De invloed van animacy op woordvolgorde: een productie-experiment

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "De invloed van animacy op woordvolgorde: een productie-experiment"

Transcriptie

1 De invloed van animacy op woordvolgorde: een productie-experiment Datum 31 augustus 2013 Fleur Grashof s Masterscriptie Nederlandse Taal en Cultuur specialisatie Taalkunde Begeleider: Prof. Dr. Petra Hendriks 1

2 Voorwoord Deze scriptie is begonnen met een bewering van scriptiebegeleider Prof. Dr. Petra Hendriks. Zij beweerde in haar boek (Hendriks, 2013) namelijk dat zinnen waarin een lijdend voorwerp voorop geplaatst wordt vrijwel niet uit te lokken zijn in een experiment. Voor volwassenen zou dit al een moeilijke opgave zijn, maar bij kinderen zou het vrijwel onmogelijk zijn dit soort zinnen uit te lokken (Hendriks, 2013). Een mooie bewering, maar hij was nog niet getest. Toen ik dus een onderwerp voor de masterscriptie zocht was het snel gevonden. Na ruim een half jaar werk is deze scriptie het eindresultaat. Zonder de goede begeleiding van Petra Hendriks had ik dit niet voor elkaar gekregen. Ik kon bij haar altijd terecht voor vragen en ik ging altijd met veel goede aanknopingspunten en tips weer weg na een afspraak. Ik wil haar dan ook hier hartelijk voor bedanken. Toen ik vastliep met het statistiekgedeelte van dit onderzoek heeft Petra mij doorverwezen naar Laurie Stowe. Zij heeft verschillende uren uitgetrokken om mij de beginselen van statistische analyses bij te brengen. Naderhand heeft ze alle analyses ook nog eens nagelopen. Zonder haar had ik niet geweten waar ik had moeten beginnen met de statistiek, dus ik wil ook haar hartelijk bedanken. Naast de begeleiders vanuit de universiteit heb ik ook tijd geroofd van verschillende mensen in mijn omgeving. Ik wil daarom Martijn W., Thomas, Joost, Loes, Marjolein, Michelle, Lotte, Dennis, Marlot, Martijn O., Pien, Arisa, Lisa, Corien, Eric, Hiske, Linda, Tom en mijn ouders bedanken voor het deelnemen aan dit onderzoek. Zonder hen had ik geen resultaten gehad en had deze scriptie niet kunnen bestaan. Borne, augustus

3 Inhoudsopgave 1. Inleiding Achtergrond Prescriptieve en descriptieve grammatica Canonieke woordvolgorde Thema-rhemaprincipe Links-Rechtsprincipe Combinatie van de twee principes Variabelen die woordvolgorde beïnvloeden Zinsaccent Elementen die zich onttrekken aan het Links-Rechtsprincipe Animacy Definietheid en context Casus en agreement Invloed van voornaamwoorden Onderzoeksvraag Deelvragen Hypothese Experiment Pilot-onderzoek Materiaal en Methode Voorspellingen Proefpersonen en procedure Proefpersonen Procedure Resultaten Codering en score Statistiek Antwoorden gepaard per vraag Antwoorden gepaard per proefpersoon Discussie Behandeling van de deelvragen Behandeling van de hoofdvraag Resultaten van de fillers

4 8. Conclusie Bibliografie Bijlagen Bijlage Bijlage Bijlage

5 1. Inleiding Zinsopbouw gaat voor volwassen sprekers van het Nederlands heel natuurlijk. Een zin begint met een subject en een finiet werkwoord en kan steeds verder uitgebouwd worden. In deze scriptie zal gekeken worden naar enkelvoudige mededelende zinnen. Dit zijn zinnen met een subject (S), een finiet werkwoord (V) en een direct object (O). De opsomming staat niet voor niets in deze volgorde. De volgorde SVO is de volgorde die meestal gebruikt wordt in Nederlandse hoofdzinnen. Dit is echter niet de enige woordvolgorde die in het Nederlands wordt gebruikt. Het subject staat niet altijd vooraan. Een zin kan bijvoorbeeld ook beginnen met een bijwoord, maar ook met een object. Bij de OVS- volgorde staat het object op de eerste plaats, gevolgd door het finiete werkwoord en het subject. Er kan niet altijd worden afgeweken van de canonieke SVO-woordvolgorde. Een OVS-volgorde komt vaker voor in gesproken taal dan in geschreven taal. Dit verschil zal aan bod komen in de bespreking van de literatuur. Onbewust horen we dagelijks regelmatig OVS-zinnen. Om het begrip OVS-zin te verduidelijken volgen hieronder een aantal voorbeelden: (1) Dat bedoel ik nou! (2) Nee, Chris aaide niet de kat. De hond aaide hij. (3) Nee, Chris aaide niet de kat. De hond aaide Chris. (4) Nee, Pim sloeg niet de melkboer. De groenteman sloeg hij. (5) Nee, Pim sloeg niet de melkboer. De groenteman sloeg Pim. In het eerste voorbeeld is het niet erg moeilijk te zien wat het subject en wat het object is. Ditzelfde geldt voor het onderstreepte gedeelte van voorbeeld (2) en (4). Hier is een persoonlijk voornaamwoord aanwezig dat de naamval en dus de functie van de NP weggeeft. In voorbeeld (3) is ook nog wel te achterhalen wat het subject en object zijn. Het werkwoord is hier van invloed. Een hond kan niet aaien en kan in dit geval daarom geen subject zijn. Het moet dus wel een object zijn. Aan het onderstreepte gedeelte van (5) is niet te zien wie degene is die slaat en wie geslagen wordt. In gesproken taal is met een klemtoon verschil aan te brengen tussen beide NP s, maar bij geschreven taal is alleen de context aanwezig om het verschil te maken. Een SVO-zin is meestal eenduidig, omdat men deze volgorde in het Nederlands verwacht. Een OVS-zin is, zoals hierboven te zien is, vaak lastiger te begrijpen. De vraag blijft daarom in welke gevallen iemand een OVS-zin produceert terwijl een SVO-zin ook mogelijk is. Het produceren van een OVS-zin blijkt afhankelijk te zijn van verschillende factoren. De bespreking van de literatuur volgt op deze inleiding, daar zullen deze verschillende factoren aan bod komen. Een van de factoren is animacy. Animacy zegt iets over de levendheid van een NP. Mensen zijn levend en daarom animate. Dieren leven ook en zijn daarom ook animate. Ze worden echter iets lager gezet op de animacy-hiërarchie, omdat ze niet dezelfde acties kunnen uitvoeren als mensen. Levenloze dingen als meubels zijn inanimate. 5

6 In Germaanse talen als het Nederlands is een subject meestal meer animate dan een object. Als door de mate van animacy duidelijk wordt welke NP het subject is en welke het object, is er minder kans dat een zin ambigue is (Bouma, 2008, p. 162). In (3) werd door het verschil in animacy ook duidelijk wat het subject en wat het object was. Het is niet duidelijk of dit verschil in animacy ook van invloed is op de productie van OVS-zinnen, of dat het alleen gemakkelijker is tijdens het interpreteren. In deze scriptie wordt daarom geprobeerd een antwoord te vinden op de volgende vraag: Produceren sprekers van het Nederlands eerder een OVS-woordvolgorde als het object inanimate is dan als het object animate is? Na deze inleiding volgt eerst een literatuuroverzicht over OVS- en SVO-zinnen. Dit wordt gevolgd door een hoofdstuk over de onderzoeksvraag, deelvragen en hypothese. Daarna volgt een uiteenzetting van het experiment, met een pilot-onderzoek, materiaal en methode en de voorspellingen. De proefpersonen en procedure worden besproken in het daaropvolgende hoofdstuk. Hierin komt uitgebreid aan bod wie er getest zijn en op welke manier alles is uitgevoerd. Vervolgens worden de resultaten getoond en besproken. De uitkomsten zullen van commentaar worden voorzien in de discussie die daar op volgt. In deze discussie zullen ook de deelvragen uitgebreid besproken worden. De conclusie vat de belangrijkste uitkomsten samen. Daarna volgen nog verschillende bijlagen met in bijlage 1 alle vragen die zijn opgenomen in het experiment. Bijlage 2 laat alle gegeven OVSantwoorden zien en bijlage 3 geeft vergelijkbare SVO-antwoorden bij de antwoorden uit bijlage 2. 6

7 2. Achtergrond In het Nederlands bestaat geen vaste woordvolgorde in een zin. De ene keer staat het subject vooraan en dan weer het object of een andere woordgroep. Het vaste element blijft het finiete werkwoord, dat komt standaard op de tweede plaats in de zin. De factoren die meespelen in het construeren van een zin zijn niet altijd duidelijk en soms zelfs tegenstrijdig. In dit hoofdstuk wordt onderzoek naar de woordvolgorde in het Nederlands besproken. Het eerste gedeelte laat spreker-georiënteerde factoren zien. Hier staan regels en principes die opgedragen worden aan de schrijver of spreker. De zinnen worden volgens deze regels en principes gevormd en zin daarmee niet onderhevig aan wat de lezer of luisteraar doet. Het tweede gedeelte van het overzicht belicht een andere kant. Hier volgen juist factoren die te maken hebben met de lezer of luisteraar, luisteraar-georiënteerde factoren. Volgens deze principes zal een schrijver of spreker rekening houden met zijn lezer of luisteraar. De manier waarop zinnen worden gevormd hangt dus deels af van de lezer of luisteraar Prescriptieve en descriptieve grammatica Frank Jansen (1981) laat in zijn proefschrift zien dat er een onderscheid gemaakt moet worden tussen grammaticale en acceptabele zinnen. Een zinsvorm is grammaticaal als hij verantwoord kan worden door de regels van de Nederlandse grammatica. Prescriptieve grammatica schrijft voor welke regels je zou moeten gebruiken. Een zinsvorm is acceptabel als hij door één of meerdere normale volwassen taalgebruikers van het Nederlands normaal wordt geacht. Als een vorm vaak wordt gebruikt wordt het beschreven in descriptieve grammatica. Deze tak van de grammatica beschrijft alleen wat er gebeurt in een taal, maar velt daar geen oordeel over. Otero (1973) probeerde te bewijzen dat er vier soorten zinnen zijn: 1. zinnen die zowel grammaticaal als acceptabel zijn, 2. zinnen die wel grammaticaal maar niet acceptabel zijn, 3. zinnen die niet grammaticaal maar wel acceptabel zijn, en 4. zinnen die grammaticaal noch acceptabel zijn. Deze hypothese wordt door Jansen (1981) niet overgenomen, omdat er volgens hem geen zinnen voorkomen die niet grammaticaal, maar wel acceptabel zijn, waarmee de derde categorie afvalt. De zinnen uit categorie twee zullen in de dagelijkse praktijk niet voorkomen. Het gaat hier om zinnen die door bijvoorbeeld te veel bijzinnen onbegrijpelijk, en daarmee onacceptabel, worden. In gesproken taal zullen deze zinnen niet voorkomen en daarom valt ook deze categorie voor Jansen af (Jansen, 1981, p. 5-6). In dit onderzoek wordt gekeken naar gesproken taal, maar aangezien in gesproken taal niet altijd grammaticaal juist gesproken wordt, zal niet aan deze conclusies worden vastgehouden. In gesproken taal worden regelmatig zinsdelen uitgesproken, zonder dat er een grammaticaal correcte zin gevormd wordt. Deze zinnen zijn in gesproken taal wél acceptabel, omdat de ander begrijpt wat er wordt bedoeld. Het is dus waarschijnlijk dat dergelijke zinnen zullen voorkomen in een onderzoek dat zich richt op gesproken taal. De ongrammaticale zinnen zijn bijvoorbeeld gedeeltelijke zinnen zoals bijzinnen. Als antwoord in een gesprek zal een bijzin namelijk soms volstaan. Het experiment dat in deze scriptie besproken zal worden zal zich richten op gesproken taal en daarom zal het voor kunnen komen dat er ongrammaticale zinnen als antwoord gegeven worden. 7

8 2.2. Canonieke woordvolgorde Deze paragraaf gaat in op sprekergeoriënteerde redenen voor vooropplaatsing. Dit zal gebeuren aan de hand van verschillende principes. In Formuleren stellen Onrust, Verhagen en Doeve (1993) dat een Nederlandse zin opgebouwd zou moeten worden volgens twee principes: het thema-rhemaprincipe en het Links-Rechtsprincipe. Zij geven adviezen, dus prescriptieve grammatica, het wil niet zeggen dat alles ook volgens deze regels gebeurt Thema-rhemaprincipe Het thema-rhemaprincipe zegt dat het eerste deel van de zin als thema en de rest als rhema fungeert. Dit principe is geïntroduceerd in de Algemene Nederlandse Spraakkunst (Haeseryn e.a., 1997). Het thema wordt gezien als het startpunt. Hier staat algemeen bekende informatie of iets dat zojuist aan de orde is geweest. Het thema fungeert dus als kader voor de rest van de zin. Het thema van een tekst kan verschillen van het thema van een zin. In dit geval wordt alleen gekeken naar losse zinnen, dus het thema wordt per zin bekeken. Het thema staat dus aan het begin van een zin en geeft aan waar de zin over gaat. Het rhema is het gedeelte dat iets zegt over het thema en maakt bijvoorbeeld duidelijk wat er met het thema gebeurt (Pardoen, 1998, p ). Het thema-rhemaprincipe is te zien in voorbeeldzin (6) en (7). (6) Morgen zal alles anders zijn. (7) Na de grote vakantie zien we ze niet meer terug. In zowel (6) als (7) is het thema onderstreept, de rest van de zin is rhema. In (6) is Morgen namelijk de belangrijkste informatie in de zin, het geeft aan waar iets over gezegd wordt. Wat daar vervolgens over wordt gezegd is het rhema. Zoals in (7) te zien is, kan het thema uit meerdere woorden bestaan. Een bijzin kan ook thema zijn (Onrust e.a., 1993, p ) Links-Rechtsprincipe Volgens het Links-Rechtsprincipe is de informatiewaarde van een zinsdeel hoger naarmate het meer aan de rechterkant van de zin komt te staan. De informatiewaarde aan het einde van een zin is dus hoger dan aan het begin (Onrust, Verhagen & Doeve, 1993, p ). Omdat de informatiewaarde oploopt van links naar rechts, wordt het principe in Algemene Nederlandse Spraakkunst het Links-Rechtsprincipe genoemd (Haeseryn e.a., 1997). Dat belangrijke informatie vooraan geplaatst wordt is gebaseerd op het First Things First Principle (Gundel, 1988, p. 229). (8) Ik geef je morgen een boek. (9) Ik geef je het boek morgen. Aan de hand van voorbeelden (8) en (9) kan gezien worden hoe het Links-Rechtsprincipe werkt. De zinnen zijn vrijwel uit dezelfde woorden opgebouwd. In beide zinnen ligt de focus duidelijk aan het eind van de zin. In (8) wordt namelijk gezegd dat er een boek gegeven gaat worden en bijvoorbeeld geen tijdschrift. In (9) gaat het juist om de tijdsbepaling. Het boek wordt morgen gegeven in plaats van bijvoorbeeld volgende week of vandaag. Om die reden wordt in het ene geval een boek aan het eind geplaatst en in het andere geval morgen. 8

9 Combinatie van de twee principes Door de twee principes (thema-rhemaprincipe en Links-Rechtsprincipe) te combineren kan de volgende conclusie getrokken worden. Iedere zin begint met een bepaald thema, gesteld in het eerste zinsdeel. Dit eerste zinsdeel heeft tegelijkertijd de laagste informatiewaarde. Er wordt geen nieuwe informatie gegeven, wat samengaat met het Given Before New Principle, dat zegt dat bekende informatie vooraan geplaatst wordt (Gundel, 1988, p. 229). Het eerste gedeelte van een zin bevat dus geen nieuwe informatie en kan daardoor goed een kader vormen voor de rest van de zin (Onrust, Verhagen & Doeve, 1993, p. 19). Dit betekent niet dat de informatie die in het eerste gedeelte gegeven wordt niet belangrijk is. Volgens het Links-Rechtsprincipe en het First Things First Principle wordt belangrijke informatie namelijk vooraan geplaatst. Zoals gezegd worden door Onrust e.a. adviezen gegeven over geschreven taal. In de meeste teksten wordt aan bovenstaande principes voldaan. Onrust e.a. (1993) geven echter toe dat in gesproken taal door de klemtoon op het eerste zinsdeel te leggen, van deze principes kan worden afgeweken. Door verandering van klemtoon is het voor de luisteraar duidelijk wat nieuwe en eerdere informatie is en zal het niet nodig zijn om aan het thema-rhemaprincipe en het Links-Rechtsprincipe te voldoen (Onrust, Verhagen & Doeve, 1993, p. 90). Dit is ook wat Pardoen aangeeft, het Links-Rechtsprincipe is namelijk uitsluitend van toepassing op ongemarkeerde zinnen. Dit zijn zinnen waarin het zinsaccent achteraan in de zin ligt. Als de klemtoon en daarmee het zinsaccent verschoven wordt naar voren kan daarom van het Links-Rechtsprincipe worden afgeweken (Pardoen, 1998, p ) Variabelen die woordvolgorde beïnvloeden In het eerste gedeelte van het literatuuroverzicht lag de focus vooral op de schrijver en spreker. De principes waren erop gericht hen goed te laten schrijven of spreken, maar waren niet gericht op de lezer of luisteraar. Het hieropvolgende gedeelte zet uiteen wat de overige variabelen voor woordvolgorde zijn. In een hoofdzin-constructie, de constructie van een enkelvoudige declaratieve zin, staan het subject en de persoonsvorm altijd direct naast elkaar. De persoonsvorm staat op de tweede positie in een zin. De meest gebruikelijke volgorde is de volgorde van een neutrale zin. In een dergelijke zin krijgt geen enkel woord een extra klemtoon. De klemtoon in een neutrale zin staat achteraan de zin. In een neutrale zin staat er niets tussen het subject en de persoonsvorm. De volgorde in een neutrale, declaratieve, Nederlandse zin is meestal SVO: subject persoonsvorm (direct) object (Cannizzaro, 2012, p. 30). Dit geldt niet alleen voor het Nederlands talen (waaronder dus het Nederlands), hebben een dominante voorkeur voor SOV, SVO of VSO woordvolgorde in enkelvoudige declaratieve zinnen. In al deze gevallen staat het subject voor het direct object. In slechts 39 talen bestaat er een voorkeur voor de VOS, OVS of OSV als woordvolgorde in enkelvoudige declaratieve zinnen. In deze talen wordt het direct object juist voor het subject geplaatst. Als de 171 talen zonder dominante voorkeur worden meegerekend, is er in 83% van alle onderzochte talen een voorkeur om het subject voor het direct object te plaatsen in enkelvoudige declaratieve zinnen (Dryer, 2008). 9

10 Hoewel in het Nederlands de SVO-volgorde dominant is, komt ook de OVS volgorde: (direct) object persoonsvorm subject voor. Het vooropplaatsen van een object is afhankelijk van meerdere factoren, waaronder animacy, definietheid, de context (of iets is gegeven of niet), casus en congruentie (Bouma, 2008). Voorop staat dat de luisteraar moet weten wat het subject en wat het object is. De volgende voorwaarde is dat de spreker moet weten dat de luisteraar weet wat het subject en object is. De spreker moet zich dus kunnen inleven in het perspectief van de luisteraar. Als voor de luisteraar duidelijk is wat het object en subject zijn, kan de spreker, volgens Bouma s analyse in termen van bidirectionele Optimality Theory (Prince & Smolensky, 1997), variëren in woordvolgorde. De meeste optimale output is de meest harmonische (Blutner, 2000, p ). Deze optimaliteitstheorie stelt dat niet altijd aan alle taalregels hoeft te worden voldaan. Zinnen volgen de regels waar het kan, maar kunnen daar dus ook van afwijken (Cannizzaro, 2012, p. 4). Zoals hierboven duidelijk gemaakt wordt, is de woordvolgorde van verschillende variabelen afhankelijk. In de volgende subparagrafen worden deze variabelen besproken. Allereerst zal er aandacht worden geschonken aan zinsaccenten. Daarna volgt een opsomming van elementen die zich onttrekken aan het Links-Rechtsprincipe. Gevolgd door de variabele animacy, die in de inleiding al kort is genoemd. De variabelen definietheid en context worden daarna besproken. De paragraaf wordt afgesloten met de bespreking van casus en agreement Zinsaccent Jansen en Wijnands (2004) hebben in een kleinschalig onderzoek in krantenartikelen naast deze principes nog verschillende andere variabelen gevonden voor de woordvolgorde in een zin. Zij vonden dat het zinsaccent een grote rol speelt in de bepaling van informatie in de zin. Daarmee heeft het dus ook een grote invloed op de woordvolgorde, maar dit is door Pardoen (1998) en Onrust e.a. (1993) ook al genoemd. Het zinsaccent is normaal gesproken alleen in gesproken taal te vinden. Net als Onrust e.a. (1993, p. 18) beweren Jansen en Wijnands (2004) echter dat in geschreven taal ook zinsaccenten te vinden zijn. De lezer van geschreven tekst kan volgens hen geen zinnen lezen zonder er een zinsaccent aan toe te kennen. Lezers doen dit op een natuurlijke manier. (10) Gékken zijn het. (11) Het zijn gékken. Dat een zinsaccent ook gelezen wordt in schriftelijk taalgebruik is aan de bovenstaande voorbeelden te zien. (10) en (11) verschillen van elkaar in accent. Als een zin lastiger is zullen ze hem vaak zelfs in hun hoofd oplezen om het zinsaccent toe te kunnen kennen (Onrust e.a., 1993, p. 18). In hun onderzoek vonden Jansen en Wijnands (2004) echter naast zinsaccent nog een aantal andere invloedrijke aspecten met betrekking tot de woordvolgorde Elementen die zich onttrekken aan het Links-Rechtsprincipe In hun onderzoek vonden Jansen en Wijnands (2004) dat er verschillende elementen zijn die invloed uitoefenen op de woordvolgorde in een zin. Deze elementen zorgen ervoor dat de zin niet gevormd wordt volgens het Links-Rechtsprincipe. Hieronder zullen deze elementen 10

11 worden besproken aan de hand van voorbeelden. Na modale bepalingen, complexe zinsdelen, bijvoeglijke bepalingen en chronologie, komen dubbelzinnige gevallen aan bod Modale bepalingen Sommige elementen onttrekken zich aan het Links-Rechtsprincipe. Modale bepalingen, bepalingen van tijd of plaats en zinsverbindende elementen (zoals bovendien en waarschijnlijk) blijken deze eigenschappen te hebben. Dit is ook te zien in voorbeeld (12). (12) Waarschijnlijk komt Sinterklaas morgen. In deze gevallen wordt door eerdere zinsdelen de betekenis van latere zinsdelen beïnvloed. Het Links-Rechtsprincipe is meer gericht op efficiënte presentatie van de zin en in gevallen als (12) wordt de betekenis van de zin belangrijker gevonden. Vandaar dat het Links- Rechtsprincipe in sommige gevallen niet het meest optimaal is voor het maken voor een zin (Jansen & Wijnands, 2004) Complexe zinsdelen Complexe zinsdelen staan ofwel voor de persoonsvorm, ofwel achter de werkwoordelijke eindgroep. Dit komt erop neer dat deze zinsdelen helemaal aan het begin of helemaal aan het eind staan. Daarnaast hebben zinsdelen achter de werkwoordelijke eindgroep vaak een lage informatiewaarde. Dit is wederom in strijd met het Links-Rechtsprincipe. De complexe zinsdelen zijn bijvoorbeeld bijzinnen met een zinsdeelfunctie of zinsdelen met bijvoeglijke bijzinnen. (13) De afgelopen jaren heeft hij (Van Rij) bij hoog en bij laag ontkend dat dat zijn ambitie was. Een voorbeeld hiervan is te zien in (13). Dit voorbeeld is afkomstig uit de Volkskrant van 1 oktober 2001 en gebruikt in het onderzoek van Jansen & Wijnands (2004). Volgens het Links- Rechtsprincipe had de bijzin dat dat zijn ambitie was vooraan in de zin moeten staan Bijvoeglijke bepalingen Bijvoeglijke bepalingen in de vorm van voorzetselgroepen blijven volgens hetzelfde onderzoek van Jansen en Wijnands (2004) achter hun kern. (14) Volgens een anonieme ingewijde betwijfelen ze het waarheidsgehalte van bepaalde uitspraken. De bepalingen kunnen wel naar voren geschoven worden, maar de meeste schrijvers kiezen hier niet voor, om de zin zo begrijpelijk mogelijk te maken. Voorbeeld (14) is afkomstig uit Dagblad De Limburger van 22 november In het desbetreffende artikel werd gesproken over een enquête, dus het was al bekend dat er bepaalde uitspraken gedaan werden. Volgens het Links-Rechtsprincipe zou de woordvolgorde in de zin dan dus anders moeten worden. De bijvoeglijke bepaling van bepaalde uitspraken zou vooraan de zin moeten staan of in ieder geval voor het waarheidsgehalte. 11

12 Chronologie Ook chronologie krijgt de voorkeur boven het Links-Rechtprincipe. In de krantenartikelen die door hen bestudeerd zijn hebben Jansen en Wijnands (2004) gezien dat zinsdelen die betrekking hebben op eerdere gebeurtenissen staan voor zinsdelen die betrekking hebben op latere gebeurtenissen. (15) Zo ging Ajax in Waalwijk voortvarend van start en had de excellerende Van der Vaart de score al na 29 seconden kunnen openen, maar zijn inzet raakte de paal. ( ) Na een goede individuele actie van Yakabu en slim afleggen door Van der Meyde nam Van der Vaart de bal aan de rand van het strafschopgebied aan om vervolgens met een sierlijke boogbal RKC-doelman Van Dijk kansloos te laten: 0-1. In (15) wordt een stuk uit een verslag van een voetbalwedstrijd getoond, dit verslag stond op 15 oktober 2001 in de Volkskrant. In het eerste gedeelte van het fragment wordt Van der Vaart geïntroduceerd en wordt duidelijk dat hij excelleerde. Volgens het Links- Rechtsprincipe had hij dus in het cursieve gedeelte vooraan moeten staan Dubbelzinnige gevallen In het onderzoek wordt ook vermeld dat in mogelijk dubbelzinnige gevallen de schrijver de voorkeur geeft aan de volgorde subject voor object, in plaats van andersom. Het Links- Rechtsprincipe zou in deze gevallen kunnen stellen dat een object eerder geplaatst moet worden dan het subject. Dit komt bijvoorbeeld voor als het object wél en het subject niet (of minder) bekend is. De conclusie dat in mogelijk dubbelzinnige gevallen gekozen wordt voor SVO-volgorde boven OVS-volgorde is getrokken omdat er veel meer SVO-zinnen voorkomen dan OVS-zinnen. Bovendien kiezen taallerende kinderen telkens de eerste NP als agens, dus subject. De canonieke volgorde waarbij het subject voorop staat wordt door schrijvers volgens Jansen en Wijnands onbewust gekozen als beste alternatief (Jansen & Wijnands, 2004). Dat in dubbelzinnige gevallen het Links-Rechtsprincipe niet wordt gebruikt, heeft te maken met de luisteraar. De luisteraar moet in staat zijn de zin te begrijpen. In de volgende paragrafen worden ander luisteraar-geörienteerde factoren besproken. Na een paragraaf over animacy volgt een gedeelte over definietheid en context, daarna volgt een paragraaf over casus en agreement Animacy Animacy heeft te maken met de mate van levendheid van een NP (naamwoordgroep). Mensen zijn het meest animate, gevolgd door dieren. Binnen levenloze objecten bestaat ook nog een verschil in animacy, zo zijn voertuigen iets meer animate dan bijvoorbeeld meubels. Voertuigen kunnen namelijk meer acties ondernemen (rijden, stoppen, remmen ) dan meubels (staan, liggen ) (Bouma, 2008, p. 162);(Cannizzaro, 2012, p. 7, 57-58). In Germaanse talen als het Nederlands is een subject meestal meer animate dan een object (Bouma, 2008, p. 162). In een corpusonderzoek binnen zakelijke teksten vonden Dahl en 12

13 Fraurud (1996) dat in enkelvoudige declaratieve zinnen in Germaanse talen (in dit geval Zweeds) zinnen met een menselijk subject en een niet-menselijk object in 47,7% van de gevallen voorkomen. Zinnen met een niet-menselijk subject en een niet-menselijk object komen voor in 40,8% van de gevallen. 8,9% van de zinnen heeft een menselijk subject en een menselijk object. Slechts 2,6% van de zinnen bestaat uit een niet-menselijk subject en een menselijk object. Dit ondersteunt de stelling van Bouma dat in Germaanse talen het subject meestal meer animate is dan het object (Dahl & Fraurud, 1996, in: Van Tiel & Lamers, 2007, p. 19). Daarnaast geldt: hoe meer animate een NP is, hoe meer kans het heeft vooraan geplaatst te worden (Cannizzaro, 2012, p ). Deze stelling kan echter beïnvloed zijn door het vorige gegeven. Een subject is meestal meer animate dan een object en een subject staat vaker vooraan dan een object. Het lijkt daarom logisch dat een meer animate NP vaker vooraan staat. Luisteraars van het Nederlands zouden een subject en object van elkaar kunnen onderscheiden aan de hand van animacy. Een subject is namelijk doorgaans meer animate dan een object. Taalwetenschappers zijn het niet eens over de rol die animacy speelt in grammatica. Omdat in verschillende talen aparte kenmerken zijn om aan te geven hoe animate een woord is, lijkt het toch een belangrijke factor te zijn (Cannizzaro, 2012, p. 5) Definietheid en context Als gekozen moet worden tussen een definiete of indefiniete NP, wordt een definiete NP vaker voorop geplaatst dan een indefiniete NP. Dit komt ook overeen met het Given Before New Principle van Gundel (1988) en het Links-Rechtsprincipe (Haeseryn e.a., 1997). Een NP die al geïntroduceerd is, is dus al gegeven en staat vooraan volgens het principe van Gundel (1988). Een NP die al geïntroduceerd is, wordt waarschijnlijk niet langer door een indefiniet lidwoord (een) vergezeld, maar door een definiet lidwoord (de/het). Als een NP definiet is, is hij vaak al eerder genoemd, door de combinatie van definietheid en het Given Before New Principle staat een definiete NP vaak vooraan in de zin (Bouma, 2008, p ) Casus en agreement Naast animacy, definietheid en context zijn ook casus en agreement van invloed op het voorop kunnen plaatsen van een object. Casus (naamval) geeft aan welke redekundige functie de NP heeft in de zin. Hierdoor is het niet van belang of de NP vooraan staat of juist niet. Doordat door de casus al af te leiden is welke functie de NP heeft, is de plaats in de zin van ondergeschikt belang. Het staat het de schrijver of spreker daarom vrij om bijvoorbeeld een object vooraan in de zin te plaatsen. De lezer of luisteraar kan de beekenis namelijk toch wel achterhalen. Ook congruentie speelt een rol in het bepalen van de functie van de NP. Als het getal van de NP s verschillend is, valt uit het getal van de persoonsvorm af te leiden wat het subject is. De NP die qua getal niet overeen komt met de persoonsvorm, kan niet het subject zijn en heeft dus automatisch een andere functie. In zulke gevallen kan een andere woordvolgorde dan de canonieke volgorde gehanteerd worden, omdat gemakkelijk te achterhalen is wat het subject van de zin is (Bouma, 2008, p ). 13

14 2.4. Invloed van voornaamwoorden Persoonlijke voornaamwoorden worden in het Nederlands niet graag voorop geplaatst (Bouma, 2008, p. 56). Belangrijke informatie staat naast gegeven informatie namelijk graag vooraan in de zin. Dit is dus strijdig met het Given Before New Principle. Persoonlijke voornaamwoorden gelden niet als belangrijk. Bovendien is het niet vooraan staan van persoonlijke voornaamwoorden in overeenstemming met de prosodic account van Gärtner en Steinbach (2003). Zij hebben namelijk aangetoond dat gereduceerde persoonlijke voornaamwoorden vaker vooraan staan als object dan als subject. Daarnaast staan persoonlijke voornaamwoorden niet vooraan als er ook gekozen kan worden voor een NP. Door de naamvallen van persoonlijke voornaamwoorden kan daarnaast meestal duidelijk gemaakt worden wat de functie in de zin is, waardoor de plaats in de zin minder belangrijk wordt (Bouma, 2008, p ). De functie van persoonlijke voornaamwoorden is meestal die van subject. Uit frequentiestudies blijkt dat voornaamwoorden vaker als subject dan als niet-subject worden gebruikt (Kaan, 1997, p.86-87). Persoonlijke voornaamwoorden zijn dus een voordeel bij het maken van een OVS-zin. Als het voornaamwoord, zoals vaak het geval is, het subject is, en het niet vooraan in de zin staat, zal waarschijnlijk het object voorop geplaatst worden. Aanwijzende voornaamwoorden (zoals dat) worden juist wel graag voorop geplaatst in een zin. Ze bevatten belangrijke informatie en belangrijke informatie wordt doorgaans vooraan de zin geplaatst. Ook definietheid speelt hier een rol. Aanwijzende voornaamwoorden hebben de hoogste graad van definietheid en staan daarom vaak vooraan in een zin (Bouma, 2008, p. 35). Edith Kaan (1997) heeft verschillende onderzoeken gedaan naar ambigue zinnen waarbij het niet duidelijk was wat het subject en het object was. In een van de experimenten moesten deelnemers aan een schriftelijk onderzoek kiezen tussen twee verschillende voornaamwoorden om de zin kloppend te maken. Bij zinnen als Zij vroeg zich af welke man hem/hij in het café bleek dat meestal hij als antwoord gegeven werd, hem werd dus weggehaald. Hieruit blijkt dat de deelnemers significant vaker de OVS-volgorde boven de SVO-volgorde verkozen. Deze resultaten laten zien dat de OVS-volgorde geprefereerd wordt als de tweede NP een voornaamwoord is. Dit is dus van groter belang dan de canonieke SVO-volgorde (Kaan, 1997, p ). In een ander experiment in hetzelfde onderzoek laat Kaan de proefpersonen wederom kiezen tussen twee mogelijkheden. Nu is het echter de keuze tussen twee verschillende vormen van een werkwoord, enkelvoud en meervoud. De twee NP s in de zin verschillen van elkaar in getal, waarbij alleen de tweede NP bestaat uit een voornaamwoord. In dit experiment is, in tegenstelling tot het vorige experiment, de casus niet van invloed op de zinnen. Er werden namelijk zinnen gebruikt als (16), (17), (18) en (19). (16) Ik vroeg me af welke man jullie gisteren heeft gezien. (17) Ik vroeg me af welke man jullie gisteren hebben gezien. (18) Ik vroeg me af welke man jullie bij de schuur achter de boerderij heeft gezien. (19) Ik vroeg me af welke man jullie bij de schuur achter de boerderij hebben gezien. 14

15 In dit experiment moesten de proefpersonen iedere keer een werkwoord invullen. De agreement maakt in dit geval duidelijk wat de proefpersoon ziet als object en wat als subject. Door in (16) en (17) een ander werkwoord in te vullen verandert de betekenis van de zin. Hetzelfde geldt voor (18) en (19). Omdat het persoonlijk voornaamwoord jullie gebruikt wordt, is de casus niet van invloed. Het verschil tussen (16) en (18) is de ambigue regio. Bij (16) is deze erg kort: gisteren. Bij (18) is deze een stuk langer: bij de schuur achter de boerderij. Ook in dit experiment werd een voorkeur gezien voor de OVS-volgorde, maar alleen wanneer de ambigue regio zeer lang is. Als de ambigue regio kort is, wordt een nietsignificante voorkeur geregistreerd voor SVO-volgorde (Kaan, 1997, p ). 15

16 3. Onderzoeksvraag In de inleiding is de onderzoeksvraag aan bod gekomen. Deze luidde: Produceren sprekers van het Nederlands eerder een OVS-woordvolgorde als het object inanimate is dan als het object animate is? Om deze vraag te beantwoorden zijn verschillende deelvragen gemaakt. Deze deelvragen beantwoorden steeds gedeelten van de hoofdvraag, waardoor aan het eind een betere conclusie getrokken kan worden. Na het noemen van deze deelvragen volgt een paragraaf met voorspellingen Deelvragen De hoofdvraag Produceren sprekers van het Nederlands eerder een OVS-woordvolgorde als het object inanimate is dan als het object animate is? kan beantwoord worden aan de hand van de volgende deelvragen: - In welke gevallen gebruikt iemand een OVS-zin? - Hoe vaak geven proefpersonen een OVS-zin als antwoord op een vraag met een inanimate object? - Hoe vaak geven proefpersonen een OVS-zin als antwoord op een vraag met een animate object? - Verschillen de hoeveelheden OVS-antwoorden bij één persoon bij verschil in animacy? 3.2. Hypothese De verwachting is dat een OVS-zin meer kans heeft te ontstaan bij een groter verschil in animacy. Uit het literatuuroverzicht kwam namelijk naar voren dat animacy van invloed is op de woordvolgorde. Als het object inanimate is en het subject animate is er minder verwarring bij de luisteraar welke NP het object of het subject is, daarom kan in dat geval een niet-canonieke woordvolgorde, zoals OVS, toegepast worden. De verwachting is dat bij vragen met een animate object en een animate subject vrijwel geen OVS-zinnen zullen voorkomen. Op de hoofdvraag Produceren sprekers van het Nederlands eerder een OVS-woordvolgorde als het object inanimate is dan als het object animate is? is het verwachte antwoord dan ook ja. De verwachting is dat sprekers van het Nederlands eerder een OVS-woordvolgorde produceren als het object inanimate is dan als het object animate is. 16

17 4. Experiment Om te testen of de hypothese klopt is gekozen een experiment te ontwikkelen. Een zin met OVS-volgorde komt voor onder invloed van bepaalde factoren. In het onderzoek is geprobeerd de condities optimaal te laten zijn voor het uitlokken van OVS-zinnen. In de canonieke woordvolgorde staat het subject voorop. Om ervoor te zorgen dat het object voorop geplaatst wordt is gekozen deze verschillende factoren te beïnvloeden. Zo is er rekening gehouden met casus en context, deze zijn constant gehouden. De items zijn zo geconstrueerd dat het goed mogelijk is een OVS-zin te antwoorden. Het enige verschil dat getest wordt is het verschil in animacy. In deze paragraaf zal allereerst het pilot-onderzoek besproken worden. Vervolgens wordt de opbouw van de items uiteengezet Pilot-onderzoek In het pilot-onderzoek werd getracht OVS-zinnen uit te lokken met animacy als enige factor. Alle andere factoren die van invloed zouden kunnen zijn op het produceren van een OVSvolgorde moesten weggefilterd worden. Er werden verschillende items ontworpen waarbij er alleen een verschil zat in animacy van het object. De animate objecten zijn allemaal menselijk, de inanimate objecten zijn voertuigen. De items begonnen met twee introductiezinnen om een context te scheppen. De introductiezinnen gaven een reden aan voor een gebeurtenis, waardoor er later een waarom-vraag gesteld kon worden. In de introductiezinnen werd het object twee keer genoemd en het subject een keer. Op deze manier is het object meer gegeven en zou dus volgens het Given Before New Principle eerder vooraan geplaatst worden. Gekozen is voor de transitieve werkwoorden duwen en trekken. Deze werkwoorden kunnen door zowel de animate objecten als de inanimate objecten (voertuigen) worden uitgevoerd. De inanimate objecten zijn levenloos, maar kunnen wel enkele handelingen (zoals duwen en trekken) verrichten. Op deze manier had het werkwoord geen invloed op het subject en object. Beide NP s zouden in principe zowel subject als object kunnen zijn met deze twee werkwoorden. In het pilot-onderzoek werden veel elementen constant gehouden. Om congruentie en casus niet te beïnvloeden is gekozen alle NP s in het meervoud te zetten. In het enkelvoud zou bij het gebruik van persoonlijke voornaamwoorden een duidelijk verschil te zien zijn tussen subject (hij) en object (hem). (20) Er zijn vliegtuigen te ver doorgereden op de landingsbaan. Medewerkers van Schiphol duwen de vliegtuigen terug, omdat er geen achteruit op zit. Q. Waarom duwen de medewerkers van Schiphol de vliegtuigen? (21) Er zijn aanhangers achtergebleven langs de weg na de werkzaamheden. De aanhangers worden door buurtbewoners iets verder getrokken, zodat er meer parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Q. Waarom trekken de buurtbewoners ze? De vraagzin na de introductiezinnen was een waarom-vraag. Er zijn twee verschillende waarom-vragen gemaakt voor deze test. De eerste soort is te zien in (20) en is als volgt 17

18 opgebouwd: waarom duwen/trekken de subjecten de objecten? De tweede soort is te zien in (21): waarom duwen/trekken de subjecten ze? Het gebruik van een persoonlijk voornaamwoord wordt in de tweede soort meer gestimuleerd, dit zou ook terug kunnen komen in de antwoorden. De verwachting was dat de proefpersonen bij de zinnen met inanimate objecten vaker een OVS-zin zouden gebruiken dan een bij de zinnen met animate objecten en vooral als de waarom-vraag van de eerste soort was. Een animate object staat eerder voorop dan een inanimate object en persoonlijke voornaamwoorden staat niet graag voorop. Als het object geen NP maar een persoonlijk voornaamwoord is, zal het waarschijnlijk niet vooraan staan. Als het object een inanimate NP is wordt het eerder voorop geplaatst. In het geval van de zinnen met animate objecten werd verwacht dat er vrijwel geen OVS-volgorde zou voorkomen, omdat die zinnen moeilijk in die volgorde te interpreteren zijn. Bij twee verschillende proefpersonen is deze pilot afgenomen. De proefpersonen hebben geen enkele keer een OVS-antwoord gegeven. Bovendien antwoordden ze telkens in halve zinnen. Ze gebruikten in hun antwoord alleen een bijzin en lieten de hoofdzin achterwege. Die hoofdzin was juist het gedeelte dat van belang was voor het onderzoek. De antwoorden die uit de pilot naar voren kwamen gaven aanleiding de testitems aan te passen Materiaal en Methode Zoals in de inleiding al naar voren kwam, is gekozen voor twee verschillende soorten vragen: wat-vragen en wie-vragen. Bij de wie-vragen is het object animate en de wat-vragen is het object inanimate. Voor iedere combinatie van subject en werkwoord is een wie-variant en een wat-variant gemaakt, zodat het subject en het werkwoord het onderzoek niet kunnen beïnvloeden. Alle items zijn op dezelfde manier opgebouwd. Ieder item begint met twee introductiezinnen. In deze twee zinnen wordt een situatie geschetst, waar vervolgens een vraag over gesteld kan worden. De eerste zin is een soort inleiding, waarna er bij de tweede zin belangrijke informatie wordt gegeven voor het beantwoorden van de vraag. De tweede zin bestaat uit twee hoofdzinconstructies in de volgorde SVO. Het subject doet iets wel en het subject doet iets niet. Om de twee helften van de tweede zin van het introductiegedeelte gelijk te houden moest naast het bijwoord niet ook het bijwoord wel gebruikt worden. Bij de introductiezinnen is ervoor gezorgd dat er geen OVS-volgorde voor komt, zodat er geen risico is dat het geïmiteerd wordt. Het gebruik van een OVS-volgorde zou de proefpersonen kunnen opvallen en zij zouden het kunnen imiteren. Als er geen OVSvolgorde in het experiment wordt gebruikt is er ook geen kans op het imiteren daarvan. Daarnaast zijn alle subjecten en objecten in het enkelvoud gezet. De congruentie van het werkwoord heeft dus geen invloed op het wel of niet voorop kunnen plaatsen van het werkwoord. Het subject bestaat uit relatief veel lettergrepen (drie of meer) en het object uit weinig lettergrepen (een of twee). Een korter woord is namelijk gemakkelijker voorop te plaatsen, waardoor de OVS-volgorde gestimuleerd wordt. Zowel het subject als het object worden geïntroduceerd in de inleidende zinnen. Het object wordt niet vaker genoemd dan 18

19 het subject of andersom. De mate van gegevenheid is daardoor gelijk. Het Given Before New Principle zou dus geen rol moeten spelen. In zowel de inleidende zinnen als de vraagzinnen worden geen pronomina gebruikt. Het gebruik van pronomina wordt de proefpersonen niet ontraden, maar het wordt ook niet gestimuleerd door de woorden actief aan te bieden. De vraag die volgt op de introductiezinnen is als volgt opgebouwd: Wie/wat + V +S + wel/niet? In de tweede introductiezin is de informatie gegeven die nodig is voor het antwoord op de vraag. Bij de wie-vragen is zowel het subject als het object menselijk (animate). Er wordt gebruik gemaakt van beroepsgroepen, zoals de restauranteigenaar, en relaties, bijvoorbeeld moeder en dochter. Bij de wat-vragen is het subject nog steeds menselijk, maar het object is dat niet (inanimate), dat is bijvoorbeeld een stoelpoot of een tafel, zoals in (23). In iedere vraag, of het nu een wie-vraag of een wat-vraag was, kwam een bijwoord (wel of niet) voor. Om de afwisseling in de vragen te houden en de items niet te voorspelbaar te maken, is ervoor gekozen de vragen ook afwisselend met wel of niet te stellen. Voorbeelden van items uit het experiment zijn hieronder weergegeven: (22) Er komen mooie zelfgemaakte schilderijen in het restaurant te hangen. De restauranteigenaar schildert wel een moeder, maar hij schildert niet een dochter. Q. Wie schildert de restauranteigenaar niet? (23) Er moet nog veel gebeuren aan het nieuwe restaurant. De restauranteigenaar schildert wel een stoelpoot, maar hij schildert niet een tafel. Q. Wat schildert de restauranteigenaar niet? Naast de in totaal dertig testitems bestaat het onderzoek uit nog veertig fillers. Deze fillers zijn de items van de eerdere poging tot het uitlokken van zinnen in een OVS-volgorde. Deze pilot is eerder besproken in 3.1. De fillers zullen in de resultaten van het experiment niet terugkomen, omdat ze geen deel uitmaken van hetgene dat onderzocht wordt. Eventuele opvallendheden zullen worden besproken in de Discussie Voorspellingen De wat-vragen hebben iedere keer een niet-menselijk object (inanimate) en een menselijk subject (animate). In het literatuuroverzicht is besproken dat zowel Bouma (2008, p. 162) als Dahl & Fraurud (1996, in: Van Tiel & Lamers, 2007, p. 19) concluderen dat in Germaanse talen als het Nederlands het subject over het algemeen meer animate is dan het object. Bij de wat-vragen is dit het geval en door dit duidelijke verschil tussen de twee NP s zal er minder verwarring zijn over welke van de twee het subject is. Hierdoor is de zinsvolgorde minder van belang en kan dus afgeweken worden van de canonieke zinsvolgorde SVO. Het zou namelijk duidelijk genoeg moeten zijn aan de hand van animacy welke NP het subject is en welke het object. De verwachting is dat een OVS-zin meer kans heeft te ontstaan bij een groter verschil in animacy. In het experiment komt het er op neer dat bij de antwoorden op de wat-vragen waarschijnlijk meer OVS te zien is dan bij de antwoorden op de wat-vragen. 19

20 5. Proefpersonen en procedure In dit hoofdstuk worden de proefpersonen en procedure van het experiment besproken. Er wordt begonnen met een korte paragraaf die verschillende eigenschappen van de proefpersonen uiteenzet, zoals aantal, leeftijd en opleiding. Vervolgens wordt de procedure uitgebreid besproken Proefpersonen Er is gekozen voor zestien proefpersonen van uiteenlopende opleiding en leeftijd. Zij werden geïnstrueerd te antwoorden in volle zinnen. Het spreekt voor zich dat de proefpersonen van tevoren geen weet hadden van het doel van het onderzoek. De meeste proefpersonen waren afkomstig uit Twente en in de leeftijd van 20 tot 27 jaar. Ongeveer de helft van de proefpersonen heeft een afgeronde mbo-opleiding en de andere helft van de proefpersonen heeft of is bezig met een hbo- of universitaire studie Procedure Het huidige experiment is eerst in schriftelijke vorm afgenomen bij twee proefpersonen, om te bekijken welke resultaten te verwachten zouden zijn. Uit deze schriftelijke resultaten kwam geen enkele keer de OVS-volgorde naar voren. In overleg met de begeleider is daarom gekozen het onderzoek mondeling af te nemen. De antwoorden zijn dan waarschijnlijk spontaner en de proefpersonen krijgen geen mogelijkheid het item te herlezen, wat hun antwoorden zou kunnen beïnvloeden. De vragen werden iedere keer door de onderzoeker, dus dezelfde persoon, opgelezen, zonder dat de proefpersoon mee kon kijken. Bovendien werden de vragen niet herhaald. Het gehele experiment werd opgenomen op audio, in drie ongeveer gelijke stukken. Er werd een korte pauze ingelast na item 24 en na item 48. Dit zorgde ervoor dat er soms een aantal dingen tussendoor gezegd konden worden en dat er een nieuwe opname gestart kon worden. Met de drie losse opnames zijn de bestanden namelijk gemakkelijker te versturen en kan er gemakkelijker met de bestanden gewerkt worden. Een sessie duurde gemiddeld 22 minuten. De vragen zijn willekeurig verdeeld over het experiment. Na het testen van de eerste proefpersoon bleek echter dat er veel blokken waren waarin fillers of testvragen na elkaar kwamen. Dit zou de test kunnen beïnvloeden. Daarom zijn de vragen voor de overige vijftien proefpersonen opnieuw verdeeld. Tijdens het beantwoorden van de vragen vergaten de proefpersonen soms dat ze geïnstrueerd waren in hele zinnen te antwoorden. Na twee onvolledige antwoorden werden ze hieraan herinnerd door de onderzoeker. Waarschijnlijk zal dit niet van invloed zijn op de resultaten, maar voor de volledigheid dient het wel genoemd te worden. Als deze maatregel niet toegepast zou zijn bestond het risico dat alle volgende antwoorden van de proefpersonen onvolledig zouden zijn. Hiermee zouden veel resultaten verloren zijn gegaan. 20

21 6. Resultaten 6.1. Codering en score Van iedere proefpersoon zijn de drie opnames beluisterd. Per item is het antwoord van de proefpersoon gecodeerd volgens de volgende code. Subject werd aangemerkt als S, werkwoord als V en object als O. Het gebruik van wel en niet is bijgehouden door een b in te voegen als er een bijwoord in de zin stond. Er is op dit moment geen reden om aan te nemen dat de bijwoorden van invloed zijn het onderscheid tussen subject en object, vandaar dat er geen onderscheid is gemaakt tussen bijvoorbeeld SVbO en SVO. In de antwoorden is steeds gekeken naar de eerste zin, ook al werd er een langere uitleg bij het antwoord gegeven. Als een antwoord begon met SV, werd het aangemerkt als SVO-antwoord. Een OVS- antwoord werd alleen als zodanig aangemerkt als het uitgesproken werd als lopende zin. In sommige gevallen kwam het voor dat alleen het object werd genoemd en de proefpersoon zich later herinnerde dat het een complete zin moest zijn, waarna er iets achteraan geplakt werd, dit geldt niet als OVS-zin. Sommige antwoorden waren incompleet en zijn als zodanig aangemerkt. Onder incomplete antwoorden zijn geschaard: ik weet het niet, alleen het object noemen, object noemen met een lange pauze om daarna pas de zin af te maken. In sommige gevallen werd een passieve zin als antwoord gebruikt. Een passief werkwoord werd genoteerd als pv in plaats van V. Bij de fillers werd vaak geantwoord volgens een bijzinconstructie in plaats van een hoofdzinconstructie. Dit kwam in de pilottest ook naar voren. Die resultaten waren voor het onderzoek dus niet bruikbaar. Ze zijn genoteerd als bz. Bij de fillers kwam ook regelmatig de SVO-volgorde voor en zelfs een keer de OVS-volgorde. De uitkomsten van de fillers zijn niet meegenomen in de resultaten. Binnen de dertig testvragen waren vijftien wie-vragen en vijftien wat-vragen. Nadat de resultaten van iedere proefpersoon waren gecodeerd is per vraag bekeken hoeveel OVSvolgordes voorkwamen. Er is rekening gehouden met de incomplete antwoorden, deze zijn van het totaal afgetrokken. Als er dus bij een wat-vraag van de zestien antwoorden twee incompleet waren en een OVS-volgorde werd het percentage als volgt berekend: 16-2=14 geldige antwoorden. Een van de veertien is OVS, dus 1/14*100=7,1% van de antwoorden is OVS-volgorde. Alle percentages zijn afgerond op één decimaal Statistiek In dit onderzoek zijn twee statistische tests gedaan met behulp van het statistiekprogramma SPSS. Na de codering van alle antwoorden was nog niet gelijk duidelijk of er een verschil is tussen het percentage OVS-antwoorden op wie-vragen en het percentage OVS-antwoorden op wat-vragen. Het gemiddelde kan namelijk een vertekend beeld geven, doordat een vraag of een persoon afwijkt. Op twee verschillende manieren zijn de percentages van OVSantwoorden met elkaar vergeleken. Er is gekeken vanuit de vragen zelf en vanuit de proefpersonen. Door beide te bekijken is een duidelijkere conclusie te trekken. Een eventueel verschil tussen de percentages OVS-antwoorden bij wie-zinnen en wat-zinnen kan dan niet meer liggen aan een bepaald type vraag of een van de proefpersonen. 21

SAMENVATTING Het doel van dit proefschrift is drieledig. Ten eerste wordt inzicht verschaft in het gebruik van directe-rede-constructies (bijvoorbeeld Marie zei: Kom, we gaan! ) door sprekers met afasie.

Nadere informatie

Cover Page. Author: Scholz, Franziska Title: Tone sandhi, prosodic phrasing, and focus marking in Wenzhou Chinese Issue Date:

Cover Page. Author: Scholz, Franziska Title: Tone sandhi, prosodic phrasing, and focus marking in Wenzhou Chinese Issue Date: Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/19983 holds various files of this Leiden University dissertation. Author: Scholz, Franziska Title: Tone sandhi, prosodic phrasing, and focus marking in

Nadere informatie

Formuleren voor gevorderden

Formuleren voor gevorderden Formuleren voor gevorderden Het programma Formuleren voor Gevorderden is gemaakt voor leerlingen in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs en voor leerlingen in mbo en hbo voor wie vaardigheden op het

Nadere informatie

Grammaticaboekje NL. Om een beeld te krijgen van de inhoud: De inhoudsopgave, een paar onderwerpen en de eerste bladzijde van de trefwoorden.

Grammaticaboekje NL. Om een beeld te krijgen van de inhoud: De inhoudsopgave, een paar onderwerpen en de eerste bladzijde van de trefwoorden. 9 789082 208306 van Om een beeld te krijgen van de inhoud: De inhoudsopgave, een paar onderwerpen en de eerste bladzijde van de trefwoorden. Opzoekboekje voor leerlingen in klas 1 tot en met 3 in de onderbouw

Nadere informatie

Starting a sentence in Dutch Bouma, G.J.

Starting a sentence in Dutch Bouma, G.J. Starting a sentence in Dutch Bouma, G.J. IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to cite from it. Please check the document version below. Document

Nadere informatie

Formuleren voor gevorderden

Formuleren voor gevorderden Formuleren voor gevorderden Het Muiswerkprogramma Formuleren voor Gevorderden is gemaakt voor leerlingen in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs en voor leerlingen in mbo en hbo voor wie vaardigheden

Nadere informatie

Formuleren voor gevorderden

Formuleren voor gevorderden Formuleren voor gevorderden Het Muiswerkprogramma Formuleren voor Gevorderden is gemaakt voor leerlingen in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs en voor leerlingen in mbo en hbo voor wie vaardigheden

Nadere informatie

Hoe kinderen referentiële uitdrukkingen in verhalen met een topic shift produceren en interpreteren.

Hoe kinderen referentiële uitdrukkingen in verhalen met een topic shift produceren en interpreteren. Hoe kinderen referentiële uitdrukkingen in verhalen met een topic shift produceren en interpreteren. Rekening houden met het perspectief van de ander. Ellis Wubs Rijksuniversiteit Groningen Rekening houden

Nadere informatie

Samenvatting Nederlands Module 9

Samenvatting Nederlands Module 9 Samenvatting Nederlands Module 9 Samenvatting door een scholier 1519 woorden 26 juni 2004 7,5 55 keer beoordeeld Vak Methode Nederlands Kiliaan Module 9: A3 Tekstsoorten A4 Structuur van de boodschap C4

Nadere informatie

LESSTOF. Formuleren 1F

LESSTOF. Formuleren 1F LESSTOF Formuleren 1F INHOUD INLEIDING... 3 STRUCTUUR... 3 INHOUD... 6 Lesstof Formuleren 1F 2 INLEIDING Muiswerk-programma s zijn web-based programma s voor het onderwijs. Dat betekent dat gebruikers

Nadere informatie

* Mijn vader vindt dat je aan make-up niet te veel geld aan moet uitgeven.

* Mijn vader vindt dat je aan make-up niet te veel geld aan moet uitgeven. 1.8 Nederlands formuleren Als je zuiver Nederlands schrijft, moet je net als een verzorgde spelling een verzorgde zinsbouw gebruiken. Veel voorkomende fouten moet je daarbij vermijden. Deze fouten vind

Nadere informatie

Nederlandse Samenvatting

Nederlandse Samenvatting Nederlandse Samenvatting Agrammatische Broca-afasie wordt meestal veroorzaakt door een hersenbeschadiging in (de omgeving) van het gebied van Broca (Brodmann s areas 44 en 45). Hierdoor krijgt de patiënt

Nadere informatie

DOELGROEP Grammatica 3F is bedoeld voor leerlingen van havo/vwo en mbo 4. Het programma is geschikt voor zowel allochtone als autochtone leerlingen.

DOELGROEP Grammatica 3F is bedoeld voor leerlingen van havo/vwo en mbo 4. Het programma is geschikt voor zowel allochtone als autochtone leerlingen. DOELGROEP Grammatica 3F is bedoeld voor leerlingen van havo/vwo en mbo 4. Het programma is geschikt voor zowel allochtone als autochtone leerlingen. STRUCTUUR De lesstof is ingedeeld in rubrieken (onderwerpen)

Nadere informatie

De laat gearriveerde koerier drinkt achter een bruin bureau koude koffie. Deze jonge verpleegster huppelt meestal vrolijk door de lange gangen.

De laat gearriveerde koerier drinkt achter een bruin bureau koude koffie. Deze jonge verpleegster huppelt meestal vrolijk door de lange gangen. Zinsdelen Nederlands Bijvoeglijke bepaling Bijwoordelijke bepaling Lijdend voorwerp Meewerkend voorwerp Naamwoordelijk gezegde Onderwerp Persoonsvorm Voorzetselvoorwerp Werkwoordelijk gezegde Bijvoeglijke

Nadere informatie

Loopt vader met moeder in het park?

Loopt vader met moeder in het park? Oefening 3 Maak van de gewone zin een vraagzin. Kleur de persoonsvorm lichtblauw. 1. Vader loopt met moeder in het park. Loopt vader met moeder in het park? 2. Morgen ga ik boodschappen doen. Soms begint

Nadere informatie

Naam: Mijn doelenboekje. Grammatica. Werelden - Eilanden - Dorpen 5 / 6 / 7 / 8.

Naam: Mijn doelenboekje. Grammatica. Werelden - Eilanden - Dorpen 5 / 6 / 7 / 8. Naam: Mijn doelenboekje Grammatica Werelden - Eilanden - Dorpen 5 / 6 / 7 / 8 www.gynzy.com Inhoud & Legenda In dit doelenboekje zijn de volgende Werelden te vinden: Taalkundige ontleding...3 Redekundige

Nadere informatie

Voordat ik je uitleg wat voornaamwoorden zijn, wil ik je vragen of je bij het lezen van de onderstaande zinnen een plaatje voor je ziet.

Voordat ik je uitleg wat voornaamwoorden zijn, wil ik je vragen of je bij het lezen van de onderstaande zinnen een plaatje voor je ziet. Voornaamwoorden Door Henk Wolf. Groningen, 2014. In dit artikeltje leer je wat voornaamwoorden zijn, welke soorten voornaamwoorden er bestaan en welke kenmerken elk van die soorten heeft. Wat zijn voornaamwoorden?

Nadere informatie

(werkwoordelijk gezegde)

(werkwoordelijk gezegde) Grammatica 1F Grammatica 1F bestrijkt de basisregels van de Nederlandse grammatica die op de basisschool worden aangeleerd en waarmee in het voortgezet onderwijs meestal nog wordt geoefend. Doelgroepen

Nadere informatie

Zin 1: Lijkt + een vriendelijke jongen: kww + naamwoordelijk deel, samen naamwoordelijk geheel (nwg). Verklaring: lijken is kww.,

Zin 1: Lijkt + een vriendelijke jongen: kww + naamwoordelijk deel, samen naamwoordelijk geheel (nwg). Verklaring: lijken is kww., Zinsontleding: onderwerp, persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde, naamwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, handelend voorwerp, voorzetselvoorwerp en bijwoordelijke bepalingen in zinnen.

Nadere informatie

Samenvatting Impliciet leren van kunstmatige grammatica s: Effecten van de complexiteit en het nut van de structuur

Samenvatting Impliciet leren van kunstmatige grammatica s: Effecten van de complexiteit en het nut van de structuur Samenvatting Impliciet leren van kunstmatige grammatica s: Effecten van de complexiteit en het nut van de structuur Hoewel kinderen die leren praten geen moeite lijken te doen om de regels van hun moedertaal

Nadere informatie

Eigen vaardigheid Taal

Eigen vaardigheid Taal Eigen vaardigheid Taal Door middel van het beantwoorden van de vragen in dit blok heeft u inzicht gekregen in uw kennis en vaardigheden van de grammatica en spelling van de Nederlandse taal. In het overzicht

Nadere informatie

Online cursus spelling en grammatica

Online cursus spelling en grammatica Handleiding Online cursus spelling en grammatica Het hoofdmenu In het hoofdmenu kun je links op een niveau klikken. Daarnaast zie je een overzicht van de modules die bij dit niveau horen. Modules Rechts

Nadere informatie

Zinsontleden en woordbenoemen groep 7/8

Zinsontleden en woordbenoemen groep 7/8 Zinsontleden en woordbenoemen groep 7/8 Naam: 1 Inhoudsopgave: 3 - Onderwerp 4 - Persoonsvorm 5 - Gezegde 6 - Lijdend voorwerp 7 - Meewerkend voorwerp 8 - Werkwoorden 8 - Zelfstandig naamwoorden 9 - Bijvoeglijk

Nadere informatie

Woordsoorten. De woorden in een zin kunnen in een bepaalde groep worden ingedeeld. De woordsoort geeft aan tot welke groep een woord behoort.

Woordsoorten. De woorden in een zin kunnen in een bepaalde groep worden ingedeeld. De woordsoort geeft aan tot welke groep een woord behoort. Woordsoorten De woorden in een zin kunnen in een bepaalde groep worden ingedeeld. De woordsoort geeft aan tot welke groep een woord behoort. Woord Uitleg Voorbeeld Werkwoord Lidwoord Zelfstandig Bijvoeglijk

Nadere informatie

Formuleren. Doelgroep Formuleren. Omschrijving Formuleren

Formuleren. Doelgroep Formuleren. Omschrijving Formuleren Formuleren Muiswerk Formuleren is een programma dat aandacht besteedt aan de belangrijkste stof die in de eerste klassen van het voortgezet onderwijs veelal aan de orde komt. Doelgroep Formuleren Formuleren

Nadere informatie

Grammatica 2F. Doelgroepen Grammatica 2F. Omschrijving Grammatica 2F. meewerkend voorwerp. voegwoord alle woordsoorten

Grammatica 2F. Doelgroepen Grammatica 2F. Omschrijving Grammatica 2F. meewerkend voorwerp. voegwoord alle woordsoorten Grammatica 2F Grammatica 2F bestrijkt de basisregels van de Nederlandse grammatica die op de basisschool worden aangeleerd en waarmee in het voortgezet onderwijs meestal nog wordt geoefend. Doelgroepen

Nadere informatie

Antwoorden Nederlands Ontleding

Antwoorden Nederlands Ontleding Antwoorden Nederlands Ontleding Antwoorden door een scholier 1587 woorden 27 april 2010 5,8 10 keer beoordeeld Vak Nederlands Taalkundig ontleden; Lidwoorden; Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig

Nadere informatie

Samenvatting Nederlands Redekundig ontleden

Samenvatting Nederlands Redekundig ontleden Samenvatting Nederlands Redekundig ontleden Samenvatting door Bernard 1165 woorden 29 januari 2015 6,8 14 keer beoordeeld Vak Nederlands Redekundig ontleden Allereerst, wat is redekundig ontleden? Redekundig

Nadere informatie

handelingswijzer redekundig ontleden zinsdelen

handelingswijzer redekundig ontleden zinsdelen handelingswijzer redekundig ontleden zinsdelen Naslagwerk Voor leerlingen en ouders INHOUD INHOUD... 2 REDEKUNDIGE ONTLEDING: ZINSDELEN... 3 PERSOONSVORM (pv)... 3 WERKWOORDELIJK GEZEGDE (ww gez)... 3

Nadere informatie

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen The following full text is a publisher's version. For additional information about this publication click this link. http://hdl.handle.net/2066/68261

Nadere informatie

- De zin in een andere tijd zetten (tijdproef). - De zin vragend maken. - Van enkelvoud meervoud maken of andersom (getalproef).

- De zin in een andere tijd zetten (tijdproef). - De zin vragend maken. - Van enkelvoud meervoud maken of andersom (getalproef). 2. Persoonsvorm pv Wat is de persoonsvorm? Daar draait in een zin eigenlijk alles om. De persoonsvorm is altijd een werkwoord. Hoe kun je de persoonsvorm vinden? - De zin in een andere tijd zetten (tijdproef).

Nadere informatie

Ontleden. Er zijn twee manieren van ontleden: taalkundig ontleden en redekundig ontleden.

Ontleden. Er zijn twee manieren van ontleden: taalkundig ontleden en redekundig ontleden. Ontleden Er zijn twee manieren van ontleden: taalkundig ontleden en redekundig ontleden. Bij het redekundig ontleden verdeel je de zin in zinsdelen en geef je elk zinsdeel een redekundige naam. Deze zinsdelen

Nadere informatie

Opbouw. Onderzoeksrapport Onderzoek naar de kwaliteit van reacties op e-mails

Opbouw. Onderzoeksrapport Onderzoek naar de kwaliteit van reacties op e-mails [t] [f] [e] [w] Onderzoeksrapport Onderzoek naar de kwaliteit van reacties op e-mails Inleiding We zijn dit onderzoek begonnen om een beeld te krijgen van de kwaliteit van reacties op e-mails van verschillende

Nadere informatie

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen The following full text is a publisher's version. For additional information about this publication click this link. http://hdl.handle.net/2066/78771

Nadere informatie

Het Muiswerkprogramma Basisgrammatica bestrijkt de grammatica die nodig is voor het leren van de Nederlandse spelling en zinsbouw.

Het Muiswerkprogramma Basisgrammatica bestrijkt de grammatica die nodig is voor het leren van de Nederlandse spelling en zinsbouw. Basisgrammatica Het Muiswerkprogramma Basisgrammatica bestrijkt de grammatica die nodig is voor het leren van de Nederlandse spelling en zinsbouw. Doelgroepen Basisgrammatica Het computerprogramma Basisgrammatica

Nadere informatie

Transfer en toegang tot Universele Grammatica in tweedetaalverwerving door volwassenen

Transfer en toegang tot Universele Grammatica in tweedetaalverwerving door volwassenen Samenvatting Transfer en toegang tot Universele Grammatica in tweedetaalverwerving door volwassenen Negen casestudies naar de verwerving van het Engels, Duits en Zweeds door volwassen moedertaalsprekers

Nadere informatie

vraag 1 Geef aan of het onderstreepte werkwoord hulpwerkwoord, koppelwerkwoord of zelfstandig werkwoord is.

vraag 1 Geef aan of het onderstreepte werkwoord hulpwerkwoord, koppelwerkwoord of zelfstandig werkwoord is. Toets grammatica hoofdstuk 1, 2+3 vraag 1 Geef aan of het onderstreepte werkwoord hulpwerkwoord, koppelwerkwoord of zelfstandig werkwoord is. Zou Zidane de beste voetballer van de wereld zijn? Bij iedere

Nadere informatie

Inhoud. 1 Spelling 5. Noordhoff Uitgevers bv

Inhoud. 1 Spelling 5. Noordhoff Uitgevers bv Inhoud 1 Spelling 5 1 geschiedenis van de nederlandse spelling in vogelvlucht 11 2 spellingregels 13 Klinkers en medeklinkers 13 Spelling van werkwoorden 14 D De stam van een werkwoord 14 D Tegenwoordige

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Schooljaar 2015 2016 Nederlands havo vwo 1 Lesperiode: 1 week 36 t/m week 38 Hoofdstuk: Spelling H 2 t/m 6 De stam van het werkwoord Splitsbare werkwoorden Persoonsvorm tegenwoordige tijd en de bijbehorende

Nadere informatie

DE ONVOLTOOID TOEKOMENDE TIJD

DE ONVOLTOOID TOEKOMENDE TIJD DE ONVOLTOOID TOEKOMENDE TIJD Een didactiek om het begrip ONVOLTOOID TOEKOMENDE TIJD aan te leren in het 4e leerjaar (Groep 6). Enkele voorafgaande opmerkingen over de toekomende tijd van het werkwoord.

Nadere informatie

Zinnen. Zinsontleding VOORBEELDPAGINA S. Bestelnr Het grote taalboek - oefenboek - Paragraaf 18 Zinsontleding.

Zinnen. Zinsontleding VOORBEELDPAGINA S. Bestelnr Het grote taalboek - oefenboek - Paragraaf 18 Zinsontleding. VOORBEELDPAGINA S Zinnen Zinsontleding Soorten zinnen Er zijn verschillende soorten zinnen. De meest gebruikte zijn: s MEDEDELENDE ZINNEN IN DE AANTONENDE WIJS )K GA VANDAAG NAAR HET STRAND s VRAGENDE

Nadere informatie

Het Muiswerkprogramma Grammatica op maat bestrijkt de grammatica die nodig is voor het leren van de Nederlandse spelling en zinsbouw.

Het Muiswerkprogramma Grammatica op maat bestrijkt de grammatica die nodig is voor het leren van de Nederlandse spelling en zinsbouw. Grammatica op maat Het Muiswerkprogramma Grammatica op maat bestrijkt de grammatica die nodig is voor het leren van de Nederlandse spelling en zinsbouw. Doelgroepen Grammatica op maat Dit programma is

Nadere informatie

Informatie over de deelnemers

Informatie over de deelnemers Tot eind mei 2015 hebben in totaal 45558 mensen deelgenomen aan de twee Impliciete Associatie Testen (IATs) op Onderhuids.nl. Een enorm aantal dat nog steeds groeit. Ook via deze weg willen we jullie nogmaals

Nadere informatie

In elke zin staat een werkwoord. Werkwoorden zijn woorden die aangeven welke handeling of toestand of welk proces in de zin centraal staat.

In elke zin staat een werkwoord. Werkwoorden zijn woorden die aangeven welke handeling of toestand of welk proces in de zin centraal staat. Grammatica: werkwoorden werkwoordsen uitleg Werkwoordsen 1. Persoonsvorm In elke zin staat een werkwoord. Werkwoorden zijn woorden die aangeven welke handeling of toestand of welk proces in de zin centraal

Nadere informatie

1 keer beoordeeld 4 maart 2018

1 keer beoordeeld 4 maart 2018 7 Samenvatting door Syb 764 woorden 1 keer beoordeeld 4 maart 2018 Vak Nederlands Nederlands Toets week 3 ZAKELIJKE TEKSTEN LEZEN Het onderwerp van een tekst bestaat uit een paar woorden. Een deel onderwerp

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Onderdeel: Hoofdstuktoets [Je leert over] onderwerp, deelonderwerpen en hoofgedachte. 2F Ik kan onderwerp en deelonderwerpen van een tekst vinden. 2F Ik kan de hoofdgedachte van een tekst vinden. 2F Ik

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing

Programma van Inhoud en Toetsing Onderdeel: Grammatica zinsdelen (RTTI) Lesperiode: 1 Hoofdstuk: 1, 2,3 & 5 Theorie blz 28, 68, 108, 188, 189 De leerling moet de volgende zinsdelen kennen: persoonsvorm onderwerp werkwoordelijk gezegde

Nadere informatie

Toets grammaticale termen met sleutel

Toets grammaticale termen met sleutel Schrijf Vaardig 1, 2 en 3 Methode met grammaticale opbouw voor anderstaligen Toets grammaticale termen met sleutel Marilene Gathier u i t g e v e r ij c o u t i n h o c bussum 2012 Deze toets hoort bij

Nadere informatie

Management Summary. Auteur Tessa Puijk. Organisatie Van Diemen Communicatiemakelaars

Management Summary. Auteur Tessa Puijk. Organisatie Van Diemen Communicatiemakelaars Management Summary Wat voor een effect heeft de vorm van een bericht op de waardering van de lezer en is de interesse in nieuws een moderator voor dit effect? Auteur Tessa Puijk Organisatie Van Diemen

Nadere informatie

LESSTOF. Basisgrammatica

LESSTOF. Basisgrammatica LESSTOF Basisgrammatica 2 Lesstof Basisgrammatica INHOUD INLEIDING... 4 BASISGRAMMATICA EN MEIJERINK... 5 DOELGROEP... 5 STRUCTUUR... 6 OMVANG... 7 INHOUD... 9 Lesstof Basisgrammatica 3 INLEIDING Muiswerkprogramma

Nadere informatie

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Cover Page. The handle  holds various files of this Leiden University dissertation. Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/20984 holds various files of this Leiden University dissertation. Author: Hosono, Mayumi Title: Object shift in the Scandinavian languages : syntax, information

Nadere informatie

2 Lesstof Formuleren

2 Lesstof Formuleren LESSTOF Formuleren 2 Lesstof Formuleren INHOUD INLEIDING... 4 STRUCTUUR... 4 INHOUD... 8 TOT SLOT... 18 Lesstof Formuleren 3 INLEIDING Muiswerkprogramma s zijn computerprogramma s voor het onderwijs. De

Nadere informatie

π (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46

π (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46 Inhoud Inleiding 6 1 Wie? (mensen) Wat? (dieren en dingen) 10 π Het zelfstandig naamwoord (man, vrouw, Jan) 12 π Het zelfstandig naamwoord, meervoud (lepels, bloemen) 13 π Het zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

Nadere informatie

OPA-methode. Inhoud. 1. De OPA-methode maakt uw zinnen leesbaar 2. Zinnen bestaan uit zinsdelen 3

OPA-methode. Inhoud. 1. De OPA-methode maakt uw zinnen leesbaar 2. Zinnen bestaan uit zinsdelen 3 OPA-methode Inhoud 1. De OPA-methode maakt uw zinnen leesbaar 2 Zinnen bestaan uit zinsdelen 3 U kunt zinnen altijd in de vier OPA-volgordes schrijven 5 PP in taal 2001 versie april 2001 1 1. De OPA-methode

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing

Programma van Inhoud en Toetsing Onderdeel: leesvaardigheid Lesperiode: 1 Hoofdstuk: 1 + 2 Theorie blz. 7-8, 50 aantekeningen oefeningen uit het leerboek stappenplan lezen De leerling kent de termen onderwerp, deelonderwerp, hoofdgedachte,

Nadere informatie

Lesstof. Formuleren 4F

Lesstof. Formuleren 4F Lesstof Formuleren 4F INHOUD LESSTOF... 1 INLEIDING... 3 STRUCTUUR... 3 INHOUD... 5 Lesstof Formuleren 4F 2 INLEIDING Muiswerkprogramma s zijn programma s voor het onderwijs. De programma s zijn verkrijgbaar

Nadere informatie

Over de invloed van animacy op woordvolgorde bij eigennamen. Aruna Jacobs 0808628 30 mei 2011 Bachelorscriptie Lotte Hogeweg

Over de invloed van animacy op woordvolgorde bij eigennamen. Aruna Jacobs 0808628 30 mei 2011 Bachelorscriptie Lotte Hogeweg Over de invloed van animacy op woordvolgorde bij eigennamen Aruna Jacobs 0808628 30 mei 2011 Bachelorscriptie Lotte Hogeweg Samenvatting Scrambling is een woordvolgordevariatie waarin direct objecten vooraf

Nadere informatie

Een voorbeeldopgave: Ik geef de hond te eten. Wat is de? Een werkwoord, een lidwoord, een zelfstandig

Een voorbeeldopgave: Ik geef de hond te eten. Wat is de? Een werkwoord, een lidwoord, een zelfstandig Bij alle spellen in Taalzee moeten de opgaven binnen een bepaalde tijd opgelost worden. Bij de meeste spellen is dat 20 seconden. Alle spellen bevatten opgaven die variëren van heel makkelijk tot heel

Nadere informatie

Basisgrammatica. Doelgroep Basisgrammatica

Basisgrammatica. Doelgroep Basisgrammatica Basisgrammatica In Muiswerk Basisgrammatica wordt aandacht besteed aan de drie belangrijkste woordsoorten die de traditionele grammatica onderscheidt. Verder komen de eerste beginselen van zinsontleding

Nadere informatie

A Grammar of Tadaksahak, a Northern Songhay Language of Mali. geeft een beschrijving van de taal Tadaksahak, die gesproken wordt

A Grammar of Tadaksahak, a Northern Songhay Language of Mali. geeft een beschrijving van de taal Tadaksahak, die gesproken wordt Summary 352 12. Samenvatting A Grammar of Tadaksahak, a Northern Songhay Language of Mali geeft een beschrijving van de taal Tadaksahak, die gesproken wordt door de Idaksahak, een groep van ongeveer 30.000

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing

Programma van Inhoud en Toetsing Onderdeel: Grammatica zinsdelen (RTTI) Lesperiode: 1 Aantal lessen per week: 4 Hoofdstuk: 1, 2,3 & 5 Theorie blz 28, 68, 108, 188, 189 De leerling moet de volgende zinsdelen kennen: persoonsvorm onderwerp

Nadere informatie

Transparency in Language: A Typological Study S.C. Leufkens

Transparency in Language: A Typological Study S.C. Leufkens Transparency in Language: A Typological Study S.C. Leufkens Transparency in language. A typological study Sterre Leufkens Een taal kun je zien als een verzameling vormen (woorden, zinnen, klanken, regels),

Nadere informatie

Iets wat alleen een mens kan. Geheel Deel Mensen Persoon Voorwerp Inhoud Product uitstreek product

Iets wat alleen een mens kan. Geheel Deel Mensen Persoon Voorwerp Inhoud Product uitstreek product Samenvatting door Sam 813 woorden 2 maart 2016 6,8 21 keer beoordeeld Vak Methode Nederlands Nieuw Nederlands Lezen Tekststructuren: Voor/nadelenstructuur Verleden/heden(/toekomst)structuur Aspectenstructuur

Nadere informatie

π (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46

π (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46 Inhoud Inleiding 6 1 Wie? (mensen) Wat? (dieren en dingen) 10 π Het zelfstandig naamwoord (man, vrouw, Jan) 12 π Het zelfstandig naamwoord, meervoud (lepels, bloemen) 13 π Het zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

Nadere informatie

Z I N S O N T L E D I N G

Z I N S O N T L E D I N G - 1 - Z I N S O N T L E D I N G Waarom is zinsontleding zo belangrijk? Elke scholier op de middelbare school maar ook de kinderen op de lagere school, komen veelvuldig met zinsontleding in aanraking, eigenlijk

Nadere informatie

LESSTOF. Basisgrammatica

LESSTOF. Basisgrammatica LESSTOF Basisgrammatica INHOUD INLEIDING... 3 BASISGRAMMATICA EN MEIJERINK... 4 DOELGROEP... 4 STRUCTUUR... 5 OMVANG... 5 INHOUD... 7 Lesstof Basisgrammatica 2 INLEIDING Muiswerkprogramma s zijn computerprogramma

Nadere informatie

Jan Heerze. Kortom. Nederlandse grammatica. Walvaboek

Jan Heerze. Kortom. Nederlandse grammatica. Walvaboek Jan Heerze Kortom Nederlandse grammatica Walvaboek WOORD VOORAF Kennis van de Nederlandse grammatica is geen doel in zichzelf, maar een hulpmiddel om tekortkomingen in eigen taalgebruik te corrigeren.

Nadere informatie

3,3. Praktische-opdracht door een scholier 2249 woorden 27 maart keer beoordeeld. Wiskunde A. Intelligentiequotiënt (IQ)

3,3. Praktische-opdracht door een scholier 2249 woorden 27 maart keer beoordeeld. Wiskunde A. Intelligentiequotiënt (IQ) Praktische-opdracht door een scholier 2249 woorden 27 maart 2012 3,3 2 keer beoordeeld Vak Wiskunde A Intelligentiequotiënt (IQ) Voorwoord Ik heb in deze praktische opdracht voor het onderwerp intelligentie

Nadere informatie

Het belangrijkste doel van de studie in hoofdstuk 3 was om onafhankelijke effecten van visuele preview en spellinguitspraak op het leren spellen van

Het belangrijkste doel van de studie in hoofdstuk 3 was om onafhankelijke effecten van visuele preview en spellinguitspraak op het leren spellen van Samenvatting Het is niet eenvoudig om te leren spellen. Om een woord te kunnen spellen moet een ingewikkeld proces worden doorlopen. Als een kind een bepaald woord nooit eerder gelezen of gespeld heeft,

Nadere informatie

Taaljournaal Leerlijnenoverzicht - Lezen

Taaljournaal Leerlijnenoverzicht - Lezen Taaljournaal Leerlijnenoverzicht - Lezen 1.1 Eigen kennis 1.1.1 Kinderen kunnen hun eigen kennis activeren, m.a.w. ze kunnen aangeven wat ze over een bepaald onderwerp al weten en welke ervaringen ze er

Nadere informatie

A. Coördinatie / nevenschikking = HOOFDZIN + HOOFDZIN Een hoofdzin heeft dezelfde grammaticale constructie als de simpele zin!

A. Coördinatie / nevenschikking = HOOFDZIN + HOOFDZIN Een hoofdzin heeft dezelfde grammaticale constructie als de simpele zin! A. Coördinatie / nevenschikking = HOOFDZIN + HOOFDZIN Een hoofdzin heeft dezelfde grammaticale constructie als de simpele zin! 7 CONJUNCTIES * EN * MAAR *WANT *OF (betekenis: koffie of thee) * DUS * NOCH

Nadere informatie

Niveauproef voor Nederlands in ASO 3 de graad

Niveauproef voor Nederlands in ASO 3 de graad Niveauproef voor Nederlands in ASO 3 de graad Waarom? Voor Nederlands zijn er 3 modules van elk 4 uur per week. De uren worden aansluitend gegeven, het gaat dus om een volledige namiddag. De vaardigheden

Nadere informatie

instapkaarten taal verkennen

instapkaarten taal verkennen 7 instapkaarten inhoud instapkaarten Taal verkennen thema 1 les 2 1 thema 1 les 4 2 thema 1 les 7 3 thema 1 les 9 4 thema 2 les 2 5 thema 2 les 4 6 thema 2 les 7 7 thema 2 les 9 8 thema 3 les 2 9 thema

Nadere informatie

Samenvatting Nederlands Correct formuleren

Samenvatting Nederlands Correct formuleren Samenvatting Nederlands Correct formuleren Samenvatting door L. 781 woorden 11 december 2012 1 1 keer beoordeeld Vak Methode Nederlands Nieuw Nederlands Dubbelop Onjuiste herhaling VZ wordt twee keer gebruikt.

Nadere informatie

Summary in Dutch 179

Summary in Dutch 179 Samenvatting Een belangrijke reden voor het uitvoeren van marktonderzoek is het proberen te achterhalen wat de wensen en ideeën van consumenten zijn met betrekking tot een produkt. De conjuncte analyse

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Onderdeel: Grammatica zinsdelen 1F Grammaticale kennis: onderwerp, lijdend voorwerp, hoofdzin, bijzin, gezegde, persoonsvorm. 1E Grammaticale kennis: meewerkend voorwerp. 2E Grammaticale kennis: bijwoordelijke

Nadere informatie

Citation for published version (APA): Kaan, E. (1997). Processing subject-object ambiguities in Dutch s.n.

Citation for published version (APA): Kaan, E. (1997). Processing subject-object ambiguities in Dutch s.n. University of Groningen Processing subject-object ambiguities in Dutch Kaan, Edith IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to cite from it. Please

Nadere informatie

Werkwoorden zijn woorden die aangeven wat iets of iemand doet, is of wordt.

Werkwoorden zijn woorden die aangeven wat iets of iemand doet, is of wordt. DEEL 1: werkwoorden 1. Werkwoorden Werkwoorden zijn woorden die aangeven wat iets of iemand doet, is of wordt. Voorbeelden: komen, gaan, zwemmen, lopen, zijn enz. 1.1 Vormen van het werkwoord Werkwoorden

Nadere informatie

De bovenkamer. Josée Coenen. een kleurrijke grammatica van het Nederlands. colofon

De bovenkamer. Josée Coenen. een kleurrijke grammatica van het Nederlands. colofon Josée Coenen De bovenkamer een kleurrijke grammatica van het Nederlands colofon Dit overzicht is samengesteld door Josée Coenen, auteur van De bovenkamer. Vormgeving Marjo Starink Bazalt 2016 Voor meer

Nadere informatie

Het labjournaal. Verslaglegging van onderzoek naar nieuwe uitvindingen. Inleiding

Het labjournaal. Verslaglegging van onderzoek naar nieuwe uitvindingen. Inleiding Vereenigde Octrooibureaux N.V. Johan de Wittlaan 7 2517 JR Postbus 87930 2508 DH Den Haag Het labjournaal Verslaglegging van onderzoek naar nieuwe uitvindingen Telefoon 070 416 67 11 Telefax 070 416 67

Nadere informatie

Woordsoorten. Nederlands. Aanwijzend voornaamwoord. Onderschikkend voegwoord. Persoonlijk voornaamwoord. Betrekkelijk voornaamwoord

Woordsoorten. Nederlands. Aanwijzend voornaamwoord. Onderschikkend voegwoord. Persoonlijk voornaamwoord. Betrekkelijk voornaamwoord Woordsoorten Nederlands Aanwijzend voornaamwoord Betrekkelijk voornaamwoord Bezittelijk voornaamwoord Bijvoeglijk gebruikt werkwoord Bijvoeglijk naamwoord Bijwoord Bijzin Hoofdzin Hulpwerkwoord Koppelwerkwoord

Nadere informatie

PIT HAVO-2 +HAVO/VWO Onderdeel: Spelling H1 en H2 Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

PIT HAVO-2 +HAVO/VWO Onderdeel: Spelling H1 en H2 Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing: PIT HAVO-2 +HAVO/VWO-2 2016-2017 Vak: Nederlands Onderdeel: Spelling H1 en H2 Lesperiode: 1 Aantal lessen per week: 4 Hoofdstuk: 1 en 2 Extra materiaal: Nieuw Nederlands Online De leerling kent de volgende

Nadere informatie

6.2. Boekverslag door C. 727 woorden 17 mei keer beoordeeld. Nederlands. Paragraaf 1. Dubbel op. Onjuiste herhaling

6.2. Boekverslag door C. 727 woorden 17 mei keer beoordeeld. Nederlands. Paragraaf 1. Dubbel op. Onjuiste herhaling Boekverslag door C. 727 woorden 17 mei 2016 6.2 3 keer beoordeeld Vak Methode Nederlands Nieuw Nederlands Nederlands Paragraaf 1 Dubbel op Onjuiste herhaling 2x een voorzetsel wordt gebruikt, maar 1 overbodig

Nadere informatie

Inhoud. Introductie tot de cursus

Inhoud. Introductie tot de cursus Inhoud Introductie tot de cursus 1 Inleiding 7 2 Voorkennis 7 3 Het cursusmateriaal 7 4 Structuur, symbolen en taalgebruik 8 5 De cursus bestuderen 9 6 Studiebegeleiding 10 7 Huiswerkopgaven 10 8 Het tentamen

Nadere informatie

informatie profielwerkstuk havo avondlyceum CAL handleiding H5 2015-2016

informatie profielwerkstuk havo avondlyceum CAL handleiding H5 2015-2016 informatie profielwerkstuk havo avondlyceum CAL handleiding H5 2015-2016 Inhoud: Inleiding 2 Tijdsplanning 3 Logboek 4 Voorbeeld logboek 5 Verslag 6 Bronvermelding 7 Weging/ eindcijfer 8 pws-informatieboekje

Nadere informatie

Workshop BLIKSEM - Leesbegrippen in de BLIKSEM Oefenteksten en Toetsen

Workshop BLIKSEM - Leesbegrippen in de BLIKSEM Oefenteksten en Toetsen Leesbegrippen Groep 5 1. alinea (7)* 2. anekdote (2) 3. bedoeling van de schrijver (3) 4. boodschap overbrengen (1) 5. bronvermelding (2) 6. conclusie (1) 7. de bedoeling van de schrijver (2) 8. de clou

Nadere informatie

5.3 SAMENVATTEND SCHEMA SOORTEN VERBANDEN

5.3 SAMENVATTEND SCHEMA SOORTEN VERBANDEN 10.2.9 Andere verbanden Soms worden ook nog de volgende verbanden onderscheiden: 1 toelichtend verband (komt sterk overeen met het uitleggend verband) 2 argumenterend verband 3 verklarend verband Deze

Nadere informatie

Handleiding - 26 modules 'Inburgeringsexamen A2 - Studieboek'

Handleiding - 26 modules 'Inburgeringsexamen A2 - Studieboek' www.adappel.nl - 023 76 000 21 - www.adappel.nl/boeka2 Handleiding - 26 modules 'Inburgeringsexamen A2 - Studieboek' Deze uitgebreide handleiding is bedoeld voor docenten en begeleiders van cursisten inburgering

Nadere informatie

2. Syntaxis en semantiek

2. Syntaxis en semantiek 2. Syntaxis en semantiek In dit hoofdstuk worden de begrippen syntaxis en semantiek behandeld. Verder gaan we in op de fouten die hierin gemaakt kunnen worden en waarom dit in de algoritmiek zo desastreus

Nadere informatie

Samenvatting Nederlands Module 2

Samenvatting Nederlands Module 2 Samenvatting Nederlands Module 2 Samenvatting door een scholier 885 woorden 29 januari 2004 6,3 23 keer beoordeeld Vak Methode Nederlands Taallijnen Het PR-model kun je op 3 manieren gebruiken: 1. Het

Nadere informatie

Over Plantinga s argument voor de existentie van een noodzakelijk bestaand individueel ding. G.J.E. Rutten

Over Plantinga s argument voor de existentie van een noodzakelijk bestaand individueel ding. G.J.E. Rutten 1 Over Plantinga s argument voor de existentie van een noodzakelijk bestaand individueel ding G.J.E. Rutten Introductie In dit artikel wil ik het argument van de Amerikaanse filosoof Alvin Plantinga voor

Nadere informatie

Kenmerk ontheffing in de Bijstands Uitkeringen Statistiek

Kenmerk ontheffing in de Bijstands Uitkeringen Statistiek Centraal Bureau voor de Statistiek Divisie sociale en regionale statistieken (SRS) Sector statistische analyse voorburg (SAV) Postbus 24500 2490 HA Den Haag Kenmerk ontheffing in de Bijstands Uitkeringen

Nadere informatie

Studiewijzer TaalCompetent

Studiewijzer TaalCompetent TaalCompetent - Studiewijzer 1 Studiewijzer TaalCompetent leer-/werkboek basisvaardigheden taalbeheersing Nederlands 1 Werken met TaalCompetent 2 Overzicht uitwerkingen 3 Taaltoetsen voor de pabo 4 Kennistrainingen

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Het programma van deze PIT wordt gedurende het schooljaar aangepast aan het tempo en het niveau van de klas. Vak: Nederlands, onderdeel taalportfolio Klas: IG1 - EBR Lesperiode: 1 en 2 Taalportfolio opdracht

Nadere informatie

Deel 1: Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Deel 1: Persoonsvorm tegenwoordige tijd Deel 1: Persoonsvorm tegenwoordige tijd In deze les leer je zwakke werkwoorden als persoonsvorm in de tegenwoordige tijd op de juiste manier spellen. De sterke werkwoorden leveren vaak geen d- of t-problemen

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) 2016-2017 Vak: Nederlands Klas: vmbo-tl 2 Onderdeel: Spelling 1 & 2 Digitale methode 1F Spelling: verdubbeling en verenkeling. 1F Spelling: vorming van het bijvoeglijk naamwoord. 1F Werkwoordspelling waarvan

Nadere informatie

Gevoel voor volgorde: talen en onderzoekend leren

Gevoel voor volgorde: talen en onderzoekend leren Gevoel voor volgorde: talen en onderzoekend leren Peter de Swart p.deswart@let.ru.nl Radboud Universiteit Nijmegen In de tuin werd er een lied gezongen door de vogel. 2 In het museum hing een heel duur

Nadere informatie

Lesbrief groep 5/6. Beste ouders,

Lesbrief groep 5/6. Beste ouders, Lesbrief groep 5/6 Beste ouders, Het is al weer een tijdje geleden dat we een lesbrief aan jullie hebben gestuurd. Maar met de start op onze prachtige nieuwe school, ook gelijk maar een doorstart met de

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Vak: Nederlands, onderdeel taalportfolio /HV Lesperiode: 1 Taalportfolio deel 1 In je taalportfolio komen 4 opdrachten die gedurende het jaar worden uitgedeeld en uitgelegd. In de eerste rapportperiode

Nadere informatie