art ,2, e van het D.A.B.M In deel 4 werd opgave gedaan van mogelijke varianten voor externe en interne ontsluitingswegen. Alle varianten werden daar duidelijk cartografisch gepresenteerd. Deze varianten zijn nauwelijks differentiërend zodat ze verder in het MER nauwelijks aan bod komen. Verder werden in dit deel 4 ook alternatieve bedrijvenkorven voorgesteld, m.n. een minimaal scenario en een maximaal scenario m.b.t. generatie van verkeer waarbij dezelfde bedrijfstypes in de korf zijn opgenomen maar in een andere verhouding. Enkel Mens verkeer bespreekt dit onderscheid maar opnieuw is dit naar milieueffecten nauwelijks onderscheidend. Bedoeling van deze scenario s was dat deze in de afgebakende milieuzonering passen. Daardoor zijn ze ook nauwelijks onderscheidend in andere disciplines m.u.v. geluid (vooral indien niet gemilderd). Dienst Mer 19/01/2009 8

9 8 Leemten in de kennis art ,4 van het D.A.B.M In deel 8 werden duidelijk de leemten in de kennis, die tijdens het uitvoeren van het onderzoek werden vastgesteld, behandeld. Uit de beschrijving kan duidelijk afgeleid worden over welk type van leemte het gaat: met betrekking tot inventarisatie en met betrekking tot voorspellings- en beoordelingsmethodes en met betrekking tot inzicht. Hierbij wordt meestal aangegeven hoe er met die leemte in de kennis is omgegaan in het rapport. 9 Monitoring en evaluatie art ,2, d van het D.A.B.M Monitoring en evaluatie wordt niet als een apart hoofdstuk vermeld in het MER maar zijn opgenomen in het deel 8 Leemten in de kennis. Maatregelen voor bijsturing ingeval de doelstelling niet wordt gehaald zijn in het MER opgenomen. 10 Integratie en eindsynthese art ,2, e van het D.A.B.M Deel 9 geeft een goed disciplineoverschrijdende en duidelijk leesbare eindbespreking van de verwachte gevolgen voor het milieu en hoe en in welke mate de voorgestelde maatregelen deze kunnen milderen. Uit deze eindbespreking kan besloten worden dat het project geen onoverkomelijke milieueffecten zal teweegbrengen, mits rekening gehouden wordt met de milderende maatregelen. Milieuwinst kan er wel gehaald worden (vooral vanuit mobiliteit) door het kiezen van het zgn. minimale scenario. Randvoorwaarde blijft uiteraard dat de voorgestelde milieuzonering in rekening wordt gebracht bij het toekennen van vergunningen voor bedrijven op het industrieterrein. 11 Tewerkstelling, investering en gebruikte materialen art ,3 van het D.A.B.M In dit MER wordt er een afzonderlijk deel besteed aan de tewerkstellingseffecten, de totale investering en de gebruikte materialen zoals voorgeschreven in de regelgeving. 12 Niet-technische samenvatting art ,5 van het D.A.B.M De niet-technische samenvatting, opgenomen achteraan in de tekstbundel, vormt een duidelijk leesbaar deel van het rapport dat de essentie van de overige delen beknopt Dienst Mer 19/01/2009 9

10 weergeeft. De tekst is begrijpelijk voor een gemiddelde lezer en bevat de meeste noodzakelijke figuren. Deze samenvatting kan als een apart geheel gelezen worden. 13 Besluit Gelet op wat voorafgaat wordt de project-mer, ingediend door G2I Ghent Industrial Investments, bij de dienst Mer op 17 november 2008, goedgekeurd. 19 januari 2009, Voor het afdelingshoofd, Afwezig Marc BOGAERT Diensthoofd Dienst Veiligheidsrapportering Dienst Mer 19/01/