Een relationeel-ethische kijk op gezinsrelaties en de rol van het sociaal netwerk

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Een relationeel-ethische kijk op gezinsrelaties en de rol van het sociaal netwerk"

Transcriptie

1 I FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN Vakgroep Orthopedagogiek Een relationeel-ethische kijk op gezinsrelaties en de rol van het sociaal netwerk Een belevingsonderzoek bij multi-problem gezinnen Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van master in de pedagogische wetenschappen, afstudeerrichting orthopedagogiek Verachtert Katrien Promotor: Dr. Soyez Veerle

2 II

3 III FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN Vakgroep Orthopedagogiek Een relationeel-ethische kijk op gezinsrelaties en de rol van het sociaal netwerk Een belevingsonderzoek bij multi-problem gezinnen Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van master in de pedagogische wetenschappen, afstudeerrichting orthopedagogiek Verachtert Katrien Promotor: Dr. Soyez Veerle

4 IV

5 V W O O R D V O O R A F Graag wil ik hier een aantal personen bedanken die mij ondersteund en geholpen hebben gedurende de ontwikkeling van deze masterproef. Zonder hun hulp zou het schrijven ervan waarschijnlijk onmogelijk geweest zijn. Als eerste dank ik hierbij mijn promotor, dr. Veerle Soyez. Zij gaf mij op regelmatige basis feedback en kon antwoorden op mijn vragen. Daarnaast wil ik de dagcentra bedanken die ervoor gezorgd hebben dat enkele gezinnen gemotiveerd werden om deel te nemen aan dit onderzoek. Zonder hun inzet was er van deze masterproef geen sprake. Ik wil om diezelfde reden eveneens de deelnemende gezinnen, zowel de multi-problem gezinnen als de gezinnen uit de controlegroep, bedanken. Mijn dank gaat naar hen uit omdat ze steeds tijd wilden vrijmaken zodat ik mijn interviews kon vervolledigen. Er werd van hen veel gevraagd aangezien er soms confronterende vragen gesteld werden. Ze wilden soms moeilijke verhalen toch vertellen waardoor ze extra appreciatie verdienen van mijnentwege. Verder wil ik mijn moeder Gilberte, zus Liesbeth, vriend Rob en enkele andere vrienden bedanken voor het nalezen van mijn masterproef. Zij hebben er mede voor gezorgd dat de puntjes op de i gezet konden worden. Ik wil eveneens mijn ouders bedanken aangezien zij mij de mogelijkheid gegeven hebben deze opleiding te vervolmaken. Zij bleven mij gedurende de verschillende jaren ondersteunen en maakten het voor mij gemakkelijker tot dit punt te komen. Tenslotte een dankwoordje aan iedereen die me op de één of andere manier een duwtje in de rug gaf! Dank je wel, Katrien.

6 VI I N H O U D S O P G A V E Woord vooraf... V Inhoudsopgave... VI Lijst van figuren... X Lijst van tabellen... X Inleiding... 1 Literatuuronderzoek... 2 Inleiding Problematische opvoedingssituatie Multi-problem gezinnen Problemen eigen aan het gezin Problemen eigen aan het hulpverleningssysteem Besluit... 6 Contextgericht werken De 4 dimensies De dimensie van de feiten De dimensie van de psychologie De dimensie van de interacties De dimensie van de relationele ethiek Begrippenkader Loyaliteit Balans van geven en nemen Parentificatie Gerechtigde aanspraak Vertaling naar de praktijk Hulpbronnen Hulpbronnen binnen het contextuele denken Symmetrische en asymmetrische relaties Sociaal netwerk als hulpbron Het sociaal netwerk als hulpbron Wat is een sociaal netwerk? Informeel sociaal netwerk Formeel sociaal netwerk Functies van een sociaal netwerk Het belang van een sociaal netwerk bij multi-problem gezinnen Het sociaal netwerk van multi-problem gezinnen Familie Vrienden... 18

7 VII 4.3 Formeel sociaal netwerk Sterktes van een sociaal netwerk Zwaktes van een sociaal netwerk Kritische bedenkingen bij de contextuele therapie Methodieken Concepten Universaliteit Betrouwbaarheid en eerlijkheid Neutraliteit van de hulpverlener Validiteit van de contextuele theorie Methodologie Probleemstelling Maatschappelijke relevantie Onderzoeksvragen Doelgroep en Setting Situering binnen de hulpverleningssector Onderzoeksgroep Doelgroep Procedure Dataverzameling Inleiding Kwalitatief interview Contextuele begrippen Hulpbronnen Nijmeegse Gezinsrelatie Test (NGT) Evaluatievragenlijst Interpersoonlijke steun (ISEL) Data-analyse Resultaten Inleiding Contextueel begrippenkader Parentificatie Loyaliteit Huidig gezin Gezin van herkomst Balans van geven en nemen Gerechtigde aanspraak Hulpbronnen Ouders Sociaal netwerk... 42

8 VIII 1.2 Sociale steun als hulpbron Activiteiten als hulpbron Kinderen Casusverdieping Casus Sonja Casus Marc Discussie Niveau van het gezinssysteem Niveau van de intersystemische contacten Beperkingen van het onderzoek Aanbevelingen voor verder onderzoek Implicaties voor de praktijk Literatuurlijst Bijlagen Begeleidings- en ondersteuningsaanbod dagcentra Gezinsgerichte werking Groepswerking Individuele begeleiding Schoolbegeleiding Informerende brief voor ouders Formulier geïnformeerde toestemming ouders en kinderen Infofiche Nederlandse Relationele Ethiek Schaal (NRES) Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) Interview ouders Intro Balansen / zorg / destructieve parentificatie Loyaliteit Balans / gerechtigde aanspraak Onrecht eventueel indien nog niet aan bod gekomen Hulpbronnen Toekomst Interview kinderen Intro Zorg / balansen / destructieve parentificatie Loyaliteit Balans / gerechtigde aanspraak Onrecht eventueel indien nog niet aan bod gekomen Hulpbronnen... 81

9 IX 8.7 Toekomst / hulpbronnen Boomstructuur Formats ISEL NGT... 87

10 X L i j s t v a n f i g u r e n Figuur 1: Ecologisch model van der Ploeg (Grietens, )... 4 Figuur 2: De 4 dimensies van de contextuele theorie (Dillen, 2007)... 8 Figuur 3: De 5 dimensies van de contextuele theorie (Snijkers et al., )... 9 Figuur 4: Gezinssituatie onderzoeksgroep Figuur 5: Gemiddelde leeftijd respondenten Figuur 6: Arbeidssituatie ouders Figuur 7: Netwerkcirkel (Hendrix, 1997) Figuur 8: Gemiddelden vader NGT volgens gezinssituatie Figuur 9: Gemiddelden moeder NGT volgens gezinssituatie Figuur 10: Tekening gezinssituatie Figuur 11: Duplo-opstelling gezinssituatie Figuur 12: Means plot selfesteem volgens gezinssituatie L i j s t v a n t a b e l l e n Tabel 1: Reliability Statistics NGT Tabel 2: Reliability Statistics ISEL Tabel 3: Gemiddelden NGT kinderen volgens gezinssituatie, subschalen erkenning en kwetsbaarheid Tabel 4: Gemiddelden NGT volgens groep Tabel 5: Gemiddelden NGT kinderen volgens gezinssituatie, subschalen vertrouwen en rechtvaardigheid Tabel 6: Gemiddelden ISEL volgens groep Tabel 7: Reliability Statistics NRES... 72

11 1 I N L E I D I N G Het contextuele gedachtegoed is een veelbesproken onderwerp binnen de Vlaamse hulpverlening. In de praktijk wordt de laatste jaren meer en meer naar een manier gezocht om deze theorie binnen het specifieke karakter van verschillende voorzieningen te implementeren. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat binnen het gezin een figuurlijke balans bestaat. Deze balans moet binnen horizontale relaties in evenwicht zijn en binnen verticale helt deze bij jonge kinderen over naar de kant van de ouders. Daarnaast is de ecologische visie op de mens en de hulpverlening een actueel thema. Er wordt algemeen aangenomen dat er een veelheid aan factoren inspeelt op een individu. Niet enkel gezinsleden maar ook de ruimere gemeenschap, vrienden, familieleden, buren, interageren met het individu. Dit ruimer netwerk heeft een invloed en mag daarom niet uit het oog verloren worden. De contextuele theorie erkent de invloed van de ruimere gemeenschap en ziet in het ruimer netwerk zelfs een potentiële hulpbron, een bron die gezinnen kan bijstaan en ondersteunen. Hulpbronnen kunnen gezinnen steunen in het zoeken en het uitwerken van oplossingen. Binnen deze masterproef wil ik op zoek gaan naar deze ethisch-relationele kijk op gezinsrelaties en het ruimer sociaal netwerk bij multi-problem gezinnen. Ik ga op zoek naar antwoorden op volgende vragen: Welke begrippen komen binnen deze onderzoeksgroep aan bod en op welke manier?, Zijn er verschillen te onderscheiden met de controlegroep?, Wat kan gezien worden als een hulpbron?, Zijn er hulpbronnen aanwezig?, Dit zowel aan de hand van kwalitatieve als kwantitatieve data. Allereerst komt het literatuuronderzoek betreffende het contextuele gedachtegoed en het sociaal netwerk aan bod. Vervolgens wordt overgegaan op de methodologie. Hier wordt aandacht besteed aan de maatschappelijke relevantie van het onderwerp, de onderzoeksvragen en de verschillende manieren waarop de data verzameld werden. Daarna worden de resultaten besproken. Enerzijds wordt dieper ingegaan op 4 belangrijke begrippen uit de contextuele theorie. De kijk op het sociaal netwerk en de vormen van sociale steun die ze kunnen bieden, vormt het tweede luik binnen de resultaten. De discussie zal dit werk afronden. Hierin worden de besproken literatuur en de resultaten naast elkaar gelegd. Vervolgens wordt dieper ingegaan op de beperkingen van dit onderzoek om af te sluiten met aanbevelingen voor verder onderzoek en implicaties die dit onderzoek kunnen hebben voor de praktijk.

12 2 L I T E R A T U U R O N D E R Z O E K I n l e i d i n g A multi problem family is hard to define, but easy to recognise (Philp & Timms, 1957, p. 7) In dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij beschikbare literatuur die bijgedragen heeft tot dit werk. Er wordt getracht de belangrijkste en voor dit onderzoek relevante bronnen aan te spreken. In eerste instantie wordt de doelgroep waarbij dit onderzoek verricht werd, besproken om daarna verder te gaan met literatuur rond het contextueel werken en de netwerkbenadering. De literatuurstudie wordt afgerond met beschikbare bronnen omtrent de combinatie van contextgericht werken en het betrekken van het sociaal netwerk in de hulpverlening. 1 Problematische opvoedingssituatie Binnen de Bijzondere Jeugdzorg worden kinderen en jongeren van 0 tot 18 jaar en hun gezinnen begeleid, die doorverwezen werden door het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg of via de Jeugdrechtbank. Onder bepaalde voorwaarden is hulpverlening na de leeftijd van 18 jaar ook mogelijk. De doelgroep die begeleiding krijgt van een dagcentrum kan minder ruim gespecificeerd worden. Over gezinnen die begeleid worden binnen een Dagcentrum voor Bijzondere Jeugdzorg, wordt gezegd dat ze in een problematische opvoedingssituatie leven. In andere bronnen worden deze gezinnen omschreven als multi-problem gezinnen. Ter Horst is de grondlegger van het begrip problematische opvoedingssituatie (POS). Het gaat hier om een door de betrokkenen als nagenoeg perspectiefloos ervaren opvoedingssituatie, waarin men er zonder deskundige hulp van buitenaf niet in slaagt het geheel zodanig te veranderen dat het weer perspectief biedend wordt. (Van Houten - van den Bosch, 1999, p. 6). Op deze definitie van Ter Horst werd door verschillende auteurs kritiek geleverd. Sipma (1996) vermeldt 2 problemen die met deze definitie samenhangen. Ten eerste is de uitdrukking nagenoeg perspectiefloos te beperkt om het veld van de orthopedagogiek te beschrijven. Het is de taak van de hulpverlener om nieuw perspectief te scheppen (Van der Ploeg, 2006). Preventie van opvoedingsproblemen behoort eveneens tot de orthopedagogiek, maar valt niet binnen deze definitie. Ook gezinnen die wel perspectief zien, bijvoorbeeld ouders van kinderen met een mentale beperking, vallen buiten deze definiëring. Ten tweede legt Ter Horst te sterk de nadruk op de ervaring van de betrokkenen. Op die manier bepalen enkel intern definiërende kenmerken of er sprake is van een POS of niet. Ook extern definiërende kenmerken kunnen uitmaken of een opvoedingssituatie al dan niet problematisch is. Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdzorg zet het belang van het kind meer centraal en omschrijft een POS als een toestand waarin de fysieke integriteit, de affectieve, morele, intellectuele of sociale ontplooiingskansen van minderjarigen in het gedrang komen. Dit door bijzondere gebeurtenissen, door relationele conflicten of door de omstandigheden waarin zij leven (Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdzorg VZW, 2008). In deze definitie wordt de nadruk op de minderjarige gelegd maar wordt niet dieper ingegaan op intern of extern definiërende kenmerken. Ook wordt heel ruim gekeken naar wat gezien wordt als problemen. Op de website van Welzijn, Volksgezondheid, en Gezin Vlaanderen (2002) geeft men volgende omschrijving aan een POS: Soms brengen opvoedingsproblemen de ontplooiingskansen van de kinderen ernstig in het gedrang. Het gaat dan om problemen die reeds lang aanslepen, die de opvoedingsrelatie ernstig verstoren of die zich op verschillende gebieden voordoen. Zulke problematische opvoedingssituaties bieden zonder deskundige hulp van buitenaf geen perspectief. Familie, school en eerstelijnsdiensten volstaan niet meer om de situatie afdoende aan te pakken. Deze definitie biedt minder ruimte en vermeldt enkele kenmerken waaraan voldaan moet worden:

13 3 problemen die lang aanslepen, een ernstig verstoorde opvoedingsrelatie en problemen op verschillende gebieden. De term problematische opvoedingssituatie gaat vooral in op het opvoedkundige aspect, en de situatie waarin het kind moet opgroeien, ontwikkelen. Tegenwoordig wordt meer en meer afgestapt van het op zichzelf staande opvoedkundige aspect aangezien we meer en meer in een complexe samenleving leven (Heyndrickx et al., 2005). Tegelijkertijd kenmerkt deze complexe samenleving zich door meer individualisering. In tegenstelling tot vroeger is het samenleven van personen nu meer gebaseerd op gelijkheid (Bouverne-De Bie, 2002). Kinderen worden bekeken als mondige partij binnen de opvoeding. Ze worden geacht verantwoordelijkheid te kunnen dragen. Deze individualisering is in de jaren 1980 ook te zien in het gezinsbeleid: vroeger werd enkel vanuit het gezin vertrokken, terwijl nu meer individueel gekeken wordt. De overheid wil maatschappelijke gelijkheid in de zin van het wegwerken van ongelijkheden tussen gezinnen, maar eveneens in de zin van het wegwerken van discriminatie tussen man en vrouw en tussen ouders en kinderen. De ondersteuning die de overheid wil bieden wordt vanuit deze ongelijkheid gelegitimeerd. In de samenleving waarin we leven wordt individualisering hoog in het vaandel gedragen. Het motto alles wat je bereikt, heb je aan jezelf te danken is hier een weerspiegeling van. Wanneer je bijvoorbeeld een werkloosheidsuitkering ontvangt, moet je langs de andere kant moeite doen en zo snel mogelijk opnieuw aan het werk gaan of de werkloosheidsuitkering valt weg. Kansen moet je dus verdienen en aan voordelen die je ontvangt, hangen ook verplichtingen vast. Wanneer je aan deze verplichtingen niet kan tegemoet komen, moet je de consequenties zelf dragen. Deze toenemende individualisering in onze samenleving kan gezien worden als een risico. Door grotere keuzemogelijkheden voor de burgers, wordt de verantwoordelijkheid volledig bij het individu gelegd. Personen zonder werk, een ruim sociaal netwerk, vallen uit de boot en raken meer en meer geïsoleerd. Mensen krijgen steeds te horen dat ze zelf verantwoordelijk zijn voor hun geluk, hun leven. Wanneer dit echter niet allemaal van een leien dakje loopt, richt de hulpverlening zich meer op deze groepen en labelt hen als risicogroepen. Er wordt met andere woorden meer nadruk gelegd op het meso- en macrosysteem van een samenleving. Problemen worden niet meer binnen het gezin opgelost, maar men doet beroep op de overheid en overheidsinstanties. Ook de ecologische visie vertrekt van dit standpunt. De ecologische visie (van der Ploeg, 2005; Bronfenbrenner, 1994) richt haar aandacht niet enkel op het individu, maar ook op de ruimere omgeving, de ruimere samenleving. De omgeving bestaat uit onder andere familie, vrienden, buurtbewoners, kennissen, Hellinckx maakt volgens Beerten et al. ( ) een pedagogisering van dit ecologisch model (zie figuur 1). Hij houdt niet enkel rekening met de ouder en het kind, maar ook met factoren die op de ouder en het kind en op de interactie tussen beide kunnen inspelen. Hij beschouwt opvoeden als een spel van vraag en aanbod. Het is een heel complex gegeven waarin verschillende aspecten van het gezinsleven verweven zijn. De kern van de opvoeding is terug te brengen naar een interactie tussen opvoeder en kind. In dit schema wordt duidelijk dat er verschillende factoren een rol spelen voor de pedagogische vraag van het kind of de jongere en voor het pedagogisch aanbod van de opvoeder, waaronder eveneens het sociaal netwerk.

14 4 Figuur 1 Ecologisch model van der Ploeg (Grietens, ) De huidige samenleving kan beschreven worden als een risicomaatschappij, een keiharde maatschappij waarin iedereen vecht om de beste scholing, baan, partner, woning, te hebben en waarbij risico s zoals ziekte, armoede, relatieproblemen, vermeden dienen te worden (Bouverne-De Bie, 2002). De laatste jaren is er een groot risico op uitsluiting door de arbeidsmarkt en dan vooral voor mensen met onvoldoende scholing. Randgroepjongeren vinden steeds moeilijker een plaats binnen de maatschappij en verbinden zich daarom met lotgenoten die eveneens overal uitgestoten worden. Zij missen de verbinding met de samenleving. Een risicosamenleving maakt personen en gezinnen met een multiproblematiek extra kwetsbaar waardoor veel mensen kiezen voor een zekere afstand tot die samenleving. Aangezien er tegenwoordig meer problemen zijn in de gezinnen dan enkel opvoedkundige problemen spreken we niet meer van een problematische opvoedingssituatie, maar gaan we verder met het concept multi-problem gezinnen. 2 Multi-problem gezinnen Van der Steege (2008) omschrijft multi-problem gezinnen als gezinnen waar zich op meerdere leefgebieden problemen stellen, zowel op het materiële als op het relationele vlak. Baartman (1987), zich baserend op Dijkstra somt 5 gezinstaken op waar moeilijkheden bestaan bij multiprobleemgezinnen: de opvoeding van de kinderen, het individuele welzijn van de gezinsleden, het voeren van een huishouding het verwerven en het onderhouden van een maatschappelijke positie en het vormgeven van de partnerrelatie. Deze problemen zijn niet uitzonderlijk als ze allemaal apart bekeken worden. Kenmerkend aan multiproblem gezinnen is dat ze meerdere problemen hebben op verschillende leefgebieden tegelijkertijd. Van der Steege legt vooral de nadruk op de problemen in het gezin zelf. Er zijn daarnaast ook auteurs die de relatie tussen gezin en hulpverlening een plaats geven in de definitie van multi-problem gezinnen. Sauren (2003) en Ghesquière (1993) hechten zowel aandacht aan kenmerken van het gezin, als aan kenmerken van de hulpverlening aan deze gezinnen. Door Sauren (2003) worden multiproblem gezinnen omschreven als gezinnen met een lange en complexe probleemgeschiedenis, als niet verstaan en niet verstaan worden, als iets dat kan in de spreekkamer maar thuis niet gebeurt. Ze spreekt over de verschillende instellingen die met het gezin samenhangen en de aangeleerde methoden die onvoldoende aangepast zijn aan deze gezinnen. Ook wordt gewezen op de concrete

15 5 materiële noden waaraan gewerkt moet worden en die verweven zijn met alle probleemgebieden. Het probleem binnen de hulpverlening is dat sociaal-economische hulp bij een ander loket hoort. Ghesquière (1993) brengt beide aspecten, problemen op meerdere leefgebieden en problemen met de hulpverlening, samen. Hij beschrijft een multi-problem gezin als een gezin dat kampt met een chronisch complex van socio-economische en psychosociale problemen waarvan de betrokken hulpverleners vinden dat het weerbarstig is voor hulp (p. 168). De term multi-problem gezinnen hangt volgens hem dus samen met 2 belangrijke elementen, namelijk enerzijds de problemen eigen aan het gezin. Hiermee bedoelt hij dat de gezinnen op belangrijke levensdomeinen kampen met problemen. Anderzijds wordt gesproken van de moeilijkheden die verbonden zijn aan de hulpverlening. Ghesquière citeert Sorte in dit opzicht wanneer hij zegt dat Problematic family functioning and inadequate agency functioning may be viewed as two sides of the same coin (p. 32). 2.1 PROBLEMEN EIGEN AAN HET GEZIN De problemen eigen aan het gezin kunnen samengevat worden in een aantal kenmerken die door verscheidene auteurs ondersteund worden (Ghesquière, 1993). Allereerst gaat het om gezinnen waarbij sprake is van een veelvuldigheid aan problemen die verscheiden zijn van aard. Ook het kenmerk complexiteit wordt aan de term multi-problem gezin gekoppeld aangezien de problemen onderling verweven zijn met elkaar. De problematiek kan volgens hulpverleners ernstig genoemd worden. Daarnaast lijkt de problematiek chronisch te zijn aangezien de moeilijkheden lang aanslepen of crisissen elkaar opvolgen. Daarmee kan het transgenerationele aspect in verband gebracht worden. Vaak blijken ouders zelf afkomstig te zijn uit zeer problematische gezinnen. Dit kenmerk mag echter niet als absoluut gehanteerd worden aangezien er niet altijd sprake is van problemen bij meerdere generaties. Tenslotte wordt gesproken van een weerbarstige problematiek waarmee bedoeld wordt dat verbetering moeilijk te bereiken is en dat dit een langdurig proces is. Wat de inhoud van de problemen betreft gaan de meeste auteurs ervan uit dat gezinnen steeds kampen met een combinatie van socio-economische en psychosociale problemen (Ghesquière, 1993). De socio-economische problemen kunnen plaatsvinden op 3 niveaus, namelijk de financiële situatie, de arbeidssituatie en de woonsituatie. Problemen van psychosociale aard manifesteren zich dan weer op ofwel het individuele vlak (mentale achterstand, leerproblemen, delinquentie, psychiatrische stoornissen, ), op het vlak van het gezinssysteem (echtelijke ruzies, opvoedingsmoeilijkheden, inadequate huishouding, desorganisatie,..) of op het vlak van de intersystemische contacten (sociaal isolement, uitstoting, breuk met familie, ). Problemen op het vlak van opvoeding worden het vaakst als karakteristiek voor deze doelgroep bestempeld want het is de zorg voor de kinderen in multi-problem gezinnen die maakt dat officiële instanties, sociaal werkers en de algemene bevolking zich zorgen maakt (Philp & Timms, 1957). Sousa (2005) spreekt deze combinatie van socio-economische en psychosociale problemen tegen wanneer ze zegt dat de term multi-problem gezinnen onterecht gekoppeld wordt aan armoede en een lage socio-economische status. Gezinnen met een lage socio-economische status vormen een belangrijke subgroep, maar multi-problem gezinnen kunnen voorkomen in elke sociale, culturele en economische context. Het St. Paul s Family Centered Project deed een onderzoek naar het profiel van multi-problem gezinnen (Geismar & La Sorte, 1964). De opvoeding van de kinderen scoort in dit onderzoek heel zwak. de huishouding komt, in tegenstelling tot het karakteristieke beeld, als beste categorie naar voren en leunt dicht aan bij het adequate niveau. Globaal gesproken scoren de taken buiten het gezin beter dan de interne gezinsfuncties. Geismar en La Sorte verklaren dit als volgt: deze gezinnen proberen voor de buitenwereld zo goed mogelijk te functioneren, om de benarde situatie waarin ze leven niet nog erger te maken. Het gezinsfunctioneren van multi-problem gezinnen wordt volgens deze onderzoekers vooral gekenmerkt door problematische intrafamiliale relaties.

16 6 2.2 PROBLEMEN EIGEN AAN HET HULPVERLENINGSSYSTEEM De problemen eigen aan het gezin worden naast de problemen die eigen zijn aan het hulpverleningssysteem geplaatst. Dat problemen binnen multi-problem gezinnen chronisch en weerbarstig te noemen zijn, hoeft niet enkel met de gezinnen te maken hebben, maar kan ook gezien worden als het gevolg van de onbekwaamheid van de hulpverlening om met dergelijke problemen om te gaan. De eerste groep van problemen betreft de organisatie van het hulpverleningssysteem. Doordat organisaties gespecialiseerder worden in hun discipline, beperken ze zich tot deze discipline met als gevolg dat de multi-problem gezinnen in contact komen met verschillende hulpverleners zonder dat er iemand waakt over het geheel en de continuïteit. Er is met andere woorden sprake van versnippering en gebrek aan coördinatie. Ten tweede zijn de hulpverleningsmethoden niet aangepast zijn aan de aard van problemen waarmee de multi-problem gezinnen te kampen hebben. De klassieke methodieken leggen vaak de klemtoon op verbale vaardigheden wat maakt dat deze gezinnen minder van deze hulpverleningsvormen kunnen profiteren. Tenslotte wordt ook gewezen op de problemen bij de hulpverlener als persoon. De hulpverleners ervaren vijandigheid, wantrouwen en angst van de gezinsleden wat negatieve gevoelens kan oproepen bij de hulpverlener. Sommige auteurs hebben hierrond een extreme visie en gaan er zelfs vanuit dat multi-problem gezinnen enkel bestaan binnen de gedachten van hulpverleners. Ghesquière (1993) is ervan overtuigd dat de term multi-problem gezinnen vooral gebaseerd is op een problematische relatie tussen de bedoelde gezinnen en de hulpverleners. Wanneer met andere woorden gesproken wordt over problematische gezinnen, moet ook gesproken worden over de problematische hulpverleningsrelatie. 2.3 BESLUIT De complexiteit, verwevenheid en hardnekkigheid van problemen bij multi-problem gezinnen in combinatie met de problemen eigen aan de hulpverlening, maakt dat hulpverlening aan deze gezinnen een moeilijke opdracht is. Gezinnen die bij een dagcentrum voor Bijzondere Jeugdbijstand aangemeld worden, worden vaak multi-problem gezinnen genoemd. Er wordt vanuit gegaan dat er vele problemen aan de basis liggen en dat deze op een complexe manier op elkaar inwerken. Dit maakt dat er ook op verschillende gebieden geïntervenieerd zal moeten worden. De ondersteuning van gezinnen binnen een dagcentrum vindt daarom op verschillende gebieden plaats: sociaal, relationeel, pedagogisch, Aangezien meerdere gezinstaken als problematisch omschreven kunnen worden, is er vaak sprake van veel stressoren. Deze stressoren ondermijnen de draagkracht van de gezinnen waardoor een hulpvraag aan de oppervlakte komt. Een van de risicofactoren binnen multi-problem gezinnen is dat de problemen vaak intergenerationeel en langdurig van aard zijn. Het complexe geheel van problemen waarmee een gezin te maken heeft, wordt van de ene generatie op de andere overgedragen. Juist omdat de dynamieken doorgegeven worden van de ene generatie naar de volgende is de contextuele theorie, en meer bepaald de dimensie van de relationele ethiek, zo krachtig (Hargrave et al., 2005). Wanneer er sprake is van destructieve gezinsrelaties zal elke persoon die erfgenaam is van deze relationele ethiek zich gerechtigd voelen om alsnog van de toekomstige generatie te krijgen wat hij of zij niet gekregen heeft van de vorige. Deze theorie besteedt aandacht aan deze intergenerationele aspecten en zoekt een manier om hier op een constructieve manier aan te werken.

17 7 C o n t e x t g e r i c h t w e r k e n Een echt allesomvattend begrip van het menselijk bestaan is onherroepelijk samengesteld uit zowel individuele als relationele werkelijkheden. (Nagy & Krasner, 1994, p.22) De contextuele benadering die door Ivan Boszormenyi-Nagy beschreven werd, is een diepgaande en veelomvattende theorie die individualiteit en verbondenheid met elkaar integreert en in evenwicht brengt. Hargrave en Pfitzer (2005) zijn ervan overtuigd dat deze benadering aan therapeuten de mogelijkheid biedt om menselijke relaties te transformeren door een beroep te doen op de krachten van vertrouwen, rechtvaardigheid en vrijheid. De term context verwijst volgens Van Crombrugge en Heylen en Janssens (2001) naar de dynamische verbondenheid van een persoon met zijn betekenisvolle relaties doorheen de generaties, zowel in het heden, het verleden als in de toekomst. 1 De 4 dimensies Individuen bestaan niet op zichzelf maar staan altijd in interactie met andere personen. Dit is ook de basis van het contextuele denkkader dat Ivan Boszormenyi-Nagy uitgewerkt heeft. Hij onderscheidt 4 verschillende dimensies die afzonderlijk besproken kunnen worden, maar in realiteit sterk met elkaar verbonden zijn. Deze 4 dimensies zijn dynamisch en interactief en ondersteunen elkaar wederzijds. Belangrijk bij deze dimensies is dat er zowel sprake is van objectief als van subjectief getinte dimensies. Feiten en interacties zijn beide objectief, de individuele psychologie en de relationele ethiek zijn subjectief van aard (Hargrave et al., 2005). 1.1 DE DIMENSIE VAN DE FEITEN De dimensie van de feiten omvat factoren die niet veranderd kunnen worden zoals onze genetische uitrusting, lichamelijke gezondheid, onze geschiedenis en gebeurtenissen in onze levensloop (Heyndrickx et al., 2005). Men gaat er hierbij vanuit dat belangrijke feiten binnen het leven van een persoon gekend moeten zijn, om zijn/haar leven te kunnen begrijpen (Michielsen et al., 1998). Wanneer de ouders van een kind bijvoorbeeld gescheiden zijn, zal dit voor de rest van zijn of haar leven invloed hebben. Zo zal het kind bijvoorbeeld op een andere manier wonen, de ouders in andere contexten zien, zelf een ander beeld ontwikkelen van wat een relatie inhoudt, Deze feiten hebben zowel invloed op de generatie waarin de feiten zich afspelen, als in de generaties die volgen. Zo kan het kind van gescheiden ouders een andere visie ontwikkelen over relaties wat invloed heeft op zijn relaties, maar ook op die van zijn kinderen. Er worden 2 soorten onrecht onderscheiden: Verdelend onrecht: dit is onrecht waarvoor niemand verantwoordelijk gesteld kan worden, vb. een natuurramp of een aangeboren handicap. Het kan echter wel ten onrechte verhaald worden op een onschuldige derde. Vergeldend onrecht: dit is onrecht dat mensen elkaar aandoen, vb. een gebrek aan betrokkenheid. Er is hier sprake van relationele schuld. Het is belangrijk dat de dimensie van de feiten objectiveerbaar is (Hargrave et al., 2005). Hier wordt mee bedoeld dat het bij feiten mogelijk is ze allemaal te achterhalen, ook al gebeurt dit in werkelijkheid zelden. Het is daarom belangrijk dat er geen enkele vorm van interpretatie insluipt want alles moet vaststelbaar zijn (Heylen & Janssens, 2001).

18 8 1.2 DE DIMENSIE VAN DE PSYCHOLOGIE De tweede dimensie namelijk die van de psychologie, kijkt meer naar hoe mensen de feiten en gebeurtenissen ervaren en verwerken (Michielsen et al., 1998). Hoe kadert men de feiten binnen de eigen belevingswereld? Wat waren de gevolgen van de feiten? Hoe voelen zij zich, hoe denken ze, hoe beleven ze zichzelf en de anderen? De dimensie van de psychologie gaat dus over het subjectieve, het intrapsychische, het psychodynamische innerlijke van ieder individu (Heylen & Janssens, 2001). De dimensie gaat over het proces waarin individuen ideeën ontwikkelen over zichzelf en deze ideeën uitdrukken in actie. Dit zou je dan persoonlijkheid kunnen noemen. De dimensie van de psychologie is subjectief van aard. We kunnen nooit helemaal zeker zijn over de dynamieken en gebeurtenissen die een persoon ertoe aanzetten om bepaalde ideeën, overtuigingen of motivaties voor gedrag te ontwikkelen. Twee personen met dezelfde genetische achtergrond en heel gelijklopende ervaringen kunnen een zeer verschillende individuele psychologie opbouwen. Dit subjectieve houdt in dat we nooit met absolute zekerheid kunnen zeggen op welke manier iemands overtuigingen, motivaties en emoties tot stand zijn gekomen en zullen blijven veranderen gedurende zijn verdere levensloop (Hargrave et al., 2005). 1.3 DE DIMENSIE VAN DE INTERACTIES De derde dimensie is die van de interacties, de communicatiepatronen en de onderlinge beïnvloeding tussen mensen (Michielsen et al., 1998). Deze dimensie is ontstaan vanuit het systeemdenken en de communicatietheorie. Een netwerk van verhoudingen is niet eenvoudigweg een optelsom van individuen met hun individuele psychologie. Er ontstaan in dat netwerk patronen van waarneembaar gedrag tussen mensen die gereguleerd worden door zogenaamde dynamische systeemkrachten. De derde dimensie is ook objectiveerbaar, wat betekent dat we de interacties en transacties die plaatsvinden in relaties kunnen zien of benoemen. Er zijn onbetwistbare patronen en transacties in relaties die we kunnen voorspellen (Hargrave et al., 2005). 1.4 DE DIMENSIE VAN DE RELATIONELE ETHIEK Figuur 2 De 4 dimensies van de contextuele theorie (Dillen, 2007) De 4 de dimensie overkoepelt de 3 voorgaande (Dillen, 2007) en krijgt er voorrang op (Boszormenyi-Nagy en Krasner, 1994). Er wordt rekening gehouden met de 3 eerste dimensies maar er wordt een ethisch relationeel concept aan toegevoegd. Heyndrickx et al. (2005) omschrijven de relationele ethiek als de vraag naar wat passend is voor de ander en voor mezelf (p. 18). De mens heeft het blijkbaar in zich ooit eens stil te staan bij de vraag of zijn handelen goed is voor anderen en voor zichzelf, ook al is dit voor een waarnemer niet steeds zichtbaar. Heylen en Janssens (2001) beschrijven relationele ethiek als de respons en de uitkomst van echte dialoog. Dit betekent dat er krachtige relationele hefbomen, relationele motieven bestaan die het menselijk gedrag in beweging zetten. De tweede en de derde dimensie helpen om mensen te begrijpen. Om ze te motiveren tot verandering, is de vierde dimensie nodig (Michielsen et al., 1998). Deze dimensie beweegt mensen door recht en rechtvaardigheid. Het gaat hier om de balans van geven en nemen binnen verschillende relaties (Hargrave et al., 2005). De relationele ethiek vraagt van betrokkenen de verantwoordelijkheid op te nemen, mee te bouwen aan een evenwicht binnen relaties.

19 9 De patronen worden van de ene generatie naar de andere overgedragen. Met deze dimensie neemt Nagy het standpunt in dat mensen aanspreekbaar zijn voor de belangen van de ander, en niet alleen gericht zijn op bevrediging van de eigen behoeften. Dit geldt reeds voor een klein kind (Michielsen et al., 1998). Uiteraard is deze dimensie subjectief van aard (Hargrave et al., 2005). Hoewel we kunnen proberen om de mechanismen van geven en nemen bloot te leggen, blijft de perceptie van geven, van de balans, van rechtvaardigheid en gerechtigd zijn iets dat opgebouwd is tussen mensen in een relationele context. De subjectieve aard van deze dimensie maakt de effecten in het versterken of verzwakken van relaties niet minder reëel. Figuur 3 De 5 dimensies van de contextuele theorie (Snijkers et al., ) Nagy voegde ook een vijfde, ontische dimensie toe aan zijn model. Deze dimensie verwijst naar het zijn van de mens. Nagy gaat hier terug naar zijn natuurwetenschappelijke opleiding. Deze dimensie betreft het gebied van afbakening en zelfvalidatie van het individu tot de ander. Zoals bij de vierde dimensie zijn alle voorgaande dimensies omvat binnen deze dimensie (Snijkers et al., ). Het is voor ons nodig in relatie te staan, met anderen te zijn, om ons bestaan vorm te geven. Om zichzelf te kunnen zijn moet men in relatie kunnen treden met de ander. 2 Begrippenkader In wat volgt, wordt dieper ingegaan op enkele begrippen die onder de dimensie van de relationele ethiek onder te brengen zijn. Enkel deze begrippen worden besproken omdat ze de basis vormen van de contextuele theorie en goed in verband gebracht kunnen worden met multi-problem gezinnen. De relationele ethiek (Hargrave et al., 1991) is gegrondvest in het idee dat individuen afhankelijk zijn van relaties. Zonder de ervaring relaties aan te gaan, te geven aan en te ontvangen van anderen, heeft een individu onvoldoende basis om emoties en gedachten te ervaren. De relationele ethiek is daarnaast ook gebaseerd op het gevoel van eerlijkheid en rechtvaardigheid van alle individuen. Hierbij gaat men ervan uit dat de balans in evenwicht moet zijn tussen wat individuen mogen ontvangen uit een relatie en wat hij of zij verplicht is te geven om de relatie te onderhouden. 2.1 LOYALITEIT Door de biologische band tussen kind en ouder, bestaat er tussen beiden vanaf de geboorte een existentiële loyaliteit. Deze band kan niet verbroken worden en is heel sterk (Heylen & Janssens, 2001). Kinderen hebben het leven gekregen van de ouders waardoor ze loyaal zijn ten aanzien van hun ouders. Michielsen et al. (1998) voegen hieraan toe dat existentiële relaties mede bepaald worden door eerdere generaties waardoor ze vaak langer meegaan dan de verworven relaties. Naast existentiële loyaliteit bestaat ook verworven loyaliteit. Deze is verbonden aan verdiensten: door zorg aan de ander te geven, mag je van de ander ook zorg terug verwachten. Wanneer deze balans niet in evenwicht is, wordt de relatie verbroken want welke voordelen worden behaald door een levenssituatie waarin de relationele lasten de baten tenietdoen, waarin uitbuiting erkenning van echte zorg verhindert en waarin de consequenties van de fundamentele levensconflicten voortdurend nieuwe mogelijkheden voor relaties overschaduwen? (Boszormenyi-Nagy & Krasner, 1994). Daarnaast kan een onderscheid gemaakt worden tussen horizontale en verticale loyaliteit. Horizontale loyaliteit is gebaseerd op een evenwaardige relatie, waarbij de verschillende betrokkenen op dezelfde

20 10 hoogte geplaatst worden. Beide partijen dragen dezelfde verantwoordelijkheid om de balans in evenwicht te houden. Zulke loyaliteit kan bestaan tussen partners, broers en zussen, vrienden, Verticale loyaliteit is daarentegen asymmetrisch. Ouders en kinderen zijn verbonden door deze loyaliteit doordat ouders meer geven aan kinderen dan omgekeerd. De ouders zijn er grotendeels voor verantwoordelijk dat de balans in evenwicht blijft. Horizontale en verticale loyaliteit kunnen het best vergeleken worden met een ladder. De treden stellen de horizontale loyaliteit voor terwijl de zijkanten de verticale voorstellen. Hiermee wil men aangeven dat een trede weg kan vallen zonder dat de ladder in elkaar stuikt. Een vriendschapsrelatie kan dus verbroken worden. Wanneer echter een zijkant van de ladder ontbreekt, kan deze niet meer gebruikt worden: de band met de ouders is onverbreekbaar (Soyez, 2007). Loyaliteit kan verschillende vormen aannemen, waardoor het uiterlijk niet altijd duidelijk is dat kinderen inderdaad loyaal zijn ten aanzien van hun ouders (Heylen & Janssens, 2001). Wanneer ouders in conflict staan met elkaar, ontstaat er bij het kind een loyaliteitsconflict aangezien het niet wil kiezen tussen zijn ouders. Gespleten loyaliteit ontstaat wanneer dit kind verplicht wordt voor één van hen partij te kiezen, want het kind wil loyaal zijn tegenover beide ouders. We kunnen spreken van verborgen of onzichtbare loyaliteiten wanneer kinderen niet openlijk loyaal kunnen of mogen zijn ten opzichte van hun ouders, bijvoorbeeld wanneer de ouder van een kind druggebruiker is. Het kind kan op subtiele manier, door ook met drugs te beginnen, zijn loyaliteit tonen (Michielsen et al., 1998). Een relatie creëert met andere woorden verwachtingen en verplichtingen. Bij gekozen relaties, zijn deze op relatief korte termijn afgestemd. Bij existentiële relaties is er sprake van een langere duur en een intergenerationeel aspect. 2.2 BALANS VAN GEVEN EN NEMEN Bij de balans van geven en nemen komt het erop neer dat mensen iets geven en iets terug krijgen, of iets terug nemen. Heyndrickx et al. (2005) vermelden zowel de term nemen als ontvangen. Nemen duidt op het aspect van zelfzorg terwijl ontvangen verwijst naar het receptieve in een relatie. Het is bij deze balans belangrijk dat er sprake is van een rechtvaardige verdeling. Dit is mogelijk wanneer de verschillende partijen rekening houden met elkaars belangen en deze respecteren (Michielsen et al., 1998). Wanneer er geen rechtvaardigheid is binnen vriendschapsrelaties of zakelijke relaties kunnen deze relaties verbroken worden. Wanneer het om existentiële relaties gaat, is dit niet mogelijk en lijden de partijen onder deze onrechtvaardigheid. De balans van geven en nemen is een dynamisch gegeven. Er is namelijk een verschil tussen de balans van ouders met jonge kinderen enerzijds en ouders met volwassen kinderen anderzijds. Volwassen kinderen zullen meer lasten dragen en meer verantwoordelijkheden opnemen dan jonge kinderen. Jonge kinderen ontvangen meer, terwijl naarmate de kinderen ouder worden, de balans meer in evenwicht komt. Wanneer ouders hulpbehoevend worden, zullen kinderen meer lasten dragen dan hun ouders en zullen deze laatsten meer ontvangen (Heylen & Janssens, 2001). De balans wordt nooit afgesloten (Heyndrickx et al., 2005) en gaat over verschillende generaties heen (Heylen & Janssens, 2001). Het is een balans die per persoon op het einde van het leven zou moeten kloppen. Wanneer de rekening niet klopt, kan de persoon in kwestie de rekening doorschuiven naar de volgende generatie, dit wordt de roulerende rekening genoemd. Deze kunnen ook tijdens het leven worden doorgeschoven aan onschuldige derden, mensen die nietsvermoedend opgezadeld worden met scheefgetrokken balansen van anderen. 2.3 PARENTIFICATIE Michielsen et al. (1998) omschrijft parentificatie als gedrag van kinderen waarbij zij de verantwoordelijkheden van (één van) de ouders overnemen omdat die niet adequaat functioneert (p.

21 11 284). In deze definitie legt zij vooral de nadruk op het gedrag van de kinderen. Sauren legt eerder de nadruk op de beschikbaarheid van het kind en wat de volwassene met deze beschikbaarheid doet. Sauren (2003, p. 2) beschrijft het als de loyale beschikbaarheid van kinderen wordt uitgebuit door volwassenen. Ouders proberen, volgens haar, in hun kinderen de zorgende ouder te vinden die zij misten toen zij kind waren. Kinderen proberen aan deze verwachting te voldoen ten koste van hun eigen behoeften. Nagy zelf beschrijft dat de essentie van parentificatie is dat meestal onopzettelijk gebruik wordt gemaakt van de verplichting van het kind aan zijn ouders, om zo zijn afgedwongen beschikbaarheid voor de doeleinden van de ouders, gericht op uitbuiting en afhankelijkheid, te versterken (1994, p. 151). Hierin wordt duidelijk dat ouders hier meestal niet bewust voor kiezen. Heylen en Janssens (2001) maken verder een onderscheid tussen constructieve en destructieve parentificatie. In beiden neemt het kind een zorgende taak op voor zijn omgeving, een taak die vaak verder gaat en zwaarder is dan hun eigen ontwikkelingstaak. Een erkende en gecontroleerde vorm van parentificatie, waarbij het kind beperkte en aan de leeftijd aangepaste zorgtaken op zich neemt, noemt men constructieve parentificatie. Deze taken dragen bij tot de menselijke ontwikkeling en identiteitsvorming. Nagy en Krasner (Michielsen et al., 1998) zien in parentificatie het natuurlijke vermogen van het kind om te geven. Als het kind erkend wordt, ontwikkelt het een vermogen om verantwoordelijkheid te nemen en ontstaat een gevoel van zelfwaarde. Bij destructieve parentificatie zijn deze taken niet aangepast aan wat het kind op dat moment aankan en krijgt het kind er ook geen erkenning voor (Michielsen et al., 1998; Heyndrickx et al., 2005). Deze situatie draagt een groot risico met zich mee aangezien de eigen ontwikkeling van het kind in het gedrang komt. Het kind moet dan zo snel mogelijk terug in het kind-subsysteem om gezond te ontwikkelen (Michielsen et al., 1998). Van Mierlo et al. (1998) bespreken verschillende vormen van parentificatie. In eerste instantie wordt een onderscheid gemaakt op basis van de zorg tussen ouders en kinderen. Hieronder kan enerzijds het zorgende kind en anderzijds het kind dat kind moet blijven geplaatst worden. Het zorgende kind zou een geforceerde ontwikkeling naar zelfstandigheid doormaken om te kunnen voldoen aan de behoeften van de ouders. Het kind vervult dan taken ver boven het leeftijdsniveau ten koste van de eigen ontwikkelingstaken, zoals contact met leeftijdsgenoten en emotionele ontwikkeling. Dit kind zorgt vaak voor broers en zussen en verleent emotionele steun en troost aan de ouders. Het kind dat kind moet blijven maakt een vertraagde ontwikkeling door. De ouders hebben de behoefte voor het kind te blijven zorgen en het kind zorgt ervoor dat ze deze mogelijkheid blijven hebben. Meestal gaat het hierbij om het jongste kind in het gezin. Enerzijds willen deze kinderen individuele autonomie maar anderzijds willen ze uit loyaliteit ten aanzien van hun ouders afhankelijk blijven. Ten tweede wordt er een onderscheid gemaakt op basis van enerzijds autonomie en anderzijds zichzelf wegcijferen. Terwijl zorgende kinderen vooral gevoelig zijn voor behoeften van ouders zijn deze kinderen vooral gevoelig voor verwachtingen. Hierbij wordt het kind gezien als een verlengstuk van de ouders. Het kind neemt de idealen van de ouders over en zet zich, soms in extreme mate, in om deze idealen waar te maken. Hierbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen het perfecte kind en de zondebok. Perfecte kinderen zorgen voor goede schoolprestaties, maken beroepskeuzen die aansluiten bij de wensen van de ouders, in de keuze van hun partner speelt de verwachting van hun ouders mee, Ouders zijn vaak trots op hen maar zien de lasten die deze kinderen dragen niet. Perfecte kinderen zorgen ervoor dat hun ouders zichzelf kunnen zien als geslaagde ouders. De zondebok daarentegen wordt op oneerlijke wijze gedwongen verantwoordelijkheid op te nemen voor anderen. Een zondebok ontstaat binnen een gezin waar grote spanningen heersen. Het kind zorgt ervoor dat spanningen via hem worden afgeleid door de schuld van de spanningen op zich te nemen. De zondebok vermijdt dat de ouders de spanningen tussen hen onder ogen moeten zien en zorgt er zo voor dat zij kunnen doen alsof er geen moeilijkheden zijn binnen de relatie. Voor ouders is het moeilijk dit gedrag als zorg te herkennen want het wordt in eerste instantie als last ervaren.

22 GERECHTIGDE AANSPRAAK Wanneer een persoon meer gegeven heeft dan hij ontvangt, ontstaat gerechtigde aanspraak. Dit houdt in dat de persoon het recht heeft te krijgen op basis van wat hij gegeven heeft (Heyndrickx et al., 2005). Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen constructieve en destructieve gerechtigde aanspraak. Wanneer zorg aan de ander gegeven is en de verantwoordelijkheid binnen de relatie is nagekomen, spreken we van constructief gerechtigde aanspraak (Michielsen et al., 1998). Deze aanspraak is positief en het doet er minder toe dat de andere deze zorg waardeert. Deze persoon heeft in dit geval zijn relationele verplichtingen vervult. Michielsen et al. (1998, p. 280) beschrijft destructief gerechtigd zijn als daar waar iemand onrecht wordt aangedaan, waar iemand niet ontvangt waar hij redelijkerwijs recht op heeft, of waar iemand niet in staat gesteld werd om te geven of te veel gaf zonder daar iets voor terug te ontvangen. De persoon in kwestie heeft het recht te ontvangen wat hij nog niet ontvangen heeft. Deze rekening kan aan iedereen gepresenteerd worden. Zorg kunnen geven, hangt immers samen met gekregen zorg (Sauren, 2003). Vaak wordt geprobeerd het gemis op een onschuldige derde te verhalen. Wanneer een kind uitgebuit werd, zal volgens Heyndrickx et al. (2005) de loyaliteit ten opzichte van zijn ouders het kind ervan weerhouden deze rekening te presenteren aan degenen die hem of haar onrecht aangedaan hebben. Kenmerkend is dat degene die de rekening presenteert dat niet inziet en zich dus ook niet schuldig voelt voor het onrecht dat hij anderen aandoet. Eveneens tekenend is dat het leunen op het destructief recht niet bevrijdend werkt (Heyndrickx et al., 2005), het kan niet verdwijnen of verminderen. Wel kan men door middel van de aanwezigheid en het benutten van hulpbronnen de mogelijkheid creëren om op dit destructief recht te blijven leunen of niet. Zo kan de erkenning van dit destructief recht iemand motiveren om de volgende generatie te vrijwaren van de destructieve elementen die van generatie op generatie worden doorgegeven (Heylen & Janssens, 2001). 3 Vertaling naar de praktijk Aangezien de balans van geven en nemen een dynamisch gegeven is, zijn veranderingen mogelijk. Deze veranderingen kunnen zowel constructief als destructief zijn. Hulpverleners proberen op een constructieve manier verandering teweeg te brengen (Heyndrickx et al., 2005). Volgende methoden worden regelmatig aangehaald om hierop in te spelen: Meerzijdige partijdigheid: dit is de basishouding en -techniek voor wie wil werken met de existentiële context van zijn cliënten. Het is de bereidheid de belangen van elke betrokken partij onder ogen te zien. Het betekent dat de hulpverlener ook bereid is de positie van de anderen in rekening te brengen (Heyndrickx et al., 2005). Het geven van erkenning: erkenning geven is essentieel in relaties (Heyndrickx et al., 2005). Het draagt bij tot het levensvatbaar maken van een relatie. Het benoemen van onrecht of verdienste is het geven van erkenning. Verbindend werken: contextuele hulpverlening heeft tot doel beweging te brengen in de balansen van geven en nemen tussen de betrokken personen (Heyndrickx et al., 2005). Dit betekent dat mensen de stap moeten durven zetten naar dialoog. De contextueel hulpverlener zal zijn cliënten uitnodigen stappen te ondernemen naar mensen in zijn existentiële context. Het belang van actie en hanteren van een moratorium: Het is de reële investering die voor verandering kan zorgen (Hellinckx, 2006). Hierbij is het echter van groot belang de timing van de cliënt te respecteren. Hij bepaalt wanneer hij aan actie toe is. Moratorium (Michielsen et al., 1998) houdt in dat er voorlopig geen actie ondernomen wordt, maar wel gewerkt wordt aan condities om dit mogelijk te maken.

23 13 Ontschuldiging: het kunnen zien, benoemen en doorleven van de pijn om het onrecht dat hem of haar is aangedaan. Het is ook zoeken naar waarom die persoon onrecht aangedaan heeft (Heyndrickx et al., 2005). Het heeft niet te maken met vergeven en vergeten (Michielsen et al., 1998). Het betekent dat de verschillende betrokkenen begrijpen waarom de ander deed wat hij deed. Ontschuldiging moet wel onderscheiden worden van verontschuldiging. Eerst moet de cliënt voldoende erkenning gekregen hebben voor het eigen onrecht, en moet de schuld van de ouder duidelijk omschreven zijn. Pas daarna kan er van ontschuldiging sprake zijn. Oriëntatie op de hulpbronnen: de kern van contextuele therapie is het mobiliseren van verborgen relationele hulpbronnen (Boszormenyi-Nagy en Krasner, 1994). Door een beroep te doen op die resten van betrouwbaarheid, probeert de hulpverlener de cliënt ertoe aan te zetten weer in de relatie te gaan investeren. Deze pogingen tot betrouwbaarheid noemt men hulpbronnen. Deze kunnen bij elke betrokken partij worden teruggevonden. H u l p b r o n n e n Mensen maken deel uit van meer contexten dan alleen de familie (Hoet, 2009) Ivan Boszormenyi-Nagy beschreef enkele mogelijke interventies waarmee de balans op een constructieve manier in beweging gebracht kan worden. Eén hiervan is het zoeken naar hulpbronnen. Deze hulpbronnen betreffen niet enkel gezinsleden of leden van het gezin van herkomst, ook het ruimer sociaal netwerk kan als hulpbron gezien worden. Naar mijn mening is het van groot belang hulpbronnen binnen de omgeving te zoeken en aan te wenden. Daarom werd besloten de koppeling tussen de contextuele theorie en het sociale netwerk verder uit te diepen. Wat doen mensen voor elkaar, wat hebben ze reeds voor elkaar gedaan en wat kunnen ze in de toekomst nog voor elkaar doen (Hermkens, 2002)? In dit hoofdstuk komt de visie van Nagy omtrent hulpbronnen aan bod. In eerste instantie zal dieper ingegaan worden op wat onder dit concept verstaan kan worden om daarna symmetrische en asymmetrische relaties en het sociaal netwerk als hulpbron van naderbij te bekijken. 1 Hulpbronnen binnen het contextuele denken Nagy geeft aan dat het oriënteren van hulpbronnen de essentie is van de contextuele therapie wanneer hij zegt: the basic strategies of relational therapy are aimed at the utilization of available relational resources (Boszormenyi-Nagy, 1987, p. 161). Hij verstaat onder relationele hulpbronnen het volgende (Boszormenyi-Nagy en Krasner, 1994, p. 476): feitelijke en fundamentele middelen, keuzen en mogelijkheden in mensen en hun relaties waardoor zij zich kunnen ontplooien en zichzelf en anderen kunnen helpen. ( ) Relationele hulpbronnen zijn het tegenovergestelde van relationele kosten en verschaffen brandstof waarmee billijkheid kan worden verwezenlijkt. Contextuele therapie richt zich op het katalyseren van positieve relationele hulpbronnen in plaats van op het wegnemen van pathologische uitingen, symptomen of problemen.. Er wordt met andere woorden niet naar de pathologie gekeken, maar naar de manier waarop ermee omgegaan kan worden. Wanneer dieper ingegaan wordt op wat een hulpbron juist inhoudt, worden er twee paden gevolgd. Enerzijds richt Nagy zijn aandacht op een breed arsenaal aan hulpbronnen. Hij spreekt van een zorgdragende buur, een luisterende barman of een schoonheidspecialiste, een huisarts of een advocaat. Zij zouden allemaal een invoelend luisterend oor kunnen bieden en goede, nuchtere raad kunnen geven. Elke blijk van vriendelijke belangstelling zou ongetwijfeld helpen.

24 14 Anderzijds richt hij zich bijna uitsluitend op het familiale netwerk. Nagy zegt immers dat hulpbronnen zich onder de gezinsleden zelf of onder verdere familieleden bevinden (Boszormenyi-Nagy en Krasner, 1994). De opdracht van de therapeut zou het volgende inhouden: to mobilize the latent reserves of trustworthiness through activation of mutual care, consideration and commitment among family (Boszormenyi-Nagy, 1987, p. 196). Er wordt verder vrijwel niet meer over het ruimere sociaal netwerk gesproken. Het helpende aspect binnen deze relaties bestaat volgens Nagy uit de langdurige billijke betrouwbaarheid binnen de relaties die mensen aangaan. De hulpbron heeft tot doel de cliënt ertoe te brengen de destructief gerechtigde aanspraak te verlaten en op zoek te gaan naar zelfvalidatie. Ook vastgelopen gezinsrelaties of conflictueuze familierelaties mogen aangeboord worden als hulpbronnen. Dit zijn immers ongebruikte hulpbronnen en aanwezige krachten binnen een familie. Contextuele therapie bestaat er dus ook in slapende hulpbronnen terug wakker te maken. Het is duidelijk dat personen binnen het gezin en de ruimere familie voor Nagy een belangrijke bron van ondersteuning kunnen betekenen. Binnen deze relaties maakt hij nog een onderscheid tussen symmetrische en asymmetrische relaties. 2 Symmetrische en asymmetrische relaties Symmetrische relaties zijn intrinsiek wederkerig (Boszormenyi-Nagy en Krasner, 1994). Het gaat hier om gekozen relaties zoals partners, vrienden, collega s, Beide partijen dragen evenveel verantwoordelijkheid voor de rechtvaardigheid van de balans (Michielsen et al., 2003), de armen van de balans zijn even lang. De kwaliteit van de relatie wordt bepaald door deze balans die over langere tijd in evenwicht dient te zijn. Mensen van gelijke kracht en maatschappelijke positie, die aan anderen geven, hebben recht in ongeveer gelijke mate van die personen terug te krijgen. Wanneer er geen sprake is van wederkerige bijdragen wordt de relatie eenzijdig en uitbuitend en kan ze niet worden gehandhaafd. Datgene wat de relatie tot relatie maakt, is het proces van wederzijds ten opzichte van elkaar vertrouwen verdienen. De relatie tussen kinderen en ouders is asymmetrisch en hierbij is de wederkerigheid beperkt. Van kinderen kan immers niet verwacht worden dat zij in ongeveer dezelfde mate aan hun ouders geven dan hun ouders hen gegeven hebben. Deze relaties kunnen niet verbroken worden aangezien het hier om existentiële relaties gaat. 3 Sociaal netwerk als hulpbron Hoewel Nagy van mening is dat het ruimer sociaal netwerk als hulpbron gezien kan worden, spitst hij zich bijna uitsluitend toe op gezinsrelaties en familiale banden. Hargave (2005) daarentegen haalt aan dat het leven relationeel van aard is. Relaties die wij met anderen hebben en anderen met ons hebben zijn essentieel om een beeld over jezelf te vormen. Het is daarom essentieel om ook deze relaties naast de familiale banden in rekening te brengen. Boszormenyi-Nagy heeft hier echter niet verder over geschreven. Deze vaststelling werd door Jan Hoet, coördinator van Leren Over Leven, beaamd: Nagy heeft inderdaad niet veel geschreven over sociale netwerken. Terwijl zijn visie op het aanboren van hulpbronnen daar naadloos bij aansluit. Dit is trouwens één van de kritieken die wij (docenten van 'Leren Over Leven') op Nagy hebben. Mensen maken deel uit van meer contexten dan alleen de familie. De verbondenheid met familie is van het eerste belang, en het is van daaruit dat mensen dan ook verbinding aangaan buiten de familie, waar evenzeer hulpbronnen te vinden zijn (Hoet, 2009).

25 15 H e t s o c i a a l n e t w e r k a l s h u l p b r o n Je kunt niet zonder de anderen (Zjef Vanuytsel, 1970) Nagy s visie op hulpbronnen is een aanzet, maar geeft naar mijn mening niet het volledige beeld van wat onder een hulpbron verstaan kan worden. Een individu en een gezin staan niet alleen op de wereld. Ze leven samen met anderen in een gemeenschap, dorp, stad, land, Ook de opvoeding wordt door de omgeving en de samenleving beïnvloed en dit mag niet uit het oog verloren worden. Het sociaal netwerk oefent zowel rechtstreeks als onrechtstreeks invloed uit op het individu en het gezin. Een individu wordt omgeven door een sociaal netwerk, door betekenisvolle personen. Het sociaal netwerk wordt vaak gezien als een belangrijke ondersteuningsbron (De Sperwer vzw, 2009). Het is een vorm van ondersteuning die een natuurlijk en duurzaam karakter heeft. Het is ook daarom dat met deze ruimere omgeving rekening gehouden dient te worden. Op die manier kan het een meerwaarde betekenen voor alle gezinnen, maar meer specifiek ook voor multi-problem gezinnen. Wanneer we in de hulpverlening aandacht gaan besteden aan het sociale netwerk van cliënten, gaan we ervan uit dat professionele hulpverleners niet de enigen zijn die hulp kunnen bieden aan gezinnen: It is no longer the professional alone who holds the solutions (Sousa, 2005, p. 166). Veel data demonstreren dat een sociaal netwerk een beschermend effect heeft op zaken zoals persoonlijke ontwikkeling en welzijn. Zoals eerder vermeld, ziet ook Nagy een meerwaarde in het inschakelen van hulpbronnen. Allereerst wil ik in dit hoofdstuk ingaan op wat een sociaal netwerk juist inhoudt. Ik maak hierbij een onderscheid tussen een informeel en een formeel sociaal netwerk. Verder wil ik aandacht besteden aan de structurele en functionele kenmerken van een netwerk. Ik sluit af met voor- en nadelen van de invloed van de omgeving op multi-problem gezinnen. 1 Wat is een sociaal netwerk? Baars en Uffing (1994, p. 13) beschrijven een sociaal netwerk als volgt: een sociaal netwerk is opgebouwd of samengesteld uit een bepaalde omvang en variatie van betrokken en bereikbare mensen en hun betrekkingen ofwel de structuur van een sociaal netwerk, waardoor iemand bevredigend aan zijn trekken kan komen op het affectieve vlak, in de behoefte aan aansluiting, in materiële zin en wat betreft zijn sociale stabiliteit, ook wel de functies van een sociaal netwerk genoemd. Hij maakt onmiddellijk het onderscheid tussen de structurele en functionele kenmerken. Hendrix (1997) legt meer de nadruk op het centraal staan van één persoon wanneer hij een netwerk omschrijft als een groepering van mensen met wie één persoon (de centrale actor) min of meer duurzame banden onderhoudt voor de vervulling van noodzakelijke levensbehoeften (p. 35). De andere leden van zijn of haar sociaal netwerk moeten elkaar dus niet kennen. De leden van een netwerk kunnen uit allerlei hoeken van de samenleving komen. Zij kunnen lid zijn van een club, elkaar kennen via gemeenschappelijke vrienden, op een formele manier contacten met elkaar onderhouden, Sluzki (2000) maakt een duidelijker onderscheid tussen een formeel en een informeel sociaal netwerk. Hij omschrijft het sociale netwerk daarom als volgt: Our personal social network is a stable but evolving relational fabric constituted by (a) family members, (b) friends and acquaintances, (c) work and study connections, and (d) relations that evolve out of our participation in formal and informal organizations - social, recreational, religious, political, vocational, health-related, et cetera. (p. 271). Beide termen worden hieronder nader gespecificeerd.

26 INFORMEEL SOCIAAL NETWERK Informele netwerkleden zijn de netwerkleden die behoren tot de sectoren verwanten en vriendschappelijke betrekkingen (Baars en Uffing, 1994, p. 84). Een informeel sociaal netwerk wordt door Jordan (2006) omschreven als een netwerk dat gebouwd is op familieleden en vrienden. Deze netwerken worden volgens haar vaak gekarakteriseerd door sterke emoties en diepe, complexe verbindingen. Deze verbindingen leiden tot sociaal kapitaal dat mensen niet enkel dichter bij elkaar brengt, maar ook zorgt voor steun. Ook Rodrigo et al. (2007) spreken van intieme en vertrouwelijke relaties met familieleden en vrienden, maar ook met buren. Zij halen eveneens aan dat er sprake is van wederzijdse ondersteuning. Rodrigo et al. voegen aan de definitie van Jordan toe dat participatie aan vrijwillige organisaties, clubs en diensten bij het informeel sociaal netwerk gerekend kunnen worden. Ook Jordan spreekt van netwerken waarbij mensen deel uitmaken van organisaties zoals een buurtvergadering. Zij noemt deze netwerken generalized networks. Hiermee wordt bedoeld dat er geen sprake is van verbindingen maar van een brugfunctie. Deze vorm van ondersteuning verbindt mensen met bronnen die breder gaan dan hun netwerk en kan ervoor zorgen dat de ondersteuning van het ene netwerk ook toegankelijk is voor het netwerk van anderen. 1.2 FORMEEL SOCIAAL NETWERK Formele netwerkleden zijn de netwerkleden die behoren tot de sector maatschappelijke diensten (Baars en Uffing, 1994, p. 84). Jordan (2006) spreekt van institutional networks: Institutional networks are networks formed in relationship with, brokered by, sanctioned by, within, or in response to directives from institutions (p. 15). In deze netwerken wordt vaak rekening gehouden met regels en met officiële procedures. Veel van deze personen worden betaald om deel uit te maken van dit netwerk, zeker wanneer ze werken voor een instelling met een eigen beleid en procedures. Rodrigo et al. (2007) houden er ongeveer dezelfde mening op na: The formal network is comprised of the services provided by professionals belonging to institutions (e.g., schools, churches, and social services) (p. 330). Het gaat volgens haar om unidirectionele ondersteuning die geleid wordt door protocollen en geboden wordt door experts in overeenstemming met hun kwaliteitsstandaarden. Multi-problem gezinnen kampen op verschillende gebieden met problemen en sociale instanties worden altijd georganiseerd op een bepaald gebied. Dit heeft tot gevolg dat het formeel sociaal netwerk van deze uit een veelheid aan hulpverleners bestaat. 2 Functies van een sociaal netwerk Er zijn verschillende dimensies van sociale ondersteuning en manieren om deze in te delen (Sarason et al., 1985). Ongeacht hoe het sociale netwerk en sociale ondersteuning geconceptualiseerd worden, zijn er 2 basiselementen: het inzicht dat er een voldoende aantal mensen is waartoe men zich kan richten in tijden van nood en de tevredenheid over deze ondersteuning. In dit onderzoek wordt verder aan de slag gegaan aan de hand van de functionele en structurele kenmerken die Hendrix beschrijft (1997). Functionele kenmerken kijken naar wat een sociaal netwerk inhoudelijk kan bieden en welke functies deze netwerken hebben. Hierbij kan gedacht worden aan emotionele ondersteuning, praktische ondersteuning, kameraadschap,. Onder structurele kenmerken kunnen algemene aspecten verstaan worden die niet ingaan op de inhoudelijke zaken van het sociaal netwerk. Hierbij gaat het erom hoe het netwerk is samengesteld. Deze kenmerken kunnen zowel van toepassing zijn op het formele als op het informele sociaal netwerk.

27 17 Welke van de functies voor iemand belangrijk zijn, kan van moment tot moment verschillen. Een goed netwerk heeft de verschillende functies in zich. Voor mensen in een stressvolle situatie is de steun van andere netwerkleden belangrijk. Met deze steun zijn mensen vaak beter in staat om met de stress om te gaan, waardoor ze minder snel ziek of overspannen worden. 3 Het belang van een sociaal netwerk bij multi-problem gezinnen Ouders die sociaal geïsoleerd zijn, kunnen de mogelijkheden en bronnen verliezen om met de combinatie van problemen om te gaan. Daarom is de identificatie, ontwikkeling en bescherming van sociale steun voor risicogezinnen een belangrijke taak voor hulpverleners. De opeenstapeling van risicofactoren zorgt er immers voor dat kinderen zich niet goed kunnen aanpassen. Veel onderzoek toont aan dat isolatie van sociaal netwerk en ondersteuning samenhangt met inadequaat ouderschap. Ouders die kinderen misbruiken, verwaarlozen, hebben over het algemeen een kleiner informeel sociaal netwerk, ze hebben minder contact met hun eigen gezin en andere familieleden en ze voelen zich meer sociaal geïsoleerd van instituties en formele ondersteuningssystemen. Dit is onder andere te zien in het contact dat ze onderhouden met scholen (Rodrigo et al., 2007). Contact met de school zou zorgen voor minder coërcief gedrag en meer inductief. Het enige probleem is dat multi-problem gezinnen van deze vorm van ondersteuning weinig gebruik maken (Rodrigo et al., 2007). Een sociaal netwerk draagt zowel positieve als negatieve effecten in zich. Rodrigo et al. (2007) spreken in dit opzicht van een buffering hypothesis en een depleting hypothesis. Deze eerste houdt in dat ondersteuning meer effect heeft op personen die op dat moment met stress en uitdagingen moeten omgaan. Stress in het gezin draagt volgens Ahsan (2007) echter op een negatieve manier bij tot de mogelijkheid een sociaal netwerk te creëren. Anderzijds, gaat hij verder, draagt een tekort aan sociale contacten bij aan familiale stress. Daarom kan het voor multi-problem gezinnen nodig zijn dat het uitbouwen van een sociaal netwerk meer ondersteund wordt. Ondersteunende functies zijn echter niet irrelevant voor personen die niet onder stress staan. Sarason et al. (1983) verdedigen de hypothese dat sociale ondersteuning een buffer vormt tegen stress. Daarnaast zou ondersteuning bijdragen tot de persoonlijke ontwikkeling. De uitputtende hypothese daarentegen gaat ervan uit dat de aanwezigheid van sociale stressoren de positieve effecten van sociale ondersteuning kan verminderen. Wanneer gezinnen hulp zoeken bij specifieke leden van hun netwerk tijdens stressvolle periodes, kan dit zoeken naar ondersteuning voor meer stress zorgen. Daarbij komt dat de ondersteuning die het netwerk geeft, kan verschillen van wat het gezin in kwestie nodig heeft. 4 Het sociaal netwerk van multi-problem gezinnen Wanneer gesproken wordt over multi-problem gezinnen, wordt zo goed als altijd gesproken van het sociale netwerk, of beter, het gebrek hieraan. De informele sociale netwerken bij multi-problem gezinnen blijken vaak klein en onstabiel te zijn doordat deze gezinnen vaak de nodige sociale vaardigheden voor het onderhouden van relaties missen (Macdonald et al., 1998; Sousa, 2005). Niet-klinische gezinnen blijken meer contact te onderhouden met de buurt, vrienden en familieleden terwijl het sociaal netwerk van multi-problem gezinnen vooral bestaat uit de politie, grootouders en formele hulpverleningsvormen of maatschappelijke dienstverlening (Rodrigo et al., 2007). 4.1 FAMILIE De familie blijkt de belangrijkste hulpbron te zijn voor multi-problem gezinnen (Sousa, 2005). Dit kan zowel positief als negatief geïnterpreteerd worden. Een negatief aspect hieraan is dat de leden van de familie de nodige sociale vaardigheden om relaties te onderhouden ook niet bezitten. Dit heeft tot

28 18 gevolg dat het netwerk rond de familie draait. De niveaus van relationele nabijheid in de familie zijn in het onderzoek van Sousa even laag als in de controlegroep, terwijl de familie voor hen de groep met het hoogste niveau van relationele nabijheid is. Dit laatste is eveneens een positieve eigenschap van de familie van multi-problem gezinnen. De familie is de belangrijkste bron van ondersteuning op emotioneel, cognitief, instrumenteel, financieel, vriendschappelijk en normatief gebied. Enkel professionele ondersteuning en in contact komen met nieuwe personen wordt niet door de familie ondervangen. Familieleden hebben met andere woorden een sterke emotionele band en proberen ondersteunend te zijn ondanks het mogelijke gebrek aan persoonlijke, financiële en of ondersteunende bronnen. Sociale netwerken van multi-problem gezinnen worden gedomineerd door vaak kritische en nietsteunende familieleden, gaat Sousa verder (2005): ze zorgen niet voor hulp, advies en begeleiding of sociale en emotionele ondersteuning om te helpen met het ouderschap. De persoonlijke netwerken blijken vaak gedomineerd te worden door familieleden die kritisch zijn in plaats van ondersteunend. Interacties komen vaak heel frequent voor maar kunnen niet helpend genoemd worden. De leden van het sociaal netwerk delen en versterken vaak de nalatige ouderlijke normen en gedrag. Macdonald et al. (1998) gaan ervan uit dat leden van deze families vaak de noodzakelijke sociale vaardigheden missen om relaties te onderhouden. Zwakke banden breken vaak waardoor familieleden geïsoleerd en eenzaam achterblijven. Daarnaast is het in deze gezinnen opmerkelijk dat de grootouders vaak ouderlijke functies invullen en verantwoordelijkheid dragen voor hun kleinkinderen. Dit intergenerationeel zorg dragen, blijkt een positief effect te hebben op de ouderlijke vaardigheden. Ouders zouden met behulp van deze ondersteuning minder straffend optreden (Rodrigo et al., 2007). 4.2 VRIENDEN Na familie zijn volgens Sousa (2005) vrienden de tweede bron van ondersteuning in het persoonlijk netwerk van multi-problem gezinnen. Vaak blijken deze vrienden ook lid te zijn van disfunctionele gezinnen en/of leven ze in precaire omstandigheden. Zij zorgen dus niet voor een nieuwe bijdrage voor wat betreft een uitbreiding van het netwerk aangezien deze gezinnen ook rond de familie draaien. Het lage niveau van wederkerigheid kan dan een bedreiging zijn voor het behoud en de uitdieping van deze relaties. Vrienden zijn een belangrijke link met de formele ondersteuningsorganisaties. 4.3 FORMEEL SOCIAAL NETWERK De gezinnen die in het onderzoek van Sousa (2005) bevraagd werden, staan heel regelmatig in contact met professionele hulpverlening. Toch ervaren weinig van deze gezinnen veel professionele steun. Professionele hulpverlening blijkt enkel bij te dragen aan het in contact treden met nieuwe personen en biedt normatieve ondersteuning. Rodrigo et al. (2007) gaan ervan uit dat een multi-problem gezin op een groter formeel sociaal netwerk vertrouwt. Deze gezinnen worden meestal begeleid door verschillende organisaties. Doordat er sprake is van verschillende problemen, trekken ze verschillende vormen van formele ondersteuning aan die gegeven worden door sociale agentschappen. Dit maakt dat ze hun persoonlijke sfeer meer open moeten stellen voor externe bronnen van ondersteuning. Hier hangen verschillende problemen mee samen: Sommige vormen van formele en informele ondersteuning zijn enkel mogelijk binnen het exosysteem. In deze gevallen is het welzijn van het gezin te sterk afhankelijk van de kwaliteit van de buurt. Doordat er meerdere hulpverleners bij het alledaagse leven van het gezin betrokken zijn, is er nog weinig sprake van privacy voor de individuele gezinsleden. Een tekort aan privacy kan

29 19 ervoor zorgen dat het verantwoordelijkheidsgevoel van de gezinsleden vermindert aangezien hulpverleners want to know all about my life they must take care of my children and solve my problems (Rodrigo et al., 2007, p. 342). Deze vorm van ondersteuning zou ervoor zorgen dat ouders meer zouden tolereren en onachtzaam zijn. Ouders zouden zich minder zeker en meer ontwapend voelen in hun eigen mogelijkheden. Het proces van ondersteuning vraagt coördinatie tussen verschillende organisaties en hulpverleners die binnen een gezin interveniëren. Dit is een grote uitdaging voor de hulpverlening. 4.4 STERKTES VAN EEN SOCIAAL NETWERK Jordan (2006) en Ahsan (2007) bespreken enkele manieren waarop een sociaal netwerk een meerwaarde kan betekenen voor kwetsbare gezinnen. Succesvolle sociale netwerken moedigen het nemen van risico s aan en accepteren de successen, maar ook het falen dat hieruit kan voortvloeien. We moeten uit onze comfortzone treden om een hoogtepunt te bereiken. Wederkerige ondersteuning: hulp vragen en hulp geven zorgt voor intensere relaties. Succesvolle sociale netwerken creëren ruimte voor mensen om ondersteuning te geven en te ontvangen. Het sociaal netwerk kan een gevoel van identiteit en waarde versterken: een sociale relatie is een van de belangrijkste manieren om onszelf te beschrijven. Sociale netwerken geven ons een gevoel van samenhorigheid en het gevoel dat we gewaardeerd worden. Dit verhoogt het zelfvertrouwen. Omdat kwetsbare individuen en gezinnen vaak gedevalueerd worden, kunnen sociale netwerken een belangrijke rol spelen in het helpen ontdekken van vernieuwd vertrouwen in hun eigen mogelijkheden. Dit kan door hen positieve feedback te geven en door ondersteuning aan te moedigen. De meesten van ons worden beïnvloed door de beoordelingen van degenen rondom ons, meer bepaald door de personen die belangrijk voor ons zijn. De nood om ons conform de verwachtingen van anderen te gedragen, wordt vaak omschreven als peer pressure maar kan ook positief zijn. Het kan een goede invloed hebben op verandering en kan ook helpen om een individu stappen te laten ondernemen, risico s te nemen en destructief gedrag om te buigen. Sociale netwerken kunnen kwetsbare individuen en gezinnen helpen hun gedrag te veranderen door positieve verwachtingen en nieuwe standaarden. Positieve peer pressure kan heel belangrijk zijn om gedragspatronen die zich over de tijd hebben gevormd, terug te veranderen. Sociale netwerken zorgen er ook voor dat mensen hun stress kwijt geraken en leuke ervaringen kunnen delen met anderen, ze zorgen voor sociaal contact. Het is de plaats waar we onszelf kunnen zijn, lachen, verhalen delen en vrienden maken. Op die manier kunnen sociale netwerken ervoor zorgen dat mensen hoogtepunten hebben in hun leven. De sociale interactie binnen een netwerk kan zorgen voor een belangrijke mogelijkheid voor individuen om zich te ontspannen en stress te verminderen. Dat kwetsbare individuen en gezinnen deze mogelijkheid hebben in een omgeving die destructief gedrag niet aanmoedigt, kan heel belangrijk zijn. Sociale netwerken zijn buizen om informatie door te geven. Dit kan gaan over nieuws binnen de gemeenschap of over het eigen leven, informatie over een werkgelegenheid, verwijzingen naar formele dienstverlening, De sociale isolatie van kwetsbare individuen en gezinnen zorgt ervoor dat ze vaak niet dezelfde toegang hebben tot informatie. Moeders met een hoger niveau van sociale ondersteuning zijn over het algemeen zorgend en consistent in hun ouderschap en gebruiken minder straffen. Moeders die tevreden zijn over hun sociaal netwerk, reageren gevoeliger op hun kinderen. De aanwezigheid van informele ondersteuning door familie, buren of vrienden zou het voorkomen van mishandeling verminderen in gezinnen waar sprake is van een hoog stressgehalte (Rodrigo, 2007). Meer ondersteuning van de partner en van het

30 20 informele netwerk van de moeder zou helpen om een straffende houding ten aanzien van het kind te verminderen. 4.5 ZWAKTES VAN EEN SOCIAAL NETWERK Er bestaan echter ook studies die negatieve effecten vaststellen bij de invloed van een sociaal netwerk. Zo zou meer informele ondersteuning geassocieerd worden met schadelijke effecten op ouderschap. Het zou kunnen dat in risicogezinnen met meer ondersteuning, sommige steunfiguren het gebruik van fysieke discipline zouden aanmoedigen. Overdreven opdringerige sociale ondersteuning kan stress uitlokken (Rodrigo et al., 2007). Pogingen om ondersteuning te bieden kunnen door het gezin gezien worden als controlerend of interveniërend in het gezin. Ook Jordan (2006) bespreekt nadelen van sociale netwerken: Leden van een sociaal netwerk kunnen territoriaal zijn. Als er een individu meer vraagt dan zijn of haar deel, kunnen er problemen ontstaan en kunnen sommige netwerkleden gemarginaliseerd worden. Sociale netwerken worden vaak verward met de voordelen die ze kunnen meebrengen. Wanneer een groep mensen een netwerk vormt om voor elkaars kinderen te zorgen, kan dit zowel positief als negatief uitdraaien. Kinderen kunnen zowel een hoog kwalitatieve zorg krijgen maar anderzijds kunnen ze verwaarloosd of misbruikt worden. De mogelijkheid om bronnen aan te spreken moet apart van de kwaliteit van die bronnen gezien worden. Sociale netwerken verheerlijken als de beste oplossing kan slecht uitdraaien voor gezinnen. Sociale netwerken kunnen uitsluitend worden. Problemen ontstaan wanneer groepen zich zo sterk met elkaar gaan identificeren dat ze anderen uitsluiten. Bijvoorbeeld: sommige etnische groepen houden sterke controle op anderen. Een dicht en groot gezin kan ondersteuning bieden aan de leden van dit netwerk maar enkel wanneer er iets voor in de plaats gekregen wordt. Sociale netwerken zijn geen vervanging voor sociale hulpverlening. Een zaak die promoot dat het sociale netwerk en het sociale kapitaal de oplossing zijn voor alle problemen is destructief. Sociaal kapitaal is geen vervangmiddel voor het financiële en het menselijke kapitaal dat gemeenschappen in problemen nodig hebben. (Jordan, 2006). Degenen die het dichtst bij ons staan, kunnen ons het meeste schade berokkenen. Dit is zo bij huiselijk geweld, kindermisbruik en zelfs disfunctionele gezinnen, huwelijken en vriendschappen. Wanneer we het sociaal netwerk gaan beoordelen, is het belangrijk om te kijken naar alle destructieve factoren, eerder dan er vanuit te gaan dat alle netwerken voordelen met zich meebrengen. K r i t i s c h e b e d e n k i n g e n b i j d e c o n t e x t u e l e t h e r a p i e De contextuele theorie wordt door veel hulpverleners goed onthaald. Ze vinden het een herkenbare theorie die bruikbaar is binnen de hulpverlening. Er kunnen echter ook kritieken op dit denkkader geformuleerd worden. Een eerste kritische bedenking van mijnentwege staat sterk in verband met dit onderzoek en werd door Jan Hoet bevestigd. Wanneer Nagy over hulpbronnen spreekt, vult hij deze eng in want hij kijkt enkel naar bronnen van steun binnen de familiale relaties. Een ruimere kijk op het sociaal netwerk zou een meerwaarde kunnen betekenen. Er werden echter nog meer bedenkingen geuit bij de contextuele theorie. 1 Methodieken Heylen en Janssens (2004) spreken van een moeilijk hanteerbare methode. Want eigenlijk bestaat er geen systematische vertaling van het contextueel denken voor niet-therapeuten, geen handleiding, geen uitgewerkte beschrijving van de bruikbaarheid en de meerwaarde van het contextuele denken

31 21 voor het welzijnswerk. Ook Hargrave et al. (2005) zeggen dat er veel verwarring is omtrent de contextuele theorie. Het is alsof hulpverleners weten dat de contextuele therapie iets belangrijks en zelfs iets diepgaands te zeggen heeft over individuen en relaties, maar er niet erg zeker van zijn waar dit iets nu precies om draait. De belangrijkste reden van deze verwarring, zo Hargrave et al., is echter dat de theorie zelf zo diepgaand is. Ze gaat over op een billijke manier rekening houden met de ander, relationele verplichtingen, vrijheid, destructief gerechtigde aanspraak en loyaliteit. Al deze concepten maken geen deel uit van onze alledaagse therapeutische taal maar hebben wel een grote invloed op de manier waarop individuen en relaties ontwikkelen. Meerzijdige partijdigheid wordt naar voor geschoven als een belangrijke manier van werken die aansluit bij de contextuele theorie. Ook hier kunnen echter kritieken op gegeven worden. Dillen (2004) haalt een verhaal van Marthe Kosian aan. Zij is slachtoffer van seksueel misbruik en vindt dat door meerzijdige partijdigheid het slachtoffer te weinig aandacht krijgt. Dit omdat ook gewerkt wordt met de dader en omdat de contextueel therapeut zich in zijn positie probeert te verplaatsen. Dillen probeert een antwoord te formuleren op deze kritiek. Ze ontkent niet dat de zwakkeren, de minst machtigen onrecht aangedaan wordt. Toch, zegt ze, moet ook gewezen worden op de grote aandacht die Nagy geeft aan het kind, aan de toekomstige generatie, aan de zwakste schakel in de maatschappij. Ze haalt een citaat van Nagy aan om dit te verduidelijken: As a general rule, a priority of consideration is most effectively assigned to the most decisively wounded person. It makes little sense to expect someone who is bitterly hurt to offer generous concern to a partner who has been unfair. (Boszormenyi-Nagy en Krasner, 1986, p. 303) Het slachtoffer komt dus op de eerste plaats. Dillen is niet de enige die grenzen ziet aan meerzijdige partijdigheid. Ook Heylen en Janssens (2004) bekritiseren deze basishouding. Feitelijke grenzen die op de eerste dimensie gesitueerd kunnen worden, zijn situaties waarin hulpverlener en cliënt letterlijk en figuurlijk niet dezelfde taal spreken. Op de dimensie van de psychologie wordt een grens gesitueerd omdat we als mens nooit volledig meerzijdig partijdig kunnen zijn. Deze psychologische grenzen kunnen bijvoorbeeld concreet vertaald worden in de vraag of elke hulpverlener met elk(e) cliënt(systeem) moet kunnen werken? De derde dimensie toont aan dat het relationele netwerk waartoe wij als hulpverleners behoren niet onderschat mag worden. Als laatste spreken Heylen en Janssens over een grens aan meerzijdige partijdigheid op de 4 de dimensie: de eigen relationele en culturele ethiek. Hieronder wordt het eigen waarde- en normensysteem waarmee elke mens opgevoed werd, verstaan. Deze verschillen kunnen een grote invloed hebben op het dagdagelijkse handelen van de hulpverlener. 2 Concepten Naast de methodieken, blijven ook de concepten niet vrij van kritiek. Van Crombrugge en Heylen (1999) geven aan dat het begrip loyaliteit niet past binnen de contextuele theorie. Loyaliteit zou immers te maken hebben met machtsverhoudingen en de balans van geven en nemen zou gebaseerd zijn op het ruiltheoretisch perspectief. Op die manier blijft men hangen in de tweede dimensie in plaats van in te gaan op het relationeel-ethisch perspectief: De mens geeft wat een ander toekomt en neemt wat hem toekomt. Een manier om hieraan tegemoet te komen en dus wel in te gaan op ethische rechtvaardigheid, is het fundamentele onevenwicht van de ouder-kind relatie te erkennen. Op die manier wordt niet gedacht in termen van schulden en verdiensten want deze impliceren een contract en bieden geen ruimte tot verandering. De kern van de vierde dimensie zou fundamenteel vertrouwen moeten zijn. Dit is immers het enige dat je meekrijgt bij de geboorte: een ouder stelt vertrouwen in een kind dat hij eigenlijk niet kent. De ouder investeert in dit kind zonder op voorhand te weten of dit kind dat wel waard is. Ook het concept ontschuldiging is volgens deze kritiek niet op zijn plaats omdat het macht impliceert. Zij opteren voor de term vergiffenis. Deze zou beter binnen de relationeel-ethische dimensie passen aangezien dit begrip samenhangt met het eerder vermelde vertrouwen. Want enkel door te vertrouwen, kan je vergeven.

32 22 3 Universaliteit Dillen (2004) citeert Van Keulen om nog een kritiek te formuleren. Aangezien de contextuele theorie uitgaat van een universele gedachte, komen de zwakkeren binnen een maatschappij in verdrukking. Universaliteit houdt in dat er van een bepaalde opvatting uitgegaan wordt en dit zijn vaak de heersende overtuigingen binnen de maatschappij. De machtigen binnen de samenleving beslissen dan opnieuw hoe de theorie geïnterpreteerd wordt en hoe de concepten ingevuld worden. Daarbij komt dat Nagy weinig aandacht besteedt aan macht en op die manier geen aandacht heeft voor onderdrukking in de maatschappij. Op die manier speelt de theorie in het voordeel van de machtigen. Ook op deze kritiek formuleert Dillen een antwoord. Nagy heeft naar haar mening wel aandacht voor macht en benadrukt de mogelijke negatieve consequenties hiervan zeer sterk. Binnen zijn relationeelethische benadering tracht hij diepgaande veranderingen mogelijk te maken, die machtsmisbruik en onderdrukking in de toekomst verhinderen. Nagy lijkt immers te willen zoeken naar de oorzaken van macht: Het gezin werd dan ook voornamelijk beschreven in termen van een machtsstrijdperk, zoals dat te vinden is in het concurrentiemechanisme binnen het zakenleven en de politiek. Is het gezinsleven werkelijk een machtstrijdperk of is er meer? (Dillen, 2007, p. 131). Verder zoekt hij naar manieren waarop bijvoorbeeld huishoudelijk geweld gestopt kan worden. Daarin speelt de balans van geven en nemen een cruciale rol. Nagy lijkt ons een soort ideaal of utopie, zo Dillen, voor te spiegelen waarin de balans van geven en nemen in evenwicht is. Het gaat om een ideaal waarin mensen hun destructief recht niet uitwerken op machteloze, onschuldige slachtoffers. Dit is echter een ideaal waarnaar gestreefd moet worden. Ondertussen blijven onrecht, onderdrukking en uitbuiting bestaan, maar de betrokkenen krijgen als het ware de mogelijkheid om daar iets aan te doen, zonder te moeten wachten op een maatschappelijke verandering wat betreft het rollenpatroon en de verwachtingen waarmee ze opgegroeid zijn. Niettegenstaande dit, haalt Dillen aan dat de theorie van Nagy weinig maatschappijkritisch is. Dit zijn zaken die gewoon niet aan bod komen binnen de contextuele therapie die vooral gericht is op familierelaties. Ivan Boszormenyi-Nagy zou daarnaast de verantwoordelijkheid enkel bij ouders leggen (Fowers & Wenger, 1997). De oorzaak van het proces van sociale desintegratie zou immers liggen bij het verlangen naar vrijheid. Nagy geeft hierbij als oplossing binnen te blijven en aan het huwelijk te werken. Er kan echter niet gewoon een lijn getrokken worden rond het gezin en verwacht worden dat hun relatie magisch verschilt van de ruime samenleving. Nagy (1997, p. 127): I do not recall ever writing such statements. 4 Betrouwbaarheid en eerlijkheid Volgens Fowers en Wenger ziet Nagy het gebrek aan betrouwbaarheid als belangrijkste pathologische voorwaarde voor het leven. Omdat iedereen betrouwbare relaties nodig heeft, is vertrouwen het goede in het gezinsleven. Er is sprake van vertrouwen wanneer er sprake is van eerlijke ruil, wederkerigheid in de balans van geven en nemen. Nagy zou eveneens zeggen dat de moed om vertrouwen in relaties te riskeren noodzakelijk is voor verbintenis en toewijding. Een schaamteloos tekort aan moed om vertrouwen te riskeren wordt gezien bij paranoïde en achterdochtige personen. De contextuele therapie neemt dus een standpunt in over welke levenswijze goed is en welke niet. Nagy gaat in op deze kritiek door te zeggen dat de auteurs het doel van de contextuele therapie verkeerd verstaan. Er zijn goede redenen voor therapeuten om zijn of haar therapeutische doelen te limiteren tot de individuele noden van gezinsleden. Op die manier wordt er niet van een idee uitgegaan van wat een goed gezinsleven is. Er is een gevaar aan doelen van therapie zoals het goede begrijpen, of om aan te geven wat er verstaan wordt onder waardig leven dat rijk is aan betekenissen. Nagy antwoordt op de kritieken die Fowers en Wenger geven op de contextuele therapie (Boszormenyi-Nagy, 1997). Hij de opmerking dat mensen het nog steeds moeilijk hebben met de belangrijkste concepten van zijn visie.

33 23 5 Neutraliteit van de hulpverlener Fowers en Wenger (1997) zeggen daarnaast dat neutraliteit onmogelijk is want er is een definitie nodig van wat verstaan wordt onder rechtvaardigheid. Deze is volgens Nagy gebaseerd op het bekomen van verdiensten. Iemand die verdiensten bekomen heeft, mag dus gepaste zorg verwachten. Er is echter geen overeenkomst over wat rechtvaardigheid, eerlijkheid, werkelijk inhoudt. Veelzijdig gerichte partijdigheid als methode, zegt Nagy hierop (1997), is erop gericht de onmenselijke attitude van therapeutische neutraliteit te vervangen en op hetzelfde moment te vermijden een jury te worden van wat goed en slecht is. De therapeut zorgt op een empathische manier voor het lijden van elke persoon zonder te beslissen wat eerlijk is binnen de leden van elke dialoog. Daarbij komt dat Nagy niet gelooft dat contextuele, of enige andere vorm van therapie zou moeten bepalen welk soort leven het waard is om te leven. 6 Validiteit van de contextuele theorie Eén van de belangrijkste kritieken op de contextuele theorie is rond de wetenschappelijkheid ervan. Er ontbreekt onderzoek naar de validiteit van de contextuele theorie. Er is een grote interesse voor deze stroming maar er is weinig empirisch onderzoek gedaan naar de bruikbaarheid ervan (Wilburn-McCoy, 1993). Er bestaan slechts enkele instrumenten, namelijk de relational ethics scale (Hargrave 1991), de Family of origin scale (Hovestadt et al., 1985) en de Nijmeegse Gezinsrelatie Test (Oud, 1988) die een poging ondernemen om het contextuele begrippenkader empirisch te benaderen. Er zijn verschillende mogelijke redenen waarom de contextuele hulpverlening nog niet veel onderzocht werd. In eerste instantie is dit mogelijk omdat het nog een relatief jonge theorie is die pas eind jaren 70 en begin jaren 80 gepubliceerd werd. Daarnaast bestaat er veel onduidelijkheid over hoe de contextuele technieken en begrippen in de praktijk toegepast kunnen worden. Er kan met andere woorden besloten worden dat de taal en de concepten binnen de contextuele theorie niet duidelijk genoeg zijn om ermee aan de slag te gaan. Dit kan mogelijk empirisch onderzoek naar deze stroming in de weg staan. De laatste jaren probeert men aan deze tekorten tegemoet te komen door de nieuwe contextuele theorie te ontwikkelen. Dit houdt in dat op zoek gegaan wordt naar verheldering en verduidelijkingen van de concepten om de theorie herkenbaar en bruikbaar te maken voor hulpverleners. Het idee dat Nagy binnen bracht wil men op deze manier toegankelijker maken. Voorbeelden hiervan zijn Het contextuele denken (Heylen & Janssens, 2004) en Ontwikkelingen in de contextuele therapie (Hargrave et al., 2005). Deze poging is echter eveneens niet wetenschappelijk onderbouwd en biedt op dat vlak dus geen meerwaarde.

34 24 M E T H O D O L O G I E P r o b l e e m s t e l l i n g 1 Maatschappelijke relevantie De contextuele theorie gaat er vanuit dat er gekeken moet worden naar het ganse gezin wanneer een persoon in de hulpverlening terecht komt. Ook in de hulpverlening wordt dit standpunt nu meer en meer gevolgd. Er is een duidelijke evolutie merkbaar wanneer we naar de behandeling van gedragsproblemen kijken. Waar vroeger de geïdentificeerde persoon met het probleem opgenomen werd in een groot instituut, wordt tegenwoordig het ganse gezin begeleid. De evolutie binnen de hulpverlening heeft in februari 2006 geleid tot nieuwe aanbevelingen van de toenmalige Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Inge Vervotte. Zij formuleerde in het Globaal Plan Jeugdzorg (Vervotte, 2006) dat er in de toekomst meer contextgericht en multimodaal gewerkt dient te worden. Zij verstaat onder die termen het volgende (p ): Contextgericht werken is het inschakelen van steun uit de brede context (netwerk van de jongeren) om het hulpverleningsdoel te bereiken; zorgen dat deze context het gewenst gedrag uitlokt en dat diezelfde context geen winst oplevert voor antisociaal gedrag. Het principe van contextualiteit stelt dat hulp sterker aanslaat als een familiaal netwerk de jongere kan dragen. Het begrip familiaal netwerk moet in brede zin geïnterpreteerd worden: het kan ook gaan om vrienden, buren, Multimodaal werken vertrekt vanuit de vaststelling dat problemen meerdere oorzaken hebben. Om die te beïnvloeden zijn vaak tegelijk meerdere methodieken nodig. Uit effectenonderzoek blijkt dat naarmate de specifieke methodieken zich op meerdere actoren (gezin, familie, school, vrije tijd, werkomgeving) richten, het resultaat toeneemt en de bereikte effecten blijvender zijn. Zo wordt onmiddellijk duidelijk dat contextueel werken en een netwerkgerichte benadering naadloos op elkaar aansluiten binnen de hulpverlening. In hetzelfde Globaal Plan Jeugdzorg wordt dit nogmaals als volgt benadrukt (p. 21): Het beleid stimuleert tot het inzetten van steun en hulp uit de directe omgeving van de persoon (van familieverband, vriendenkring naar de inzet van vrijwilligers en veeleer paraprofessionelen). Het familiaal en ruimer sociaal netwerk dient maximaal ingeschakeld te worden. In de hulpverlening poogt men beide aspecten - contextgericht werken en multimodaal werken - in de praktijk te brengen. De probleemgebieden die aan de hand van deze aspecten aangepakt worden, zijn net de problemen waarmee multi-problem gezinnen te kampen hebben. Uit de literatuurstudie bleek reeds dat een ethisch-relationele kijk op hulpbronnen een weinig besproken onderwerp is. Het leek daarom interessant de aandacht hierop te vestigen en na te gaan hoe de contextuele begrippen tot uiting komen binnen multi-problem gezinnen. Daarnaast wordt gekeken naar de aanwezige hulpbronnen. 2 Onderzoeksvragen Om voornoemde probleemstelling uit te werken, werd besloten tot een belevingsonderzoek, waarbij een vergelijking gemaakt wordt tussen multi-problem gezinnen die begeleid worden in een dagcentrum en een controlegroep van niet-klinische gezinnen. In dit belevingsonderzoek richten we de aandacht op twee grote luiken: enerzijds op de concepten uit de contextuele theorie en anderzijds op hulpbronnen. In eerste instantie wordt een antwoord gezocht op de vraag: Hoe komen de begrippen uit de contextuele theorie tot uiting in multi-problem gezinnen?. De begrippen parentificatie, loyaliteit, de balans van geven en nemen en gerechtigde aanspraak worden hierbij belicht. Er werd voor deze begrippen gekozen aangezien dit de belangrijkste en meest uitgewerkte

35 25 begrippen zijn uit de contextuele theorie. De volgende vragen worden concreet beantwoord binnen het eerste luik: Is er sprake van parentificatie en op welke manier? Op welke manier tonen de respondenten hun loyaliteit? Hoe ziet de balans van geven en nemen eruit bij de respondenten? Is er sprake van constructief of destructief gerechtigde aanspraak? Kunnen er verschillen gevonden worden tussen de klinische en de niet-klinische groep? Het tweede luik handelt rond hulpbronnen die aangeboord kunnen worden. Hulpbronnen kunnen heel ruim gezien worden, maar mijn primaire focus zal liggen op de rol die het sociaal netwerk kan spelen binnen een gezin. De vraag Hoe zien hulpbronnen eruit in multi-problem gezinnen? vormt de leidraad doorheen dit luik. Aan de hand van volgende onderliggende vragen wordt concreet aan de slag gegaan: Welke hulpbronnen vermelden de respondenten? Met welke personen treden de respondenten frequent in contact? Hoe lang kennen de respondenten de contacten uit hun sociaal netwerk? Welke hulpbronnen bieden op welke manier ondersteuning? Kunnen activiteiten als een bron van ondersteuning gezien worden? Hoe omschrijven kinderen hulpbronnen? Kunnen er verschillen gevonden worden tussen de klinische en de niet-klinische groep? D o e l g r o e p e n S e t t i n g De Bijzondere Jeugdbijstand is een brede hulpverleningsvorm waarin zowel aan vrijwillige als aan gedwongen hulpverlening gedaan wordt. Dit onderzoek richt zich op gezinnen die begeleid worden door een dagcentrum. Deze keuze is het gevolg van de specifieke werking van deze begeleidingsvorm. De ouders zijn nog steeds de primaire opvoedingsverantwoordelijken die ook het meeste tijd investeren in deze opdracht. Wanneer een kind residentieel geplaatst wordt, is er veel minder contact tussen beide partijen. 1 Situering binnen de hulpverleningssector De Bijzondere Jeugdbijstand binnen de Vlaamse hulpverlening spitst zich in eerste instantie toe op jongeren en niet op volwassenen. Dit sluit hulpverlening aan het ganse gezin echter niet uit. In Vlaanderen bestaat er een overkoepelend agentschap dat zich bezig houdt met de werking van de organisaties binnen de Bijzondere Jeugdbijstand, namelijk agentschap Jongerenwelzijn. Op de website wvg.vlaanderen.be wordt de structuur en werking van dit agentschap verder toegelicht (WVG, 2008). De dagcentra binnen de Vlaamse hulpverlening zijn private voorzieningen die gesubsidieerd worden door de Vlaamse overheid. Een dagcentrum is een niet-rechtstreeks toegankelijke hulpverleningsvorm waarbij een begeleiding enkel via het Comité voor Bijzondere Jeugdbijstand of via de Jeugdrechtbank opgestart kan worden. De begeleiding binnen een dagcentrum kan geplaatst worden tussen het semi-residentiële aanbod en de ambulante begeleiding. De opvang van de kinderen na de schooluren en tijdens vakantiedagen valt binnen de eerste hulpverleningsvorm terwijl aan ouders en andere gezinsleden een intensieve ambulante begeleiding geboden wordt. Binnen het aanbod van een dagcentrum worden volgende begeleidingsvormen onderscheiden: gezinsgerichte werking, groepswerking, individuele begeleiding en schoolbegeleiding. Verdere informatie betreffende dit begeleidings- en ondersteuningsaanbod is te vinden in bijlage 1.

36 26 De laatste jaren wordt er meer en meer gesproken over een multimodale aanpak binnen dagcentra (Tonuso, 2009). De gezinnen die in dagcentra begeleid worden, kampen met verschillende problemen op verschillende levensdomeinen. De hulpverleners proberen alle aspecten van de problematiek te beïnvloeden. Hierbij wordt rekening gehouden met de wensen van het gezin en met de eigen grenzen van de voorziening. De problemen die deze gezinnen hebben, kunnen nooit gezien worden als een losstaand feit. Relationele, budgettaire, arbeids-, huisvestings-, school/werkproblemen, werken op elkaar in en kunnen elkaar versterken met een complexe situatie tot gevolg. Met deze multimodale aanpak wil men een antwoord bieden op de verschillende aspecten van de hulpvraag. Aangezien de domeinen waarop een dagcentrum inspeelt goed aansluiten bij de problemen waarmee multi-problem gezinnen te kampen hebben, werd er vanuit gegaan dat de gezinnen die hier begeleid worden, vallen onder de noemer multi-problem gezinnen. 2 Onderzoeksgroep 2.1 DOELGROEP De totale onderzoekspopulatie bestaat uit 9 gezinnen waaronder 4 gezinnen die begeleid worden in een dagcentrum. In totaal werden er 13 volwassenen en 18 kinderen bevraagd waarvan 5 volwassenen en 7 kinderen tot de klinische conditie behoorden. De bevraging vond plaats in de periode van november 2008 tot maart De klinische gezinnen werden gerekruteerd uit 4 dagcentra die actief meewerkten aan de selectie en aanmoediging van de gezinnen binnen dit onderzoek. Dit waren: Dagcentrum De Totem te Gent, Dagcentrum De Twijg te Gent, Dagcentrum De Boei te Zelzate, Dagcentrum De Klaroen te Eeklo. Figuur 4 toont aan dat binnen de niet-klinische groep vooral tweeoudergezinnen deelgenomen hebben terwijl de klinische groep in elke gezinssituatie ongeveer gelijk vertegenwoordigd is. Figuur 4 Gezinssituatie onderzoeksgroep Klinische groep Controlegroep 0 Gescheiden ouders Overleden ouder 2-oudergezin

37 27 Figuur 5 Gemiddelde leeftijd respondenten Klinische groep Niet-klinische groep 0 Vaders Moeders Jongens Meisjes De leeftijd van de ouders gaat van 31 jaar tot 56 jaar met een gemiddelde van 39,31 jaar en een standaarddeviatie van 6,58. De leeftijd van de kinderen schommelt tussen 6 en 15 jaar oud met een gemiddelde van 10,33 jaar en een standaarddeviatie van 2,38. Figuur 6 Arbeidssituatie ouders niet-klinisch dagcentra 1 0 Invalide Arbeider Bediende Zelfstandige Onbekend 2.2 PROCEDURE Zowel de dagcentra als de gezinnen binnen de controlegroep werden gecontacteerd via . Het bleek zeer moeilijk zowel dagcentra als multi-problem gezinnen te motiveren mee te werken aan dit onderzoek. Dit is dan ook de reden waarom de criteria doorheen het zoeken naar mogelijke gezinnen aangepast werden. In eerste instantie werd enkel gezocht naar gezinnen met 2 samenlevende ouders en met 2 kinderen tussen 6 en 12 jaar oud. Aangezien dit zeer moeilijk haalbaar bleek, werden de inclusiecriteria aangepast naar de leeftijdscategorie 6 tot 18 jaar oud en eveneens éénoudergezinnen en nieuw-samengestelde gezinnen werden geaccepteerd. De controlegroep werd gezocht binnen het eigen sociaal netwerk van de onderzoeker. De respondenten zijn allemaal in de tweede graad gelinkt aan de onderzoeker. Er werden geen personen bevraagd die in de eerste graad gelinkt zijn aangezien deze te dicht bij de onderzoeker staan en het voor deze personen moeilijk zou kunnen zijn zulke persoonlijke vragen te beantwoorden. De klinische gezinnen en controlegroep werden gematcht aan de hand van verschillende criteria. In eerste instantie werd gezocht naar gezinnen met een gelijkaardige gezinssamenstelling. Daarnaast

38 28 werd gekeken naar de leeftijd van de kinderen en als laatste werd rekening gehouden met het wonen in een stad of dorp. De verschillende gezinnen kregen een brief (zie bijlage 2) waarin het onderzoek evenals de manier waarop alles in zijn werk zou gaan, geëxpliciteerd werd. Verdere afspraken werden zowel telefonisch als via gedaan. Hier werd reeds het doel en de manier van werken van dit onderzoek uitgelegd en werd de mogelijkheid gegeven vragen te stellen om daarna een concrete datum en een concreet uur af te spreken. Er werden twee data afgesproken aangezien het afnemen van de vragenlijsten en het afnemen van het kwalitatief interview op een verschillend tijdstip plaatsvond. Deze keuze werd gemaakt om de gezinnen niet te zwaar te belasten gedurende een lange tijd. Op het afgesproken moment legde ik eerst nogmaals uit wat de bedoeling was en gaf hen de mogelijkheid vragen te stellen. Daarna werd door zowel ouders als kinderen een formulier geïnformeerde toestemming (zie bijlage 3) en door de ouders een infofiche (zie bijlage 4) ingevuld om vervolgens over te gaan tot het invullen van de vragenlijsten. Als dank mee te werken aan het onderzoek en om gezinnen te motiveren kregen ze na de afname van de vragenlijsten en het kwalitatief interview een vergoeding. Ouders ontvingen een waardebon van een warenhuis en kinderen konden een cadeau kiezen. D a t a v e r z a m e l i n g 1 Inleiding Voor dit belevingsonderzoek werd op verschillende manieren data verzameld. Er werd zowel gebruik gemaakt van kwalitatieve als kwantitatieve data. De vragenlijsten en de interviews die gebruikt werden, maakten deel uit van een groter onderzoek. Meerdere studenten werkten rond de contextuele theorie van Nagy en hebben dus op gelijkaardige manier gegevens verzameld, dit steeds bij verschillende klinische doelgroepen. De kwalitatieve data werden verzameld aan de hand van een semi-gestructureerd interview. Deze interviews bestonden voor de ouders uit vragen rond concepten uit de contextuele theorie en vragen rond hun netwerk. De kinderen werden enkel bevraagd over gezinsrelaties aan de hand van de theorie van Boszormenyi-Nagy. De verwerking van de kwalitatieve data vormen de basis van het onderzoek dat in deze scriptie beschreven is. De kwantitatieve data bestaan uit verschillende vragenlijsten die enerzijds concepten uit de contextuele theorie willen kwantificeren, anderzijds werd er door de ouders ook een vragenlijst ingevuld die wat dieper inging op hun sociaal netwerk. De NRES werd niet verder geanalyseerd aangezien er met slechts 1 tweeoudergezin in de klinische groep onvoldoende informatie beschikbaar is. De verticale resultaten van deze vragenlijst werden eveneens niet gebruikt omdat de nadruk ligt op de huidige gezinssituaties. Bijlage 5 verschaft meer informatie omtrent deze vragenlijst. Ook de SDQ werd afgenomen maar niet verder verwerkt omdat deze vragenlijst vooral van belang was voor het ruimer onderzoek. Verdere informatie omtrent deze vragenlijst is te vinden in bijlage 6. Er wordt gebruik gemaakt van datatriangulatie om tot een betere betrouwbaarheid te komen. Er werd met andere woorden op verschillende manieren data verzameld bij dezelfde respondenten. Door deze verschillende onderzoeksgegevens te combineren kan een meer valide resultaat bekomen worden. 2 Kwalitatief interview Het kwalitatief interview bestond uit twee luiken. Enerzijds werd dieper ingegaan op de begrippen uit de contextuele theorie en anderzijds werd aandacht besteed aan hulpbronnen. Er werd gekozen voor een open semi-gestructureerd interview aangezien dit de mogelijkheid geeft verder door te vragen

39 29 wanneer dit nodig is. Er werd zowel een ouderversie (zie bijlage 7) als een kindversie (zie bijlage 8) van het open interview opgesteld. 2.1 CONTEXTUELE BEGRIPPEN Op basis van literatuur werd in overleg met verschillende student-onderzoekers een eerste conceptversie opgesteld van het interviewschema. Vervolgens werden verschillende contextueel therapeuten aangesproken om dit schema bij te stellen en bedenkingen te formuleren. Via werd de vragenlijst verspreid zodat de contextueel therapeuten de mogelijkheid kregen bedenkingen te formuleren. Deze bedenkingen werden met dezelfde groep opnieuw besproken. Er werd 2 maal een versie teruggespeeld naar de therapeuten en besproken in groep om tot de definitieve versie te komen. De interviews omtrent de contextuele theorie gaan dieper in op een aantal thema s die Boszormenyi- Nagy introduceerde. In eerste instantie wordt ingegaan op de balans van geven en nemen, zorg en parentificatie. Daarna wordt overgaan op loyaliteit en gerechtigde aanspraak. Vervolgens wordt onrecht van naderbij bekeken om over te schakelen op hulpbronnen. Afgesloten wordt met vragen in verband met het toekomstbeeld: Wat zou je willen veranderen? en Wat zou je zeker niet willen veranderen?. Aan de hand van Een taal erbij werd een visualisatie in het interview ingebouwd. Marleen Diekmann ontwikkelde Een taal erbij, ook wel poppetjestaal genoemd, oorspronkelijk voor haar werk bij Artsen zonder Grenzen om taalbarrières te overwinnen (van Rijen, 2007). Beeldende technieken worden al heel lang gebruikt in de systeemtherapie als poging om de beleving van de cliënt te visualiseren (Diekmann, 2005). Door middel van duplo-poppetjes en ander materiaal wordt het probleem van de ouders en de kinderen verbeeld, de innerlijke dialoog tussen de Volwassene en het Kind zichtbaar gemaakt en op gang gebracht (Diekmann, 2004, p. 3). De duplopoppetjes bestaan in allerlei maten, soorten, generaties en culturen. Ze hebben verschillende huidskleuren, er zijn afwijkende types om bepaalde karakters te symboliseren en ze zijn er in alle leeftijden: van baby s tot grootouders. Ze kunnen staan en zitten, en hun benen en armen kunnen worden bewogen. De visualisering heeft volgens Diekmann (2004) het voordeel dat de cliënt, zonder dat zijn copingmechanismen worden doorbroken, kan kijken naar wat hem overkomen is, zowel van buitenaf als van binnenuit. Deze visualisering kan heel confronterend zijn, maar de cliënt kan steeds weer afstand nemen, steeds weer van buitenaf er naar kijken. De poppetjes bieden een kader van structuur en veiligheid waarbinnen gewerkt kan worden. De methodiek een taal erbij is een klinisch instrument waar de laatste jaren meer en meer over geschreven wordt. Er is rond de validiteit en betrouwbaarheid echter nog geen onderzoek gedaan. De methodiek wordt hier toch gebruikt omwille van de voordelen die het met zich meebrengt. Hierbij denk ik meer specifiek aan de visualisatie en het afstand nemen van de situatie om er op een meer ontspannen en afstandelijke manier over te kunnen spreken. Terwijl ouders in dit onderzoek de gezinssituatie schetsen aan de hand van de duplo-poppetjes, werden bij kinderen ook tekeningen gebruikt om te visualiseren. Aan de jongere kinderen werd gevraagd een tekening te maken van het gezin om hier daarna dieper op in te gaan. 2.2 HULPBRONNEN Het tweede luik van het interview werd enkel bij de ouders bevraagd en ging dieper in op de hulpbronnen. Dit deel van het interview werd opgesteld op basis van literatuur betreffende dit onderwerp. De promotor gaf mij feedback om het interview op punt te stellen. In het begin van het interview werd kort de vraag gesteld of er handelingen zijn die voor de personen in kwestie als helpend ervaren worden. De vragen omtrent de hulpbronnen gaan echter merendeels in op enerzijds

40 30 het formeel en anderzijds het informeel sociaal netwerk. In eerste instantie wordt gekeken naar de mate van steun die de ouders ervaren. Daarbij wordt specifieker ingegaan op de volgende functionele kenmerken (Hendrix, 1997): emotionele steun: steun en medeleven die anderen geven door begrip te tonen; cognitieve steun: steun door middel van het geven van informatie, advies en feedback; waardering: steun die uitgaat van waardering, bevestiging en vertrouwen; normatieve steun: steun bij het maken van keuzes door het aanreiken van normen, waarden, voorbeelden, gedragsadviezen, enzovoort; sociaal contact: sociaal contact bevestigt de eigen identiteit en het gevoel ergens bij te horen. Mensen hebben een basis aan sociaal contact nodig; materiële steun: steun in de vorm van geld, onderdak en materialen (kleding, huisraad,...); praktische steun: steun die men kan geven door voor een ander te zorgen of door activiteiten over te nemen (schoonmaken, belastingpapieren invullen, ). Vervolgens wordt dieper ingegaan op de structurele kenmerken. Er wordt gekeken naar de samenstelling van het netwerk. Hierin maakt Hendrix (1997) een onderscheid tussen verwanten, vrienden of bekenden en maatschappelijke diensten. Er werd gekeken naar hoe vaak er sprake is van contact, wie het initiatief neemt om met elkaar om te gaan, hoe lang deze contacten al bestaan en waarover met deze personen gepraat wordt of welke activiteiten er gedaan worden. Ook wordt de vraag gesteld of de respondenten tevreden zijn over deze contacten en of de respondenten met iemand meer of minder contact zouden willen. Als laatste wordt de betrokkenheid van de kinderen in vraag gesteld en of deze contacten een invloed hebben op de manier waarop de ouders met hun kinderen omgaan. Ook het in kaart brengen van de hulpbronnen wordt gevisualiseerd. Dit gebeurt aan de hand van een netwerkcirkel. De pionier van deze visualisatietechniek is Maureen Fitzgerald (Hogan et al., 2007). De netwerkcirkel is gebaseerd op nabijheid. Binnen de concentrische cirkels kan de respondent verschillende namen invullen. Hoe dichter bij het middelpunt, hoe nabijer de respondent deze personen ervaart. In de cirkels die verder verwijderd zijn van het middelpunt, schrijft de respondent de namen van sociale netwerkleden die minder nabij hem of haar staan. Figuur 7 Netwerkcirkel (Hendrix, 1997) De afname start bij het uitleggen wat het verschil is tussen heel nabij en minder nabij. Mensen die heel nabij zijn, zijn mensen met wie je belangrijke zaken kan bespreken, met wie je regelmatig contact hebt of die er voor je zijn wanneer je hulp nodig hebt. Personen die minder nabij zijn, zijn kennissen waar je af en toe contact mee hebt, maar niet naartoe gaat met persoonlijke zaken. Na het invullen van de netwerkcirkel, worden de kwalitatieve vragen rond het netwerk van de gezinnen overlopen. Tijdens dit kwalitatief interview kan de respondent de netwerkcirkel aanvullen wanneer hij of zij dit wenst. Rond netwerkcirkels is weinig onderzoek gedaan betreffende de validiteit en betrouwbaarheid. 3 Nijmeegse Gezinsrelatie Test (NGT) De NGT (Oud & Welzen, 1988) gaat na op welke wijze het kind zijn afzonderlijke medegezinsleden ervaart. De test bestaat uit 67 items en is geschikt om af te nemen bij kinderen van 9 tot 12 jaar oud met een normale intelligentie. De gegeven antwoorden worden na scoring omgezet in scores 1 en 0.

41 31 Daarbij krijgen de twee antwoorden die het meest de aanwezigheid van de dimensie veronderstelt, score 1. De NGT onderscheidt 8 dimensies, namelijk binding algemeen, cognitieve binding, superego-binding, affectieve binding, kwetsbaarheid, rechtvaardigheid, erkenning en vertrouwen. In dit onderzoek worden enkel de 4 laatste dimensies afgenomen aangezien deze het sterkst in verband gebracht kunnen worden met de contextuele theorie (Delsing et al., 2005 en Oud & Welzen, 1988). De schaal kwetsbaarheid heeft betrekking op het herkennen en meeleven met gevoelens van pijn, eenzaamheid en verdriet. Een hoge score geeft aan dat het kind veel meeleeft met de gevoelens van een ander. De schaal rechtvaardigheid heeft betrekking op hoe de balans van geven en nemen in de relatie met de ander ervaren wordt. Een hoge score wijst erop dat de persoon vindt dat de ander veel voor hem doet en bereid is iets terug te doen. De schaal erkenning drukt uit of de persoon het gevoel heeft dat zijn aanwezigheid en gedrag door de ander gewaardeerd wordt. Bij een hoge score op deze dimensie voelt men zich in zijn doen en laten uitdrukkelijk bevestigd. De dimensie vertrouwen geeft aan in welke mate de respondent kan rekenen op een ander gezinslid en in welke mate de belevingen van de respondent en de ander overeenstemmen. Een hoge score verwijst naar een sfeer van gezamenlijkheid en duidt erop dat het kind steun van de ander krijgt. Ondanks het feit dat de test enkel geschikt is voor kinderen werd de NGT in dit onderzoek ook afgenomen bij de ouders aangezien het belangrijk kan zijn om een bidirectioneel beeld te vormen van de verschillende thema s. Gezinsrelaties beïnvloeden immers het (probleem)gedrag van het kind, wat dan weer een invloed uitoefent op de gezinsrelaties (Delsing et al., 2005). Wat betreft de betrouwbaarheid en validiteit van de NGT blijkt dat de dimensies kwetsbaarheid en rechtvaardigheid duidelijk valide zijn terwijl de dimensies vertrouwen en erkenning nauwe verwantschap vertonen met de subtest affectieve binding. De subtesten onderling zijn nietcongeneriek, wat wil zeggen dat de dimensies niet steeds hetzelfde meten. Ze meten, zoals het de bedoeling is, van elkaar te onderscheiden dimensies. Wat betreft de betrouwbaarheid kan volgens Oud en Welzen (1988) geconcludeerd worden dat de dimensies tamelijk stabiel blijven over een periode van 5 weken. Er is met andere woorden sprake van een goede test-hertest betrouwbaarheid. De waarden van de interne consistentie betrouwbaarheid zijn allemaal relatief hoog (boven.70) wat wijst op een goede interne consistentie betrouwbaarheid. Binnen dit onderzoek is de interne consistentie goed bij de vader- en moederscores en bij de scores van kind 2 en kind 3 wanneer het gaat om de subtest rechtvaardigheid (tabel 1). Bij de subtest erkenning hebben enkel de kindscores een goede interne consistentie. Cronbach s alpha bij de subtest vertrouwen is goed wanneer we spreken over de moederscores en de scores van kind 1 en kind 3. Tabel 1 Reliability Statistics NGT Vader Moeder Kind 1 Kind 2 Kind 3 N of items Kwetsbaarheid 0,449 0,356 0,496 0,521 0,634 7 Rechtvaardigheid 0,816 0,767 0,457 0,726 0, Erkenning 0,027-0,461 0,761 0,832 0, Vertrouwen -0,123 0,751 0,816 0,668 0, Cronbach s alpha is in de helft van de gevallen niet goed te noemen en kan ook niet steeds verbeterd worden door een vraag te verwijderen. Dit kan te wijten zijn aan de kleine onderzoeksgroep en heeft invloed op de interpretatie van de resultaten. De resultaten kunnen binnen deze bevraging geen uitsluitsel bieden en vormen niet de basis van het onderzoek.

42 32 4 Evaluatievragenlijst Interpersoonlijke steun (ISEL) De Evaluatievragenlijst Interpersoonlijke Steun werd oorspronkelijk ontwikkeld door Cohen en Hoberman en werd door Renty en Roeyers naar het Nederlands vertaald. Het is (Cohen et al., 1985) een meetinstrument waarbij aan de hand van 40 vragen de respondent gevraagd wordt naar het type sociale steun dat ze ontvangen. Er wordt gekeken naar de aanwezigheid van steun, zonder rekening te houden met wie voor deze steun zorgt. De volgende subschalen tellen telkens 10 vragen. appraisal subscale: emotionele ondersteuning, waardering, iemand hebben om mee te praten over problemen; tangible subscale: instrumentele ondersteuning of de beschikbaarheid van materiële hulp; belonging subscale: ondersteuning in de vorm van kameraadschap, het gevoel hebben erbij te horen; selfesteem subscale: de aanwezigheid van een positieve vergelijking wanneer men zichzelf met anderen vergelijkt Na scoring van de vragenlijst ontstaan er 4 subscores en 1 totaalscore. De antwoordmogelijkheden variëren van zeker onwaar, over waarschijnlijk onwaar naar waarschijnlijk waar en zeker waar. De vragen worden zowel negatief Er is niemand bij wie ik me op mijn gemak voel om te praten over intieme persoonlijke problemen als positief Er zijn verschillende mensen die ik vertrouw om mijn problemen te helpen oplossen geformuleerd om beïnvloeding van antwoorden te voorkomen. De belonging subschaal correleert licht met zowel de tangible als de appraisal subschaal. Het is volgens Cohen en Hoberman (1983) en Crane (2003) mogelijk dat gevoelens van samenhorigheid noodzakelijk zijn om iemand te benaderen voor materiële hulp of emotionele ondersteuning. Op die manier zou het onmogelijk zijn een belonging subschaal te creëren die onafhankelijk is van de 2 andere subschalen. Voor de algemene bevolking bleek er een goede interne betrouwbaarheid voor de totale score. De ISEL bleek volgens onderzoek van Cohen et al. (1983, 1985) stabiel bij korte en lange afnameintervallen. Er werd een adequate interne en test-hertest betrouwbaarheid vastgesteld voor zowel studenten als de algemene bevolking, dit zowel voor de totale score als voor de subschalen. Cronbach s alpha is in dit onderzoek bij alle subschalen evenals de gehele vragenlijst goed. Tabel 2 toont aan dat de items goed samenhangen en een betrouwbare schaal vormen. We kunnen de resultaten dus verder interpreteren. Tabel 2 Reliability Statistics ISEL Cronbach's Alpha N of Items All variables, Appraisal items, Tangible items, Self- esteem items, Belonging items, Data-analyse Zoals eerder vermeld werd zowel kwalitatieve als kwantitatieve data verwerkt in dit onderzoek. De kwalitatieve data werden verwerkt aan de hand van het computerprogramma WinMax. Hiervoor

43 33 werden in eerste instantie alle interviews letterlijk uitgetypt om vervolgens aan de hand van een boomstructuur (zie bijlage 9) de interviews te coderen volgens de verschillende thema s die bevraagd werden. De kwantitatieve data werden verwerkt aan de hand van het statistisch verwerkingsprogramma SPSS. Eerst werd er per vragenlijst een format (zie bijlage 10) opgesteld om vervolgens een variantieanalyse (ANOVA) en independent samples T test uit te voeren. De afhankelijke kwantitatieve variabelen, namelijk de subschalen van de vragenlijsten werden geanalyseerd aan de hand van de onafhankelijke categorische variabelen groep (klinisch of niet-klinisch) en gezinssituatie (gehuwd, gescheiden of weduwe(naar)). De kleine steekproef in dit onderzoek heeft ervoor gezorgd dat enkel met beschrijvende statistiek gewerkt werd. De gemiddelden tussen de groepen werden vergeleken om zo naar verschillen op zoek te gaan.

44 34 R E S U L T A T E N I n l e i d i n g In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek weergegeven. Er wordt een overzicht gegeven van zowel de kwalitatieve als de kwantitatieve data. Om de bevindingen wat meer kracht bij te zetten en te verduidelijken wordt veel gewerkt met citaten. Als afsluiting worden 2 gezinnen in hun geheel nader bekeken. De namen die vermeld worden, zijn steeds fictief om eventuele herkenbaarheid zoveel mogelijk te vermijden. In eerste instantie wordt dieper ingegaan op de volgende begrippen uit het contextueel denkkader: parentificatie, loyaliteit, de balans van geven en nemen en gerechtigde aanspraak. Vervolgens worden de structurele en functionele kenmerken van het sociaal netwerk nader bekeken, dit zowel binnen de multi-problem gezinnen als de gezinnen uit de controlegroep. C o n t e x t u e e l b e g r i p p e n k a d e r 1 Parentificatie Is er sprake van parentificatie en op welke manier? Voor parentificatie werd in eerste instantie gepeild naar de takenlast. Alle kinderen, zowel in de nietklinische als in de klinische groep doen weinig taken thuis en moeten ook weinig doen. Er is geen enkel kind dat aangeeft een te grote last te moeten dragen op dit gebied. De kinderen uit de nietklinische groep geven aan vaker taken te moeten uitvoeren dan kinderen uit de klinische groep. Zo maken kinderen de brievenbus leeg, zetten ze de tafel, Desondanks geven ouders uit de nietklinische groep aan dat ze erover nadenken meer taken te geven aan hun kinderen, terwijl ouders uit de klinische groep doorgaans vinden dat hun kinderen teveel moeten doen. Vervolgens werd gekeken naar de emotionele zorg die kinderen opnemen. Uit de data blijkt evenwel dat de takenlast niet zozeer doorweegt, maar vooral de emotionele zorg en verantwoordelijkheid die ze opnemen ten aanzien van anderen. In 3 van de 4 gezinnen die in begeleiding zijn bij een dagcentrum werden kenmerken van zorgende kinderen opgemerkt. Deze kinderen nemen emotionele zorg op zich om te kunnen voldoen aan de behoeften van de ouders. In dat geval kunnen we spreken van destructieve parentificatie. I: Wanneer voel je je blij? R: Ik ben blij als mijn mama blij is Wanneer het op emotionele zorg aankomt, wordt veel minder van de kinderen uit de controlegroep verwacht. Ze zijn wel bezorgd om hun ouders, maar dit enkel omdat ze hen niet kwijt willen. Hier kan eerder van constructieve parentificatie gesproken worden. Op de schaal kwetsbaarheid (K) van de NGT zijn de verschillen tussen de kinderen heel klein. Enkel de jongste kinderen uit de klinische groep zouden iets meer met de gevoelens van anderen meeleven dan kinderen uit de niet-klinische groep. De ouders uit de niet-klinische groep scoren op deze subschaal steeds lager. Zij zouden met andere woorden minder meeleven met de gevoelens van anderen dan de ouders uit de klinische groep. Op basis van de gezinssituatie zijn er bij de ouders op deze subschalen geen grote verschillen op te merken (zie figuur 8 en 9). In tabel 5 is zichtbaar dat het jongste en het middelste kind uit een gezin waarvan de papa gestorven is lager scoren dan in andere gezinssituaties. Zij zouden gevoelens van pijn, eenzaamheid en verdriet dus minder herkennen.

45 35 Tabel 3 Gemiddelden NGT kinderen volgens gezinssituatie, subschalen erkenning en kwetsbaarheid Erkenning Kwetsbaarheid Kind 1 Kind 2 Kind 3 Kind 1 Kind 2 Kind 3 Gehuwd 11,31 5,08 5,08 5,08 12,22 10,71 Gescheiden 12,75 5,75 5,75 5,75 13,00 12,25 Weduwe 10,00 6,00 6,00 6,00 7,00 7,20 De kinderen in de klinische gezinnen dragen met andere woorden zorg voor hun ouders. Deze zorg komt ook terug in de interviews van de ouders. Binnen 3 van de 4 klinische gezinnen zeggen de ouders zelf terug te vallen op de zorg van hun kinderen. Ouders zijn zich dus bewust van de zorg die hun kind opneemt. I: Wie in je gezin zorgt er voor jou? R: Soms mijn dochter ne keer. I: Is er iemand bezorgd om jou? R: Normaal mijn dochter. I: Met wie heb je het beste contact? R: Met mijn dochter. I: Waarom? R: Ik denk omdat ze de oudste is en omdat we soms wel ne keer goed kunnen babbelen met elkaar. Erkenning voor deze zorg wordt echter niet altijd gegeven. Wanneer ouders kijken naar de bijdrage van het kind, hebben ze het bijna uitsluitend over het praktisch takenpakket en niet over de verantwoordelijkheid die het kind opneemt ten aanzien van het welzijn van zijn of haar ouders. I: Wat maakt je mama blij? R: Als ik alles doe wat ze vraagt. Als mama lacht, dan lach ik ook. I: Hoe laat ze zien dat ze blij is? R: Soms lacht ze. I: Wanneer je iets doet zonder dat je mama het vraagt, ziet ze dat dan? R: Mijn mama ziet dat dan meestal? I: Doet ze dan iets? R: Eigenlijk niet. Ik doe alles, mijn dochter doet niets. De ouders uit de niet-klinische gezinnen vallen daarentegen in eerste instantie terug op de zorg van hun echtgenoot of echtgenote. Wanneer het om niet-klinische eenoudergezinnen gaat, vinden zij steun en aandacht bij een goede vriend of vriendin. Figuur 8 Gemiddelden vader NGT volgens gezinssituatie K R E V gehuwd gescheiden weduwe(naar)

46 36 Figuur 9 Gemiddelden moeder NGT volgens gezinssituatie gehuwd gescheiden weduwe(naar) K R E V Het tekort aan erkenning in de klinische groep komt ook terug in de gemiddelde scores van de NGT. Kinderen uit de niet-klinische gezinnen scoren hoger op de subschaal erkenning (E) en ervaren dus meer bevestiging dan de kinderen uit de klinische groep (zie tabel 4). Wanneer we de gemiddelden van de ouders bekijken valt een omgekeerd patroon op. Ouders uit de klinische groep voelen zich meer erkend in hun doen en laten door hun gezinsleden, dus door zowel partner als kinderen. Op basis van de gezinssituatie kunnen geen grote verschillen onderscheiden worden (tabel 5, figuren 8 en 9). Tabel 4 Gemiddelden NGT volgens groep K R E V Vader Niet-klinisch 5,36 6,73 12,27 12,36 Klinisch 6,17 7,83 12,33 12,83 Moeder Niet-klinisch 5,54 6,62 12,54 11,92 Klinisch 5,88 8,38 12,63 12,63 Jongste kind Niet-klinisch 5,31 7,54 11,92 11,69 Klinisch 5,50 9,75 10,38 9,63 Middelste kind Niet-klinisch 5,83 7,00 12,17 12,33 Klinisch 5,33 8,50 10,17 10,50 Oudste kind Niet-klinisch 5,07 7,53 10,53 10,87 Klinisch 5,00 9,13 9,38 9,00 Er kan met andere woorden besloten worden dat alle kinderen een bepaalde zorg op zich nemen, dit zowel praktisch als emotioneel. Ouders uit klinische gezinnen vallen echter vaker en vooral op emotioneel gebied terug op de zorg van hun kinderen. 2 Loyaliteit Op welke manier tonen de respondenten hun loyaliteit? 2.1 HUIDIG GEZIN Loyaliteit kwam doorheen het interview meermaals aan bod aangezien alle vragen polsen naar de relaties en de manier waarop deze tot uiting komen. Enkele vragen richtten zich specifiek op dit thema: Wie uit je gezin zie je graag?, Wie zal je nooit in de steek laten?, Op wie lijk je?, Alle kinderen in de niet-klinische groep tonen loyaliteit naar beide ouders toe. Binnen de klinische groep tonen ze minstens ten aanzien van één van hun ouders loyaliteit, vaak ook ten opzichte van beide. Partners zijn loyaal ten opzichte van elkaar en ook van ouders kan gezegd worden dat ze loyaal zijn tegenover hun kinderen. Er is daarnaast ook bij alle kinderen, uitgezonderd één, sprake van horizontale loyaliteit ten aanzien van alle broers of zussen. Dit ene kind spreekt in zeer negatieve zin over zijn jongere broertje: I: Kan je over iedereen eens iets leuks vertellen? R: Over N. alleszins niet. ( ) I: Waarom zie je N. niet graag?

47 37 R: Die achtervolgt mij altijd en die doet altijd ambetant. De manier waarop loyaliteit beleefd wordt, kan beïnvloed worden door veranderingen in de gezinssituatie, zoals een scheiding. In 3 van de huidige gezinssituaties was er sprake van een echtscheiding tussen mama en papa. Twee van deze gezinnen bevonden zich in de klinische groep. De moeder van de kinderen had in alle gevallen het hoederecht. De loyaliteit ten aanzien van de papa kan zich op verschillende manieren uiten. Binnen de klinische groep werd deze loyaliteit niet of weinig uitgesproken. Het meisje in het eerste gezin praatte helemaal niet over haar vader. De 2 kinderen uit het tweede multi-problem gezin uitten hun loyaliteit ten aanzien van hun biologische papa slechts in beperkte mate. Hun mama heeft ondertussen een nieuwe vriend die de vaderrol binnen het gezin op zich neemt. Ten aanzien van hem hebben de kinderen verworven loyaliteit ontwikkeld. Er wordt meer gesproken over de loyaliteit ten aanzien van hun stiefpapa dan deze ten aanzien van hun biologische papa. I: Zijn er mensen die jou nooit in de steek zouden laten? R: Mijn mama en mijn stiefpapa. Eén van de dochters toonde haar loyaliteit in de bezorgdheid en zorg ten aanzien van haar biologische vader. I: Zijn er mensen in jouw gezin waarvoor jij bezorgd bent? R: Ja, mijn mama en mijn oma en mijn papa. I: Waarom? R: Mijn papa is zijn been kwijt en die is blind. En die kan bestolen worden. Figuur 10 Tekening gezinssituatie De gescheiden ouders in het nietklinische gezin hebben nog steeds contact met elkaar. De kinderen gaan nog vaak een weekend naar hun papa en krijgen de kans hun loyaliteit openlijk te uiten. Dit is ook zichtbaar op de tekening die de oudste zoon van zijn gezin gemaakt heeft. Anders dan bij gezinnen die een scheiding ervaren hebben, heeft het overlijden van een ouder ook invloed op de beleving van de loyaliteit. In één klinisch en één niet-klinisch, is er sprake van een afwezige ouder door sterfte. De existentiële loyaliteit die bestaat tussen de kinderen en hun overleden vader komt heel duidelijk naar voor in beide gezinnen. Er is echter wel een verschil op te merken. De papa uit het klinische gezin nam een veel opvallendere positie in. Het gaat bij één kind zo ver dat er uitsluitend over papa gesproken wordt bij een aantal vragen: I: Wie in je gezin zie je allemaal graag? R: Papa. I: Bij wie voel je je goed? R: Dat was mijn papa.

48 GEZIN VAN HERKOMST Ook 6 van de 13 deelnemende ouders heeft in hun gezin van herkomst een scheiding van de eigen ouders meegemaakt. Hier is een vergelijkbaar patroon op te merken als bij de kinderen. De ouders binnen de klinische gezinnen tonen minder hun loyaliteit ten aanzien van hun afwezige vader. Twee van de 3 gezinnen binnen de klinische groep spreken amper over hun eigen vader. Zij hebben na de scheiding hun vader niet meer gezien. Eén moeder vertelt dat ze haar slechte eigenschappen van haar vader geërfd heeft. Dit is ook een manier om de loyaliteit te tonen: Ik lijk op mijn ma wanneer het gaat om dingen voor anderen te doen. Mijn ma zou ook alles voor anderen doen en ik heb dat ook. Ik wil iedereen helpen. Wanneer ik kwaad ben, lijk ik op mijn pa. Zo is mijn dochter haar Nintendo met 13 spelletjes ooit kwijt geraakt. Toen werd ik zo kwaad, dat ik haar weggestuurd heb. Als ik dit niet gedaan had, weet ik niet hoe ze eraan toe was geweest als ik haar vast had gehad. Ik heb daarom haar naar haar kamer gestuurd en hier heeft ze 2 dagen gezeten. Dit was het eerste moment dat ik de agressie van mijn vader voelde. Het derde gezin binnen de klinische groep waarvan één van de ouders een scheiding meemaakte, kon hier op een heel andere manier mee omgaan. Hier was geen sprake van een loyaliteitsconflict aangezien deze vrouw de kans had met beide ouders contact te blijven houden. I: Heb je ooit het gevoel gehad dat je tussen je ouders moest kiezen? R: Ja, want ze zijn gescheiden e. Dus dan, hoe oud was ik, 14 of 15 zeker, dan heb je wel het gevoel van ze steken mij op tegen elkaar. Ik heb met alle 2 evenveel contact blijven houden, ik heb voor genen ene kant gekozen. I: Kreeg je van alle 2 de mogelijkheid om dat te doen? R: Jajajaja, dat wel. Ik woonde bij mijn ma maar ik was vrij te gaan en te staan naar mijn pa wanneer ik wou. Dit beeld is vergelijkbaar met dat van de niet-klinische groep. De scheiding zorgde voor een moeilijk moment in hun leven, maar ze bleven contact houden met beide ouders en kregen ook de kans hun loyaliteit ten aanzien van beide ouders te tonen. Ik heb het gevoel gehad tussen mijn vader en moeder te moeten kiezen tijdens de scheiding. Ik heb toen voor mijn moeder gekozen. Ik kreeg wel steun om nog met mijn vader om te gaan. Nu nog want soms als ik naar ons mama ga, dan zeg ik tegen haar dat ik ook eens bij papa binnenspring en dat vindt ze goed. Ze vraagt achteraf ook vaak hoe het geweest is. 3 Balans van geven en nemen Hoe ziet de balans van geven en nemen eruit bij de respondenten? Dit thema hangt samen met taakgerichte en emotionele zorg bieden aan elkaar en het in evenwicht houden van de balans. De balans tussen ouders en kinderen is volgens Nagy niet in evenwicht aangezien ouders meer aan hun kinderen geven dan dat ze van hen ontvangen. Ouders mogen in beperkte mate wel zorg verwachten van hun kinderen. Binnen de niet-klinische gezinnen vragen ouders zorg aan de hand van praktische taken. Zij gaan ervan uit dat hun kinderen enkele huishoudelijke taken op zich nemen. Ouders geven aan de kinderen en geven hun kinderen ook de kans terug te geven. Ik probeer onze kinderen wel wat mee te laten werken. Ik denk zo aan die kleine dingetjes: hun jas op zijn plaats, als we gedaan hebben met eten de tafel mee afruimen. En als we 's avonds van school komen doet onzen D. de open haard aan en onze N. dekt de tafel en doet de brievenbus open. Dat zijn zo van die kleine dingetjes, maar echt heel veel moeten die nog niet helpen.

49 39 Binnen de klinische groep stellen ouders deze verwachtingen niet aan hun kinderen. De balans helt daarom op taakgericht gebied sterk over naar de ouders. Eén moeder uit de klinische groep doet dit wel doch vindt dat ze te veel van haar kinderen verwacht. I: Vind je dat er iemand in je gezin te veel moet doen? R: Je eigenlijk wel, alle 2 mijn oudste kinderen. Ik verlang te veel van hun. ( ) In principe is het niet aan hen om de vaatwas en dingen. Of zelf hun boterhammen maken s morgens, dat moeten ze ook allemaal doen. Op emotioneel gebied helt de balans bij klinische eenoudergezinnen naar de andere kant over. De kinderen geven zorg, maar de ouders zien dit niet steeds waardoor de balans niet in evenwicht is, er is geen sprake van wederkerigheid. De volgende alleenstaande moeder uit een klinisch gezin heeft een veel minder uitgebreid netwerk waardoor de balans op emotioneel gebied veel sterker overhelt naar haar dochter. I: Wie zorgt er voor jou? R: Mijn dochter en mijn ma zorgen voor mij. I: Wie is er bezorgd om jou? R: Mijn dochter en mijn ma. De tweeoudergezinnen, zowel in de klinische als de niet-klinische groep, vallen voor emotionele zorg in eerste instantie terug op hun partner. De balans wordt onderling in evenwicht gehouden zonder beroep te doen op hun kinderen. Familieleden en vrienden spelen daarnaast ook een belangrijke rol. Op deze manier helt de emotionele balans niet over naar de kinderen. I: Wie is er bezorgd om jou? R: Dat is zeker mijn vrouw. Zowel als je zorgen nodig hebt, maar ook voor een goede babbel is mijn vrouw da. De kinderen, die zullen als je ziek bent, zullen ze je wel helpen. Maar ik vind dat je de kinderen daar niet mee moet belasten, dat je een probleem hebt, dat je dat met de kinderen moet bespreken. I: Bij wie voel je je het beste op je gemak? R: Bij mijn vrouw. Op mijn gemak, ik zal het anders zeggen. Tegen mijn vrouw kan ik alles vertellen en kan ik volledig mezelf zijn. Bij de kinderen ook, maar daar heb je ook een bepaalde rol te vervullen dus moet je toch ook die rol soms wat spelen. Terwijl je soms liever eens uit die rol valt. Ook éénoudergezinnen binnen de niet-klinische groep hebben andere personen dan hun kinderen waarbij ze op emotioneel vlak steun ontvangen. Zij zoeken een andere manier om emotionele zorg te ontvangen want ze willen hun kinderen hier niet mee belasten. Het volgende voorbeeld toont aan dat een alleenstaande moeder andere mensen zoekt om problemen mee te bespreken. Mijn zus, mijn moeder en mijn vader die zijn enorm begaan met mij. Maar ik heb ook een paar heel heel goei vriendinnen die enorm begaan zijn met mij. Mijn schoonouders, die hiernaast wonen, de ouders van mijn man, die zijn, ja, dat voel ik dat die ook begaan zijn met mij. En dan een nichtje van mij, als ik het soms heel moeilijk heb, dan zegt die soms goeie dingen. Maar ik heb wel een paar heel goei vriendinnen. Dit wil echter niet zeggen dat in de niet-klinische gezinnen de balans niet uit evenwicht kan zijn. Hier loopt ook niet alles van een leien dakje. In het volgende voorbeeld vertelt een moeder hoe vroeger de balans tussen haar en haar man uit evenwicht was. Hier hebben ze aan gewerkt waardoor het evenwicht nu herstelt is. I: Vind je de taakverdeling OK? R: Nu wel, nu is er wel evenwicht. Vroeger was ik s morgens heel vroeg weg en ik was s avonds heel laat thuis. En dan zijn we naar hier verhuisd en nu is daar een veel evenwichtigere verdeling. Als de kinderen ziek zijn, ga ik hen ook al eens van school halen. En ook in het huishouden. Ik kan

50 40 veel gemakkelijker inspringen als mijn man vergaderingen heeft. Terwijl dat vroeger allemaal bij hem kwam. Wat in beide onderzoeksgroepen naar voor komt, is de zorg van de ouders ten aanzien van de kinderen. Het is niet zo omdat de ouders veel zorg van hun kinderen verwachten of ontvangen, dat ze geen zorg aan hen geven. Alle ouders tonen bezorgdheid en liefde ten aanzien van hun kinderen. I: Zijn er mensen in je gezin waarover jij bezorgd bent? R: Ja, mijn 3 kinderen. I: Waarom ben je daar bezorgd om? R: Dat ik vrees dat ze iets gaan tegenkomen of iets gaan hebben. I: Doe je iets speciaal om te laten zien dat je bezorgd bent? R: Ja, ik zeg hen dat wel. I:Troost je soms iemand in je gezin? R: Ja, mijn kinderen. Deze aspecten komen ook naar voor in de NGT. Uit de scores blijkt dat zowel ouders als kinderen binnen de klinische groep het gevoel hebben dat de ander veel voor hen doet en bereid is iets terug te doen (zie tabel 4). Op de subschaal rechtvaardigheid (R) van de NGT scoren de respondenten uit de multi-problem gezinnen immers gemiddeld steeds hoger dan deze uit de niet-klinische groep. Tabel 5 toont aan dat vooral de score van het middelste kind (kind 2) uit gescheiden gezinnen zeer hoog is waarmee aangegeven wordt dat zij het gevoel hebben veel te ontvangen. Bij de ouders hebben vooral de weduwen op deze schaal een hoge score (zie figuren 8 en 9). Aan de hand van de scores op de subschaal vertrouwen (V) kan opgemerkt worden dat kinderen uit de controlegroep meer het gevoel hebben te kunnen rekenen op anderen (zie tabel 4). Kinderen van wie een ouder gestorven is, scoren hier allemaal lager (zie tabel 5). De ouders uit de klinische groep hebben gemiddeld dan weer meer het gevoel gesteund te worden door gezinsleden. Er zijn op de subschaal vertrouwen geen grote verschillen vast te stellen tussen respondenten die gehuwd, gescheiden of weduwe zijn (zie figuren 8 en 9). Tabel 5 Gemiddelden NGT kinderen volgens gezinssituatie, subschalen vertrouwen en rechtvaardigheid Vertrouwen Rechtvaardigheid Kind 1 Kind 2 Kind 3 Kind 1 Kind 2 Kind 3 Gehuwd 11,00 12,22 10,71 7,77 7,33 7,71 Gescheiden 11,50 13,00 12,25 9,00 12,00 8,25 Weduwe 10,00 7,00 7,20 9,75 7,50 9,00 In een interview vertoont een jongen uit een klinisch gezin sterke kenmerken te weinig te ontvangen van zijn ouders. Hij is de middelste van 3 kinderen en vindt bij niemand aansluiting. Hij ziet de zorg die zijn broers krijgen en heeft het gevoel dit niet te ontvangen. Hij vermeldt verschillende malen dat hij zich niet goed voelt in zijn gezin. I: Wat vinden de anderen leuk aan jou? R: Kzou het niet weten. I: Kan je zien dat je mama en papa jou graag zien? R: Nee. I: En je broers? R: Nie echt. I: Bij wie voel je je goed in je gezin? R: Bij niemand. Ook zijn ouders geven aan verder van deze zoon af te staan dan van de 2 andere kinderen. Hij valt overal een beetje tussenuit, zeggen ze. De oudste zoon vindt sterk aansluiting bij zijn vader, en de jongste is nog heel afhankelijk van zijn moeder.

51 41 Figuur 11 Duplo-opstelling gezinssituatie Dat is mijn oudste zoon en die staat dikwijls boven onze middelste zoon. Ik heb hem dichter bij mij gezet omdat hij veel meer met mij dingen doet dan met de anderen. En J. heb ik dichter bij de mama gezet omdat hij nogal aanhankelijk is en Q. heb ik midden midden gezet omdat ik vind dat hij overal zo wat midden midden staat. 4 Gerechtigde aanspraak Is er sprake van constructief of destructief gerechtigde aanspraak? De kinderen die op emotioneel gebied in grote mate zorg dragen voor hun ouders en hier geen erkenning voor krijgen, kunnen gerechtigde aanspraak ontwikkelen. Het kind wordt immers uitgebuit terwijl de ouders er niet in slagen dit geven van hun kinderen te ontvangen. Deze negatieve ervaringen kunnen zich ophopen en leiden tot destructieve gerechtigdheid. Of dit destructief recht omgezet wordt in destructief gedrag, kan nu (nog) niet vastgesteld worden aangezien nog niet zichtbaar is of de kinderen dit recht proberen te compenseren. Op dit moment weerhoud de loyaliteit ten aanzien van hun ouders de kinderen om dit destructief recht uit te oefenen. Binnen de interviews van de ouders werd vaak onrecht vastgesteld, dit zowel binnen de klinische als de niet-klinische groep. Het kon hierbij zowel om vergeldend onrecht, fysieke mishandeling, als om verdelend onrecht, het overlijden van een echtgenoot, gaan. Dit zowel in het gezin van herkomst als in vroegere relaties. I: Is er ooit iets ergs gebeurd in dit gezin? R: De dood van hun papa. I: Kan je daar iets meer over vertellen? R: Hij is onverwachts in ene keer eruit getrokken dus De maandag hebben we hem nog gehoord en de dinsdag was hij al dood. Van den ene op den andere dag was hij in ene keer weg. Ik weet niet waarom hij mijn ma laten zitten heeft. En daarom denk ik daar nu soms ook aan: 'Hoe kan je dat', een pa zijn kind laten zitten. Kwetst da hem niet? Da moet toch kwetsen e. Daar zit ik almaar aan te denken. Dat een vader daar nie mee inzit, met zijn kinders. Ik heb daar veel mee afgezien ze. Of dit onrecht een invloed had op de balans van geven en nemen en of de respondenten erkend werden voor dit onrecht, komt in de interviews niet duidelijk genoeg naar boven. Er kunnen dus geen uitspraken gedaan worden rond de gerechtigde aanspraak binnen deze gezinnen. H u l p b r o n n e n Om in te spelen op de huidige gezinsrelaties kunnen er verschillende methodieken toegepast worden. Eén daarvan is het activeren van hulpbronnen. Hulpbronnen kunnen de last van de ouders verlichten en kunnen een uitlaatklep zijn. Ze kunnen een andere kijk geven op de situatie en ervoor zorgen dat de emotionele balans bij de kinderen verlicht wordt. Daarom wordt er in volgend onderdeel nagegaan welke hulpbronnen er aanwezig zijn en wat volgens de respondenten een hulpbron kan zijn.

52 42 1 Ouders 1.1 SOCIAAL NETWERK Samenstelling Welke hulpbronnen zijn er aanwezig bij beide onderzoeksgroepen? Het grootste verschil tussen beide onderzoeksgroepen is dat het informeel sociaal netwerk bij de controlegroep duidelijk uitgebreider is dan dat van de multi-problem gezinnen. Er is één vader die geen informeel sociaal netwerk heeft. Hij heeft enkel contact met maatschappelijke diensten zoals het dagcentrum, de huishoudelijke hulp en een dienstverleningscentrum voor personen met een handicap. De andere respondenten uit de klinische groep vallen ongeveer terug op 5 personen in hun vriendengroep. Dit zijn hun beste vrienden maar tevens hun enige. Personen uit de controlegroep vernoemen eveneens 5 personen als heel dichte vrienden. Hun sociaal netwerk is echter nog breder. Zij hebben niet enkel dichte vrienden, maar ook kennissen waar zij sporadisch contact mee onderhouden en wanneer nodig ook bij terecht kunnen. Hierbij horen bijvoorbeeld vrienden uit de vroegere jeugdbeweging, ouders van vrienden van de kinderen, mensen uit de sportclub, Deze laatste ontbreken bijna volledig in de multi-problem gezinnen. Desondanks het kleinere sociale netwerk bij de klinische groep, zijn 3 van de 5 respondenten tevreden over hun sociaal netwerk. I: Ben je tevreden over de contacten die je hebt? R: Ja, je moet er niet van elk teveel hebben want dat komt toch niet goed. Binnen de niet-klinische groep willen 6 van de acht personen wel meer contact met één of meerdere personen uit hun sociaal netwerk. Zij zeggen te weinig tijd te hebben om alle personen voldoende te kunnen ontmoeten. Daarnaast werd gevraagd naar de belangrijkste contactpersoon binnen en buiten de familie. Dit kon inzicht geven over op wie men het eerst terugvalt, wie het dichtst bij de persoon in kwestie staat en wie men het meest vertrouwt. De niet-klinische groep heeft als eerste contactpersoon binnen de familie steeds de zus of echtgenoot. Als eerste contactpersoon buiten de familie ging het steeds om een collega of vriend van de respondenten. Er is één klinisch gezin dat ook aan dit profiel beantwoordde. Dit was het enige klinische tweeoudergezin binnen de onderzoeksgroep. De klinische groep valt steeds terug op één van de ouders, meestal de moeder. De eerste contactpersoon buiten de familie is steeds een vriend of vriendin Frequentie contacten Met welke personen treden de respondenten frequent in contact? Het is onmogelijk alle contacten binnen je sociaal netwerk even frequent te ontmoeten. Daarom werd de vraag gesteld hoe frequent welke personen gesproken werden. Dit met als doel te achterhalen of er verschillen te onderscheiden zijn tussen de 2 onderzoeksgroepen. Het grootste verschil is op te merken in de dagelijkse contacten. De alleenstaande moeders binnen de klinische groep zeggen enkel dagelijks contact te hebben met hun ouders. Twee van hen zelfs enkel met hun moeder. Dit wijst opnieuw op de hechte band die klinische gezinnen onderhouden met vooral hun moeder.

53 43 Mijn ma gelooft in mij en kent mij zoals ik echt ben. We zijn heel close. We hebben een relatie, ik zal niet zeggen dat niemand zo n relatie heeft, maar wel dat ze zeldzaam is. Ik kan alles tegen haar vertellen en zij ook tegen mij. Wij komen heel goed overeen en ik zit daar elke dag. Eén van de respondenten in dit onderzoek had enkel dagelijks contact met de huishoudelijke hulpverleningsorganisatie. Zijn kinderen wonen niet bij hem in. Binnen de klinische groep was er slechts één tweeoudergezin. Dit gezin kwam wat betreft de frequentie van de contacten in de kwalitatieve bevraging het meest overeen met de controlegroep. Deze personen hebben als eerste contactpersoon hun echtgenoot of echtgenote. De niet-klinische eenoudergezinnen stonden dagelijks in contact met hun collega s en hun kinderen. Wanneer we kijken naar de contacten die meermaals per week plaatsvinden blijkt dat de controlegroep gelijkaardige contacten heeft, maar veel meer. Zij hebben net als de respondenten uit de klinische groep contact met hun vrienden en familieleden. De niet-klinische groep en het klinische tweeoudergezin hebben daarnaast nog contact met collega s, buren en clubgenoten Duur sociale contacten Hoe lang kennen de respondenten de contacten uit hun sociaal netwerk? Ook hier kwamen tijdens de interviews verschillen naar boven tussen beide onderzoeksgroepen. In de multi-problem gezinnen zijn de contacten veel nieuwer en recenter. Twee van de drie gezinnen met een informeel sociaal netwerk, kennen hun vrienden van 2 maanden tot 1 jaar. Het klinische tweeoudergezin sluit alweer veel nauwer aan bij de controlegroep wat betreft dit onderwerp. De personen binnen de controlegroep hebben namelijk veel langdurige contacten. Wanneer het gaat om intense vriendschappen bestaan deze gemiddeld tussen 10 en 20 jaar. Wanneer het om collega s gaat, kan dit schommelen. Er kan sprake zijn van recente contacten maar ook steeds van contacten die reeds verschillende jaren bestaan. De contacten met formele hulpverleningsorganisaties zoals het dagcentrum, dienstverleningscentrum voor personen met een handicap, bestaan in 3 van de 4 gezinnen 2 à 3 jaar. 1.2 SOCIALE STEUN ALS HULPBRON De verschillende vormen van sociale ondersteuning zoals Hendrix (1997) ze beschreef zullen nu nader toegelicht worden aan de hand van de vraag: Welke hulpbronnen bieden op welke manier ondersteuning? Emotionele steun Emotionele ondersteuning houdt in dat men personen heeft waarmee men kan praten over problemen en gevoelens kan delen. Terwijl in multi-problem gezinnen in eerste instantie teruggevallen wordt op ouders of de moeder en daarna op vrienden, vervullen in de niet-klinische groep de vrienden deze belangrijke rol. Ook broers en vooral zussen worden in de controlegroep aangehaald als personen die naar hen luisteren wanneer er zich problemen voordoen. De ouders komen hier veel minder ter sprake wanneer gekeken wordt naar emotionele ondersteuning. Mijn zussen. Ik bespreek heel weinig problemen met mijn moeder omdat die van een mug een olifant maakt. Als je het moeilijk hebt in de opvoeding met één van de kinderen zeggen mijn zussen

54 44 al eens: laat ze eens naar hier komen, ik zal eens met hen babbelen. En dan zien ze het ook eens van den andere kant, horen ze ook eens de mening van de andere ouder daarover. Andere belangrijke personen binnen het sociaal netwerk van de controlegezinnen zijn de collega s op het werk. Deze personen worden door 4 van de 8 volwassenen aangehaald. Het formele netwerk kan eveneens emotionele ondersteuning bieden. Zowel binnen de klinische als de niet-klinische groep wordt in dit opzicht de huisdokter aangehaald. De klinische groep heeft ook het gevoel terecht te kunnen bij het dagcentrum. Beide ondersteuningsbronnen werden door 3 van de 4 klinische gezinnen vermeld. Eén persoon sprak van huishoudelijke hulp als enige bron van steun. Ook met de huisdokter heeft ze een goed contact. Ze kan bij hem met emotionele problemen terecht maar doet dit niet altijd. Ze gaat eerst naar haar familie en vrienden. De subschaal appraisal uit de ISEL hangt sterk samen met deze vorm van ondersteuning. Nietklinische gezinnen scoren gemiddeld hoger dan de klinische wat erop wijst dat klinische gezinnen minder emotionele ondersteuning zouden ontvangen (zie tabel 6). Gescheiden gezinnen scoren met 26,33 gemiddeld het laagst op de appraisal subschaal. Het verschil tussen de twee andere groepen is minder groot: 33,75 voor gehuwde stellen en 36,00 voor weduwen. Tabel 6 Gemiddelden ISEL volgens groep Appraisal Tangible Selfesteem Belonging Klinisch 28,40 32,88 27,63 34,13 Niet-klinisch 34,88 29,20 26,00 27, Cognitieve steun Ook hier blijken ouders de primaire bron van ondersteuning te zijn bij de multi-problem gezinnen. Slecht één persoon uit deze onderzoeksgroep deelde mee dat ze van meerdere personen binnen het informele netwerk cognitieve steun zou ontvangen. Zij vermeldde naast haar ouders ook haar vriendin en collega s. Wat het formele netwerk van de multi-problem gezinnen betreft komt het dagcentrum hier op de eerste plaats. Deze hulpverleningsvorm werd door 2 gezinnen aangehaald. Een derde gezin sprak enkel van de huisdokter en het laatste gaf aan nergens terecht te kunnen voor cognitieve ondersteuning. Wanneer de respondenten binnen de controlegroep nood hebben aan informatie en advies, gaan ze gericht op zoek naar personen binnen hun netwerk die over dat bepaalde onderwerp meer zouden kunnen weten. Het kan hier opnieuw gaan om familie, vrienden en collega s. Ook buren kunnen ondersteuning bieden op cognitief vlak. We kijken dan onder onze vrienden wie er het meest van auto s kent en dan vragen wij daar advies aan. Ook wat betreft advies op formeel gebied, gaan deze respondenten gericht op zoek. Soms vragen we professioneel advies. Als dat gaat over financiële zaken kan dat de bankdirecteur zijn, verzekeringsmakelaar of boekhouder ofzo. Dat is gewoon heel gericht Waardering Waardering wordt binnen beide onderzoeksgroepen bijna uitsluitend binnen het informele netwerk gevonden. Hierbij worden door de verschillende respondenten steeds andere personen aangehaald.

55 45 Personen die het gevoel geven vertrouwen te hebben in de respondent zijn moeders, vrienden en de echtgenoot of echtgenote. Elk klinisch gezin kreeg bevestiging bij verschillende personen en alweer één respondent ervoer geen waardering binnen zijn sociaal netwerk. I: Als je nood hebt aan waardering, bij wie kan je dan terecht? R: Mijn vrouw denk ik wel en ook A. Een duidelijk verschil tussen beide onderzoeksgroepen is dat de controlegroep ook veel waardering gewaar wordt binnen de werkomgeving. Ik denk dat de meeste mensen mij waarderen, zowel voor mijn werk dat ik doe als voor mijn positie. Binnen het formele netwerk werd weinig waardering gevonden. Eén gezin binnen de klinische groep ondervond waardering bij de huisdokter. Alle andere personen vermelden in dit opzicht enkel hun informeel sociaal netwerk Normatieve steun De klinische gezinnen zeggen weinig personen als voorbeeld te nemen. Ze zeggen vooral zelf op zoek te gaan naar manieren om met hun kinderen om te gaan. Er zijn naar hun mening geen personen waarop ze terug vallen voor wat betreft gedragsadviezen. Ik kijk niet echt naar iemand. 'Den diene doet dat, ik ga da ook ne keer doen'. Ik denk niet dat ik zo in elkaar zit. Twee personen uit de klinische groep vermeldden wel personen binnen hun informeel sociaal netwerk die een invloed uitoefenen op normen en waarden. Bij beiden gaat dit om hun moeder. Ook het formele netwerk kan normatieve steun bieden. Eén gezin spreekt in dit opzicht van de huisdokter. Terwijl de respondenten uit de klinische groep wat betreft het informele netwerk enkel hun ouders als voorbeeld nemen, spreken de respondenten uit de controlegroep van veel meer personen. In eerste instantie halen zij ook hun ouders aan maar daarnaast spreken ze ook van vrienden, broers en zussen: Vooral mijn zus en mijn schoonbroer. Zij hebben een duidelijke visie over hoe ze hun kinderen willen opvoeden en ik bewonder dat wel. Ik neem hen echt als voorbeeld, vroeger nog veel meer. Ook met collega s kunnen volgens 2 respondenten normen en waarden bediscussieerd worden. Dat men zich in eerste instantie met personen identificeert die dichterbij staan dan collega s, wordt uit het volgende fragment duidelijk: Ik denk ook aan collega s. Daar heb je soms ook wel discussies mee over waarden, maar minder frequent denk ik. Ik denk dat al die gevoelens overal wel voorkomen maar dat die veel intenser zijn in de cirkel vanbinnen dan in de buitenste cirkel. Een positieve vergelijking met anderen uit het sociaal netwerk werd op kwantitatieve manier bevraagd met de subschaal selfesteem. Op figuur 12 is zichtbaar dat gescheiden gezinnen opnieuw het laagst scoren en gehuwde het hoogst. Dit verband tussen selfesteem en de gezinssituatie zou betekenen dat klinische gezinnen en gescheiden gezinnen minder een positieve vergelijking kunnen maken met anderen. Op basis van de groep (tabel 6) kunnen we concluderen dat de klinische gezinnen lager scoren dan de niet klinische.

56 46 Figuur 12 Means plot selfesteem volgens gezinssituatie Sociaal contact Vriendschap en sociaal contact wordt ook uitgezonderd bij 2 personen binnen het informeel sociaal netwerk gevonden. Ouders en vrienden komen alweer op de eerste plaats bij 3 van de 4 deelnemende multi-problem gezinnen. Zij zijn de personen bij uitstek waarmee men van gedachten wisselt, activiteiten doet en praat. Er is één respondent uit het klinische tweeoudergezin, die naast familie en vrienden ook collega s en personen uit de sportclub vermeldt. I: Wie beschouw je als je vrienden? R: Euhm, ahja de mensen waar ik samen mee werk, die zie ik eigenlijk het meest. I: Zijn er nog andere mensen waarvan je kan zeggen dat het jouw vrienden zijn? R: Ja, mijn schoonpa. En de mensen van de sportclub. Ook de controlegroep spreekt in eerste instantie over vrienden en familie wanneer het gaat om sociaal contact. Een opvallende vaststelling is dat het hier bijna altijd om veel meer vrienden gaat dan in de klinische groep. Een derde grote groep die hier opnieuw aan bod komt, zijn de collega s. Het formele netwerk kan in sommige gevallen aangewend worden in verband met vriendschap. In dit onderzoek komt dit enkel voor in de multi-problem gezinnen. Eén persoon ervaart vriendschap van de hulpverleners van het dagcentrum en een andere van de huishoudelijke hulp. I: Wie kookt er hier? R: Huiselijk hulp, maar ze komen niet alleen koken. I: Wat doen ze zo nog allemaal? R: Kuisen, een babbeltje slaan, eens een keer naar den dokter rijden. Als het een keer goe weer is, dan zijn we al eens naar de blaarmeersen geweest. Aan de hand van de belonging subschaal wordt op kwantitatieve wijze nagegaan in welke mate de respondenten een gevoel van vriendschap ervaren binnen hun sociaal netwerk. De klinische groep heeft minder dit gevoel dan de niet-klinische (zie tabel 6). Wanneer gekeken wordt naar de scores op basis van de gezinsrelaties scoren de gescheiden gezinnen opnieuw het laagst met een gemiddelde score van 23,67. Gehuwde gezinnen scoren gemiddeld 33,63 en weduwen 35, Praktische steun Wat heel opvallend is wanneer gevraagd werd naar praktische steun, is dat de multi-problem gezinnen bijna uitsluitend terugvallen op ouders en schoonouders. Er is slechts één respondent die binnen het informeel netwerk soms terugvaltt op een vriend. R: Als ik ook bijvoorbeeld een handje thuis nodig heb, is het gemakkelijker om naar haar pa te bellen, dan naar mijn pa. Want mijn pa moet van ver komen en haar pa woont hier vlakbij.

57 47 I: Zijn er nog andere mensen? Wanneer je bijvoorbeeld een oppas nodig hebt? R: Als het een oppas is voor de kinderen is het hoofdzakelijk haar ma en soms ook een keer mijn pa. En voor de rest komt er niemand thuis wachten. De respondenten uit de niet-klinische onderzoeksgroep vallen ook vaak terug op praktische hulp van familieleden. Dit kan zowel om ouders, schoonouders als broers en zussen gaan. Zij kunnen daarnaast eveneens terugvallen op vrienden terwijl dit bij de klinische groep niet aan bod kwam. De oma komt hier s maandags altijd strijken en dan gaat ze samen met mijn vrouw wandelen. Ze is wel een helpend handje in de huishoudelijke taken. En ze komt hier ook soep koken. Maar helpen als ik in de tuin iets moet doen dat wat zwaar is, dan komt een broer of een vriend helpen of in het huis eens schilderen. Twee personen binnen de klinische onderzoeksgroep vallen terug op het formele netwerk wanneer ze hulp nodig hebben op praktisch gebied. De ene valt terug op de organisatie die instaat voor huishoudelijke hulp. Het andere gezin krijgt praktische steun van het dagcentrum in verband met de planning om de kinderen in een residentiële voorziening te plaatsen. Praktische en materiële ondersteuning worden in de ISEL bevraagd aan de hand van de tangible subschaal. De scores op het vlak van de gezinssituatie liggen met 25,33 voor de gescheiden gezinnen alweer duidelijk lager dan voor de twee andere groepen. Gehuwde stellen scoren gemiddeld 33,38 en weduwen 33,00. Ook op deze subschaal scoren de klinische gezinnen lager. Zij hebben met andere woorden minder het gevoel van materiële en praktische ondersteuning te kunnen genieten Materiële steun Er zijn weinig personen, zowel binnen de klinische onderzoeksgroep als de controlegroep, die materiële steun ontvangen. In eerste instantie werd hierbij gerefereerd naar de ouders. Zij zorgen in sommige gevallen voor kledij voor de kinderen en extra geld. In de multi-problem gezinnen krijgt er slechts één persoon materiële ondersteuning vanuit het formele netwerk. Zij kreeg van 3 instanties deze vorm van ondersteuning: Bij de huisdokter kan ik voor alles terecht, ook voor materiële steun. Ik moet de doktersbezoeken niet betalen. Ik krijg ook voedselbonnen van het OCMW. Het Comité Bijzondere Jeugdzorg geeft mij ook financiële steun om het internaat van mijn dochter te kunnen betalen. 1.3 ACTIVITEITEN ALS HULPBRON Kunnen activiteiten als een bron van ondersteuning gezien worden? Niet enkel personen en hun vorm van sociale ondersteuning kunnen een hulpbron betekenen, ook een handeling kan hiertoe bijdragen. Er worden zowel binnen de multi-problem gezinnen als binnen de controlegroep verschillende handelingen als hulpbron aangehaald. Binnen de controlegroep gaf elke respondent aan dat praten helpt. Dit praten kan met verschillende personen. Eén persoon vindt steun in shiatsu, druktherapie en yoga. Daarnaast gaven ze voorbeelden zoals sporten, eens goed wenen of er zelf over nadenken. Met L. daarover praten als ik het ergens moeilijk mee heb. Sporten doe ik ook, dat vind ik ook heel belangrijk dat ge u kunt afreageren. Maar ik ben nogal een flapuit dus als ik ergens mee zit dan zal ik niet heel lang op iets zitten na te denken.

58 48 De meeste klinische gezinnen gaven niet onmiddellijk aan hierover te praten. Zij gaven voorbeelden zoals naar muziek luisteren, sigaretten roken, de kinderen eens goed beetnemen of ermee blijven zitten en het na een tijd vergeten. Er was één moeder die ook onmiddellijk sprak over praten met anderen. Dit was de enige niet-alleenstaande moeder binnen de klinische onderzoeksgroep. I: Als je het moeilijk hebt, wat helpt je op die momenten? R: Niet veel. Meestal zoek ik geen hulp of vraag ik geen hulp of blijf ik er mee zitten. I: Op welke manier raak je dat dan toch kwijt? R: Dat gaat weg achter een tijd. Eén respondent uit de klinische groep vond troost door een bezoekje te brengen aan het graf van haar overleden echtgenoot. I: Ga je dan soms ergens naartoe? R: Ja, dan durf ik naar het graf gaan. 2 Kinderen Hoe omschrijven kinderen hulpbronnen? Bij het vragen naar de hulpbronnen bij kinderen kwamen vooral handelingen naar boven. De meeste kinderen zowel in de klinische als in de controlegezinnen vinden troost en rust door naar hun kamer te gaan. Daar luisteren ze naar muziek, gaan ze op hun bed liggen, lezen of slapen ze. I: Als jij het moeilijk hebt, verdrietig bent, ga je dan ergens naartoe? R: Alleen naar mijn kamer. I: Helpt er dan iets om minder verdrietig te worden? R: In mijn bed gaan liggen, muziek en bij mijn knuffels liggen. Ook dieren kunnen een hulpbron zijn voor vele kinderen. Kinderen vinden minder hulp in het praten met anderen. Slechts 6 van de 18 geïnterviewde kinderen spreken van vriendjes en vriendinnetjes of van hun ouders en grootouders als personen die kunnen helpen om minder verdrietig te worden. Deze zijn evenredig verdeeld tussen de 2 onderzoeksgroepen. I: Wat doe je als je het moeilijk hebt? Ga je dan ergens naartoe? R: Ja naar mijn kamer. Dan ga ik naar muziek luisteren en als ik bij mijn paard ben dan praat ik tegen mijn paard. I: Zijn er nog mensen waar je naartoe gaat? R: Nee, niet echt. Ja, naar mijn beste vriendin. Maar dat is buiten het gezin. C a s u s v e r d i e p i n g De begrippen uit de contextuele theorie werden vooraf apart behandeld maar zijn in praktijk met elkaar verweven. Ook het concept hulpbronnen staat hiermee in verbinding. Om hier een beeld van te schetsen wordt op 2 casussen binnen de klinische groep dieper ingegaan. De namen die gebruikt worden zijn fictief en willekeurig gekozen. 1 Casus Sonja Sonja is een alleenstaande moeder met 1 dochter, Annelies. Ze wonen in een klein appartementje in de stad en hebben moeite om financieel rond te komen. Annelies wordt begeleid in een dagcentrum.

59 49 Sonja heeft al veel onrecht gekend in haar leven. Als kind was ze heel close met haar vader, maar omwille van relatieproblemen tussen haar ouders werd het contact verbroken: Mijn vader was vroeger mijn favoriet en ik die van hem. Ik stond heel dicht bij hem. Maar op een dag sloeg hij mijn ma en mishandelde haar. Toen mijn ouders gingen scheiden was ik 16 en heb ik voor mijn moeder gekozen. Hier werd mijn pa zo kwaad om zodat hij ons probeerde te vermoorden. Hij is op de weg beginnen spookrijden om ons te vermoorden. Sindsdien is er bij mij een klik waardoor ik geen contact meer met hem heb. Ze is heel loyaal ten aanzien van haar moeder maar kan de loyaliteit naar haar vader toe moeilijk uiten in deze situatie. Het patroon van fysieke mishandeling keert terug in haar partnerrelatie een aantal jaren later: Bij mijn eerste partner ging ik snel samenwonen omdat dit financieel gemakkelijk was. Hij begon me te mishandelen en sloot me op zodat ik bijvoorbeeld in het bad moest slapen. Ik ben dan gelukkig kunnen ontsnappen en heb 3 maanden in een vluchthuis gewoond. Dit vergeldend onrecht en het niet meer kunnen geven aan en ontvangen van haar vader, kan ervoor zorgen dat ze destructief recht ontwikkelt. Of ze voor dit onrecht erkend werd, is in haar verhaal niet duidelijk. Ze kan aanspraak maken om te ontvangen wat niet gegeven is. Ze verhaalt dit echter niet op de schuldigen maar speelt de roulerende rekening door naar haar dochter, door van haar de emotionele zorg te verwachten, die ze bij haar vader miste. Annelies voelt aan dat haar mama onrecht aangedaan werd. Zij neemt de verantwoordelijkheid op zich om haar mama gelukkig te maken. Ze zorgt voor haar mama en is bezorgd om haar. Aangezien haar mama haar hier geen erkenning voor geeft, is de kans op parentificatie groot. I: Zijn er mensen in jouw gezin voor wie jij bezorgd bent? R: Mijn mama want die is soms ziek. I: Troost jij soms iemand in je gezin? R: Ik troost mijn mama wanneer ze ziek is. Ze heeft een ziekte waardoor ze vaak moe is en dan moet ze rusten in de zetel. I: Wanneer voel je je blij? R: Ik ben blij als mijn mama blij is Op sommige momenten wordt Annelies erkend voor de zorg die ze opneemt ten aanzien van haar mama. Op andere momenten zegt Sonja dat Annelies niets doet en het gemakkelijk heeft. Aangezien Annelies veel geeft en hier niet de nodige erkenning voor krijgt, bestaat de kans dat ook zij destructief recht ontwikkelt. Op dit moment komt dit (nog) niet tot uiting in haar gedrag aangezien de loyaliteit ten aanzien van haar mama haar tegenhoudt de rekening aan haar te presenteren. De kans dat de eventuele rekening gepresenteerd wordt aan onschuldige derden is reëel. Terwijl Sonja het moeilijk had haar loyaliteit te uiten ten aanzien van haar vader, stuit haar dochter, hier ook op moeilijkheden. Annelies kent haar vader slechts heel oppervlakkig. Ze heeft soms telefonisch contact met hem maar slechts op heel onregelmatige basis. Het is voor haar moeilijk haar loyaliteit te uiten. Wanneer de vraag gesteld wordt of er hulpbronnen aanwezig zijn, is dit gedeeltelijk het geval. De moeder van Sonja is voor Sonja de grootste bron van steun. Zij geeft haar praktische steun, ze kan met problemen bij haar terecht en soms zorgt ze voor financiële ondersteuning. Sonja zegt bij haar voor alles terecht te kunnen en doet dit ook, ze komen dagelijks bij elkaar over de vloer.

60 50 Daarnaast heeft Sonja een bevriend koppel waar ze op kan terugvallen en waar ze veel contact mee heeft: Nadia en Dirk. Zij hebben zelf ook kinderen. Op dit moment is het Sonja die de steun biedt aan hen in plaats van omgekeerd want zij hebben het ook niet al te gemakkelijk met hun kinderen. Het zijn echter wel mensen waar ze veel aan heeft en waar ze bij terecht kan. Haar formeel ondersteuningsnetwerk is niet heel uitgebreid. Ze krijgt wel financiële ondersteuning, maar voor de rest geeft ze aan weinig nood te hebben aan verdere ondersteuningsbronnen. 2 Casus Marc Marc is vader van 4 kinderen. Twee van zijn kinderen, Kim en Jessica, worden begeleid door een dagcentrum voor Bijzondere Jeugdbijstand. Marc heeft een fysieke en visuele handicap en wordt hiervoor door verschillende formele instanties ondersteund. Marc is sedert enkele jaren gescheiden van zijn vrouw, Linda, dewelke het hoederecht heeft over de kinderen. Hij ziet zijn kinderen nauwelijks met als gevolg dat de balans van geven ernstig is verstoord. Hij wil geven, maar heeft niet de kans dit te doen in de korte periodes dat hij zijn kinderen ziet: I: Wat ik doe voor mijn dochters? R: Ik kan niet veel doen, want ze zijn er toch niet. Ook hem werd in zijn kinderjaren onrecht aangedaan in die zin dat hij zijn vader nooit gekend heeft. Het patroon blijkt dus intergenerationeel terug te keren. Terwijl hij zijn vader nooit zag, is er ook slechts sporadisch contact tussen hem en zijn kinderen. Zijn vader heeft zijn moeder verlaten toen hij nog een kind was. Marc begrijpt dit niet, hij zou niet weten wat hij zou doen als hij zijn kinderen nooit meer zou kunnen zien: Ik weet niet waarom hij mijn ma laten zitten heeft. En daarom denk ik daar nu soms ook aan: 'Hoe kan je dat. Een pa zijn kind laten zitten. Kwetst da hem niet? Da moet toch kwetsen e. Daar zit ik almaar aan te denken. Dat een vader daar nie mee inzit, met ze kinders. Ik heb daar veel mee afgezien ze. De moeder van Kim en Jessica heeft ondertussen een nieuwe vriend, Dirk, die de vaderrol op zich neemt in het gezin. Kim heeft veel zorg van hem ontvangen waardoor zij ook ten aanzien van hem loyaliteit ontwikkelde. Op dit moment is ze openlijk heel loyaal ten aanzien van haar stiefpapa en praat ze niet over haar biologische papa. De kans bestaat dat ze zich in een loyaliteitsconflict bevindt en dat de loyaliteit ten aanzien van haar biologische papa onzichtbaar aanwezig is. I: Bij wie voel jij je goed in je gezin? R: Mijn mama, mijn papa, mijn zussen. I: Welke papa? R: Mijn stiefpapa. Haar jongere zus Jessica is veel openlijker loyaal ten opzichte van haar biologische papa. Dit komt in het interview meerdere malen aan bod: I: Zijn er mensen in jouw gezin waarvoor jij bezorgd bent? R: Ja, mijn mama en mijn oma en mijn papa. I: Waarom? R: Mijn papa is zijn been kwijt en die is blind. En die kan bestolen worden. Bij Marc is er weinig sprake van beschikbare hulpbronnen. Hij heeft geen informeel sociaal netwerk. Met de personen waar hij vroeger contact mee had, heeft hij gebroken omwille van alcoholisme. Zij zetten hem aan tot drinken waardoor hij een tijdje alcoholist was. Ook met zijn familieleden is er geen

61 51 enkel contact meer enerzijds omdat veel van zijn familieleden gestorven zijn en anderzijds omwille van zijn mobiliteitsprobleem. Er is wel een formeel netwerk dat hem ondersteuning biedt. De organisatie die instaat voor de huishoudelijke hulp ondersteunt hem in praktische zaken zoals koken, naar de winkel gaan en zichzelf verzorgen. Het dagcentrum ondersteunt hem in de loyaliteit die hij voor zijn kinderen heeft en het dienstverleningscentrum voor personen met een handicap helpt hem bij klusjes in het huis.

62 52 D I S C U S S I E In het onderzoek dat in deze scriptie aan bod kwam, werd de nadruk gelegd op de ethisch-relationele kijk op gezinsrelaties en de rol van het sociaal netwerk. Dit werd aan de hand van zowel kwalitatieve als kwantitatieve data onderzocht. In deze masterproef ging ik op zoek naar verschillen en gelijkenissen tussen multi-problem gezinnen en controlegezinnen op 2 gebieden. Als eerste werden enkele concepten uit de contextuele theorie binnen beide onderzoeksgroepen belicht om daarna dieper in te gaan op de aanwezigheid van hulpbronnen en de ondersteuning die deze bieden. Hier wordt nagegaan of de theoretische denkkaders uit de literatuurstudie in verband gebracht kunnen worden met de resultaten uit het onderzoek. Dit onderzoek werd mogelijk door 9 gezinnen te bevragen waarvan er 4 begeleid werden door een dagcentrum voor Bijzondere Jeugdbijstand. In totaal werden er 13 volwassenen en 18 kinderen betrokken bij de bevraging. Ghesquière (1993) spreekt over twee partijen wanneer hij beschrijft wat een multi-problem gezin is: enerzijds haalt hij de problemen aan die eigen zijn aan het hulpverleningssysteem en anderzijds de problemen eigen aan het desbetreffende gezin. Binnen het gezin kunnen zich moeilijkheden voordoen op verschillende gebieden waaronder huisvesting, arbeidssituatie, opvoeding, partnerrelatie, sociaal netwerk, (Van der Steege, 2008). Binnen deze masterproef wordt vooral de nadruk gelegd op de psychosociale problemen van deze gezinnen, meer specifiek op de problemen op het niveau van het gezinssysteem en deze op het niveau van de intersystemische contacten. 1 Niveau van het gezinssysteem De problemen op het niveau van het gezinssysteem werden vanuit de 4 de dimensie uit de contextuele theorie benaderd. Zoals verwacht, kunnen in dit opzicht meer problemen vastgesteld worden in de multi-problem gezinnen dan in de controlegezinnen. Er werd meer specifiek gekeken naar de balans van geven en nemen, parentificatie, gerechtigde aanspraak en loyaliteit. De theorie van Nagy geeft aan dat de balans van geven en nemen in gezinnen met jonge kinderen altijd uit evenwicht is in die zin dat ouders meer zorg geven aan hun kinderen dan dat ze zorg van hen ontvangen (Heylen & Janssens, 2001). Wat dit onderzoek aantoonde is dat tweeoudergezinnen de balans vooral onderling in evenwicht kunnen houden. Wanneer ze nood hebben aan steun of zorg kunnen ze dit bij hun partner vinden of bij vrienden en familie. Niet-klinische éénoudergezinnen zeggen steeds terug te vallen op vrienden of familieleden. Eenoudergezinnen binnen de klinische groep steunen hiervoor meer op hun kinderen, wat kenmerken van parentificatie met zich meebrengt. Voor de klinische eenoudergezinnen is het dus blijkbaar moeilijker om de balans in evenwicht te houden zonder de kinderen te betrekken. In moeilijke situaties zouden kinderen uit eenoudergezinnen de neiging hebben om hun ouders extra tegemoet te komen (Grolus & Riemslagh, 2007). Kinderen worden dan het luisterende oor, ze troosten en bemiddelen. Het kind neemt als het ware, al dan niet op vraag van de ouder, de taak van de afwezige ouder over (Schuyesmans, 2004). De verantwoordelijkheden zijn niet leeftijdseigen, en het kind komt in een symmetrische relatie, terwijl een kind per definitie een asymmetrische relatie heeft met zijn ouders. Het feit dat het kind hiervoor geen erkenning krijgt, maakt parentificatie problematisch. Uit de NGT blijkt dat zowel ouders als kinderen uit de multi-problem gezinnen, meer dan de respondenten uit de controlegroep, het gevoel hebben veel te geven en er iets voor terug te ontvangen. Op de subschaal vertrouwen scoren kinderen uit de controlegroep gemiddeld dan weer hoger wat betekent dat zij meer het gevoel hebben te kunnen rekenen op hun gezinsleden. Het omgekeerde patroon is zichtbaar bij de ouders. Ouders uit de klinische gezinnen hebben meer het gevoel te kunnen vertrouwen op hun kinderen, en in één gezin op hun partner, dan de niet-klinische. Daarnaast werd bij één kind uit de klinische groep de indruk gewekt dat hij van zijn ouders te weinig zou ontvangen waardoor ook hier de balans niet in evenwicht is. Het gevaar bestaat dat de kinderen

63 53 van de rekening, zowel degenen die teveel gegeven hebben als degenen die te weinig ontvingen, hun gerechtigde aanspraak gaan doorspelen naar volgende generaties. Als de roulerende rekening niet gestopt wordt, kunnen er nog verschillende generaties getroffen worden. Alle kinderen uit het onderzoek dragen op één of andere manier zorg voor zowel ouders als broers of zussen. Toch worden er meer kenmerken van destructieve parentificatie waargenomen bij de kinderen uit de multi-problem gezinnen. Het verschil bestaat erin dat de kinderen uit de niet-klinische groep op het gebied van taken een grotere zorg dragen voor anderen. Op emotioneel gebied dragen de kinderen in de klinische gezinnen dan weer een zwaardere verantwoordelijkheid dewelke in hun ontwikkeling ook zwaarder zal doorwegen dan de taakgerichte. Van Mierlo et al. (1998) spreken van zorgende kinderen wanneer kinderen op emotioneel gebied zorg dragen voor en troost bieden aan ouders. Niet enkel de aard van de zorg, maar ook de erkenning die kinderen hiervoor krijgen, hangt samen met de vorm van parentificatie (Michielsen et al., 1998). Kinderen uit de klinische groep lijken minder erkend te worden. Dit kwam zowel in de kwalitatieve als de kwantitatieve data aan de oppervlakte. Kinderen uit de controlegroep scoren gemiddeld hoger op de subschaal erkenning. Dit terwijl ouders uit de klinische groep hierop hoger scoren dan ouders uit de niet-klinische groep. Ouders uit multiproblem gezinnen voelen zich dus erkend door hun partner en kinderen terwijl hun kinderen dit gevoel minder hebben. Dit kan iets zeggen over de manier waarop ouders naar erkenning kijken. De kans bestaat dat zij in het verleden erkenning gemist hebben waardoor ze nu meer op zoek gaan naar erkenning van gezinsleden en dit ook krijgen. Daarnaast bestaat de kans dat zij geen goed beeld hebben van wat erkenning krijgen juist inhoudt en sneller geneigd zijn aan te geven dit toch te krijgen. Doordat kinderen op emotioneel gebied veel geven aan hun ouders maar tegelijkertijd weinig het gevoel hebben hier erkenning voor te krijgen, kan in drie van de vier klinische groepen eerder gesproken worden van destructieve parentificatie. De kinderen uit de controlegroep dragen meer zorg aan de hand van huishoudelijke taken en genieten wel van erkenning waardoor zij meer aansluiten bij constructieve parentificatie. Om definitieve conclusies te trekken omtrent de aan- of afwezigheid van destructieve parentificatie in de klinische groep is meer informatie vereist. Het is een begrip dat moeilijk te valideren is met als gevolg dat aan de hand van één interview deze conclusie niet met zekerheid getrokken kan worden. Dat ouders de zorg van hun kinderen niet zien, kan te maken hebben met de problemen waar ouders in het verleden mee te maken hebben gehad. Soms slagen ouders er gewoon niet meer om het geven van hun kinderen te ontvangen ten gevolge van het onrecht en de uitbuiting die ze zelf hebben meegemaakt (Heyndrickx et al., 2005). Er was, zowel binnen de klinische als de niet-klinische groep, sprake van zowel verdelend als vergeldend onrecht. Of er binnen deze gezinnen sprake was van constructief of destructief gerechtigde aanspraak, kan moeilijk besloten worden. Uit de resultaten kon moeilijk afgeleid worden hoe de balans van geven en nemen van de ouders er in het gezin van herkomst uitzag en of de ouders uit de onderzoeksgroep erkenning kregen voor hun geven. Ook al is er veel sprake van onrecht, dan nog kan niet besloten worden of hieruit gerechtigde aanspraak voortvloeit aangezien iedereen op een andere manier met onrecht omgaat. Van de kinderen uit de klinische groep die kenmerken vertoonden van destructieve parentificatie kan gezegd worden dat hieruit gerechtigde aanspraak kan voortkomen. Ze geven veel aan hun ouders en missen hiervoor de erkenning die ze verdienen. Dit komt op dit moment nog niet tot uiting in hun gedrag aangezien ze loyaal zijn ten opzichte van hun ouders en daarom de rekening niet aan hen presenteren (Heyndrickx et al., 2005). De kans bestaat daarom wel dat de rekening ooit aan onschuldige derden voorgeschoteld wordt (Michielsen et al., 1998). Een vierde begrip dat invloed heeft op het gezinssysteem is loyaliteit. Alle ouders tonen loyaliteit ten aanzien van hun kinderen en omgekeerd zijn alle kinderen loyaal ten aanzien van hun aanwezige ouders. Er zijn wel verschillen vast te stellen tussen de klinische en de niet-klinische groep. Wanneer er sprake is van een scheiding, is er binnen die klinische groep vooral sprake van onzichtbare loyaliteit. Deze respondenten tonen de loyaliteit opmerkelijk weinig (Michielsen et al., 1998) ten

64 54 aanzien van de ouder die afwezig is terwijl de respondenten uit de controlegroep wel openlijk loyaal zijn. Deze vaststelling geldt zowel voor ouders als voor kinderen die getuige geweest zijn van een scheiding. De onverbreekbare existentiële loyaliteit (Heylen & Janssens, 2001) tussen ouder en kind wordt bij de multi-problem gezinnen weinig tot niet uitgesproken. Hierbij kunnen volgende vragen de kop opsteken: Waarom wordt de loyaliteit niet openlijk getoond?, Op welke manier komt deze loyaliteit dan wel aan de oppervlakte?, Is er hier sprake van een loyaliteitsconflict?, Het is mogelijk dat deze respondenten niet loyaal zijn aangezien de loyaliteit ten aanzien van de aanwezige ouder dit in de weg staat. Misschien tonen ze hun loyaliteit niet omdat ze niets negatiefs willen zeggen en dus niet deloyaal willen worden. In de gezinnen waar de papa gestorven is, is een ander patroon zichtbaar. De overleden papa nam binnen het klinische gezin een veel grotere positie in, hij was veel opvallender aanwezig. In het controlegezin toonden de kinderen ook loyaliteit tegenover hun overleden vader, maar hij bleef meer op de achtergrond. Keirse (2002) geeft een mogelijke verklaring hiervoor. Kinderen van wie een ouder is gestorven, zijn heel loyaal ten aanzien van de overleden ouder. Soms zelfs op een onredelijke manier (Keirse, 2002). Sommige kinderen hebben, aldus Keirse, de neiging deze ouder te idealiseren. 2 Niveau van de intersystemische contacten Een tweede probleem op psychosociaal vlak bij multi-problem gezinnen zou zich, aldus Ghesquière (1993), op het niveau van intersystemische contacten bevinden. Deze intersystemische contacten kunnen binnen het ethisch-relationeel kader als hulpbron gezien worden. Wanneer Nagy van hulpbronnen spreekt, beperkt hij zich vooral tot hulpbronnen binnen het gezin en de familie (1998). Andere auteurs, waaronder Hendrix (1997), gaan er echter vanuit dat ook het ruimere sociaal netwerk een bron van ondersteuning kan betekenen. Hier werd nagegaan hoe het sociaal netwerk eruit ziet bij de beide onderzoeksgroepen, wat onder hulpbronnen verstaan kan worden en op welke manier de hulpbronnen ondersteuning bieden. Rodrigo et al. (2007) geven aan dat netwerken van multi-problem gezinnen klein en onstabiel zijn. Uit de kwalitatieve bevraging kan inderdaad afgeleid worden dat het netwerk van deze gezinnen kleiner is. Ze hebben met een aantal familieleden minder contact, hebben een minder uitgebreide vriendenkring en er is geen sprake van collega s of vrienden uit clubs. Het netwerk is onstabiel in die zin dat er sprake is van veel minder langdurige relaties. Hieruit kunnen we afleiden dat er vaker nieuwe relaties aangegaan worden en sneller verbroken worden. Deze vaststellingen gelden enkel voor de éénoudergezinnen binnen de klinische groep. Het deelnemende tweeoudergezin sluit op het niveau van de intersystemische contacten immers bij de controlegroep aan. Wanneer gekeken wordt naar de samenstelling van het sociaal netwerk, bestaat dat slechts bij één persoon enkel uit formele hulpverleningsinstanties. Volgens Rodrigo et al. (2007) bestaat het formeel sociaal netwerk van multi-problem gezinnen uit verschillende diensten aangezien zij op verschillende vlakken nood hebben aan ondersteuning. Twee respondenten worden door drie hulpverleningsinstanties begeleid. De andere klinische éénoudergezinnen doen vooral beroep op hun moeder en een beperkte vriendengroep en daarnaast op 1 formele hulpverleningsorganisatie. De respondenten uit de controlegroep hebben vooral contact met zussen en een uitgebreide vriendenkring. Ook ouders spelen een belangrijke rol maar worden door hen minder gezien als personen om mee te praten over problemen. Een ander aspect uit de theorie van Rodrigo et al. is dat een goed netwerk alle verschillende functionele kenmerken in zich draagt. De meeste multi-problem gezinnen kunnen van alle vormen van ondersteuning genieten maar dit slechts bij een beperkt aantal personen. Zij rekenen bijna uitsluitend op hun ouders, meerbepaald hun moeder, en enkele vrienden. Ook uit de kwantitatieve data kan afgeleid worden dat de klinische gezinnen gemiddeld minder steun ontvangen op alle subschalen van de ISEL. Ook scoorden de gescheiden éénoudergezinnen op alle subschalen lager dan de respondenten uit de andere gezinssituaties.

65 55 Rodrigo et al. (2007) schrijven dat er over het algemeen minder contact is met het gezin en de familie. Dit klopt echter enkel wanneer het niet gaat om de ouders, zij nemen immers de belangrijkste positie in multi-problem gezinnen in. De kwalitatieve bevraging sluit in dit opzicht sterk aan bij de theorie van Sousa (2005). Zij zegt dat de interacties met familie heel frequent voorkomen en dat vrienden de tweede belangrijkste bron van ondersteuning vormen. Deze vrienden zouden vaak ook lid zijn van disfunctionele gezinnen en/of leven in precaire omstandigheden. Dit werd niet expliciet bevraagd maar werd vermeld in één van de klinische gezinnen. Ahsan (2007) schrijft over multi-problem gezinnen dat ondersteuning op één bepaald gebied vaak samengaat met ondersteuning op andere gebieden. Dit geldt niet enkel voor de klinische maar ook voor de controlegroep. Alle respondenten rekenen voor ondersteuning op de binnenste cirkels van de netwerkcirkel. Het verschil tussen de onderzoeksgroepen bestaat erin dat wanneer deze binnenste cirkels niet volstaan, de niet-klinische groep beroep kan doen op een ruimer netwerk. Klinische gezinnen hebben daarentegen geen ruimer netwerk om op terug te vallen. Een ander aspect dat Ahsan (2007) belicht is het beroep doen op praktische en materiële steun. Hij zegt dat klinische gezinnen hier minder beroep op doen. Klinische gezinnen maken echter meer gebruik van materiële steun dan niet-klinische, ook al is het in beperkte mate. Niet enkel personen maar ook activiteiten blijken een hulp te kunnen zijn. Respondenten uit de nietklinische groep geven in eerste instantie aan te willen praten over wat er op hun maag ligt. Daarnaast kan het uitoefenen van een hobby of erover nadenken helpend zijn. Sommige ouders uit de klinische groep zien activiteiten zoals muziek luisteren als hulpbron. Anderen blijven ermee zitten tot het vergeten is. De klinische groep gaf minder aan te praten over moeilijke momenten. De primaire hulpbronnen voor kinderen bleken handelingen te zijn. Op hun kamer kunnen ze tot rust komen door naar muziek te luisteren, de knuffels beet te nemen, te lezen of te slapen. Slechts 1/3 van de kinderen praat met vriendjes, ouders of grootouders op moeilijke momenten. Een heel opmerkelijke vaststelling is dat het tweeoudergezin uit de klinische groep enkel op het niveau van het gezinssysteem aansluit bij de multi-problem gezinnen. Op alle andere gebieden sluiten zij aan bij de controlegroep. Hier kan de vraag gesteld worden Heeft de gezinssamenstelling een belangrijke invloed of kunnen we hier niet spreken van een multi-problem gezin?. Wanneer we terugkeren naar de definitie die Ghesquière verdedigt, kunnen we concluderen dat dit gezin geen multi-problem gezin is. Hij gaat er immers vanuit dat er naast psychosociale problemen ook sprake moet zijn van socio-economische problemen. In de drie overige gezinnen is er sprake van financiële problemen of problemen op het gebied van huisvesting en arbeidssituatie. Uit de kwalitatieve bevraging kwam echter naar boven dat dit in het vierde gezin niet het geval is. Op basis hiervan kunnen we uitsluiten dat het vierde gezin een multi-problem gezin is. Sousa (2005) daarentegen is van een andere mening overtuigd. Zij zegt dat de term multi-problem gezin niets te maken heeft met de socio-economische situatie. Zij zou met andere woorden niet uitsluiten dat het hier om een multiproblem gezin gaat. 3 Beperkingen van het onderzoek Ondanks de interessante bevindingen die uit deze scriptie naar boven kwamen, zijn er een aantal beperkingen. Voorgaande conclusies werden immers getrokken op basis van een heel kleine onderzoeksgroep. Er werden slechts 9 gezinnen of 13 volwassenen en 18 kinderen bevraagd met als gevolg dat de resultaten niet veralgemeend kunnen worden. Bovendien werd er binnen dit onderzoek vertrokken van een theoretisch denkkader. Dit denkkader heeft een invloed op de analyse van de resultaten in die zin dat het een leidraad was doorheen de hele masterproef. Dit bood een houvast en zorgde ervoor dat conclusies getrokken konden worden maar het is eveneens een beperking aangezien het ervoor zorgt dat niet verder gekeken wordt. Er worden andere interessante zaken uit het oog verloren. Binnen dit denkkader wordt gezocht naar

66 56 manieren om de resultaten te interpreteren. Aan de hand van een ander denkkader, een andere achterliggende visie kunnen dezelfde verhalen tot andere resultaten leiden. Hetzelfde geldt voor de persoonlijkheid van de onderzoeker. Mijn normen en waarden, mijn referentiekader zorgt voor een bepaalde interpretatie van de data. Het eigen levensverhaal en de eigen opvoeding zorgen er mede voor dat een bepaalde vorm van zorg eerder als parentificatie of gerechtigde aanspraak zal gezien worden. Kwalitatieve onderzoekers moeten zich meestal als persoon inzetten om inzicht te krijgen in het leven van anderen (Maso & Smaling, 1998). Men zegt ook wel eens dat kwalitatieve onderzoekers hun eigen instrument zijn, en daarom aan zelfreflectie moeten doen (Wardekker, 1999). Een andere beperking aan het onderzoek hangt samen met de eigenheid van de contextuele theorie. Ondanks dat in dit onderzoek gekeken werd naar de beleving van de respondenten was het heel moeilijk een besluit te nemen omtrent de aan- of afwezigheid van de contextuele begrippen. De concepten die Nagy beschreef kunnen moeilijk gevalideerd worden wat het interpreteren en analyseren van de gegevens bemoeilijkt. Het is heel moeilijk te beslissen vanaf wanneer er in een gezin voldoende aanwijzingen zijn om bijvoorbeeld te spreken van destructieve parentificatie. Vanaf wanneer mag men zulke concepten aan iemand toeschrijven? Er bestaan geen criteria of cut-off scores. De vraag kan echter gesteld worden of een validering van de concepten wel mogelijk is en tot duidelijkere resultaten zou leiden. Ook het concept multi-problem gezin is dubieus. Voor dit concept werden wel criteria opgesteld maar er bestaan verschillende meningen rond welke kenmerken noodzakelijk zijn. De definitie en de interpretatie van de onderzoeker geven dan de doorslag. Daarenboven is het gevaarlijk om zulke conclusies te trekken na slechts één gesprek met de respondent. Eén enkel gesprek kan naar mijn mening geen uitsluitsel geven over de aan- of afwezigheid van klinische kenmerken binnen een gezin. In dit onderzoek werd slechts eenmalig een kwalitatieve bevraging gedaan wat de bruikbaarheid van de resultaten in twijfel doet trekken. Meerdere gesprekken om definitieve conclusies te trekken zijn daarom een noodzaak. De zoektocht naar klinische gezinnen bleek geen gemakkelijke opgave. Enerzijds was het van belang dat de aangesproken dagcentra wilden meewerken en anderzijds was de medewerking van de gezinnen noodzakelijk. Na een zoektocht van 6 maanden waren slechts 4 gezinnen bereid deel te nemen. De respons binnen de klinische groep was dus erg klein. De eerste selectie van de hulpverleners uit het dagcentrum zelf heeft hier ook een invloed op. Waarom werden deze gezinnen door hen wel gevraagd en andere niet? Wat maakt dat deze gezinnen wel willen deelnemen en de andere niet? De vraag kan hier gesteld worden of het om een representatieve onderzoeksgroep gaat. Ook de niet-klinische groep kan moeilijk representatief genoemd worden. Zij werden gedeeltelijk gematcht met de klinische groep dus er werd gericht gezocht naar alleenstaande ouders. Een opmerkelijk verschijnsel binnen de controlegroep is dat 5 van de 8 respondenten een universitair diploma hebben. Het opleidingsniveau van de ouders was geen matchingscriterium maar zou wel invloed kunnen hebben. Ook de niet-klinische groep kan dus moeilijk representatief genoemd worden. Er zijn enkele beperkingen die eigen zijn aan kwalitatief onderzoek. Zo is het bijvoorbeeld moeilijk voor respondenten om gedachten en gevoelens te verwoorden. Deze worden door verschillende respondenten op een verschillende manier verwoord waardoor dit invloed kan hebben op de analyse van de resultaten. Ook het geven van sociaal wenselijke antwoorden is moeilijk na te gaan binnen een kwalitatief onderzoek, zeker wanneer er slechts één bevraging plaatsvindt.. 4 Aanbevelingen voor verder onderzoek De beperkingen van dit onderzoek zorgen in eerste instantie voor aanbevelingen. Een gelijkaardig onderzoek rond dezelfde thema s met een grotere onderzoeksgroep zou een meerwaarde betekenen aangezien het voor meer betrouwbare resultaten zou kunnen zorgen. Er zou met meer zekerheid een link gelegd kunnen worden tussen gezinsrelaties en de noodzaak van hulpbronnen. In dit onderzoek is het naar mijn mening niet enkel van belang met meer respondenten te werken maar ook met een

67 57 meer uitgebreide bevraging. Aan de hand van verschillende interviews per respondent zou men een beter zicht krijgen op de thema s uit de contextuele theorie. Aangezien deze moeilijk te valideren zijn, kan dit zorgen voor een beter beeld. Op die manier kan tot meer valide en betrouwbare resultaten gekomen worden. Een andere factor die hiertoe kan bijdragen is de representativiteit van de onderzoeksgroep. In deze onderzoeksgroep bleken grote verschillen te zijn in opleidingsniveau, gezinssituatie, tussen de klinische en de niet-klinische groep waardoor het moeilijker is op de vergelijking tussen beide groepen verder te gaan. De matchingscriteria binnen dit onderzoek konden moeilijk ingelost worden. Wanneer gewerkt wordt met een grotere onderzoeksgroep is representativiteit een minder moeilijke opdracht en kan er gemakkelijker een vergelijking tussen de twee groepen gemaakt worden. Voor een masterproef is het onmogelijk om overal diep op in te gaan. In dit onderzoek werd niet dieper ingegaan op de beleving van de multi-problem gezinnen omtrent de aanwezige hulpbronnen. Zijn ze tevreden van hun sociaal netwerk? Hebben zij het gevoel dat ze nood hebben aan meer hulpbronnen? Op welke manier kunnen nieuwe hulpbronnen aangewend en geactiveerd worden? In dit onderzoek werden enkel ouders en kinderen bevraagd. Nagy spreekt echter van een balans die intergenerationeel van aard is en van roulerende rekeningen die doorgegeven worden doorheen verschillende generaties. Door de drie generaties te bevragen in verband met de gezinsrelaties kan dit verder onderzocht worden en kan het intergenerationele aspect beter in kaart gebracht worden. Het concept hulpbronnen is slechts één van de mogelijke interventies die Nagy voorstelt. De vraag of er een verband gelegd kan worden tussen de klinische groep en de manier waarop volgens Nagy op de gezinsrelaties ingespeeld zou moeten worden, kan hier ook gesteld worden. Zo kan er bijvoorbeeld gezocht worden naar manieren waarop erkenning kan bijdragen aan de hulpverlening. Er kunnen doelgroepen bevraagd worden omtrent de beleving van erkenning en hun visie op wat zij op dit vlak nodig hebben. Ook kan hetzelfde onderwerp onderzocht worden bij andere doelgroepen, zoals bijvoorbeeld bij geplaatste jongeren, bij personen met een handicap, Op welke manier komt het contextueel begrippenkader aan bod binnen deze doelgroepen? Hoe wordt er binnen deze doelgroepen gekeken naar hulpbronnen? Zijn er hulpbronnen aanwezig? 5 Implicaties voor de praktijk Deze masterproef toont aan dat aandacht voor de gezinsrelaties en voor mogelijke hulpbronnen belangrijk is. De volgende implicaties zijn slechts een kleine greep uit het gamma aan mogelijke interventies. Binnen de contextuele theorie kan in eerste instantie op zoek gegaan worden naar de uitingsvormen van deze concepten. Wanneer hier meer informatie over beschikbaar is, kan ermee aan de slag gegaan worden. Het onderzoek toonde aan dat respondenten uit de klinische groep hun loyaliteit ten aanzien van afwezige personen slechts weinig uiten. Het kan belangrijk zijn hier met de cliënten rond te werken en hen de kans te geven deze loyaliteit wel op een open manier te laten uiten. Dit geldt zowel voor ouders als voor kinderen binnen multi-problem gezinnen. Aangezien er bij drie van de vier multi-problem gezinnen kenmerken aanwezig zijn van destructieve parentificatie is het van essentieel belang dat hier binnen de hulpverlening aandacht aan besteed wordt. Het is in eerste instantie van belang de kinderen erkenning te geven voor de zorg die ze opnemen en daarnaast te zoeken naar manieren zodat de ontwikkelingstaken van het kind niet in het gedrang komen. Erkenning is niet enkel noodzakelijk bij de kinderen maar ook bij de ouders. Zij hebben in hun leven veel onrecht gekend en zijn hier misschien niet voldoende voor erkend geweest. Wanneer we kijken naar de balans van geven en nemen blijkt dat bij eenoudergezinnen binnen de klinische groep emotionele zorg van het kind verwacht wordt. Het lijkt mij belangrijk ouders hier bewust van te maken en te zoeken naar manieren om een beter evenwicht te creëren. Hulpbronnen binnen het sociaal netwerk kan één van de manieren zijn om een evenwicht te bekomen.

68 58 De validiteit van de concepten uit de contextuele theorie is niet enkel een probleem binnen wetenschappelijk onderzoek. Ook de hulpverleners die werken met multi-problem gezinnen kunnen op deze barrière stuiten. Hulpverleners hebben wel het gevoel dat de theorie een belangrijke meerwaarde kan betekenen maar aangezien de concepten heel abstract zijn, is het moeilijk dit in de praktijk te integreren. Een pasklare oplossing ligt niet onmiddellijk voor het grijpen, dus moet gewerkt worden met de beschikbare middelen. In eerste instantie is het belangrijk niet af te gaan op één gesprek maar hier over een verloop van tijd aandacht aan te besteden. Daarnaast kan werken in teamverband in dit opzicht bijdragen. Op die manier kan in team gereflecteerd worden over de invulling van de concepten per gezin en kunnen verschillende visies verenigd worden. Uit dit onderzoek bleek eveneens dat het netwerk van de klinische groep kleiner is. Terwijl de nietklinische gezinnen zowel bij de middelste cirkels als bij hun ruimer sociaal netwerk terecht kunnen voor ondersteuning, is dit binnen de klinische groep niet mogelijk. Hun netwerk bestaat enkel uit familieleden en een beperkte vriendengroep. Het netwerk wordt door hulpverleners als een heel belangrijk aspect gezien maar de toepassing hiervan in de praktijk is nog niet echt uitgewerkt. De ondersteuning die vaak ontbreekt bij de multi-problem gezinnen kan in het begin opgenomen worden door de hulpverleningsorganisatie. Het doel bestaat er echter in dat de gezinnen na verloop van tijd verder kunnen zonder hulpverlening. Hen moet met andere woorden de handvaten aangereikt worden om deze opdracht te kunnen doen slagen. Wanneer het formele netwerk wegvalt, is steun nog steeds van belang en is het noodzakelijk dat deze steun binnen het informele sociaal netwerk gevonden kan worden. Daarom kan het van belang zijn binnen de praktijk te zoeken naar manieren om dit sociaal netwerk uit te breiden en met meerdere personen contact te onderhouden en blijven onderhouden. Aangezien ondersteuning van belang is, is het uitbreiden van het sociaal netwerk slechts een deel van het verhaal. Er moet daarom niet enkel gekeken worden naar de grootte van het sociaal netwerk maar ook naar de aanwezigheid van ondersteuning binnen dit sociaal netwerk. Is deze ondersteuning voldoende en op welke manier kan er nog aan gewerkt worden? Zoals Jordan (2006) aanhaalt, mag niet gedacht worden dat het sociale netwerk een wondermiddel is en de hulpverlening kan vervangen. Het sociale netwerk draagt ook negatieve kenmerken in zich en kan in plaats van ondersteuning ook voor stress zorgen. Er zijn nog andere factoren van belang in de hulpverlening aan multi-problem gezinnen die hier niet aan bod gekomen zijn zoals psychologische begeleiding, pedagogische begeleiding, praktische ondersteuning binnen het huishouden, schoolbegeleiding,

69 59 L I T E R A T U U R L I J S T Ahsan, N. (2007). Social Networks make a difference: Family Economic Success. The Annie E. Casey Foundation: Baltimore, Maryland. Baars, H.M.J., Uffing, J.T.F. (1991). Wonen als werk, zorgverlenen in beschermende woonvormen: Het wederopbouwen van sociale netwerken. Bohn Stafleu Van Loghum, Houten/Antwerpen., H.M.J. (1994) Proefschrift: Sociale netwerken van Ambulante Chronisch Psychiatrische Patiënten. Rijksuniversiteit Limburg te Maastricht. Baartman, H. (1987). Loyaliteit in de hulpverlening aan multi-problem gezinnen. In: D. Schülter, ed., Jeugdhulpverlening in het perspectief van de contextuele benadering. Utrecht. Baily, T.J. (2006). Ties that bind: The practice of social networks. The Annie E. Casey Foundation. Baltimore, Maryland. Beerten, Z., de Brabanter, A., Gybels, E. ( ). Nut en noodzaak van visueel ondersteuningsmateriaal. Katholieke Hogeschool Limburg, Bachelor in de orthopedagogie. Belsky J., Vondra, J. (1989). Lessons from Child Abuse: The Determinants of Parenting. In: Cichetti, D., Carlson, V. Child Maltreatment. Theory and Research on the Causes and Consequences of Child Abuse and Neglect, p Cambridge: Cambridge University Press. Boszormenyi-Nagy, I., Krasner, B.R. (1986). Between give and take. A clinical guide to contextual therapy. Boszormenyi-Nagy, I. (1987). The foundations of contextual therapy. Collected papers of Ivan Boszormenyi-Nagy. Brunner/Mazel, A member of the Taylor & Francis Group. Boszormenyi-Nagy, I, Krasner, B. (1994). Tussen geven en nemen: over de contextuele therapie. Uitgeverij Haarlem: De Toorts. Boszormenyi-Nagy, I. (1997). Response to Are trustworthiness and fairness enough? Contextual family therapy and the good family. Journal of Marital and Family Therapy. Vol. 23, nr. 2. Boszormenyi-Nagy, I. (1999). Relevantie van het contextueel gedachtegoed van Ivan Nagy voor het streven naar een herstelgerichte justitie. Metanoia. Vol. 18, nr. 1. Bouverne De Bie, M. Opvoedingsondersteuning : Een vorm van maatschappelijke dienstverlening. In: Vandemeulebroecke, L., Van Crombrugge, H., Janssens, J., Colpin, H. (red.). (2002). Gezinspedagogiek deel 2: Opvoedingsondersteuning, p Garant Leuven Apeldoorn. Bouverne - De Bie, M. ( ). Cursus sociale agogiek. Universiteit Gent. Bronfenbrenner, U. (1994). Ecological models of human development. In: International Encyclopedia of Education. Oxford: Elevier. Vol. 3, nr. 2, p Cohan, S., Hoberman, H.M. (1983). Positive Events and Social Supports as Buffers of Life Change Stress. Journal of Applied Social Psychology. Vol. 13, nr. 2, p Cohen, S., Mermelstein, R.J., Kamarck, T., Hoberman, H.M. (1985). Measuring the functional components of social support. In Sarason, I.G., Sarason, B. Social support: Theory, research and applications, p The Hague, Holland: Martines iijhoff.

70 60 Crane, P.C., Constantino, R.E. (2003). Use of the interpersonal support evaluation list (ISEL) to guide intervention development with women experiencing abuse. Issues in Mental Health Nursing. Vol. 24, p D Affnay, L. (2006). Profieltekst vzw De Touter. Afgehaald van internet op 11/10/08: Dagcentrum Bijzondere Jeugdzorg De Twijg (2005). Begeleidingsvisie: Contextueel denken. Afgehaald van internet op 19/01/09: Delsing, M. J. M. H., Oud, J. H. L., De Bruyn, E. E. J. (2005). Assessment of Bidirectional Influences Between Family Relationships and Adolescent Problem Behavior. European Journal of Psychological Assessment. Vol. 21, nr. 4, p Delsing, J.M.H., Oud, J.H.L., De Bruyn, E.E.J., Scholte, R.H.J. (2005). Wederkerige verbanden tussen rechtvaardigheid en vertrouwen in gezinnen en probleemgedrag van adolescenten: een longitudinale analyse. Nederlands Tijdschrift voor de Psychologie. Vol. 60, p De Sperwer vzw (2009). Visie: netwerk. Afgehaald van internet op 27/01/09: Diekmann, M. (2004). Een taal erbij. Leren over leven. Afgehaald van internet op 15/10/08: Diekmann, M. (2005). Scheiden en verbinden met een taal erbij. Systeemtherapie. Vol. 17, nr. 2, p Dillen, A. (2007). Ongehoord Vertrouwen: Ethische perspectieven vanuit het contextuele denken van Ivan Boszormenyi-Nagy. Garant Fowers, B. J., Wenger, A. (1997). Are trustworthiness and fairness enough? Contextual family therapy and the good family. Journal of Marital and Family Therapy. Vol. 23, nr. 2, p Geismar, L.L., La Sorte, M.A. (1964). Understanding the Multi-Problem Family. A Conceptual Analysis and Exploration in Early Identification. New York: Association Press. Ghesquière, P. (1993). Multi-problem gezinnen: Problematische hulpverleningssituaties in perspectief. Garant Leuven Apeldoorn. Goodman, R., Ford, T., Simmons, H., Gatward, R., Meltzer, H. (2000). Using the Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) to screen for child psychiatric disorders in a community sample. British Journal of Psychiatry. Vol. 177, p Grietens, H. ( ). Jeugdgezondheidszorg. Gezin en opvoeding: gedrags- en opvoedingsproblemen. Centrum voor Gezins- en Orthopedagogiek. Katholieke universiteit Leuven. Grolus, T, Riemslagh, M. (2007). Contextueel kijken naar kinderen in nieuw samengestelde gezinnen. Rondom gezin. Vol. 28, nr. 4, p Hagehülsmann, U., Hagelhülsmann, H., Krull, M. (1997). Aktuelle Entwicklung in der Transaktionsanalyse. Psychotherapeut. Vol. 42, p Hargrave, T.D., Jennings, G., Anderson, W. (1991). The development of a relational ethics scale. Journal of Marital and Family Therapy. Vol.17, nr. 2, p

71 61 Hargrave, T.D., Bomba, A.K. (1993). Further validation of the relational ethics scale. Journal of marital and family therapy. Vol. 19, nr. 3, p Hargrave, T.D., Pfitzer, F., Michielsen, M. (2005). Ontwikkelingen in de contextuele therapie: De kracht van geven en nemen in relaties. Acco Leuven/Voorburg. Hendrix, H. (1997). Bouwen aan netwerken: leer- en werkboek voor het bevorderen van sociale steun in de hulpverlening. Baarn: Nelissen. Hermkens, L. (2002). Het kind en zijn loyaliteiten. Leren over leven. Heylen, M., Janssens, K. (2001). Het contextuele denken: Een methodiekontwikkeling voor het welzijnswerk. Acco Leuven/Voorburg. Heyndrickx, P., Barbier, I., Driesen, H., Van Ongevalle, M., Vansevenant, K. (2005). Meervoudig gekwetsten: Contextuele hulpverlening aan maatschappelijk kwetsbare mensen. Lannoo Campus. Hoet, J. Persoonlijke communicatie via op 03/02/09. Hogan, B., Carrasco, J.A., Wellman, B. (2007). Visualizing Personal Networks: Working with Participant-aided Sociograms. Field Methods. Vol. 19, nr. 2, p Hovestadt, A. J., Anderson, W. T., Piercy, F. P., Cochran, S. W., Fine, M. (1985). A family of origin scale. Journal of Marital and Family Therapy. Vol. 11, nr. 3, p Jordan, A. (2006). Tapping The Power Of Social Networks. Understanding the Role of Social Networks in Strengthening Families and Transforming Communities. The Annie E. Casey Foundation. Baltimore, Maryland. Kaplan, L.W. (1984). The multi-problem family phenomenon: An interactional perspective. University of Massachusetts. Keirse, M. (2002). Kinderen helpen bij verlies: een boek voor al wie van kinderen houdt. Lannoo Uitgeverij. Law, M., Baum, C., Dunn, W. (2005). Measuring Occupational Performance: Supporting Best Practice in Occupational Therapy. Slack Incorporated. Macdonald, E., Jackson, H., Hayes, R., Bagloni, A., Madden, C. (1998). Social skill as a determinant of social networks and perceived social support in schizophrenia. Schizophrenia research. Vol. 29, nr. 3, p Maso, I., Smaling, A. (1998). Kwalitatief onderzoek: praktijk en theorie. Boom Meijer, A.M., Oppenoorth, W.H., & Zinko, T. (1991). Een onderzoek bij multi-problem gezinnen. Nederlands Tijdschrift voor Opvoeding. Vorming en Onderwijs, 7, Michielsen, M., Steenackers, M., Van Mulligen, W. (1998). Contextuele hulpverlening in de praktijk. In: Michielsen, M., Van Mulligen, W., Hermkens, L. (red.). Leren over leven in loyaliteit: Over contextuele hulpverlening, p Leuven: Acco. Nederlands Jeugdinstituut (n.d.). Strenghts and difficulties questionnaire: uitgebreide beschrijving. Afgehaald van internet op 13/01/09:

72 62 Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdzorg VZW. (2008). Trefwoordenlijst: Problematische opvoedingssituatie. Afgehaald van internet op 15/10/2009: Oud, H, Welzen, K. (1988). Nijmeegse Gezinsrelatie Test: Kinderversie Handleiding. Philp, A. F., Timms, N. (1957). The problem of the problem family: a critical review of the literature concerning the problem family and its treatment. Family Service Units. Rodrigo, M.J., Martin, J.C., Máiquez, M.L., Rodríguez, G. (2007). Informal and formal supports and maternal child-rearing practices in at-risk and non at-risk psychosocial contexts. Children and Youth Services Review. Vol. 29, p Sauren, H. (2003). Multi Problem Gezinnen: Tussen tekort komen en tekort doen. Leren over leven. Afgehaald van internet op 15/10/08: Sarason, G. I., Levine, H. M., Basham, R. B., Sarason, B. R. (1983). Assessing Social Support: The Social Support Questionnaire. Journal of Personality and Social Psychology. Vol. 44, nr. 1, p Schuyesmans, C. (2004) Mag er nog gelachen worden? Het gebruik van humor in de hulpverlening met multi-problemgezinnen. Artevelde Hogeschool. Sipma, W.G. (1996). Orthopedagogische Thuisbegeleiding met het Portage Programma Nederland. University of Groningen. Sluzki, C. (2000). Social network and the elderly: Conceptual and Clinical Issues, and a Family Consultation. Family Process. Vol. 39, nr. 3, p Snijkers, I., Born, J., Gybels, E., Bervoets, A., Decubber, V., Paepen, L., Seynaeve, T., Vandevenne, D. ( ). Ouders Uit de schaduw. Aanzet tot het uitwerken van een ouderwerking. Katholieke Hogeschool Limburg. Sousa, L. (2005). Building on personal networks when intervening with multi-problem poor families. Journal of Social Work Practice. Vol. 18, nr. 2, p Soyez, V. (2007). Orthopedagogisch contextgerichte hulpverlening. Universiteit Gent, Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, Vakgroep Orthopedagogie. Ter Horst, W. (1980). Algemene Orthopedagogiek. Kampen: Kok Tonuso (2009). De Sloep. Visie: multimodale aanpak. Afgehaald van internet op 22/01/09: Vaessen, G. (2005). Als hechten moeilijk is: de rode draad uit het verleden: een professioneel dialooggericht aanbod voor ambulante werkers in de jeugdzorg en ouders. Garant Van Crombrugge, H, Heylen, M. (1999). Een ethisch-relationeel perspectief. In: Vandemeulebroecke, L, Van Crombrugge, H., Gerris, J. (red.). Gezinspedagogiek Deel 1: Actuele thema s in onderzoek en praktijk. Garant Leuven-Apeldoorn. Van der Ploeg, J.D. (2006). Kopstukken van de orthopedagogiek. Lemniscaat Publishers Van der Steege, M. (2008). Multiprobleemgezinnen. In: Handboek kind en adolescent. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.

73 63 Van Houten-van den Bosch, E. J. (1999). Gelukkig geïntegreerd: Onderzoek naar de kwaliteit van het bestaan van mensen met een lichte verstandelijke beperking. Rijksuniversiteit Groningen. Van Mierlo, F., Michielsen, M., De Buysser, M., Rooijakkers - Segers, G. (1998). Passend geven en nemen: hulpverlening aan volwassenen die als kind geparentificeerd werden. In: Michielsen, M., Van Mulligen, W., Hermkens, L. (red.). Leren over leven in loyaliteit: Over contextuele hulpverlening, p Leuven: Acco. Van Rhijn, A. (1995). Mensbeelden Vanuit Contextueel Perspectief. Lezing voor een studiedag voor hulpverleners en geestelijk verzorgers te Delft. Leren over leven. Van Rijen, M. (2007). Een taal erbij in ouderbegeleiding. Afgehaald van internet op 11/12/2009: Vanuytsel, Z. (1970). Je kunt niet zonder de anderen. Afgehaald van internet op 16/01/2009: e%20anderen Vervotte, I. (2006). Globaal plan Jeugdzorg: De kwetsbaarheid voorbij Opnieuw verbinding maken. Afgehaald van internet op 29/08/2008: Vlaamse Overheid (2002). Gids voor gezinnen Afgehaald van internet op 06/10/2008: Vos, A. (2006) Nederlandse Relationele Ethiek Schaal. Leids Universitair Medisch Centrum. Wardekker, W. (1999). Criteria voor de kwaliteit van onderzoek. In Levering, B. & Smeyers, P. (Red.), Opvoeding en onderwijs leren zien. Een inleiding in interpretatief onderzoek, p Meppel: Boom. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2006). De verzorgingsstaat herwogen: over verzorgen, verzekeren, verheffen en verbinden. Amsterdam University Press. Wikipedia (2008). Problematische opvoedingssituatie. Afgehaald van internet op 07/10/2008: Wilburn-McCoy (1993). Rediscovering Nagy: What happenend to contextual therapy. International journal of family therapy. Vol. 15, nr. 5, p Wilson, H.C. (1959). Problem families and the concept of immaturity. Case conference. WVG (2008). Beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. Audiovisuele presentatie. Afgehaald van internet op 04/05/2009: Youth in Mind (2006). SDQ info. Afgehaald van internet op 12/01/09:

74 64 B I J L A G E N Bijlage 1: Begeleidings- en ondersteuningsaanbod dagcentra Bijlage 2: Informerende brief voor ouders Bijlage 3: Formulier geïnformeerde toestemming ouders en kinderen Bijlage 4: Infofiche Bijlage 5: Nederlandse Relationele Ethiekschaal (NRES) Bijlage 6: Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) Bijlage 7: Interview ouders Bijlage 8: Interview kinderen Bijlage 9: Boomstructuur Bijlage 10: Formats

75 65 1 Begeleidings- en ondersteuningsaanbod dagcentra De begeleiding van een dagcentrum is erop gericht het kind zoveel mogelijk binnen zijn eigen milieu te behouden. De verantwoordelijkheid van de opvoeding voor de kinderen ligt nog steeds volledig bij de ouders. De begeleiding wil de draagkracht van gezinnen verhogen zodat het gezin zonder hulpverlening verder kan. Er wordt hulpverlening georganiseerd voor kinderen en jongeren van 6 tot 18 jaar en hun gezinnen. De aanleiding voor de begeleiding is steeds een problematische opvoedingssituatie. In de werking van een dagcentrum staan 4 grote pijlers centraal, namelijk gezinsgericht werken, groepsgericht werken, individuele begeleiding en schoolbegeleiding. 1.1 GEZINSGERICHTE WERKING Gezinsgericht werken houdt in dat er wekelijkse gesprekken plaatsvinden tussen de hulpverlener en de ouders of eventueel andere betrokkenen binnen het gezin. Deze gesprekken kunnen zowel in het dagcentrum als bij het gezin thuis plaatsvinden. Er wordt binnen deze begeleiding gekeken naar de hulpvraag van de verschillende partijen: het gezin, het kind, het dagcentrum en het Comité van Bijzondere Jeugdbijstand. In het handelingsplan wordt geformuleerd op welke manier hier concreet aan gewerkt kan worden. Er wordt niet enkel gewerkt vanuit wat niet goed loopt, maar ook vanuit de krachten van het gezin. Deze gezinnen hebben vaak problemen op verschillende gebieden: materieel, sociaal, pedagogisch, Binnen de gezinsgerichte werking wordt geprobeerd op alle gebieden in te werken en de verantwoordelijkheid zo veel mogelijk bij de ouders te laten. Het contextueel gedachtegoed krijgt onder andere binnen deze gezinsgerichte werking concreet vorm. De grondhouding van de contextuele hulpverlening is meerzijdige partijdigheid. Dit houdt in dat hij of zij niet vanuit één persoon werkt, maar alle betrokken partijen mee in rekening brengt. Dit gaat zowel om partijen die rechtstreeks betrokken zijn, als personen die naar de achtergrond verdwenen zijn. Vaders die niet meer betrokken zijn bij het gezin kunnen tot deze laatste groep behoren. De website van dagcentrum De Twijg (2005) benoemd een aantal specifieke contextgerichte interventies die binnen dagcentrumbegeleiding toegepast kunnen worden: erkenning geven voor het onrecht dat de cliënt werd aangedaan en voor datgene wat de cliënt doet voor anderen; aanwenden van hulpbronnen: wie uit de context kan op een positieve manier bijdragen; verbindend werken; verwachting van actie: het steeds volhouden en verwachten dat de cliënt actie zal ondernemen die deel uitmaakt van verantwoord ouderschap, kind zijn of partnerschap; ontschuldigen van ouders; aangeven dat ouders zich inzetten om meer passend gedrag te tonen; parentificatie op een gezonde manier laten functioneren; beroep doen op krachten binnen het gezin en van de individuele gezinsleden; benoemen van loyaliteit, destructief recht, ; afwezige partijen aanwezig maken; 1.2 GROEPSWERKING De jongeren komen na school en tijdens schoolvakanties de ganse dag, naar het dagcentrum. Hier komen ze terecht met kinderen uit andere gezinnen. De kinderen worden in het dagcentrum opgevangen, er worden activiteiten in groep gedaan en de kinderen eten samen. Deze groepsmomenten worden aangegrepen om specifieke vaardigheden aan te leren zoals omgaan met anderen, problemen oplossen,

76 INDIVIDUELE BEGELEIDING Met individuele begeleiding wordt intensief gewerkt binnen dagcentra. Er vinden individuele gesprekken met de jongens en meisjes plaats en er wordt gewerkt met verschillende methodieken om in te spelen op hulpvragen die specifiek gericht zijn op het kind. Het kan hier gaan om het aanleren van sociale vaardigheden, maar eveneens om het zoeken naar een studierichting waar de jongere zich goed bij voelt. Individuele begeleiding kan heel ruim ingevuld worden. 1.4 SCHOOLBEGELEIDING Wanneer kinderen na school op het dagcentrum arriveren, is het in eerste instantie van belang dat de kinderen hun huiswerk maken. Hierbij worden de kinderen op het dagcentrum begeleid. Wanneer het schoollopen nog goed verloopt, is dit geen verantwoordelijkheid die het dagcentrum op zich neemt. Al wat goed gaat, blijft immers de verantwoordelijkheid van de ouders. Daarnaast besteden dagcentra aandacht aan specifieke schoolproblemen. Er wordt contact opgenomen met de school, het CLB, om direct in te spelen op problemen op schools niveau. Dit gebeurt steeds in samenspraak met de ouders. De hulpverlener neemt een brugfunctie op zich wat betreft de contacten tussen gezin en school.

77 67 2 Informerende brief voor ouders Beste ouder(s), Aan de universiteit Gent loopt een onderzoek rond gezinsrelaties. Er wordt nagegaan hoe gezinsleden omgaan met elkaar en hoe de relaties verlopen tussen de gezinsleden. Het doel is gezinnen die begeleid worden door een dagcentrum te vergelijken met gezinnen die hier geen hulpverlening bij volgen. Voor dit onderzoek bevragen we verschillende gezinnen: tweeoudergezinnen, éénoudergezinnen, gezinnen met een kind met een beperking, gezinnen van wie een kind tijdelijk geplaatst is en pleeggezinnen. We zijn voor dit onderzoek op zoek naar gezinnen met 2 kinderen tussen ongeveer 6 en 18 jaar. Voor het onderzoek bevragen we de ouders en beide kinderen over hun relatie met elkaar. De bevraging gaat door in de periode oktober 2008 maart Ik wil samen zitten met elk gezinslid apart. Dit kan doorgaan op een plaats en moment dat je zelf kiest, in overleg met de studentonderzoeker. Daarnaast wordt bij de ouders nog wat dieper ingegaan op hun sociaal netwerk. - Aan de ouders vragen we om met ons 4 vragenlijsten in te vullen. Dit duurt ongeveer een uur. Daarna willen we nog een gesprek dat zeker niet langer dan 2 uur duurt. We stellen je vragen over hoe iedereen met elkaar omgaat in je gezin. We vragen ook over je eigen gezin van vroeger en over je relatie met je eigen ouders. - Met de kinderen vullen we één vragenlijst in en dat duurt minder dan een uur. Daarna hebben we ook een gesprek met het kind over zijn of haar gezin en over de relatie met broer of zus. Alle informatie die we horen van u, wordt zonder je naam erop verwerkt en alleen voor dit onderzoek gebruikt. Er wordt geen informatie doorgegeven aan derden. Je (of één van de gezinsleden) hebt op elk moment het recht om je medewerking aan het onderzoek stop te zetten. Op het eind van het onderzoek krijg je een samenvatting van de resultaten. Ieder gezin krijgt een vergoeding ter waarde van 15 Euro (waardebonnen). Deze vergoeding ontvang je wanneer de bevraging volledig gedaan is. De kinderen of adolescenten mogen een cadeau kiezen. Het onderzoek loopt over 2 jaar. We vragen jou of je eventueel bereid bent om ook volgend jaar mee te werken aan dit onderzoek. Dit kies je zelf. Indien je wenst mee te werken aan dit onderzoek, kan je contact opnemen met: Katrien Verachtert: tel: of per mail: katrien_verachtert@telenet.be Met vriendelijke groeten, Katrien Verachtert

78 68 3 Formulier geïnformeerde toestemming ouders en kinderen Formulier geïnformeerde toestemming ouders Aan de Universiteit Gent loopt een onderzoek rond gezinsrelaties. De bedoeling is om na te gaan hoe relaties in het gezin verlopen en hoe de verschillende gezinsleden elkaar beïnvloeden. Voor dit onderzoek willen we graag gezinnen bevragen in verschillende situaties (bijvoorbeeld: pleeggezinnen, gezinnen met een kind met een beperking). Dit houdt in dat er een open gesprek gepland zal worden met elk gezinslid afzonderlijk en dat de kinderen en de ouders ook enkele vragenlijsten zullen moeten invullen. Het onderzoek wordt uitgevoerd door student-onderzoekers van de universiteit, die hierrond werken voor hun masterthesis. Ik (naam): Ga ermee akkoord mijn medewerking te verlenen aan dit onderzoek en ga akkoord met de volgende voorwaarden: - Ik heb op voorhand voldoende informatie verkregen over het onderzoek en heb hierover alle vragen kunnen stellen; - Ik heb voldoende informatie gekregen omtrent het gebruik van de informatie: de informatie die ik geef, wordt in de eerste plaats voor wetenschappelijk onderzoek gebruikt. Ze wordt strikt vertrouwelijk en geheel naamloos verwerkt en gerapporteerd voor het onderzoek (indien van toepassing: De informatie wordt enkel doorgegeven aan de begeleider van het dagcentrum wanneer ik hier zelf de toestemming voor geef). - De totale duur van het onderzoek waar wij aan meewerken, wordt geschat op ongeveer 2 uur per gezinslid. De momenten waarop de bevraging doorgaat worden steeds samen vastgelegd met ons gezin. Ons gezin kan, in overleg, zelf beslissen wanneer de gesprekken doorgaan. - Ik (en ieder ander gezinslid) heb het recht op elk ogenblik, en zonder dat ik hiervoor een reden opgeef, mijn medewerking aan het onderzoek stop te zetten. Voor akkoord,.. Onderzoeker,.. Ik geef de toestemming om in de toekomst (2009/2010) opnieuw contact op te nemen met ons gezin om mee te werken aan het tweede deel van het onderzoek ja neen

79 69 Formulier geïnformeerde toestemming kinderen Mensen van de Universiteit Gent doen een onderzoek over gezinnen. Verschillende kinderen en hun mama en papa praten met een onderzoeker en vullen ook enkele vragenlijsten in. De vragen gaan bijvoorbeeld over hoe je familie er uit ziet, wie je allemaal leuk vindt in je familie (of misschien een beetje minder leuk) en hoe jullie met elkaar omgaan. Ik (schrijf hier je naam ): wil mee doen aan dit onderzoek Dit zijn de afspraken hierover: - Ze hebben mij vooraf verteld wat we gaan doen en heb hierover vragen kunnen stellen; - Ik weet dat de dingen die ik vertel enkel gebruikt worden voor het onderzoek en niet zullen doorverteld worden aan andere mensen; - Het onderzoek duurt ongeveer 2 uur. Te samen met mijn mama en papa kan ik kiezen wanneer de onderzoeker mag langskomen om met mij te praten; - Ik mag zeggen als ik niet langer wil meedoen aan het onderzoek; ik moet niet zeggen waarom ik niet meer wil meedoen. Voor akkoord,.. Onderzoeker,..

80 70 4 Infofiche Code gezin in onderzoek:... Gezinssamenstelling Aantal inwonende gezinsleden:... Eventueel andere inwonende persoon (grootouders,...):... Ouders Geboortedatum vader: / / Geboortedatum moeder: / / Opleidingsniveau vader:... Opleidingsniveau moeder:... Tewerkstellingssituatie vader:... Tewerkstellingssituatie moeder:... Bijzonderheden ouders:

De meerwaarde van het contextueel denkkader binnen de ouderenzorg

De meerwaarde van het contextueel denkkader binnen de ouderenzorg De meerwaarde van het contextueel denkkader binnen de ouderenzorg Claire Meire 2014 Een sterveling draagt zijn ouders op zijn schouders. Of niet op zijn schouders. In zijn binnenste. Zijn leven lang moet

Nadere informatie

Contextuele Therapie. Een inleiding

Contextuele Therapie. Een inleiding Contextuele Therapie Een inleiding Ivan Boszormenyi-Nagy Ivan Boszormenyi-Nagy 1920-2007 2007 Ivan Boszormenyi-Nagy werd geboren op 19 mei 1920 in Boedapest. Hij werd psychiater en hoogleraar psychiatrie

Nadere informatie

NBVH Symposium 25 maart Ellen de Jong & Louis Crijns

NBVH Symposium 25 maart Ellen de Jong & Louis Crijns NBVH Symposium 25 maart 2017 Ellen de Jong & Louis Crijns In elke Volwassene zit een Kind Inner Child Therapie & Contextuele Therapie Wat is Inner Child Therapie? Inner Child Therapie biedt een therapeutische

Nadere informatie

Wanneer is een probleem niet van één mens alleen?

Wanneer is een probleem niet van één mens alleen? Wanneer is een probleem niet van één mens alleen? Voor huisartsen, verpleegkundigen, psychologen, advocaten & andere hulpverleners Soms ontmoet je cliënten/patiënten waarbij je vermoedt dat zij niet de

Nadere informatie

Broers en zussen Hulpbronnen of struikelblokken?

Broers en zussen Hulpbronnen of struikelblokken? Broers en zussen Hulpbronnen of struikelblokken? Deel 1 Open dag 2018 Aline de Boer Levensgetuigen Levensgetuigen Eerste dimensie - Feiten Genen Gezinsgrootte Plek in de kinderrij Huwelijk Feesten, jubilea

Nadere informatie

Wonen Doe Je Thuis: inhoudelijk kader van Combinatie Jeugdzorg

Wonen Doe Je Thuis: inhoudelijk kader van Combinatie Jeugdzorg Combinatie Jeugdzorg helpt kinderen en ouders vakkundig bij complexe vragen over opvoeden en opgroeien, zodat kinderen zich optimaal ontwikkelen en meedoen in de samenleving. Daarbij worden participatie

Nadere informatie

Positie van meerzijdige partijdigheid als hulpverlener. Hilde Delameillieure Foton

Positie van meerzijdige partijdigheid als hulpverlener. Hilde Delameillieure Foton Positie van meerzijdige partijdigheid als hulpverlener Hilde Delameillieure Foton Begrip uit contextuele therapie Meerzijdige partijdigheid of meerzijdig gerichte partijdigheid, of veelzijdige partijdigheid

Nadere informatie

SOCIALE EN BURGERSCHAPSCOMPETENTIE

SOCIALE EN BURGERSCHAPSCOMPETENTIE Vlaams Verbond van het Katholiek Secundair Onderwijs Guimardstraat 1, 1040 Brussel SOCIALE EN BURGERSCHAPSCOMPETENTIE Algemene vorming op het einde van de derde graad secundair onderwijs Voor de sociale

Nadere informatie

De meervoudig gekwetste mens. Uitdagingen voor een passende verantwoordelijkheidsopname

De meervoudig gekwetste mens. Uitdagingen voor een passende verantwoordelijkheidsopname De meervoudig gekwetste mens Uitdagingen voor een passende verantwoordelijkheidsopname Armoede, uitsluiting, kwetsing Feiten Life-events Precaire levensomstan digheden Relationele breuken Structuren Uitsluitingsmechanismen

Nadere informatie

Machteloo sheidssyn droom. 24 mei 2018 C.Rijnberk, Gezinspsychiater

Machteloo sheidssyn droom. 24 mei 2018 C.Rijnberk, Gezinspsychiater Machteloo sheidssyn droom 24 mei 2018 C.Rijnberk, Gezinspsychiater Multi stress gezinnen / multiproblem gezinnen Yulius Gezinspsychiatrie richt zich specifiek op de behandeling van multi-stressgezinnen

Nadere informatie

Langdurig Problematische Gezinssituaties:

Langdurig Problematische Gezinssituaties: Langdurig Problematische Gezinssituaties: de outliers van de samenleving Jelle Drost 12-11-2013 1 Thema s Langdurig Problematische Gezinssituatie Systeemgericht werken Persoon van de hulpverlener als middel

Nadere informatie

Onderlegger Licht Diagnostisch Instrument tbv bepaling van het gezinsprofiel. 1. Psychische en/of psychiatrische problemen van de ouder(s)

Onderlegger Licht Diagnostisch Instrument tbv bepaling van het gezinsprofiel. 1. Psychische en/of psychiatrische problemen van de ouder(s) A. Ouderfactoren: gegeven het feit dat de interventies van de gezinscoach en de nazorgwerker gericht zijn op gedragsverandering van de gezinsleden, is het zinvol om de factoren te herkennen die (mede)

Nadere informatie

Feedbackvragen bij Casus Brusjes

Feedbackvragen bij Casus Brusjes Feedbackvragen bij Casus Brusjes Vraag 1 Lees de tekst Emoties en beantwoord daarna de vraag. Zet de verschillende emoties van Kees en het zusje van Eva tegenover elkaar op het antwoordformulier. Wat kun

Nadere informatie

Een contextuele kijk op relaties in gezinnen met een kind met een beperking: een kwalitatief bi-directioneel onderzoek bij ouders en brussen

Een contextuele kijk op relaties in gezinnen met een kind met een beperking: een kwalitatief bi-directioneel onderzoek bij ouders en brussen Een contextuele kijk op relaties in gezinnen met een kind met een beperking: een kwalitatief bi-directioneel onderzoek bij ouders en brussen Sanne Van Den Abeele Universiteit Gent Faculteit Psychologie

Nadere informatie

2 Training of therapie/hulpverlening?

2 Training of therapie/hulpverlening? Bewustwording wordt de sleutel voor veranderen Peter is een zeer opvallende leerling die voortdurend conflicten heeft met medeleerlingen en de schoolleiding. Bij een leerlingbespreking wordt opgemerkt

Nadere informatie

KHB Kwaliteitsbeleid: Visietekst: gezinsgericht werken

KHB Kwaliteitsbeleid: Visietekst: gezinsgericht werken KHB Kwaliteitsbeleid: Visietekst: gezinsgericht werken We geloven dat een gezin het eerste en belangrijkste leefmilieu van een kind/jongere is. We willen vanuit onze specifieke deskundigheid het gezin

Nadere informatie

Jante Schmidt Alistair Niemeijer Carlo Leget Evelien Tonkens Margo Trappenburg. Waardigheidscirkel

Jante Schmidt Alistair Niemeijer Carlo Leget Evelien Tonkens Margo Trappenburg. Waardigheidscirkel Jante Schmidt Alistair Niemeijer Carlo Leget Evelien Tonkens Margo Trappenburg De Waardigheidscirkel De Waardigheidscirkel Samenvatting Jante Schmidt Alistair Niemeijer Carlo Leget Evelien Tonkens Margo

Nadere informatie

Basiseducatie LEERGEBIED Maatschappijoriëntatie (MO)

Basiseducatie LEERGEBIED Maatschappijoriëntatie (MO) RLLL-RLLL-EXT-ADV-007bijl3 Basiseducatie LEERGEBIED Maatschappijoriëntatie (MO) Opleiding AO BE 20 (Ontwerp) Versie {1.0} (Ontwerp) Pagina 1 van 11 Inhoud Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming 15

Nadere informatie

CONTEXTUEEL, DUS KRACHTGERICHT WERKEN MET MEERVOUDIG KWETSBARE JONGEREN EN VOLWASSENEN

CONTEXTUEEL, DUS KRACHTGERICHT WERKEN MET MEERVOUDIG KWETSBARE JONGEREN EN VOLWASSENEN CONTEXTUEEL, DUS KRACHTGERICHT WERKEN MET MEERVOUDIG KWETSBARE JONGEREN EN VOLWASSENEN Studiedag Contextuele Counseling An Van Herck, 25 oktober 2016 Meervoudige kwetsbaarheid Gekwetst is iemand bij wie

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting (Summary in Dutch)

Nederlandse samenvatting (Summary in Dutch) Nederlandse samenvatting (Summary in Dutch) 159 Ouders spelen een cruciale rol in het ondersteunen van participatie van kinderen [1]. Participatie, door de Wereldgezondheidsorganisatie gedefinieerd als

Nadere informatie

EEN CONTEXTUELE KIJK OP GEZINSRELATIES: EEN

EEN CONTEXTUELE KIJK OP GEZINSRELATIES: EEN FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN Academiejaar 2008 2009 EEN CONTEXTUELE KIJK OP GEZINSRELATIES: EEN KWALITATIEF BELEVINGSONDERZOEK BIJ ADOLESCENTEN EN HUN OUDERS De belevingen van adolescenten

Nadere informatie

5. CONCLUSIES ONDERZOEK

5. CONCLUSIES ONDERZOEK 5. CONCLUSIES ONDERZOEK In dit hoofdstuk worden de conclusies van het onderzoek gepresenteerd. Achtereenvolgens worden de definitie van het begrip risicojongeren, de profielen en de registraties besproken.

Nadere informatie

Concept mapping binnen de contextuele theorie van Boszormenyi-Nagy

Concept mapping binnen de contextuele theorie van Boszormenyi-Nagy Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar: 00-0 Concept mapping binnen de contextuele theorie van Boszormenyi-Nagy Ans Heughebaert Promotor: Prof. Dr. Eric Broekaert Begeleider:

Nadere informatie

Competenties systeemtherapeutisch werker (STW) versie 15 januari 2015

Competenties systeemtherapeutisch werker (STW) versie 15 januari 2015 1 Competenties systeemtherapeutisch werker (STW) versie 15 januari 2015 Inleiding De NVRG maakt een onderscheid tussen de systeemtherapeut (ST) en de systeemtherapeutisch werker (STW). Beide profielen

Nadere informatie

Definitie Huiselijk Geweld. Het raakt ons allemaal. Huiselijk Geweld categorieën. Wat is ouderenmishandeling?

Definitie Huiselijk Geweld. Het raakt ons allemaal. Huiselijk Geweld categorieën. Wat is ouderenmishandeling? Het raakt ons allemaal 45% van de mensen in Nederland is slachtoffer geweest van huiselijk geweld en/of kindermishandeling: Ook getuige van huiselijk geweld Wisselend slachtoffer/plegergedrag Definitie

Nadere informatie

Samenvatting. Workshop 3: Sociale Weerbaarheidstraining. Esther Bressers

Samenvatting. Workshop 3: Sociale Weerbaarheidstraining. Esther Bressers Samenvatting Workshop 3: Sociale Weerbaarheidstraining Esther Bressers In de workshop Sociale weerbaarheidstraining werd samen met de deelnemers gezocht naar de wijzen waarop een weerbaarheidstraining

Nadere informatie

PLICHT EN VERPLICHTING. De weg van oude patronen of

PLICHT EN VERPLICHTING. De weg van oude patronen of PLICHT EN VERPLICHTING De weg van oude patronen of HYPOTHESE Het uitgangspunt van esoterische psychologie/filosofie is dat alles, dus zowel de ziel als de vaste vorm (het fysieke lichaam), energie is.

Nadere informatie

7.2. Boekverslag door J woorden 13 juni keer beoordeeld. Filosofie. Inhoudstafel Inleiding Rapport Interview Enqûete Bronnen

7.2. Boekverslag door J woorden 13 juni keer beoordeeld. Filosofie. Inhoudstafel Inleiding Rapport Interview Enqûete Bronnen Boekverslag door J. 1355 woorden 13 juni 2003 7.2 54 keer beoordeeld Vak Filosofie Inhoudstafel Inleiding Rapport Interview Enqûete Bronnen Inleiding Het aantal jongeren dat bij een echtscheiding is betrokken

Nadere informatie

Stimuleren van eigen kracht en sociale netwerken. Ervaringen uit het veld

Stimuleren van eigen kracht en sociale netwerken. Ervaringen uit het veld Stimuleren van eigen kracht en sociale netwerken Ervaringen uit het veld Overzicht programma Wie ben ik: - Philip Stein - masterstudent sociologie - afgerond A&O-psycholoog Programma: - half uur presentatie,

Nadere informatie

Competenties van leerkrachten in scholen met een katholiek geïnspireerd opvoedingsproject

Competenties van leerkrachten in scholen met een katholiek geïnspireerd opvoedingsproject Competenties van leerkrachten in scholen met een katholiek geïnspireerd opvoedingsproject Deze lijst is het onderzoekresultaat van een PWO-traject binnen de lerarenopleidingen van de KAHO Sint-Lieven,

Nadere informatie

Informatie voor Familieleden omtrent Psychose. InFoP 2. Inhoud

Informatie voor Familieleden omtrent Psychose. InFoP 2. Inhoud Informatie voor Familieleden omtrent Psychose InFoP 2 Inhoud Introductie Module I: Wat is een psychose? Module II: Psychose begrijpen? Module III: Behandeling van psychose de rol van medicatie? Module

Nadere informatie

NASCHOLINGSCENTRUM MAATSCHAPPELIJK WERK TEAMNASCHOLING MULTI PROBLEEMGEZINNEN

NASCHOLINGSCENTRUM MAATSCHAPPELIJK WERK TEAMNASCHOLING MULTI PROBLEEMGEZINNEN TEAMNASCHOLING MULTI PROBLEEMGEZINNEN MULTI PROBLEEMGEZINNEN Multi probleemgezinnen staan bij veel hulpverleners in een slecht daglicht. Deze gezinnen hebben vaak een lange historie van min of meer mislukte

Nadere informatie

OPLEIDINGSINSTITUUT leren over leven CONTEXTUELE STUDIES

OPLEIDINGSINSTITUUT leren over leven CONTEXTUELE STUDIES Dialoog Met deze opleiding heb ik geleerd hoe belangrijk het is om de persoonlijke geschiedenis in de behandeling mee te nemen om de dialoog weer op gang te brengen. Heling en geluk Ik begrijp beter hoe

Nadere informatie

Academiejaar 2009 2010

Academiejaar 2009 2010 Academiejaar 2009 2010 Hoe vertalen gezinsbegeleiders uit de Bijzondere Jeugdzorg het contextuele gedachtegoed in hun begeleidingsproces? Enkele case studies. Masterproef neergelegd tot het behalen van

Nadere informatie

Familiewerking CAT Gent

Familiewerking CAT Gent Familiewerking CAT Gent deelwerking CCG ECLIPS Congres Geestelijke Gezondheidszorg Gent, 15 september 2010 Tomas Van Reybrouck Speerpunten werking CAT: Ambulante werking voor mensen met verslavingsproblematiek

Nadere informatie

Is een klas een veilige omgeving?

Is een klas een veilige omgeving? Is een klas een veilige omgeving? De klas als een vreemde sociale structuur Binnen de discussie dat een school een sociaal veilige omgeving en klimaat voor leerlingen moet bieden, zouden we eerst de vraag

Nadere informatie

InFoP 2. Informatie voor Familieleden omtrent Psychose. Inhoud. Inleiding

InFoP 2. Informatie voor Familieleden omtrent Psychose. Inhoud. Inleiding Informatie voor Familieleden omtrent Psychose InFoP 2 Inhoud Introductie Module I: Wat is een psychose? Module II: Psychose begrijpen? Module III: Behandeling van psychose de rol van medicatie? Module

Nadere informatie

Het ICF schema ziet er als volgt uit. (Schema uit hoofdtekst hier opnemen)

Het ICF schema ziet er als volgt uit. (Schema uit hoofdtekst hier opnemen) 1 International Classification of Functioning, Disability and Health Het ICF-Schema ICF staat voor; International Classification of Functioning, Disability and Health. Het ICF-schema biedt een internationaal

Nadere informatie

Inhoudstafel Inleiding en probleemstelling Hoofdstuk 1. Leerlingenbegeleiding: een exemplarisch thema in het jeugdbeleid

Inhoudstafel Inleiding en probleemstelling Hoofdstuk 1. Leerlingenbegeleiding: een exemplarisch thema in het jeugdbeleid Inleiding en probleemstelling................................... 1 1. Situering............................................... 3 2. Onderzoeken die aan de basis liggen van deze studie............ 4 2.1

Nadere informatie

multiprobleem gezinnen

multiprobleem gezinnen Een literatuurstudie naar de verbinding tussen veiligheid en zorg op gebied van multiprobleem gezinnen 1. achtergrond en AANPAK Multiprobleem gezinnen (MPG) zijn al decennia lang onderwerp van studie.

Nadere informatie

SAMENVATTING. Samenvatting

SAMENVATTING. Samenvatting Samenvatting In deze studie is de relatie tussen gezinsfunctioneren en probleemgedrag van kinderen onderzocht. Er is veelvuldig onderzoek gedaan naar het ontstaan van probleem-gedrag van kinderen in de

Nadere informatie

De kracht van de ontmoeting Spreken in waarheid Positieve Heroriëntering

De kracht van de ontmoeting Spreken in waarheid Positieve Heroriëntering COLUMBUS De kracht van de ontmoeting Spreken in waarheid Positieve Heroriëntering 1. Visie en missie Instroom in BJZ verminderen Mogelijk antwoord op verontrusting / MANO Kijken en handelen vanuit menselijk-existentieel

Nadere informatie

Open communicatie leidt tot minder stress. introductie. 1 methode familiezorg introductie

Open communicatie leidt tot minder stress. introductie. 1 methode familiezorg introductie Methode Familiezorg Open communicatie leidt tot minder stress introductie 1 methode familiezorg introductie Voorwoord Inleiding Het hart van de zorg is daar waar de zorg gegeven wordt, waar kwetsbare families

Nadere informatie

Het belang van de relatie. Onderzoek naar werkalliantie bij jongeren met een licht verstandelijke beperking

Het belang van de relatie. Onderzoek naar werkalliantie bij jongeren met een licht verstandelijke beperking Het belang van de relatie Onderzoek naar werkalliantie bij jongeren met een licht verstandelijke beperking Hoe zou je in één woord werkalliantie omschrijven bij jongeren met een LVB? Programma en doelen

Nadere informatie

Alle gelukkige families lijken op elkaar, elke ongelukkige familie is ongelukkig op zijn eigen wijze. Tolstoj Anna Karenina

Alle gelukkige families lijken op elkaar, elke ongelukkige familie is ongelukkig op zijn eigen wijze. Tolstoj Anna Karenina Alle gelukkige families lijken op elkaar, elke ongelukkige familie is ongelukkig op zijn eigen wijze Tolstoj Anna Karenina Familiezorg Methode Familiezorg Relationeel werken Denken en handelen vanuit het

Nadere informatie

Ouderschap strategieën van vaders en moeders met een psychische ziekte.

Ouderschap strategieën van vaders en moeders met een psychische ziekte. Bespreking artikel Ouderschap strategieën van vaders en moeders met een psychische ziekte. Auteurs: P.C. Van der Ende, MSc, J.T. van Busschbach, phd, J. Nicholson, phd, E.L.Korevaar, phd & J.van Weeghel,

Nadere informatie

DESSA. Vragenlijst over sociaal-emotionele competenties. HTS Report. Liesbeth Bakker ID Datum Ouderversie

DESSA. Vragenlijst over sociaal-emotionele competenties. HTS Report. Liesbeth Bakker ID Datum Ouderversie DESSA Vragenlijst over sociaal-emotionele competenties HTS Report ID 5107-7085 Datum 10.11.2017 Ouderversie Informant: Mevrouw Bakker Ouder INLEIDING DESSA 2/23 Inleiding De DESSA is een vragenlijst waarmee

Nadere informatie

BELANG VAN DE MINDERJARIGE. Artikel 5

BELANG VAN DE MINDERJARIGE. Artikel 5 BELANG VAN DE MINDERJARIGE Artikel 5 Het belang van de minderjarige vormt de belangrijkste overweging bij het verlenen van jeugdhulp. Het belang van de minderjarige wordt vastgesteld in dialoog met de

Nadere informatie

Competentieprofiel medewerker BAAL

Competentieprofiel medewerker BAAL Het competentieprofiel is opgebouwd uit enerzijds de algemene competenties vanuit het ruime werkkader van vzw Jongerenwerking Pieter Simenon en anderzijds uit de beroepsspecifieke competenties gericht

Nadere informatie

VAN ZORG NAAR PREVENTIE

VAN ZORG NAAR PREVENTIE VAN ZORG NAAR PREVENTIE Jaap van der Stel Jaap van der Stel Lector GGz Hogeschool Leiden Brijder-Parnassia GGZ ingeest Legitimatie psychische gezondheidszorg Legitimiteit van de psychische gezondheidszorg

Nadere informatie

Conflicthantering (tab3)

Conflicthantering (tab3) Conflicthantering (tab3) Wat is een conflict? Wij spreken van een conflict wanneer: Twee of meer partijen doelen of aspiraties nastreven, belangen hebben of waarden voorstaan die niet met elkaar te verenigen

Nadere informatie

Hoe relevant ook, het begrip wilsbekwaamheid is

Hoe relevant ook, het begrip wilsbekwaamheid is Samenvatting 179 180 Autonomie is de afgelopen decennia centraal komen te staan binnen de geneeskunde en zorg. Daarmee samenhangend is ook de wilsbekwame beslissing van de patiënt steeds belangrijker geworden.

Nadere informatie

ZORGBUREAU JOKIJO PEDAGOGISCHE BELEIDSDOCUMENTEN

ZORGBUREAU JOKIJO PEDAGOGISCHE BELEIDSDOCUMENTEN ZORGBUREAU JOKIJO PEDAGOGISCHE BELEIDSDOCUMENTEN MISSIE WIE IS ZORGBUREAU JOKIJO? JoKiJo is een kleinschalig, betrokken zorgbureau dat hulp richt op de specifieke hulpvraag, wensen en behoeften van iedere

Nadere informatie

Verslag dialoogmoment verontrusting en maatschappelijke noodzaak: 15/03/2016 in VOT in Ieper

Verslag dialoogmoment verontrusting en maatschappelijke noodzaak: 15/03/2016 in VOT in Ieper Verslag dialoogmoment verontrusting en maatschappelijke noodzaak: 15/03/2016 in VOT in Ieper Dit verslag is een synthese van de drie de groepen tijdens het dialoogmoment in Ieper. Casus 1 Er is verwaarlozing

Nadere informatie

Inhoud. Aristoteles. Quotes over emotionele intelligentie. Rianne van de Ven Coaching & Consulting 1

Inhoud. Aristoteles. Quotes over emotionele intelligentie. Rianne van de Ven Coaching & Consulting 1 Hoogbegaafdheid en Emotionele Intelligentie WUR 23-04-2018 Inhoud Wat is emotionele intelligentie? Relatie met IQ Waarom speciaal voor HB? Het EQi-2.0 model De vaardigheden www.riannevdven.nl Quotes over

Nadere informatie

Drugbeleidsplan KOGEKA

Drugbeleidsplan KOGEKA Drugbeleidsplan KOGEKA September 2012 Visie De scholengemeenschap KOGEKA is zich bewust van druggebruik bij jongeren en wil hier uitgesproken begrenzend en begeleidend mee omgaan. In dit drugbeleid hebben

Nadere informatie

Gerechtelijke jeugdhulp, ervaringen en vragen van ouders. oudergroep Gent maart 2007

Gerechtelijke jeugdhulp, ervaringen en vragen van ouders. oudergroep Gent maart 2007 1 Vzw Roppov Martelaarslaan 212 9000 Gent tel 09/224.09.15 fax 09/233.35.89 e-mail info@roppov.be web www.roppov.be Gerechtelijke jeugdhulp, ervaringen en vragen van ouders. oudergroep Gent maart 2007

Nadere informatie

Voorkómen van huiselijk geweld

Voorkómen van huiselijk geweld Voorkómen van huiselijk geweld hoe profiteren we van wetenschappelijke kennis? Nico van Oosten senior adviseur Huiselijk en Seksueel Geweld Movisie There is nothing more practical than a good theory (Kurt

Nadere informatie

Beleidsvisie SWW

Beleidsvisie SWW Beleidsvisie SWW 2017-2018 Aanleiding De ontwikkelingen in het sociale domein gaan snel en dit vraagt van de SWW dat voortdurend wordt gekeken of het beleid nog voldoende actueel is. Met deze beleidvisie

Nadere informatie

Presentatie verdiepingssessie inkoop Jeugd-AWBZ. Vrijdag 13 juni 2014

Presentatie verdiepingssessie inkoop Jeugd-AWBZ. Vrijdag 13 juni 2014 Presentatie verdiepingssessie inkoop Jeugd-AWBZ Vrijdag 13 juni 2014 Wie zijn we? Ons Tweede thuis is een organisatie ten dienste van ongeveer 2000 mensen met een verstandelijke, meervoudige of lichamelijke

Nadere informatie

Inleiding. Familiale kwetsbaarheid en geslacht. Samenvatting

Inleiding. Familiale kwetsbaarheid en geslacht. Samenvatting Inleiding Depressie en angst zijn veel voorkomende psychische stoornissen. Het ontstaan van deze stoornissen is gerelateerd aan een breed scala van risicofactoren, zoals genetische kwetsbaarheid, neurofysiologisch

Nadere informatie

Families onder druk. Huiselijk geweld binnen Marokkaanse en Turkse gezinnen. Drs. Ibrahim Yerden. Probleemstelling

Families onder druk. Huiselijk geweld binnen Marokkaanse en Turkse gezinnen. Drs. Ibrahim Yerden. Probleemstelling Families onder druk Huiselijk geweld binnen Marokkaanse en Turkse gezinnen Drs. Ibrahim Yerden Probleemstelling Hoe gaan Marokkaanse en Turkse gezinsleden, zowel slachtoffers als plegers om met huiselijk

Nadere informatie

Sociaal wetenschappelijke theorieen

Sociaal wetenschappelijke theorieen Auteur Laatst gewijzigd Licentie Webadres Zorg Leermiddelen 26 November 2012 CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie http://maken.wikiwijs.nl/40617 Dit lesmateriaal is gemaakt met Wikiwijsleermiddelenplein.

Nadere informatie

Wanneer onrecht meerzijdige partijdigheid onder druk zet. Workshop Balans

Wanneer onrecht meerzijdige partijdigheid onder druk zet. Workshop Balans Wanneer onrecht meerzijdige partijdigheid onder druk zet Workshop Balans 25-10-2016 Ervaringsoefening Denk aan een situatie waarin je als counselor geconfronteerd werd met onrecht: Wat zag je? Wat voelde

Nadere informatie

1.1 Het eerste telefonische contact

1.1 Het eerste telefonische contact 11 1Methodiek van starten en kennismaken Elk hulpverlenerscontact begint met kennismaken en starten. Overigens is dat nooit het eerste gesprek. Vooraf heeft de hulpvrager al naar je geïnformeerd en een

Nadere informatie

Systeemgericht werken De contextuele benadering SMWF

Systeemgericht werken De contextuele benadering SMWF Systeemgericht werken De contextuele benadering SMWF Periode: Trainer: Bijeenkomsten: Locatie: April t/m September 2013 Drs. Jaco de Rapper Acht dagdelen Groep 3: 09/04(2 dagdelen), 21/05(2 dagdelen),

Nadere informatie

Rapport Kor-relatie- monitor

Rapport Kor-relatie- monitor Rapport Kor-relatie- monitor Voor: Door: Publicatie: mei 2009 Project: 81595 Korrelatie, Leida van den Berg, Directeur Marianne Bank, Mirjam Hooghuis Klantlogo Synovate 2009 Voorwoord Gedurende een lange

Nadere informatie

Verkennen van de vele kanten van een mens met een psychiatrische aandoening. Birgit Bongaerts

Verkennen van de vele kanten van een mens met een psychiatrische aandoening. Birgit Bongaerts Verkennen van de vele kanten van een mens met een psychiatrische aandoening Birgit Bongaerts 15/6/2012 Congres Vlaams ondersteuningscentrum oudermis(be)handeling 2012, 10 Jaar Vlaams meldpunt Bijzondere

Nadere informatie

Campagne Eenzaamheid Bond zonder Naam

Campagne Eenzaamheid Bond zonder Naam Campagne Eenzaamheid Bond zonder Naam Leen Heylen, CELLO, Universiteit Antwerpen Thomas More Kempen Het begrip eenzaamheid Eenzaamheid is een pijnlijke, negatieve ervaring die zijn oorsprong vindt in een

Nadere informatie

INSCHATTING VAN RELATIECONFLICTEN 1

INSCHATTING VAN RELATIECONFLICTEN 1 INSCHATTING VAN RELATIECONFLICTEN 1 Doel Doel is om bij de start van relatiebegeleiding deze vragenlijst af te nemen om een zicht te krijgen over waar de conflicten zitten maar ook om partnergeweld te

Nadere informatie

Je eigen gevoelens. Schaamte

Je eigen gevoelens. Schaamte Je eigen gevoelens Voor ouders, partners, broers, zussen en kinderen van mensen met een ernstig drugsprobleem is het heel belangrijk om inzicht te krijgen in de problemen van het verslaafde familielid,

Nadere informatie

Rapport. Eigen regie en zelfredzaamheid ; een enquête onder senioren

Rapport. Eigen regie en zelfredzaamheid ; een enquête onder senioren Rapport Eigen regie en zelfredzaamheid ; een enquête onder senioren Woerden, juli 2014 Inhoudsopgave I. Omvang en samenstelling groep respondenten p. 3 II. Wat verstaan senioren onder eigen regie en zelfredzaamheid?

Nadere informatie

Samenvatting. (Summary in Dutch)

Samenvatting. (Summary in Dutch) (Summary in Dutch) 142 In dit proefschrift is de rol van de gezinscontext bij probleemgedrag in de adolescentie onderzocht. We hebben hierbij expliciet gefocust op het samenspel met andere factoren uit

Nadere informatie

Kiezen voor kinderen: waarom nu?

Kiezen voor kinderen: waarom nu? Kiezen voor kinderen: waarom nu? Ontwikkeling en pilootstudie van een vragenlijst over de stap naar ouderschap Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Verpleegkunde en de Vroedkunde

Nadere informatie

Diverse school, diverse kansen

Diverse school, diverse kansen Diverse school, diverse kansen Stel je buur de volgende 3 vragen: 1. Hoe kom jij in aanraking met diversiteit in onderwijs? 2. Wat is het eerste gevoel dat jij hebt wanneer je denkt aan diversiteit? 3.

Nadere informatie

Identiteit in woorden Stichting St. Josephscholen Nijmegen

Identiteit in woorden Stichting St. Josephscholen Nijmegen Identiteit in woorden Stichting St. Josephscholen Nijmegen Inleiding De commissie identiteit, in opdracht van het bestuur en de directies van de Stichting St. Josephscholen, heeft de identiteit van de

Nadere informatie

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

GEZONDHEIDSENQUETE 2013 GEZONDHEIDSENQUETE 2013 RAPPORT 1: GEZONDHEID EN WELZIJN Johan Van Der Heyden, Rana Charafeddine (ed.) Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Operationele Directie Volksgezondheid en surveillance J.

Nadere informatie

Maatschappelijke oorzaak

Maatschappelijke oorzaak Recht-Op hanteert het maatschappelijk schuldmodel inzake armoede. De organisatie van de maatschappij, de heersende structuren en regelgevingen veroorzaken armoede, bestendigen of vergroten ze zelfs. Modaliteit

Nadere informatie

Stichting Overijsselse Pleegouders

Stichting Overijsselse Pleegouders STICHTINGSPLAN Stichting Overijsselse Pleegouders Huidige naam is: Stichting Pleegouders Overijssel Pagina 1/8 Inhoudsopgave 0. Inleiding... 3 1. Uitgangspunten Overijsselse Pleegouders... 4 1.1. Problematiek

Nadere informatie

Samenwerkingsprotocol provinciale hulpverlening partnergeweld met de Mee-ander 1

Samenwerkingsprotocol provinciale hulpverlening partnergeweld met de Mee-ander 1 Samenwerkingsprotocol inzake partnergeweld tussen Provinciebestuur en Thuisbegeleidingsdienst De Mee-ander Tussen enerzijds: Thuisbegeleidingsdienst De Mee-ander, Gasthuisstraat 19, 9500 Geraardsbergen

Nadere informatie

Inge Test 07.05.2014

Inge Test 07.05.2014 Inge Test 07.05.2014 Inge Test / 07.05.2014 / Bemiddelbaarheid 2 Bemiddelbaarheidsscan Je hebt een scan gemaakt die in kaart brengt wat je kans op werk vergroot of verkleint. Verbeter je startpositie bij

Nadere informatie

Verstandelijke beperkingen

Verstandelijke beperkingen 11 2 Verstandelijke beperkingen 2.1 Definitie 12 2.1.1 Denken 12 2.1.2 Vaardigheden 12 2.1.3 Vroegtijdig en levenslang aanwezig 13 2.2 Enkele belangrijke overwegingen 13 2.3 Ernst van verstandelijke beperking

Nadere informatie

Intensieve Ondersteuning Gezin en begeleiding

Intensieve Ondersteuning Gezin en begeleiding Advanced Therapy Intensieve Ondersteuning Gezin en begeleiding Ibtisam Rizkallah 06-44464540 026-3891964 info@advancedtherapy.nl Inhoud 1 Intensieve Ondersteuning Gezin (IOG)... 2 1.1 Inhoud en doelgroep...

Nadere informatie

Wie geeft hulp, wie ontvangt hulp en wie helpt wie? Hoe hangt het geven en ontvangen van hulp samen met vriendschap?

Wie geeft hulp, wie ontvangt hulp en wie helpt wie? Hoe hangt het geven en ontvangen van hulp samen met vriendschap? De overgang van de basisschool naar de middelbare school kent vele uitdagingen. Jongeren krijgen te maken met sociale, biologische en cognitieve veranderingen, zoals de puberteit, spanningen in de relatie

Nadere informatie

AUTONOMIE: HOEKSTEEN OF STRUIKELBLOK?

AUTONOMIE: HOEKSTEEN OF STRUIKELBLOK? AUTONOMIE: HOEKSTEEN OF STRUIKELBLOK? PATIËNTENRECHTEN EN ETHIEK IN DE PSYCHIATRIE AXEL LIÉGEOIS Inleiding Verschillende benaderingen van de zorgrelatie Ethische beschouwingen bij de Wet Patiëntenrechten

Nadere informatie

Systemisch perspectief

Systemisch perspectief Systemisch perspectief Elk mens is deel van een systeem: gezin, familie, vrienden, werk, maatschappij. Ook de mensen die er niet meer zijn, hebben hierin hun plek. In ons thuisgezin vinden we de oorsprong

Nadere informatie

doordat er op dat moment geen leeftijdsgenootjes aanwezig zijn. Als ze iets mochten veranderen gaven ze aan dat de meeste kinderen iets aan de

doordat er op dat moment geen leeftijdsgenootjes aanwezig zijn. Als ze iets mochten veranderen gaven ze aan dat de meeste kinderen iets aan de SAMENVATTING Er is onderzoek gedaan naar de manier waarop kinderen van 6 8 jaar het best kunnen worden geïnterviewd over hun mening van de buitenschoolse opvang (BSO). Om hier antwoord op te kunnen geven,

Nadere informatie

ISSAI 30 Ethische code

ISSAI 30 Ethische code ISSAI 30 Ethische code Vertaling ISSAI 30VERTALING REKENHOF, MEI 2017 / 2 INHOUD Hoofdstuk 1 - Inleiding 4 Concept, achtergrond en doel van de ethische code 4 Vertrouwen en geloofwaardigheid 5 Hoofdstuk

Nadere informatie

Behoefte aan begeleiding vanwege een lichamelijke beperking.

Behoefte aan begeleiding vanwege een lichamelijke beperking. Bijlage 4 Ondersteuningsprofielen Jeugd (vooralsnog concept) Sociaal Domein Fryslân Profiel 1 Behoefte aan het verbeteren van psychosociaal functioneren jeugdige en verbeteren van gezinscommunicatie. Profiel

Nadere informatie

Samenvatting. Mensen creëren hun eigen, soms illusionaire, visie over henzelf en de wereld

Samenvatting. Mensen creëren hun eigen, soms illusionaire, visie over henzelf en de wereld Samenvatting Mensen creëren hun eigen, soms illusionaire, visie over henzelf en de wereld om hen heen. Zo hebben vele mensen een natuurlijke neiging om zichzelf als bijzonder positief te beschouwen (bijv,

Nadere informatie

Uitdagingen voor voorzieningen en beleid

Uitdagingen voor voorzieningen en beleid Uitdagingen voor voorzieningen en beleid Dirk Luyten Kenniscentrum Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen 1. Hoe zien partnerrelaties van ouders er vandaag uit? 2. Welke uitdagingen zijn er voor partnerrelaties

Nadere informatie

Verslag sessie 3: seksueel grensoverschrijdend gedrag

Verslag sessie 3: seksueel grensoverschrijdend gedrag Verslag sessie 3: seksueel grensoverschrijdend gedrag a. Reactie discuttant (Erika Frans) De resultaten van Sexpert zijn gelijklopend met eerder onderzoek: o Meer vrouwen dan mannen zijn het slachtoffer

Nadere informatie

Deel 1: Positieve psychologie

Deel 1: Positieve psychologie Deel 1: Positieve psychologie Welkom bij: Positieve gezondheid. Jan Auke Walburg 2 Carla Leurs 3 4 Bloei Bloei is de ontwikkeling van het fysieke en mentaal vermogen. Welbevinden en gezondheid Verschillende

Nadere informatie

DE OUDER-KIND RELATIE EEN KWALITATIEVE ANALYSE VAN GESPREKKEN MET AWEL

DE OUDER-KIND RELATIE EEN KWALITATIEVE ANALYSE VAN GESPREKKEN MET AWEL DE OUDER-KIND RELATIE EEN KWALITATIEVE ANALYSE VAN GESPREKKEN MET AWEL HALLO Hallo. Ik ben een meisje van 12, mijn ouders zijn gescheiden en mijn moeder heeft nu een nieuwe man en ik kan hem niet goed

Nadere informatie

Armoede vanuit kinderrechtenperspectief

Armoede vanuit kinderrechtenperspectief Armoede vanuit kinderrechtenperspectief Netwerkdag kinderarmoede Antwerpen Bruno Vanobbergen Kinderrechtencommissaris 24 november 2015 Bouwstenen van mijn verhaal Kinderrechten: wat ze (niet) zijn Kinderrechtencommissariaat

Nadere informatie

Veiligheid en bescherming bij geweld in relaties

Veiligheid en bescherming bij geweld in relaties Veiligheid en bescherming bij geweld in relaties Arosa biedt veiligheid en bescherming bij geweld in relaties. Vrouwen, mannen en hun kinderen kunnen bij Arosa terecht voor opvang en begeleiding. Arosa

Nadere informatie

Opvoeden na partner geweld Trees Pels Katinka Lunneman Jodi Mak Susanne Tan Meta Flikweert Marjolijn Distelbrin Majone Steketee

Opvoeden na partner geweld Trees Pels Katinka Lunneman Jodi Mak Susanne Tan Meta Flikweert Marjolijn Distelbrin Majone Steketee Opvoeden na partner geweld Trees Pels Katinka Lunneman Jodi Mak Susanne Tan Meta Flikweert Marjolijn Distelbrin Majone Steketee Financiers: Gemeente Rotterdam Gemeente Amsterdam Gemeente Utrecht Gemeente

Nadere informatie

Competentiescan Propedeuse Academie voor Beeldende Vorming Tilburg

Competentiescan Propedeuse Academie voor Beeldende Vorming Tilburg Competentiescan Propedeuse Academie voor Beeldende Vorming Tilburg naam student: Stan Verhees.. A1 CREËREND VERMOGEN 1 De student kan zelfstandig een beeldend proces op gang brengen, dit proces kwalitatief

Nadere informatie

Vraag 4 Vul in het antwoordformulier in het schema in om welke vorm van mishandeling het gaat:

Vraag 4 Vul in het antwoordformulier in het schema in om welke vorm van mishandeling het gaat: Feedbackvragen Casus Janna Vraag 1 Lees de tekst Definitie van kindermishandeling en bekijk de Kennismaking en de scènes 1, 2 en 3. Beantwoord daarna de vraag. Welke van de volgende facetten of kenmerken

Nadere informatie

Storm, het Zelf en de Ander tijdens de Adolescentie. Studiedag NVPP, 4 november 2016 Lidewij Gerits

Storm, het Zelf en de Ander tijdens de Adolescentie. Studiedag NVPP, 4 november 2016 Lidewij Gerits Storm, het Zelf en de Ander tijdens de Adolescentie Studiedag NVPP, 4 november 2016 Lidewij Gerits Casus (1) Tracy, 13 jaar Ouders gescheiden, woont met moeder en oudere broer. Moeder is een alleenstaande

Nadere informatie