TEGENWOORDIGE TIJD (OTT) van sterke werkwoorden:

Transcriptie

1 TEGENWOORDIGE TIJD (OTT) van sterke werkwoorden: essen sehen lesen geben nehmen treten ich ess e seh e les e geb e nehm e tret e du iss t sieh st lies t gib st nimm st tritt st er,sie,es iss t sieh t lies t gib t nimm t tritt t wir ess en seh en les en geb en nehm en tret en ihr ess t seh t les t geb t nehm t tret et sie, Sie ess en seh en les en geb en nehm en tret en volt. teg. tijd ich habe ge gess en er hat ge seh en du hast ge les en wir haben ge geb en ihr habt genommen sie haben ge tret en ev iss -! sieh - lies -! gib - nimm - tritt -! mv ess t seh t les t geb t nehm t tret et! beleefd ess en Sie! seh en Sie! les en Sie geb en Sie nehm en Sie tret en Sie!

2 TEGENWOORDIGE TIJD (OTT) van bijzondere sterke werkwoorden -> e / i schelten gelten ich du er,sie,es wir ihr schelt e schilt st schilt - schelt en schelt et let op: verschijnt de i, dan verdwijnt de extra e die je zou verwachten (na een t of d in de stam) gelt e gilt st gilt - gelt en gelt e t sie, Sie schelt en gelt en volt. teg. ich habe es hat tijd. gescholten ge golt en let op: verschijnt de i, dan verdwijnt de extra e die je zou verwachten (na een t of d in de stam) ev schilt -! gilt - mv schelt e t gelt et beleefd schelt en Sie! gelt en Sie

3 TEGENWOORDIGE TIJD (OTT) van sterke werkwoorden: Fahren laufen saufen stoßen ich fahr e lauf e sauf e stoß e du fähr st läuf st säuf st stöß t er,sie,es fähr t läuf t säuf t stöß t wir fahr en lauf en sauf en stoß en ihr fahr t lauf t sauf t stoß t sie, Sie fahr en lauf en sauf en stoßen volt. teg. er ist gefahren tijd ich bin gelaufen er hat gesoffen sie haben gestoßen ev fahr e lauf e sauf e stoß e mv fahr t lauf t sauf t stoß t beleefd fahr en Sie lauf en Sie sauf en Sie stoß en Sie

4 TEGENWOORDIGE TIJD (OTT) van bijzonder sterke werkwoorden -> a /ä halten laden ich du er,sie,es wir halt e hält st hält - halt en let op: verschijnt de ä, dan verdwijnt de extra e die zou verwachten (na een t of d in de stam) lade läd st läd t lad en ihr halt e t lad e t sie, Sie halt en lad en let op: verschijnt de ä, dan verdwijnt de extra e die zou verwachten (na een t of d in de stam) volt. teg. er hat tijd ge halt en ich habe ge lad en ev halt e lad e mv halt e t lad e t beleefd halt en Sie lad en Sie Net zo als het werkwoord halten gaat het werkwoord raten

5 VERLEDEN TIJD (OVT) van zwakke werkwoorden en sterke werkwoorden zwak werkwoord sterk werkwoord Wohnen arbeiten Gehen finden lesen ich wohn te - arbeit e te - ging - fand - las - du wohn te st arbeit e te st ging st fand st las est er,sie,es wohn te - arbeit e te - ging - fand - las - wir wohn te n arbeit e te n ging en fand en las en ihr wohn te t arbeit e te t ging t fand et las t sie, Sie wohn te n arbeit e te n ging en fand en las en volt. deelw. ge wohn t ge arbeit e t ge gang en ge fund en ge les en

6 Speciale werkwoorden Sterk-zwakke werkwoorden Hebben een klinkerverandering in de verleden tijd en zijn toch zwak kennen - kannte - gekannt nennen - nannte - genannt brennen - brannte - gebrannt rennen - rannte - gerannt bringen - brachte - gebracht denken - dachte - gedacht senden - sandte - gesandt (sturen, per post) senden - sendete - gesendet (seinen, door de ether) wenden - wandte sich - sich gewandt (zich keren tot) Wenden - wendete - gewendet (draaien) nennen ott ovt ich nenn e nann te - du nenn st nann te st er,sie,es nenn t nann te - wir nenn en nann te n ihr nenn t nann te t sie, Sie nenn en nann te n volt deelw. er hat genannt enkelvoud nenn e meervoud nenn t beleefd nennen Sie

7 Speciale werkwoorden - 2a - gewoon wederkerend werkwoord sich freuen ich freu e mich du freu st dich er,sie,es freu t sich wir freu en uns ihr freu t euch sie, Sie freu en sich sie, Sie er hat sich ge freu t ev freu e dich mv freut euch beleefd freu en Sie sich Er zijn veel werkwoorden die in het Duits wel wederkerend zijn en in het Nederlands niet: sich setzen - gaan zitten Ich setze mich gerne dorthin! sich stellen - gaan staan Warum stellst du dich vor die Tür? sich legen - gaan liggen Die Kinder legen sich ins Bett. sich erkälten - verkouden worden Wann habt ihr euch erkältet? sich erkundigen nach informeren naar Er erkundigte sich nach Pet sich umsehen - omkijken, omzien Er sieht sich immer wieder um. sich begnügen - tevreden zijn met Ich begnüge mich mit der Antwort sich bewerben um- solliciteren naar Bewirbst du dich um diese Stelle? sich entschließen - besluiten Er kann sich nicht entschließen! sich ereignen - gebeuren Es hat sich gestern ereignet. sich erholen - ontspannen, genezen Sie erholt sich am Abend. sich nähern -naderen Wir nähern uns der Stadt. sich sehnen nach- verlangen naar Sehnt ihr euch nach den Ferien? sich unterhalten über- praten over Sie unterhalten sich darüber. sich versammeln- bijeenkomen Wir versammeln uns hier! sich verabreden mit- afspreken met, een afspraak maken met Ich habe mich um Uhr mit Michael verabredet.

8 Speciale werkwoorden - 2b - wederkerend werkwoord met een derde én een vierde naamval sich etwas merken ich merk e mir etwas du merk st dir etwas er,sie,es merk t sich etwas wir merk en uns etwas ihr merk t euch etwas sie, Sie merk en sich etwas sie, Sie er hat sich etwas ge merk t Let op: Als het bij wederkerend werkwoord én een derde én een vierde naamval hoort, dan staat het wederkerend voornaamwoord in de derde naamval. Alleen in de 1e en de 2e pers. enkelvoud heeft het betr. voornaamw. een andere vorm!!! Werkwoorden met een vaste 3 e en 4 e naamval zijn bij voorb.: sich etwas merken = iets onthouden sich etwas ansehen = iets bekijken sich etwas leisten = zich iets permitteren Sommige werkwoorden kunnen wel of niet wederkerend zijn: sich etwas kaufen (zich iets kopen) is wederkerend het voornaamwoord is een wederkerendvoornaamwoord en slaat terug op het onderwerp! ich kaufe mir ein Buch. ev mv beleefd merk e dir das merk t euch das merk en Sie sich das Jemandem etwas kaufen (voor iemand iets kopen) is niet wederkerend het voornaamwoord is een persoonlijk voornaamwoord en kan vervangen worden door een naam of zelfstandig naamwoord. Ich kaufe ihm ein Geschenk ich kaufe Peter ein Geschenk???? ich kaufe meinem Hund ein Geschenk.???

9 Speciale werkwoorden - 3a - Werkwoorden met de eerste naamval (Koppelwerkwoorden) sein zijn Er ist der beste Schüler unserer Klasse. Hij is de beste leerlinge van onze klas. werden worden Dieser Junge wird später mal Arzt. Deze jongen wordt later ooit arts. bleiben blijven Er ist und bleibt ein netter Kerl! Hij is en blijft een aardige vent. scheinen schijnen/ lijken Er scheint ein normaler Schüler zu sein. Hij lijkt een normale leerling t zijn. Speciale werkwoorden - 3b - Werkwoorden met de tweede naamval sich jds. annehmen zich ontfermen Wir nahmen uns der Kinder an. We ontfermden ons over de kinderen. sich erbarmen medelijden hebben Erbarme dich dieses armen Mannes! Heb medelijden met deze arme man! sich zich bedienen Er bediente sich eine vulgären Hij gebruikte een vulgaire taal. bedienen (gebruiken) Sprache. sich enthalten zich onthouden van Der Minister enthielt sich der Stimme. De minister onthield zich van zijn stem. gedenken herdenken Wir gedenken der Kriegsopfer. We herdenken de oorlogslachtoffers.

10 Speciale werkwoorden - 3c - Werkwoorden met de derde naamval begegnen ontmoeten Er begegnete mir auf der Straße. Ik ontmoette hem op straat. Bescheid sagen laten weten Ich sage dir morgen Bescheid. Ik laat het je morgen weten. danken danken Ich danke dir / Ihnen. Ik dank je / u. dienen dienen Er diente seinem Herrn treu. Hij diende zijn baas trouw. folgen volgen Folgen Sie mir bitte. Volg me a.u.b. gefallen bevallen Das Buch gefällt mir gar nicht. Het boek bevalt met helemaal niet. gehen(gezondheid) gaan Wie geht es dir? Mir geht es gut. Hoe gaat het met je / met u? gehören zijn van (toebehoren) Gehört das Buch dir /Ihnen? Is dat boek van jou / van u? (Behoort dat boek aan jou / u toe?) gelingen lukken Diese Arbeit ist dir gut gelungen! Dit werk is je goed gelukt! glauben geloven Ich glaube dir kein Wort. Ik geloof je geen woord. gratulieren feliciteren Ich gratuliere dir zum Geburtstag. Ik feliciteer je met je verjaardag. helfen helpen Kann ich dir / Ihnen helfen? Kan ik jou / u helpen? kondolieren condoleren Du kannst ihr morgen kondolieren. Je kunt haar morgen condoleren. leid tun spijten Es tut mir leid. Het spijt mij. sagen zeggen Ich habe es dir doch gesagt? Ik heb het toch tegen je gezegd? tegen raten aanraden Ich rate dir, noch kurz zu warten. Ik raad je aan nog even te wachten. (ver)trauen vertrouwen Er (ver)traute keinem. Hij vertrouwt niemand.

11 LET OP: Ook veel werkwoorden, die met een voorzetsel met de 3e naamval (eigenlijk: een voorvoegsel) beginnen, hebben de 3 e naamval: bijv. beiwohnen, beitreten [=lid worden van], zuhören [=luisteren], zusagen [=toezeggen, leuk vinden] Speciale werkwoorden - 3d - Werkwoorden met de vierde naamval bitten verzoeken Ich bitte dich, mir zu vertrauen. Ik verzoek je, me te vertrouwen. fragen vragen aan /naar Ich habe ihn gefragt, was er isst. Ik heb hem gevraagd, wat hij eet. lehren leren (Engels: to teach) Er lehrt diesen Jungen eine Fremdsprache. Hij leert deze jongen een vreemde taal. kosten kosten Das kostet mich ein Monatsgehalt. Dat kost me een maandsalaris. es gibt er is / er zijn Gibt es hier einen Lehrer? Is er hier een leraar? genießen genieten van Ich genieße diesen Urlaub sehr. Ik geniet erg van deze vakantie. interessieren interesseren Diese Buch interessiert mich sehr. Dit boek interesseert me erg. denken an denken aan Ich denke an dich. Ik denk aan jou. glauben an geloven in Ich glaube an ein gutes Ende. Ik geloof in een goede afloop. sich erinnern an zich herinneren aan Ich erinnere mich noch genau an diesen Tag. Ik herinner me nog precies aan die dag. sich gewöhnen an wennen aan Ich gewöhne mich schon an ihn. Ik wen al aan hem. sich verlieben in verliefd worden op Petra hat sich in den netten Jungen verliebt. Petra is verliefd geworden op de aardige jongen.

12 De voltooide tijden Een voltooide tijd vorm je altijd met het hulpwerkwoord hebben of zijn. Ott ik koop vtt ik heb gekocht // Ott hij gaat vtt hij is gegaan In de meeste gevallen gebruik je in het Duits hetzelfde hulpwerkwoord als in het Nederlands. uitzondering : Nederlands met zijn, in het Duits met haben. fortfahren zunehmen gefallen heiraten vergessen verlieren abnehmen nachlassen anfangen aufhören beginnen enden Anst haben bang zijn ik ben bang = ich habe Angst Geburtstag haben jarig zijn ik ben jarig = ich habe Geburtstag voorbeelden dat is me bevallen das hat mir gefallen hij is begonnen er hat angefangen de wind is toegenomen der Wind hat zugenommen ben je me vergeten? hast du mich vergessen?