Grammatica Jaar 1-2 & 3

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Grammatica Jaar 1-2 & 3"

Transcriptie

1 Grammatica Jaar 1-2 & 3 Beste Leerling, Met deze grammatica heb je een overzicht over de grammatica die wij in klas 1-2 besproken hebben en in het klas 3 zullen bespreken. Deze opdrachten staan natuurlijk ook online als deelopdrachten: Ga dan naar Klasniveau VO Klas 3 Grammatica Veel succes met het leren van de Duitse taal.

2 Inhoudsopgave: Letters Kennis vanuit klas 1-2: Het alfabet 4 Uitspraak letters en lettercombinaties 5 Regels rond om het gebruik van hoofdletters 6 Zelfstandige Naamwoorden Kennis vanuit klas 1-2: Zelfstandige Naamwoorden 10 Het geslacht van het zelfstandig naamwoord 11 Klas 3: Meervoudsvorm van zelfstandige naamwoorden: 14 Lidwoorden Kennis vanuit klas 1-2: Bepaald en onbepaald 15 Werkwoorden Kennis vanuit klas 1-2: Zwakke werkwoorden 18 Sterke werkwoorden 21 Werkwoorden met een klinkerwissen 26 Onrelmatige werkwoorden 30 Sein und haben 33 Klas 3: Koppelwerkwoorden 34 Modale hulpwerkwoorden 35 Moeten ( müssen of sollen ) 37 Samenvatting werkwoorden 38 Voornaamwoorden Kennis vanuit klas 1-2: Persoonlijke voornaamwoorden 43 Bezittelijke voornaamwoorden 44 Klas 3: Bijvoegelijke voornaamwoorden 47

3 Voorzetsel Kennis vanuit klas 1-2: naar : zu, nach, in 48 Kennis vanuit klas 1-2: Rangtelwoorden 51 Naamvallen Kennis vanuit klas 1-2: Ontleden Lidwoorden en bezittelijke voornaamwoorden 53 Hij & Hem Regel: Onderwerp & Lijdend Voorwerp 57 Persoonlijke voornaamwoorden 60 Voorzetsels 63 Voorzetsels uitgebreid: Kastwoorden 3 de of 4 de naamval 67 Klas 3: Naamvallentabel 70 Naamvallentabel begrijpen 71 Tweede naamval 75 Naamwoordelijk deel van het gezegde 78 Naamval & Voorzetsels 79 Kennis vanuit klas1-2: Mann of man 83 Tijden Kennis vanuit klas1-2: Voltooid tegenwoordige tijd 84 Klas 3: Toekomst tijd 89 Verleden tijd 90 Kennis vanuit klas1-2: Kloktijden 97 Overige Klas 3: Trappen van vergelijking 101 Konjunktiv II (beleefd spreken) 102

4 Letters Kennis vanuit klas 1-2 Het alfabet Uitspraak in het Duits soms anders dan in het Nederlands a a b be c tse d de e e f ef g ke (zachte k) h ha i i j iot k ka l el m em n en o o p pe q koe r er s es t te u oe v faoe w we x ix y upsilon z tset Extra letters en combinaties: ä e van heg ö eu van Euro ü u van muur ß es tset

5 Uitspraak letters en lettercombinaties: De uitspraak van sommige letters in het Duits is anders dan in het Nederlands c tse g ke (zachte k) j q u v y z iot koe oe faoe upsilon tset Extra letters en combinaties: ä e van heg ö eu van Euro ü u van muur ß es tset eu/ äu oi van hoi

6 Regels rond om het gebruik van hoofdletters. Waarom hebben den Duitsers voor deze hoofdletterregels gekozen? Hoofdletters maken de zin overzichtelijker en helpen de lezer/schrijver sneller het onderwerp of de inhoud van de zin te bepalen. 1.In het Duits schrijf alle zelfstandige naamwoorden (dat zijn de woorden waar je de volgende woorden voor kunt schrijven: NL D m, v, o m o v Bepaalde lidwoord: de, het der, das, die Onbepaalde lidwoord: een ein eine bezittelijk voornaamwoord: mijn mein meine jouw dein deine zijn sein seine haar ihr ihre ons, onze unser unsere jullie euer eure hun ihr ihre uw Ihr Ihre De Duitse lidwoorden en bezittelijke voornaamwoorden zullen wij in een andere les bespreken. NL de man de vrouw het kind de boeken een man een vrouw een kind mijn boeken D der Mann die Frau das Kind die Bücher ein Mann eine Frau ein Kind meine Bücher

7 2.Elk woord aan een zin begin schrijf je met een hoofdletter. Der Mann kauft einen Ball. Ich habe meine Bücher nicht gefunden. Meine Kinder haben heute ein Turnier. 3.Woorden in verband met een aanhef schrijf je in het Duits met een hoofdletter. Persoonlijke voornaamwoorden: Kunt u mij vertellen, wanneer de letter arriveert? Können Sie mir sagen, wann der Brief ankommt? Bezittelijke voornaamwoorden: Ik heb uw brief gelezen. Ich habe Ihren Brief gelesen. 4.Namen van personen, landen, steden en etc. beginnen met een hoofdletter. Herr Müller, München, Deutschland Voor de opdrachten ga naar de volgende bladzijde.

8 Opdracht: Haal de 18 fouten uit de volgende tekst. Onderstreep de fouten en schrijf de juiste woorden beneden op. hallo herr müller, Kennen sie mich noch. Ich habe ihnen doch letztes jahr einen brief geschrieben. Wir wollen gerne eine antwort. Uns hat ihre stadt ganz toll gefallen und wir wollen diesen sommer gerne wieder zu ihnen kommen. Da wollen wir das willem busch museum besuchen. Ist das möglich. Gerne wollen wir eine schnelle antwort. Mit freundlichen grüßen, Hans meier Controleer je antwoorden op de volgende bladzijde.

9 Antwoorden: hallo herr müller, Kennen sie mich noch. Ich habe ihnen doch letztes jahr einen brief geschrieben. Wir wollen gerne eine antwort. Uns hat ihre stadt ganz toll gefallen und wir wollen diesen sommer gerne wieder zu ihnen kommen. Da wollen wir das willem busch museum besuchen. Ist das möglich. Gerne wollen wir eine schnelle Antwort. Mit freundlichen grüßen, Hans meier. 1.Hallo 2.Herr 3.Müller 4.kennen 5.Sie 6.Ihnen 7.Jahr 8.Brief 9.Antwort 10.Ihre 11.Stadt 12.Sommer 13.Ihnen 14.Willem 15.Busch 16.Museum 17.Grüßen 18.Meier

10 Zelfstandige naamwoorden: Kennis vanuit klas 1-2 Zelfstandige naamwoorden zijn woorden waar je een de, het of een voor kunt zetten. De man koopt een huis. Het kind is aardig. De vrouw heeft een een tas. In het Duits beginnen deze woorden met een hoofdletter. Der Mann kauft ein Haus. Das Kind ist artig. Die Frau hat eine Tasche.

11 Het geslacht van het zelfstandig naamwoord. Wanneer der - die - das? 1. Personen of dieren. Het natuurlijk geslacht = het grammaticale geslacht De koe = die Kuh (v) De vrouw = die Frau (v) De man = der Mann (m) De hengst = der Hengst (m) Veel persoonsaanduidingen zijn mannelijk en die worden vrouwelijk gemaakt door de toevoeging -in : der Fahrer (m) die Fahrerin (v), der Schüler (m) die Schülerin (v). 2. Zaken en dingen. A: Mannelijk (der) zijn: - Stammen van werkwoorden: der Beginn (beginnen) der Besuch (besuchen=bezoeken) der Anfang (anfangen=beginnen) Let op: die Antwort, die Arbeit (als de stam eindigt op een t, is het vrouwelijk!) B: Vrouwelijk (die) zijn: - Veel woorden die eindigen op een e: die Frage, die Schule, die Katze. Let op! der Junge, der Neffe, der Name. - Alle woorden die eindigen op: -ei, -keit-, -heit, -schaft, -ung, -schrift, -sicht, - in, -ie, -ik, -ion, -tät, -a, -ur, -anz, -enz. C: Onzijdig (das) zijn: - Woorden die beginnen met Ge- en eindigen op een e: das Gebäude, das Gemüse - Verkleinwoorden die eindigen op: -chen, -lein: das Mädchen, das Fräulein D: Indien de bovenstaande regels niet gelden: Nederlands de - Duits der Nederlands het - Duits das

12 Opdracht: Kies uit der die das en leg uit! Woord Geslacht Waarom? 1 Jahr 2 Tag 3 Zeitung 4 Essen 5 Antwort 6 Wirtschaft 7 Bruder 8 Tier 9 Abend 10 Schlüssel 11 Kuh 12 Schwester 13 Mädchen 14 Sohn 15 Spiel 16 Haus 17 Stuhl 18 Mutter 19 Diskussion 20 Gefühl 21 Stier 22 Museum 23 Junge 24 Lehrer 25 Schule 26 Direktor 27 Lehrerin 28 Land 29 Gemüse 30 Frage Controleer je antwoorden op de volgende bladzijde.

13 Opdracht: Kies uit der die das en leg uit! Woord Geslacht Waarom? 1 Jahr das het 2 Tag der de 3 Zeitung die eindigt op ung 4 Essen das het 5 Antwort die de 6 Wirtschaft die eindigt op schaft 7 Bruder der geslacht 8 Tier das het 9 Abend der de 10 Schlüssel der Eindigt op el 11 Kuh die geslacht 12 Schwester die geslacht 13 Mädchen das eindigt op chen 14 Sohn der geslacht 15 Spiel das het 16 Haus das het 17 Stuhl der de 18 Mutter die geslacht 19 Diskussion die eindigt op ion 20 Gefühl das het 21 Stier der geslacht 22 Museum das het 23 Junge der geslacht 24 Lehrer der geslacht 25 Schule die eindigt op e 26 Direktor der geslacht 27 Lehrerin die geslacht of eindigt op in 28 Land das het 29 Gemüse das Begint op ge 30 Frage die eindigt op e Klas 3

14 Meervoudsvorm van zelfstandige naamwoorden: a) Mannelijke zelfstandige naamwoorden: -e + Umlaut (a-ä, o-ö, u-ü) B.v.: der Vorrat die Vorräte b) Vrouwelijke zelfstandige naamwoorden: -en of n B.v.: die Antwort die Antworten c) Onzijdige zelfstandige naamwoorden: -e B.v.: das Jahr die Jahre Opmerking1: Bij woorden op in of nis wordt de medeklinker verdubbeld B.v.: die Sekretärin das Verhältnis die Sekretärinnen die Verhältnisse Opmerking 2: Onveranderd blijven in het meervoud de meeste mannelijke en onzijdige zelfstandige naamwoorden op el, -en, -er. B.v.: der Deckel das Unternehmen die Deckel die Unternehmen

15 Lidwoorden Kennis vanuit klas 1-2 Het bepaald lidwoord: Het onbepaald lidwoord: D NL D NL mannelijk (m) der de ein een onzijdig (o) das het ein een vrouwelijk (v) die de eine een meervoud (mv) die de Het onbepaald lidwoord ein (een) bestaat niet in de meervoudsvorm. Het woord kein (geen): D NL mannelijk kein geen onzijdig kein geen vrouwelijk keine geen meervoud (mv) keine geen Tip!!! Je ziet dat de vrouwelijke vorm van ein of kein ook een extra e krijgt dus eine of keine. Ook de meervoudsvorm van ein of kein krijgt een extra e. Bij bezittelijke voornaamwoorden gaat dit precies zo: D NL m der mein mijn o das mein mijn v die meine mijn mv die meine mijn De bezittelijk voornaamwoorden bespreken wij apart.

16 Opdrachten: 1. (de)...frau (v) kauft einen weißen Hut. 2. (een)...mann (m) ist sehr nett. 3. (de) Kind (o) hat Training. 4. (de)...kirschen (mv) sind sehr lecker. 5. (een).pferd (o) ist sehr groß. 6. (geen) Probleme (mv) sind besser als viele. 7. (de) Taschen (mv) sind kaputt. 8. (de) Mann (m) kann besser Fußball spielen als ich. 9. (geen) Klassenarbeit (v) war besser als diese. 10. (de) Freunde (mv) fahren morgen nach Berlin. m = mannelijk v = vrouwelijk o = onzijdig mv = meervoud Controleer je antwoorden op de volgende bladzijde

17 Antwoorden: 1. Die Frau kauft einen weißen Hut. 2. Ein Mann ist sehr nett. 3. Das Kind hat Training. 4. Die Kirschen sind sehr lecker. 5. Ein Pferd ist sehr groß. 6. Keine Probleme sind besser als viele. 7. Die Taschen sind kaputt. 8. Der Mann kann besser Fußball spielen als ich. 9. Keine Klassenarbeit war besser als diese. 10. Die Freunde fahren morgen nach Berlin.

18 Werkwoorden Kennis vanuit klas 1-2 Zwakke werkwoorden: Zwakke werkwoorden vervoegen altijd op de zelfde manier. In tegenstelling tot sterker werkwoorden veranderen deze niet van klinker in de verleden tijd. Tegenwoordige tijd: Ik woon Verleden tijd: Ik woonde In het Duits weet je net zo als in het Nederlands of het zwak of sterk is, het verandert namelijk ook niet van klinker: Tegenwoordige tijd: Ich wohne Verleden tijd: Ich wohnte 1.Pak de stam van het hele werkwoord door de uitgang en af te halen en zet de uitgang van de persoonsvorm erachter. hele werkwoord: wohnen stam: wohn 2.Maak nu der persoonsvormen: ev. ik ich wohne jij du wohnst arbeitest findest hij, het, zij er,es, sie wohnt arbeitet findet mv. wij wir wohnen jullie ihr wohnt arbeitet findet zij, U sie, Sie wohnen Let wel op de werkwoorden diens stam op een t of d eindigt. Deze werkwoorden krijgen een extra e bij de jij, hij, zij, het en de jullie vorm.

19 Opdrachten: Gebruik een woordenboek voor deze opdracht. 1. trainen Wo du? 2. reisen Wohin er? 3. vragen Sie bitte jemand anders. 4. kosten Was.dieses Bett? 5. geloven..ihr an Gott? 6. koken Ich morgen mit meinen Freunden. 7. wachten Ihr schon lang? 8. campen Wir.nächsten Monat in der Schweiz. 9. leren du immer so viel? 10. roken Ich will nicht, dass ihr. Controleer je antwoorden op de volgende bladzijde.

20 Antwoorden 1. trainen Wo trainierst du? 2. reisen Wohin reist er? 3. vragen Fragen Sie bitte jemand anders. 4. kosten Was kostet dieses Bett? 5. geloven Glaubt ihr an Gott? 6. koken Ich koche morgen mit meinen Freunden. 7. wachten Wartet Ihr schon lang? 8. campen Wir zelten nächsten Monat in der Schweiz. 9. leren Lernst du immer so viel? 10. roken Ich will nicht, dass ihr raucht.

21 Sterke werkwoorden: In tegenstelling tot zwakke werkwoorden veranderen sterke werkwoorden van klinker in de verleden tijd. Tegenwoordige tijd: Ik loop Verleden tijd: Ik liep In het Duits werkt dit net zo: Tegenwoordige tijd: Ich laufe Verleden tijd: Ich lief De lijst van de meest belangrijke sterke werkwoorden staat achter in deze stencil. De klinkerwissel van deze werkwoorden moet je uit je hoofd leren. De persoonsvormen gaan net zo als de zwakke werkwoorden. 1. Bepaal of het werkwoord sterk of zwak is. 2. Pak de stam van het hele werkwoord door de uitgang en af te halen en zet de uitgang van de persoonsvorm erachter. hele werkwoord: laufen stam: lauf 3. Maak nu der persoonsvormen: ev. ik ich laufe jij du läufst hij, het, zij er,es, sie läuft mv. wij wir laufen jullie ihr lauft zij, U sie, Sie laufen Sterke werkwoorden herken je net zoals in het Nederlands. Deze veranderen van klinker in de verleden tijd.

22 Opzoeklijst verleden tijd met sterke werkwoorden: Gaat net zo als in het Nederlands. Heden NL: Heden D: Verleden D: Aankomen ankommen kam an beginnen beginnen begon bevallen gefallen gefiel bevinden befinden befand blijven bleiben blieb breken brechen brach doen tun tat dragen tragen trug drinken trinken trank eten essen aß fietsen Rad fahren fuhr Rad gaan gehen ging geven geben gab hangen hängen hing helpen helfen half heten heißen hieß houden halten hielt huren, lenen leihen lieh kijken sehen sah komen kommen kam krijgen bekommen bekam laten lassen ließ lezen lesen las liggen liegen lag (hard)lopen laufen lief nemen nehmen nahm ontmoeten treffen traf opbellen anrufen rief an optreden auftreten trat auf overstappen umsteigen stieg um paardrijden reiten ritt rijden fahren fuhr schieten schießen schoss schijnen scheinen schien schrijven schreiben schrieb skiën Ski fahren fuhr Ski slaan schlagen schlug

23 slapen schlafen schlief sluiten schließen schloss snijden schneiden schnitt solliciteren bewerben bewarb spreken sprechen sprach springen springen sprung staan stehen stand treffen treffen traf tv-kijken fernsehen sah fern uitnodigen einladen lud ein vallen fallen fiel vergeten vergessen vergaß verliezen verlieren verlor vertrekken abfahren fuhr ab vinden finden fand vliegen fliegen flog vriezen frieren fror wielrennen Rennrad fahren fuhr Rennrad winnen gewinnen gewann zien sehen sah zingen singen sang zitten sitzen saß zwemmen schwimmen schwomm Voor de opdrachten ga naar de volgende bladzijde.

24 Opdrachten: 1. kijken.du das Theater dort? 2. komen Er..morgen mit nach Deutschland. 3. krijgen Wir jeden Monat 5 Euro. 4. laten Er..mich ganz allein. 5. lezen Ihr..zu wenig. 6. liggen Ich..in der Sonne. 7. (hard)lopen Sie.jeden Tag 5 Kilometer. 8. nemen.du noch einen Kaffee? 9. ontmoeten Wo.wir uns morgen? 10. Opbellen..du mich morgen an? Controleer je antwoorden op de volgende bladzijde.

25 Antwoorden: 1. kijken Siehst du das Theater dort? 2. komen Er kommt morgen mit nach Deutschland. 3. krijgen Wir bekommen jeden Monat 5 Euro. 4. laten Er lässt mich ganz allein. 5. lezen Ihr lest zu wenig. 6. liggen Ich liege in der Sonne. 7. (hard)lopen Sie laufen jeden Tag 5 Kilometer. 8. nemen Nimmst du noch einen Kaffee? 9. ontmoeten Wo treffen wir uns morgen? 10. Opbellen Rufst du mich morgen an?

26 Werkwoorden met een klinkerwissel moet je uit je hoofd leren. wissen (weten) mögen (houden van) ich weiß mag du weißt magst er, es, sie weiß mag wir wissen mögen ihr wisst mögt sie, Sie wissen mögen dürfen (mogen) können (kunnen) ich darf kann du darfst kannst er, es, sie darf kann wir dürfen können ihr dürft könnt sie, Sie dürfen können müssen (moeten) wollen (willen) ich muss will du musst willst er, es, sie muss will wir müssen wollen ihr müsst wollt sie, Sie müssen wollen lesen (lezen) sehen (zien) ich lese sehe du liest siehst er, es, sie liest sieht wir lesen sehen ihr lest seht sie, Sie lesen sehen

27 essen (eten) nehmen (nemen) ich esse nehme du isst nimmst er, es, sie isst nimmt wir essen nehmen ihr esst nehmt sie, Sie essen nehmen geben (geven) schlafen (slapen) ich gebe schlafe du gibst schläfst er, es, sie gibt schläft wir geben schlafen ihr gebt schlaft sie, Sie geben schlafen fahren (rijden) laufen (rennen/ hard lopen) ich fahre laufe du fährst läufst er, es, sie fährt läuft wir fahren laufen ihr fahrt lauft sie, Sie fahren laufen

28 Opdrachten: 1. weten Ich.es leider nicht. 2. houden van.du gerne Eis? 3. mogen Er.nicht in die Disko. 4. kunnen Sie mir das erklären? 5. moeten Ihr..eure Hausaufgaben machen. 6. willen du mitkommen? 7. lezen Er den ganzen Tag Bücher. 8. zien Wir zu viel fern. 9. eten.du lieber Marmelade oder Käse? 10. Nemen..ihr Früchte oder Gemüse? 11. geven Wir ihm ein Geschenk. 12. slapen Du zu viel. 13. rijden Er.jeden Tag 400 Kilometer. 14. lopen..du mit? Controleer je antwoorden op de volgende bladzijde.

29 Antwoorden: 1. weten Ich weiß es leider nicht. 2. houden van Magst du gerne Eis? 3. mogen Er darf nicht in die Disko. 4. kunnen Können Sie mir das erklären? 5. moeten Ihr müsst eure Hausaufgaben machen. 6. willen Willst du mitkommen? 7. lezen Er liest den ganzen Tag Bücher. 8. zien Wir sehen zu viel fern. 9. eten Isst du lieber Marmelade oder Käse? 10. Nemen Nehmt ihr Früchte oder Gemüse? 11. geven Wir geben ihm ein Geschenk. 12. slapen Du schläfst zu viel. 13. rijden Er fährt jeden Tag 400 Kilometer. 14. lopen Läufst du mit?

30 Onregelmatige werkwoorden: In tegenstelling tot zwakke en sterke werkwoorden veranderen onregelmatige (bijzondere) werkwoorden van de hele persoonsvorm. Onregelmatige werkwoorden die in het Nederlands onregelmatig zijn, zijn in het Duits ook onregelmatig. Dan weet je ook direct wanneer een werkwoord in het Duits onregelmatig is. Deze werkwoorden moet je geheel uit je hoofd leren. De belangrijksten zijn: zijn hebben worden/zullen ev. ik ich bin habe werde jij du bist hast wirst hij, het, zij er,es, sie ist hat wird mv. wij wir sind haben werden jullie ihr seid habt werdet zij, U sie, Sie sind haben werden Maak de opdrachten op de volgende bladzijde.

31 Opdrachten: 1. zijn Ich zufrieden. du auch zufrieden? 2. zijn Er.ein reicher Mann. 3. zijn Wir..gestern nach Amsterdam gefahren. 4. hebben Heute Nacht..ich gut geschlafen. 5. hebben Er..noch sechs Geschwister. 6. hebben..ihr wirklich einen neuen Fernseher? 7. worden Wir..ein neues Auto kaufen. 8. worden..ihr morgen zum Konzert kommen? 9. worden Du..dich noch erkälten. Controleer je antwoorden op de volgende bladzijde.

32 Antwoorden: 1. zijn Ich bin zufrieden. Bist du auch zufrieden? 2. zijn Er ist ein reicher Mann. 3. zijn Wir sind gestern nach Amsterdam gefahren. 4. hebben Heute Nacht habe ich gut geschlafen. 5. hebben Er hat noch sechs Geschwister. 6. hebben Habt ihr wirklich einen neuen Fernseher? 7. worden Wir werden ein neues Auto kaufen. 8. worden Werdet ihr morgen zum Konzert kommen? 9. worden Du wirst dich noch erkälten.

33 Sein und Haben zijn hebben ev. ik ich bin habe jij du bist hast hij, het, zij er,es, sie ist hat mv. wij wir sind haben jullie ihr seid habt zij, U sie, Sie sind haben Zonder deze werkwoorden zouden wij niet bestaan. Leer deze werkwoorden dus goed uit je hoofd. Dit zijn de belangrijksten.

34 Klas 3 Koppelwerkwoorden Koppelwerkwoorden in het Duits koppelen het naamwoordelijk deel van het gezegde aan het zelfstandige naamwoord. Het naamwoordelijk deel van het gezegde staat in de eerste naamval (Nominativ) D sein werden bleiben scheinen NL zijn worden blijven schijnen, lijken, blijken

35 Modale hulpwerkwoorden: D dürfen können mögen müssen sollen wollen wissen NL mogen, toestemming hebben kunnen, in staat zijn mogen, leuk vinden, zin hebben, houden van moeten, (noodzakelijk, vanzelfsprekend, kan niet anders!) moeten (van iemand anders), ook in betekenis 'mocht het regenen...' etc. willen weten In eerste plaats hebben de enkelvoudige personen (ich, du, er, sie, es) vaak een klinkerwisseling ten opzichte van het meervoud. Bv. 'ich kann' en 'wir können'. Ten tweede hebben de 1ste (ich) en 3de persoon enkelvoud (er, sie, es) géén uitgang. Bv. 'ich darf' én 'er darf' (dus niet 'darft!'). De persoonsvorm van deze werkwoorden gebruik je met het hele werkwoord van andere werkwoorden. Ihn het Duits werkt dit precies zo. Dat is handig. Ga naar de volgende bladzijde

36 Voorbeelden: D Er darf gehen. Wir können Fußball spielen. Ich muss gehen. Ich mag gerne Pommes essen. Wir müssen hausaufgaben machen. Ich soll besser aufpassen. Ihr wollt Fern sehen. NL Hij mag gaan. Wij kunnen voetbal spelen. Ik moet gaan. Ik houd van patat eten. Wij moeten huiswerk maken. Ik moet beter opletten. Jullie willen tv kijken.

37 müssen oder sollen? Het werkwoord moeten heeft 2 betekenissen in het Duits: moeten = sollen als een ander vindt dat iets moet. Voorbeeld: Du sollst nicht so viel rauchen. Dus, iemand ander wil dat je niet zo veel rookt. moeten = müssen. als van jezelf iets moet. Ich muss besser aufpassen, sonst verpasse ich den Anschluss. Ik moet beter opletten anders miss ik de aansluiting.

38 Samenvatting Werkwoorden: Zwakke werkwoorden: Zwakke werkwoorden vervoegen altijd op de zelfde manier. In tegenstelling tot sterker werkwoorden veranderen deze niet van klinker in de verleden tijd. Tegenwoordige tijd: Ik woon Verleden tijd: Ik woonde In het Duits weet je net zo als in het Nederlands of het zwak of sterk is, het verandert namelijk ook niet van klinker: Tegenwoordige tijd: Ich wohne Verleden tijd: Ich wohnte 1. Pak de stam van het hele werkwoord door de uitgang en af te halen en zet de uitgang van de persoonsvorm erachter. hele werkwoord: wohnen stam: wohn 2. Maak nu der persoonsvormen: ev. ik ich wohne jij du wohnst arbeitest findest hij, het, zij er,es, sie wohnt arbeitet findet mv. wij wir wohnen jullie ihr wohnt arbeitet findet zij, U sie, Sie wohnen Let wel op de werkwoorden diens stam op een t of d eindigt. Deze werkwoorden krijgen een extra e bij de jij, hij, zij, het en de jullie vorm

39 Sterke werkwoorden: In tegenstelling tot zwakke werkwoorden veranderen sterke werkwoorden van klinker in de verleden tijd. Tegenwoordige tijd: Ik loop Verleden tijd: Ik liep In het Duits werkt dit net zo: Tegenwoordige tijd: Ich laufe Verleden tijd: Ich lief De lijst van de meest belangrijke sterke werkwoorden staat in je tekstboek. De klinkerwisse van deze werkwoorden moet je uit je hoofd leren. De persoonsvormen gaan net zo als de zwakke werkwoorden. 3. Bepaal of het werkwoord sterk of zwak is. 4. Pak de stam van het hele werkwoord door de uitgang en af te halen en zet de uitgang van de persoonsvorm erachter. hele werkwoord: laufen stam: lauf 5. Maak nu der persoonsvormen: ev. ik ich laufe jij du läufst hij, het, zij er,es, sie läuft mv. wij wir laufen jullie ihr lauft zij, U sie, Sie laufen

40 Onregelmatige werkwoorden: In tegenstelling tot zwakke en sterke werkwoorden veranderen onregelmatige werkwoorden van de hele persoonsvorm. Onregelmatige werkwoorden die in het Nederlands onregelmatig zijn, zijn in het Duits ook onregelmatig. Dan weet je ook direct wanneer een werkwoord in het Duits onregelmatig is. Deze werkwoorden moet je geheel uit je hoofd leren. De belangrijksten zijn: zijn hebben worden/zullen ev. ik ich bin habe werde jij du bist hast wirst hij, het, zij er,es, sie ist hat wird mv. wij wir sind haben werden jullie ihr seid habt werdet zij, U sie, Sie sind haben werden Bijzondere werkwoorden, werkwoorden met een een klinkerwissel moet je uit je hoofd leren. wissen (weten) mögen (houden van) ich weiß mag du weißt magst er, es, sie weiß mag wir wissen mögen ihr wisst mögt sie, Sie wissen mögen

41 dürfen (mogen) können (kunnen) ich darf kann du darfst kannst er, es, sie darf kann wir dürfen können ihr dürft könnt sie, Sie dürfen können müssen (moeten) wollen (willen) ich muss will du musst willst er, es, sie muss will wir müssen wollen ihr müsst wollt sie, Sie müssen wollen sollen (moeten) ich du er, es, sie wir ihr sie, Sie soll sollst soll sollen sollt soll lesen (lezen) sehen (zien) ich lese sehe du liest siehst er, es, sie liest sieht wir lesen sehen ihr lest seht sie, Sie lesen sehen essen (eten) nehmen (nemen) ich esse nehme du isst nimmst

42 er, es, sie isst nimmt wir essen nehmen ihr esst nehmt sie, Sie essen nehmen geben (geven) schlafen (slapen) ich gebe schlafe du gibst schläfst er, es, sie gibt schläft wir geben schlafen ihr gebt schlaft sie, Sie geben schlafen fahren (rijden) laufen (rennen/ hard lopen) ich fahre laufe du fährst läufst er, es, sie fährt läuft wir fahren laufen ihr fahrt lauft sie, Sie fahren laufen tragen (dragen) ich du er, es, sie wir ihr sie, Sie trage trägst trägt tragen tragt tragen

43 Persoonlijke voornaamwoorden ich (ik) du (jij) er,es, sie (hij, het, zij) wir (wij) ihr (jullie) sie, Sie (zij, U) Als je over personen of dingen spreekt dan kun je in plaats van de personen ook persoonlijke voornaamwoorden gebruiken. Welk persoonlijke voornaamwoord kun je in plaats van de volgende woorden in rood gebruiken? hij (er), zij (sie) of het( es) Bettina hat sich heute ein gelbe Hose gekauft. Mein Bruder kennt viele Leute..... Je ziet als je dus het zelfstandige naamwoord met hij, zij of het kunt vervangen volgt de persoonsvorm (werkwoord) van de hij, zij en het vorm.

44 Bezittelijke voornaamwoorden: Het bezittelijke voornaamwoord drukt een bezitsverhouding uit en staat direct voor een zelfstandig naamwoord: mijn broer, jouw zus, zijn fiets, haar geld, onze moeder, jullie vader, hun vakantie, uw kind. De vrouwelijke vorm krijgt een extra e net als eine en keine NL D m,o v mijn = mein e jouw = dein e zijn = sein e haar = ihr e ons = unser e jullie = euer eure uw = Ihr e gaat dus net zo als ein e gaat dus net zo als kein e Bezittelijke voornaamwoorden vervoegen precies zo als de lidwoorden als deze in een ander naamval staan. Dit zullen wij bij het onderwerp naamvallen nog bespreken.

45 Opdrachten: 11. (mijn)...frau (v) kauft einen weißen Hut. 12. (jouw)...mann (m) ist sehr nett. 13. (onze) Kind (o) hat Training. 14. (haar)...kirschen (mv) sind sehr lecker. 15. (jullie).pferd (o) ist sehr groß. 16. (geen) Probleme (mv) ist besser als viele. 17. (jullie).taschen (mv) sind kaputt. 18. (uw).mann (m) kann besser Fußball spielen als ich. 19. (zijn) Klassenarbeit (v) war sehr gut. 20. (onze).freunde (mv) fahren morgen nach Berlin. m = mannelijk v = vrouwelijk o = onzijdig mv = meervoud Controleer je antwoorden op de volgende bladzijde.

46 Antwoorden: 1. Meine Frau kauft einen weißen Hut. 2. Dein Mann ist sehr nett. 3. Unser Kind hat Training. 4. Ihre Kirschen sind sehr lecker. 5. Euer Pferd ist sehr groß. 6. Keine Probleme sind besser als viele. 7. Eure Taschen sind kaputt. 8. Ihr Mann kann besser Fußball spielen als ich. 9. Seine Klassenarbeit war sehr gut. 10. Unsere Freunde fahren morgen nach Berlin.

47 Klas 3: Het bijvoeglijke voornaamwoord: Bijvoeglijke voornaamwoorden vertellen iets over de eigenschap van een zelfstandig naamwoord. Kijk naar de volgende zinnen en onderzoek de uitgangen van de bijvoeglijke voornaamwoorden. 1de (OW) 2 de (Bezit) 3de (MVW) 4de (LVW) m Der neue Besitzer des alten Hauses gibt dem netten Jungen einen leckeren Apfel. o Das große Kind des netten Onkels leiht dem kleinen Kind das schnelle Fahrrad. v Die gute Mutter der schönen Hauses schenkt der lieben Tante eine schöne Tasche. mv Die schlauen Schüler der großen Schulen geben den kleinen Kindern gute Tips. Ontwikkel nu een regel uit met de volgende uitgangen 1de (OW) 2 de (bezit) 3 de (MVW) 4 de (LVW) e en en en e en en e e en en e en en en e Welke regel voor bijvoeglijke voornaamwoorden kun je dus hieruit afleiden? 1de (OW) 2 de (bezit) 3 de (MVW) 4 de (LVW) e en en e Behalve mannelijk LVW en meervoud OW: en

48 Voorzetsel Kennis vanuit klas 1-2 Voorzetsel naar : zu, nach, in naar heeft in het Duits 3 betekenissen: Beginnen wij met: nach zu Gebruik je voor: landen (zonder lidwoord) personen steden activiteiten huis plekken links, rechts alles andere dus windstreken Voorbeelden met nach : Ich fahre nach Deutschland (Frankreich, etc). Ich fahre nach Berlin (Amsterdam, etc). Ich gehe nach Haus(e). Er fährt nach rechts (links). Wir laufen nach Norden (Westen, etc). Voorbeelden met zu : Ich fahre zu meiner Oma. Ich gehe zu dem Strand. Ich gehe zu dem Sport. Ich gehe zu dem Skifahren. Als je letterlijk gebouwen in gaat gebruik je ook het voorzetsel in. Ook bij sommige landsnamen gebruik je in. Da zijn de landsnamen waar een die. Voor staat. B.v.: die Schweiz die Türkei die Mongolei die Vereinigten Emirate die Vereinigten Staaten Von Amerika Wat valt verder op? Deze landen hebben iets met ei te maken of ze staan in het meervout. Voorbeelden met in : Ich gehe in die Sporthalle. Ich gehe in den Fußballclub. Ich gehe in den Supermarkt.

49 Opdrachten: Ich fahre in die Schweiz. Ich fahre in die Mongolei. Ich fahre in die Vereinigten Emirate. Zu, nach oder in? 1. Ich fahre..meiner Oma. 2. Morgen reisen wir die Türkei. 3. Gestern sind wir..frankreich gefahren 4...dem Fußballstadion war eine tolle Atmosphäre. 5. Morgen gehen wir das Kino. 6. Wir gehen lieber das Haus. Es beginnt zu regnen. 7. Wir sind jetzt.den Vereinigten Staaten von Amerika. 8. Erst fahren wir.meinem Onkels und dann geht es.belgien. 9. Ich drehe den Kompass Norden und dann..süden. 10. Sie gehen erst links und dann kommen Sie..dem Kiosk. Controleer je antwoorden op de volgende bladzijde.

50 Antwoorden: Zu, nach oder in? 1. Ich fahre zu meiner Oma. 2. Morgen reisen wir in die Türkei. 3. Gestern sind wir nach Frankreich gefahren 4. In dem Fußballstadion war eine tolle Atmosphäre. 5. Morgen gehen wir in das Kino. 6. Wir gehen lieber in das Haus. Es beginnt zu regnen. 7. Wir sind jetzt in den Vereinigten Staaten von Amerika. 8. Erst fahren wir zu meinem Onkels und dann geht es nach Belgien. 9. Ich drehe den Kompass nach Norden und dann nach Süden. 10. Sie gehen erst nach links und dann kommen Sie zu dem Kiosk.

51 Rangtelwoorden Kennis vanuit klas 1-2 In het Nederlands plakken we een de of ste achter een getal om er een rangtelwoord van te maken. Uitzonderingen zijn een, drie en acht. In het Duits gaat het net zo. We gebruiken in het Duits te. Kijk maar. Een eerste eins erste Twee tweede zwei zweite Drie derde drei dritte Vier vierde vier vierte Vijf vijfde fünf fünfte Zes zesde sechs sechste Zeven zevende sieben siebte Acht achtste acht achte Negen negende neun neunte Tien tiende zehn zehnte Twintig twintigste zwanzig zwanzigste Zoek op en en vul in! Was hast du Montag, die (1e) Stunde?... Was hast du Dienstag, die (4e) Stunde?... Was hast du Mittwoch, die (6e) Stunde?... Heute ist der (9e) April... Morgen ist der (20e) Mai... Der (5e) Mai ist bei uns ein Feiertag.... Wat valt nu op bij de volgende rangtelwoorden op i.v.m. datum? Der zweite Juni ist ein Samstag. Maar: Am fünften Juni fahren wir nach Deutschland Am vierzehnten Mai gebe ich hein Konzert. Am zwanzigsten April werden wir eine Party feiern Am dreißigsten Oktober hat er Geburtstag. Uitzonderingen: ersten, dritten im Sommer (m) in dem in + wanneer? = 3 de naamval am Mittwoch (m) an dem an + wanneer? = 3 de naamval

52 Dus: jaartijden met in en dagen met an Antwoorden: Was hast du Montag, die (1e) Stunde? Was hast du Dienstag, die (4e) Stunde? Was hast du Mittwoch, die (6e) Stunde? Heute ist der (9e) April Morgen ist der (20e) Mai Der (5e) Mai ist bei uns ein Feiertag. erste vierte sechste neunte zwanzigste fünfte

53 Naamvallen: Kennis vanuit klas 1-2 Ontleden, lidwoorden & bezittelijke voornaamwoorden In het Duits kennen wij 4 naamvallen. Zoals in het Nederlands leer je omgaan met, en toepassen van de naamvallen. Wij moeten de zin dus eerst ontleden. Dat doe je op basis van de volgende volgorde: 1. Persoonsvorm (PV) bepalen: werkwoord? 2. Onderwerp (OW) bepalen: Wie of wat + PV? 3. Lijdend Voorwerp (LVW) bepalen: Wie of wat + PV + OW? 4. Meewerkend Voorwerp (MVW) bepalen: Aan/Voor wie of wat + PV + OW + LVW? 5. Bezitsverhouding bepalen: van wie? OW, LVW, MVW en Bezit kent ook andere namen: Onderwerp Bezit Meewerkend Voorwerp Lijdend Voorwerp 1 de naamval 2 de naamval 3 de naamval 4 de naamval Nominativ Genetiv Dativ Akkusativ Nu kunnen we starten met ontleden en de naamvallen bepalen: OW Bezit PV MVW LVW De zoon des vaders stuurt zijn neef een brief. 1. PV: stuurt? 2. OW: Wie of wat stuurt? de zoon 3. LVW: Wie of wat stuurt de zoon? een brief 4. MVW: Aan wie stuurt de zoon een brief? zijn neef 5. Bezit: Van wie is de zoon? des vaders

54 Ben je klaar met ontleden ga dan naar de volgende bladzijde. De volgende woorden vervoegen als deze in een ander naamval staan. Enkelvoud meervoud m o v mv bepaalde lidwoorden: der das die die onbepaalde lidwoorden: ein ein eine bezittelijke voornaamwoorden: mein mein meine meine Maar! Je hoeft alleen het rijtje van de bepaalde lidwoorden te leren. Dan ken je ook de uitgangen van de onbepaalde lidwoorden en van de bezittelijke voornaamwoorden. Dus: 1 de (OW) 2 de (Bezit) 3 de (MVW) 4 de (LVW) M der des + s of es dem den V die der der die O das des + s of es dem das MV die der den + n of en die Dan wordt b.v. OW Bezit MVW LVW m mein meines meinem meinen v deine deines deiner deine o sein seines seinem sein mv unsere unserer unseren unsere ga naar de volgende bladzijde

55 Wat betekent: + s of es, +n of en: Het zelfstandig naamwoord krijgt deze uitgangen als deze in de betreffende naamvallen staan. 2 de NV (m) 3 de NV (m) BV.: Das Kind meines Onkels ist lieb. Opdrachten: Ich geben den Kindern die Hand. 1.Benoem de zinsdelen met: OW, LVW, MVW, B, PV (ontleden) PV = Persoonsvorm OW = Onderwerp LVW = Lijdend voorwerp MVW = Meewerkend voorwerp B = Bezit (tweede naamval) 1. Der Vater meines Freundes kauft seiner Frau einen schönen Ring. 2. Ist er der Sohn deines Onkels? 3. Er beschließt, dass er der Cousine seiner Freundin einen Brief schickt. Controleer je antwoorden op de volgende bladzijde.

56 Antwoorden: 1. Der Vater meines Freundes kauft seiner Frau einen schönen Ring. OW B PV MVW LVW 2. Ist er der Sohn deines Onkels? PV OW OW B 3. Er beschließt, dass er der Cousine seiner Freundin einen Brief schickt. OW PV OW MVW B LVW PV

57 Hij & Hem Regel: Onderwerp & Lijdend Voorwerp Je weet hoe je in het Nederlands het onderwerp (OW) en het lijdend voorwerp (LVW) bepaalt. 1. Persoonsvorm (PV) bepalen: werkwoord? 2. Onderwerp (OW) bepalen: Wie of wat + PV? 3. Lijdend Voorwerp (LVW) bepalen: Wie of wat + PV + OW? Je weet dat de lidwoorden als deze in een ander naamval staan veranderen. Dus: 1 de (OW) 4 de (LVW) OW LVW OW LVW M der den ein einen mein meinen V die die eine eine meine meine O das das ein ein mein mein MV die die meine meine Wat valt dus op? Alleen mannelijke woorden veranderen. Met de Hij & Hem regel kun je heel makkelijk bepalen of een mannelijk zelfstandig naamwoord onderwerp of lijdend voorwerp is. Hij is namelijk onderwerp en hem is lijdend voorwerp. En dan alleen nog op de uitgangen van de lidwoorden letten. Klaar. Voorbeeld: De man koopt een hoed. Hij koopt hem Dus: OW PV LVW Vertaal: Der Mann kauft einen Hut.

58 Opdrachten: Hij of hem? Antw. (De) Mann kauft einen Ball.. Der Onkel kauft (een) Kugelschreiber.. (Mijn) Hut ist gelb.. Ich schenke ihr (onze) Kater.. Deine Mutter kauft (haar) Bleistift.. (Onze) Opa ist in Frankreich.. Der Onkel schenkt ihr (een) Tisch.. Controleer je antwoorden op de volgende bladzijde.

59 Antwoorden: hij of hem? Antw. hij (De) Mann kauft einen Ball. Der hem Der Onkel kauft (een) Kugelschreiber. einen hij (Mijn) Hut ist gelb. Mein hem Ich schenke ihr (onze) Kater. unseren hem Deine Mutter kauft (haar) Bleistift. ihren hij (Onze) Opa ist in Frankreich. Unser hem Der Onkel schenkt ihr (een) Tisch. einen

60 Persoonlijke voornaamwoorden Ook persoonlijke voornaamwoorden vervoegen als deze in en ander naamval staan. Erst ontleden wij, dan bepalen wij de persoonlijke voornaamwoorden. PV = persoonsvorm (PV) bepalen 1de = onderwerp Wie of wat + PV 4 de = lijdend voorwerp Wie of wat + PV + OW 3 de = meewerkend voorwerp Aan/ Voor Wie of wat + PV + OW + LVW Let op!!!: Voorzetsels en sommige werkwoorden eisen een naamval (NV). bitten, fragen, es gibt durch (door), für (voor hem/haar), ohne (zonder), um (om): an (aan), auf (op), hinter (achter), neben (naast), in (in), über (over), unter (onder), vor (voor de kast), zwischen (tussen) danken, helfen, gefallen mit (met), nach (naar), bei (bij), seit (sinds), von (van), zu (naar), aus (uit) anlässlich (na aanleiding van), wegen (wegen) 4 de NV 3 de NV bij bevinden of 4 de NV bij beweging 3 de NV 2 de NV Ga naar de volgende bladzijde voor de persoonlijke voornaamwoorden.

61 De persoonlijke voornaamwoorden: 1de 3 de 4de ich (ik) mir (mij) mich (mij) du (jij) dir (jou) dich (jou) er,es, sie (hij, het, zij) ihm,,ihr (hem, haar) ihn, es, sie (hem, het zij) wir (wij) uns (ons) uns (ons) ihr (jullie) euch (jullie) euch (jullie) sie, Sie (zij, U) ihnen, Ihnen (hen, U) sie, Sie (zij, U) Opdrachten: 1. hij.gibt dem Kind einen Lolly. 2. mij Schicken Sie.bitte eine Mail. 3. u Ich kenne noch nicht so gut. 4. u Ich danke.. 5. mij Ich frage..,ob die Antwort stimmt. 6. hem Ohne fahre ich nicht weg. 7. jou Ich helfe. gern. 8. hij Er ist.. 9. jou Ich gebe den folgenden Rat (advies). 10. hun Unter..ist ein Streit ausgebrochen. Controleer je antwoorden op de volgende bladzijde.

62 Antwoorden: 1. hij Er gibt dem Kind einen Lolly. 2. mij Schicken Sie mir bitte eine Mail. 3. u Ich kenne Sie noch nicht so gut. 4. u Ich danke Ihnen. 5. mij Ich frage mich, ob die Antwort stimmt. 6. hem Ohne ihn fahre ich nicht weg. 7. jou Ich helfe dir gern. 8. hij Er ist er. 9. jou Ich gebe dir den folgenden Rat (advies). 10. hun Unter ihnen ist ein Streit ausgebrochen.

63 Voorzetsels: an, auf, in, vor, zu, nach en de 3de naamvallen. Voorzetsel eisen altijd een naamval. De naamval die de voorzetsel eist moet je uit je hoofd leren. Beginnen wij eerst met vertalen: D an auf in vor zu NL aan, op op in voor naar Als je bij : an, auf, in, vor de waar of wanneer vraag kunt stellen gebruik je de 3 de naamval (meewerkend voorwerp) 1de (onderwerp) 3de (meewerkend voorwerp) m der dem, einem, deinem, etc. v die der, einer, deiner, etc. o das dem, einem, deinem, etc. mv die den, meinen, deinen, etc. + n Voorbeeldzinnen met waar : der Garten Ik sta in de tuin (m). Waar? Ja Ich stehe in dem Garten. die Leiter Ik sta op een ladder (v). Waar? Ja Ich stehe auf einer Leiter. das Auto Ik sta voor jouw auto (o). Waar? Ja Ich stehe vor deinem Auto. die Kinder Ik sta voor de kinderen (mv). Waar? Ja Ich stehe vor den Kindern.

64 Voorbeeldzinnen met wanneer : der Januar Op drie januari ga ik. Wanneer? Ja An dem dritten Januar gehe ich. der Sommer In de zomer vertrek ik. Wanneer? Ja In dem Sommer fahre ich. An dem kun je samenvoegen tot am. Dus: Am dritten Januar gehe ich. In dem kun je samenvoegen tot im. Dus: Im Sommer fahre ich. am gebruik je bij tijdstippen: im gebruik je bij tijdstrajecten: am ersten (sechsten) Januar. im Sommer (im Herbst), im Januar (im Februar) Samenvoegen van voorzetsel en lidwoorden: zu dem = zum in dem = im an dem = am zu der = zur in das = ins an das = ans Voorbeeldzinnen: Ich gehe zu dem (zum) Sport (m). Ich bin in dem (im) Fußballclub (m). Ich stehe an dem (am) Wasse (o). Ich gehe zu der (zur) Oma (v). Ich gehe in das (ins) Wasser (o). D NL Ich fahre an das (ans) Meer (o). das Meer de zee

65 De voorzetsel zu en nach eisen altijd de 3 de naamval: Dus veranderen ook de lidwoorden. 1de 3de 1de 3de der dem ein einem ev die der eine einer das dem ein einem mv die den meine meinen Voorbeeldzinnen: Ich gehe zu meinem Opa (m). Nach meinem Geburtstag (m) fahre ich weg. Opdrachten: Geef in het duits antwoord op de volgende vragen en. Gebruik persoonlijke voornaamwoorden. 1. Wo sind deine CD s? 2. Wo wohnt dein Cousin Peter? 3. An welchem Tag ist deine Schwester/dein Bruder geboren? 4. Essen wir in einem Imbiss? 5. In welchem Land liegt Bern? 6. Wo steht das Fahrrad? 7. An welchem Tag ist dieses Jahr Weihnachten? 8. Wann kommt dein Bruder auds dem Urlaub zurück? 9. Wann rufst du mich zurück? 10.Wo liet der Schlüssel? Controleer je antwoorden op de volgende bladzijde.

66 Antwoorden: 1. Wo sind deine CD s? Sie liegen auf dem Tisch. 2. Wo wohnt dein Cousin Peter? Er wohnt in Deutschland 3. An welchem Tag ist deine Schwester/dein Bruder geboren? Sie ist am sechsten Januar in Köln geboren. 4. Essen wir in einem Imbiss? Nein, wir essen in einem Restaurant 5. In welchem Land liegt Bern? Bern liegt in der Schweiz. 6. Wo steht das Fahrrad? Es steht in dem Keller. 7. An welchem Tag ist dieses Jahr Weihnachten? Am vierundzwanzigten Dezember ist Weihnachten. 8. Wann kommt dein Bruder auds dem Urlaub zurück? Er kommt am dreiundzwanzigsten August zurück. 9. Wann rufst du mich zurück? Ich rufe dich um zehn Uhr zurück. 10.Wo liet der Schlüssel? Er liegt auf dem Fernseher.

67 Voorzetsels uitgebreid: Kastwoorden 3 de of 4 de naamval an, auf, in, vor: noem ik kastwoorden (voor de kast, op de kast enz.) Als je bij de voorzetsel: an, vor, in en auf waar of wanneer kunt vragen vervoegen de lidwoorden zoals die van de 3de naamval. Als je nu waarheen kunt vragen volgt de 4 de naamval. Dit wordt bepaald door het werkwoord wat voor het voorzetsel staat. Laten we eerst herhalen hoe de lidwoorden in de naamvallen vervoegen. 1de=ow 3de=mvw 4de=lvw m der dem den Ev v die der die o das dem das Mv die den+n die Kastwoorden met waar of wanneer vraag: Ich stehe vor der Disco (v). Waar sta ik? Ich bin im (in dem) Hotel (o). Waar ben ik? Ich stehe vor den Kindern (mv). Waar sta ik? Am (an dem) sechsten Januar (m) fahre ich. Wanneer ga ik? Zie je dat hier heel duidelijk de naamval door het werkwoord voor het kastwoord bepaalt wordt? Kastwoorden met de waarheen vraag: Ich gehe in den Wald (m) Waarheen ga ik? Er läuft auf den Berg (m) Waarheen gaat hij?

68 Opdrachten: Gebruik het juiste lidwoord: 1.In...Schrank (m) hängen viele Kleider. 2.Ich hänge den Pullover in...schrank (m). 3.Meine Mutter fährt sehr gerne an...see (m). 4.Herr Ober, in...kaffee (m) ist ein Haar. 5.Das Wasser läuft in...badewanne (v). 6.Das Wasser ist in...badewanne (v). 7.Der Stuhl steht vor...tisch (m). 8.Der Chef steht vor...mitarbeiter...(mv). 9.Der Schüler wirft den Ball auf...dach (o). Vertaal en gebruik an, auf, in of vor: Gebruik ook een woordenboek. 1.De leerling staat in de winkel:... 2.De Leerling gaat de winkel in:... 3.De vogel is op de boom:... 4.Devogel vliegt op de boom:... 5.De trui ligt in de kast:... 6.Ik leg de trui in de kast:... m=mannelijk v=vrouwelijk o=onzijdig mv=meervoud Controleer je antwoorden op de volgende bladzijde.

69 Antwoorden: Gebruik het juiste lidwoord: 1.In dem Schrank (m) hängen viele Kleider. 2.Ich hänge den Pullover in den Schrank (m). 3.Meine Mutter fährt sehr gerne an die See (m). 4.Herr Ober, in dem Kaffee (m) ist ein Haar. 5.Das Wasser läuft in die Badewanne (v). 6.Das Wasser ist in der Badewanne (v). 7.Der Stuhl steht vor dem Tisch (m). 8.Der Chef steht vor den Mitarbeitern (mv). 9.Der Schüler wirft den Ball auf das Dach (o). Vertaal en gebruik an, auf, in of vor: Gebruik ook een woordenboek. 1.Der Schüler steht in dem Laden/Geschäft. 2.Der Schüler geht in den Laden/das Geschäft. 3.Der Vogel ist auf dem Baum. 4.Der Vogel fliegt auf den Baum. 5.Der Pullover liegt in dem Schrank. 6.Ich lege den Pullover in den Schrank. Klas 3: Voor de Naamvallentabel ga naar de volgende bladzijde

70 Naamval m = mannelijk der o = onzijdig das v = vrouwelijk die mv = meervoud die Persoonlijke Voornaamwoorden Werkwoorden Voorzetsels Kastwoorden (speciale Voorz.) Onderwerp (OW) 1de naamval Nominativ Bepaal met vraag: Wie of wat + PV der kleine Mann ein kleiner Mann mein kleiner Mann das kleine Kind ein kleines Kind mein kleines Kind die kleine Frau eine kleine Frau meine kleine Frau die kleinen Kinder meine kleinen Kinder ich ik ev. du jij er hij es het sie zij wir wij mv. Ihr jullie sie zij Sie u Werkwoorden: bitten = verzoeken fragen = vragen es gibt = er is, er zijn Voorzetsels: durch = door für = voor (een persoon) gegen = tegen ohne = zonder um = om Lijdend Voorwerp (LVW) 4de naamval Akkusativ Bepaal met vraag: Wie of wat + PV + OW den kleinen Mann einen kleinen Mann meinen kleinen Mann das kleine Kind ein kleines Kind mein kleines Kind die kleine Frau eine kleine Frau meine kleine Frau die kleinen Kinder meine kleinen Kinder mich mij dich jou ihn hem es het sie zij uns ons euch jullie sie hen Sie u Kastwoorden: 4 de of 3 de naamval an = aan auf = op hinter = achter neben = naast in = in über = boven unter = onder vor = voor zwischen = tussen Doelgericht beweging waarheen? Zich bevinden Waar? Meewerkend Voorwerp (MVW) 3 de naamval Bepaal met vraag: Aan/Voor wie of wat + PV + OW + LVW dem kleinen Mann einem kleinen Mann meinem kleinen Mann dem kleinen Kind einem kleinen Kind meinem kleinen Kind der kleinen Frau einer kleinen Frau meiner kleinen Frau den kleinen Kindern meinen kleinen Kindern mir mij dir jou ihm hem ihm het ihr haar uns ons euch jullie ihnen hun Ihnen u wanneer? Voorzetsels: mit = met nach = naar bei = bij seit = sinds von = van zu = naar aus = uit Werkwoorden: danken = danken helfen = helpen gefallen = bevallen Als in het Nederlands van tussen 2 twee zelfstandige naamwoorden staat, gebruik je de tweede naamval.

71 Voorzetsels: anlässlich = na aanleiding van wegen = wegens Bezit 2de naamval des kleinen Mannes eines kleinen Mannes des kleinen Kindes eines kleinen Kindes der kleinen Frau einer kleinen Frau der kleinen Kinder Genetiv meines kleinen Mannes meines kleinen Kindes meiner kleinen Frau meiner kleinen Kinder Bepaal met vraag: Van wie?

72 Naamvallentabel begerijpen: Wat moet je wel kunnen om met de Naamvaltabel aan de slag te kunnen gaan? 1. Kun je ontleden? a) Persoonsvorm (PV) bepalen: werkwoord bepalen. De vader geeft zijn lieve zoon een leuk cadeau. Der Vater gibt seinem lieben Sohn ein tolles Geschenk. b) Onderwerp (OW of 1de naamval of Nominativ) : wie of wat + PV. Wie of wat geeft? de vader c) Lijdend voorwerp (LVW of 4 de naamval om Akkusativ): wie of wat + PV + OW Wie of wat geeft de vader? een leuk cadeau d) Meewerkend voorwerp (MVW of 3 de naamval of Dativ): Aan/Voor wie of wat + PV + OW + LVW Aan wie of wat geeft de vader een leuk cadeau? zijn zoon 2. Kun je voorzetsel bepalen en weet je wat ze in een zin doen? Voordat je ontleedt kijk eerst of er voorzetsel in de zin staan. Voorzetsel zitten letterlijk voor een zelfstandig naamwoord. Ik ga door het bos. Kijk in een zin altijd of er een voorzetsel staat. Voorzetsel eisen een naamval. Deze moet je leren. a) durch (door), für (voor (het is voor hem)), gegen (tegen), ohne (zonder), um (om) eisen de 4 de naamval. b) aus (uit), bei (bij), mit (met), von (van), zu (naar) eizen de 3 de naamval. c) De kastwoorden (op, onder, in,.de kast) eisen de 4 de of 3 de naamval. an (aan), auf (op), in (in), unter (onder), vor (voor (ik sta voor hem)) Drukt het een beweging uit, dan gebruik je de 4 de naamval. De man gaat op de berg (m). Der Mann geht auf den Berg. Drukt het een bevinding uit, dan gebruik je de 3 de naamval. De man staat op de berg. Der Mann steht auf dem Berg.

73 3.Naamvallen Tabel aanpakken: der-gruppe: (der, die, das, dies, welch) Als voor een zelfstandig naamwoord een bepaald woord uit de der-gruppe staat pak je de grijze lijn. ein-gruppe (gele rij): (ein, kein, mein, dein, sein, ihr, unser, euer, Ihr) Als voor een zelfstandig naamwoord een onbepaald woord uit de ein-gruppe staat pak je de gele lijn. Blauwe kolom: Hier zie je een aantal werkwoorden, en voorzetsel die gelinkt zijn aan de naamvallen. Auf: bitten, vragen, es gibt volgt de 4 de naamval. Auf: danken, helfen, gefallen volgt de 3 de naamval. De voorzetsels hebben wij net besproken. 1de naamval (onderwerp) rij: bepaalde woorden, onbepaalde woorden, bijvoeglijke voornaamwoorden, zelfstandige naamwoorden, persoonlijk e voornaamwoorden. 4de naamval (lijdend voorwerp) rij: bepaalde woorden, onbepaalde woorden, bijvoeglijke voornaamwoorden, zelfstandige naamwoorden, persoonlijk e voornaamwoorden. 3de naamval (meewerkend voorwerp) rij: bepaalde woorden, onbepaalde woorden, bijvoeglijke voornaamwoorden, zelfstandige naamwoorden, persoonlijk e voornaamwoorden. Voor de 2 de naamval ga naar de volgende bladzijde.

74 2de naamval (bezit) rij (A2): Als tussen twee zelfstandige naamwoorden een van staat gebruik bij het tweede zelfstandige naamwoord de tweede naamval. van valt dan weg. Mannelijke en onzijdige zelfstandige naamwoorden krijgen nog een extra s of es eindigt het woord op d o t. 1de ZNW 2 de ZNW De fiets van mijn broer (m). mijn kind (o). mijn dochter (v). mijn kinderen (mv) Das Fahrrad meines Bruders (m) meines Kindes (o) meiner Schwester (o) meiner Kinder (mv) 4. Vertaal met hulp van de Naamvallen Tabel en een woordenboek: Wij sturen hem een lange brief (m). Mijn aardige moeder kent hem. Hij rijdt door een bos (m). Ik ga met mijn zus naar huis (v). Hij staat op de station (m). Wij lopen onder de brug (v). Het bedrijf (m) van mijn oom (m) stuurt aan de familie (v) een groot pakket (o).

75 Antwoorden: Wij sturen hem een lange brief (m). Wir schicken ihm einen langen Brief. Mijn aardige moeder kent hem. Meine nette Mutter kennt ihn. Hij rijdt door een bos (m). Er fährt durch den Wald Ik ga met mijn zus naar huis (v). Ich fahre mit meiner Schwester nach Hause. Hij staat op de station (m). Er steht auf dem Bahnhof. Wij lopen onder de brug (v). Wir laufen unter die Brücke. Het bedrijf (m) van mijn oom (m) stuurt aan de familie (v) een groot pakket (o). Der Betrieb meines Onkels chickt seiner Familie ein groβes Packet.

76 2 de naamval (Genetiv) In het Nederlands bestaat de 2 de naamval maar wordt nauwelijks nog gebruikt. Tegenwoordig gebruikt men in het Nederlands het voorzetsel: van Voorbeelden: Het huis des vaders. Het verhaal onzer voorvaderen. Wordt:Het huis van de vader. Wordt:Het verhaal van onze voorvaderen. 1 de 2 de 3 de 4 de der des + s of es dem den die der der die das des + s of es dem das die der den + n of en die De vrouw van mijn vriend stuurt hem een brief. De vrouw van de vriend stuurt hem een brief. De vrouw van een vriend stuurt hem een brief. Dus: van + bezittelijk voornaamwoord/bep. Lidw./onbep.lidw./ + zelfstandig naamwoord = 2 de naamval Die Frau meines Freundes schickt einen Brief. Die Frau meines Onkels schickt einen Brief. m2 de + es : Uitgang bij zelfstandige naamwoorden die op d of t of n eindigen Er zijn ook een aantal voorzetsels die de 2 de naamval eisen: anlässlich (na aanleiding van), wegen (vanwege) De bewering dat je het voorzetsel van (D: von) i.p.v. de 2 de naamval gebruikt kan in het Duits natuurlijk ook. Let dan wel erop dat het voorzetsel von de 3 de naamval eist: Das Haus von meinem Vater.

Naamvallen Tabel Begrijpen. Klas 3/4

Naamvallen Tabel Begrijpen. Klas 3/4 Naamvallen Tabel Begrijpen Klas 3/4 Wil je weten hoe de Naamvallen Tabel in elkaar zit, dan is dit de juiste workshop voor jou. A) Naamvaltabel (overzicht) B) Tools om met de Naamvaltabel aan de slag te

Nadere informatie

Grammatica Jaar 1-2. www.meesterarndt.nl: Ga dan naar Tools Duits Klas 1-2 Grammatica. Veel succes met het leren van de Duitse taal.

Grammatica Jaar 1-2. www.meesterarndt.nl: Ga dan naar Tools Duits Klas 1-2 Grammatica. Veel succes met het leren van de Duitse taal. Grammatica Jaar 1-2 Beste Leerling, Met deze grammatica heb je een overzicht over de grammatica die wij in jaar 1-2 bespreken. Deze opdrachten staan natuurlijk ook online: www.meesterarndt.nl: Ga dan naar

Nadere informatie

Voltooid tegenwoordige tijd (D = Perfekt)

Voltooid tegenwoordige tijd (D = Perfekt) Voltooid tegenwoordige tijd (D = Perfekt) De voltooid tegenwoordige tijd wordt in het Duits meestal in de spreektaal gebruikt. Ik heb huiswerk gemaakt. Ik maak -> ik maakte Ich habe Hausaufgaben gemacht.

Nadere informatie

Werkwoorden TB 49. wissen = weten müssen = moeten fahren = rijden. Voorbereiding PW hoofdstuk 4 Duits DUK7 - werkblad 3

Werkwoorden TB 49. wissen = weten müssen = moeten fahren = rijden. Voorbereiding PW hoofdstuk 4 Duits DUK7 - werkblad 3 Voorbereiding PW hoofdstuk 4 Duits DUK7 - werkblad 3 Neue Kontakte 5 e, VMBO KGT 1-2 Werkwoorden TB 49 3 e naamval TB 54 Rangtelwoorden (overzicht) Kloktijden (overzicht) Werkwoorden TB 49 wissen = weten

Nadere informatie

Zoals jullie afgelopen jaar geleerd hebben eisen voorzetsels een naamval.

Zoals jullie afgelopen jaar geleerd hebben eisen voorzetsels een naamval. Naamvallen & Voorzetsels Zoals afgelopen jaar geleerd hebben eisen voorzetsels een naamval. Onder aan staat rijtje met de belangrijkste voorzetsels en werkwoorden. Meteen heb je ook een overzicht hoe dan

Nadere informatie

Verleden tijd werkwoorden

Verleden tijd werkwoorden Verleden tijd werkwoorden De verleden tijd gebruik je in het Duits bij schijftaal zoals bij brieven en emails. Verleden tijd van zwakke werkwoorden: normale stam stam op d of t ich wohnte arbeitete du

Nadere informatie

Samenvatting Duits Grammatica Duits

Samenvatting Duits Grammatica Duits Samenvatting Duits Grammatica Duits Samenvatting door S. 836 woorden 20 februari 2013 5,8 61 keer beoordeeld Vak Duits Naamvallen. Nederlands: 2e naamval 4e naamval (bijvoegelijke bepaling, is 3e naamval

Nadere informatie

Samenvatting door een scholier 1996 woorden 19 juni keer beoordeeld. Persoonlijk voornaamwoord. 1e nv ich du er sie es wir ihr sie Sie

Samenvatting door een scholier 1996 woorden 19 juni keer beoordeeld. Persoonlijk voornaamwoord. 1e nv ich du er sie es wir ihr sie Sie Samenvatting door een scholier 1996 woorden 19 juni 2018 0 keer beoordeeld Vak Duits Persoonlijk voornaamwoord 1e nv ich du er sie es wir ihr sie Sie 3 e nv mir dir ihm ihr ihm uns euch ihnen Ihnen 4 e

Nadere informatie

Aantekening hs1 Cijfers Das Notensystem en lager 6

Aantekening hs1 Cijfers Das Notensystem en lager 6 Aantekening hs1 Cijfers Das Notensystem Nederlands: Duits: 10 1 9 8 2 7 3 6 4 5 5 4 en lager 6 In t Duits kennen we 3 lidwoorden: Aantekening hs1 de lidwoorden -der -die de/het -----> bepaald lidwoord

Nadere informatie

Uiteenzetting Duits Duitse naamvallen

Uiteenzetting Duits Duitse naamvallen Uiteenzetting Duits Duitse naamvallen Uiteenzetting door M. 560 woorden 22 mei 2013 5,4 108 keer beoordeeld Vak Methode Duits Na Klar! 1) Naamvallen Een naamval is de functie van een zinsdeel. VB: lijdend

Nadere informatie

Grüß Gott! Guten Morgen! Guten Tag! Guten Abend! Ich heiße Wie heißt du? Das ist Max. Das finde ich auch. Kommst du auch aus Duisburg.

Grüß Gott! Guten Morgen! Guten Tag! Guten Abend! Ich heiße Wie heißt du? Das ist Max. Das finde ich auch. Kommst du auch aus Duisburg. Ich heiße Anna. Ich bin neunzehn Jahre alt und komme aus Deutschland. Ich wohne in Duisburg und gehe dort zur Berufsschule. Das ist mein Freund Max. sich kennenlernen Hallo! Hi! Servus! Grüß Gott! Guten

Nadere informatie

TOETS A A1 vmbo-gt(h), DEEL 1, SCHRITT 1-8. Luister naar het luisterfragment Neu im Fußballverein. Beantwoord de vragen in het Nederlands.

TOETS A A1 vmbo-gt(h), DEEL 1, SCHRITT 1-8. Luister naar het luisterfragment Neu im Fußballverein. Beantwoord de vragen in het Nederlands. Naam: Klas: Datum: HÖREN Luister naar het luisterfragment Neu im Fußballverein. Beantwoord de vragen in het Nederlands. (8 punten) 1. Welk compliment geeft Igor (de jongen) aan Linda (het meisje)? 2. In

Nadere informatie

Voorbereiding PW hoofdstuk 1 en hoofdstuk 2 Duits DUK3 - werkblad 1

Voorbereiding PW hoofdstuk 1 en hoofdstuk 2 Duits DUK3 - werkblad 1 Voorbereiding PW hoofdstuk 1 en hoofdstuk 2 Duits DUK3 - werkblad 1 Neue Kontakte 5 e, VMBO KGT 1-2 Werkwoorden Regelmatige, zwakke werkwoorden STAPPENPLAN voor het vervoegen van werkwoorden 1. Hele werkwoord

Nadere informatie

Wir sind verwandt. Wir sind verwandt. Kann ich die Antworten haben. Kann ich die Antworten haben? die Cousine. die Nichte / die Cousine

Wir sind verwandt. Wir sind verwandt. Kann ich die Antworten haben. Kann ich die Antworten haben? die Cousine. die Nichte / die Cousine die Familie Wir sind verwandt Wir sind verwandt. Ich habe mein Arbeitsbuch vergessen Ich habe mein Arbeitsbuch vergessen. Können Sie das aufschreiben Können Sie das aufschreiben? Kann ich die Antworten

Nadere informatie

Samenvatting Duits Hoofdstuk 2

Samenvatting Duits Hoofdstuk 2 Samenvatting Duits Hoofdstuk 2 Samenvatting door A. 1197 woorden 5 januari 2014 6,7 6 keer beoordeeld Vak Methode Duits Neue Kontakte Duits Hoofdstuk 2 Bron C De modale werkwoorden (die Modalverben) en

Nadere informatie

5,9. Samenvatting door een scholier 1371 woorden 4 november keer beoordeeld. * Duits * Uitspraak

5,9. Samenvatting door een scholier 1371 woorden 4 november keer beoordeeld. * Duits * Uitspraak Samenvatting door een scholier 1371 woorden 4 november 2006 5,9 313 keer beoordeeld Vak Duits * Duits * Uitspraak Umlaut Komt voor bij de letters in AUTO a -> a / aa ä -> e / ee o -> o / oo ö -> eu u ->

Nadere informatie

5,5. Samenvatting door een scholier 543 woorden 19 juni keer beoordeeld. Prüfungsteil Schreiben. Schrijfvaardigheid formele brief

5,5. Samenvatting door een scholier 543 woorden 19 juni keer beoordeeld. Prüfungsteil Schreiben. Schrijfvaardigheid formele brief Samenvatting door een scholier 543 woorden 19 juni 2018 5,5 2 keer beoordeeld Vak Methode Duits Neue Kontakte Prüfungsteil Schreiben Schrijfvaardigheid formele brief - conventies Dit kan zijn een sollicitatiebrief,

Nadere informatie

Samenvatting Duits Hoofdstuk 3 en 4 grammatica

Samenvatting Duits Hoofdstuk 3 en 4 grammatica Samenvatting Duits Hoofdstuk 3 en 4 grammat Samenvatting door een scholier 1676 woorden 7 maart 2018 6,1 3 keer beoordeeld Vak Methode Duits Na Klar! Duits toetsweek 2 Hoofdstuk 3 Voegwoorden Wanneer Wanneer

Nadere informatie

Aantekening Duits Sterke werkwoorden, zwakke werkwoorden en haben, sein en werden

Aantekening Duits Sterke werkwoorden, zwakke werkwoorden en haben, sein en werden Aantekening Duits Sterke werkwoorden, zwakke werkwoorden en haben, sein en werden Aantekening door D. 964 woorden 20 december 2017 7,6 10 keer beoordeeld Vak Duits Het sterke werkwoord Een sterk werkwoord

Nadere informatie

Samenvatting Duits Grammatica

Samenvatting Duits Grammatica Samenvatting Duits Grammatica Samenvatting door een scholier 1253 woorden 18 maart 2008 4,7 34 keer beoordeeld Vak Methode Duits Na Klar! Duits na klar redemittel en grammatica (werkwoorden, 1e en 4e naamval,

Nadere informatie

Kapitel 8 Nervenkitzel

Kapitel 8 Nervenkitzel 1: Am See Kapitel 8 Nervenkitzel 4. 1. gedacht 4. kans 2. blokken 5. verknalt 3. kamerarrest 6. redt 6. 1. Groβeltern Köningswinter 2. Bruder Brandenburg 3. Ste. Maxime Campingplatz 4. Sylt Insel 5. zu

Nadere informatie

Top 100 Duitse woorden

Top 100 Duitse woorden Top 100 Duitse woorden hinter achter hinten achteraan letzten Monat afgelopen maand schon al nur (of: nur noch) alleen maar nur noch alleen nog wenn als bitte alstublieft (als je iets geeft) immer altijd

Nadere informatie

TOETS A A1 VWO(H), DEEL 1, SCHRITT Luister naar Auf dem Münchner Viktualienmarkt. Kruis tijdens het luisteren het goede antwoord aan.

TOETS A A1 VWO(H), DEEL 1, SCHRITT Luister naar Auf dem Münchner Viktualienmarkt. Kruis tijdens het luisteren het goede antwoord aan. Naam: Klas: Datum: HÖREN Luister naar Auf dem Münchner Viktualienmarkt. Kruis tijdens het luisteren het goede antwoord aan. (5 punten) 1. Waarom is Annika zo blij om op de markt in München te zijn? A Eindelijk

Nadere informatie

Test KAPITEL. Ich habe Angst, den Zug wieder zu

Test KAPITEL. Ich habe Angst, den Zug wieder zu Idiom Vertaal de vetgedrukte woorden in het Nederlands. Kannst du mir das erklären? Ich warte nur noch auf die Bestätigung vom Arbeitsamt. In der Forschung beschäftigt man sich schon lange mit dieser Frage.

Nadere informatie

Basisgrammatica. Prisma Taalbeheersing. Arjan Krijgsman Johan Zonnenberg. Begrijpelijk voor iedereen. Duits

Basisgrammatica. Prisma Taalbeheersing. Arjan Krijgsman Johan Zonnenberg. Begrijpelijk voor iedereen. Duits Prisma Taalbeheersing Basisgrammatica Duits Begrijpelijk voor iedereen Arjan Krijgsman Johan Zonnenberg Uitgeverij Unieboek Het Spectrum bv, Houten - Antwerpen 6 Inhoud Grammatica - Waar doe je het voor?

Nadere informatie

Henk Mangnus. Kortom. Duitse grammatica. Walvaboek

Henk Mangnus. Kortom. Duitse grammatica. Walvaboek Henk Mangnus Kortom Duitse grammatica Walvaboek INHOUD 1 De naamvallen 3 2 Het lidwoord en de andere bepalende woorden 4 3 Het werkwoord 6 4 Het voornaamwoord 14 5 Het voorzetsel 16 6 Het telwoord 21 7

Nadere informatie

die Meldung bestätigen nicht jetzt

die Meldung bestätigen nicht jetzt am Computer sitzen im Internet surfen Informationen suchen mit einem Freund chatten eine E-Mail schreiben Nachrichten lesen Freunde finden ein Foto hochladen eine Datei herunterladen einen Film gucken

Nadere informatie

Antwoorden Duits Hoofdstuk 1

Antwoorden Duits Hoofdstuk 1 Antwoorden Duits Hoofdstuk 1 Antwoorden door T. 668 woorden 25 september 2008 4,9 81 keer beoordeeld Vak Methode Duits Na Klar! Duits Antwoorden, Havo 4, Na Klar, Hoofdstuk 1. 2. Uitspraken die goed zijn:

Nadere informatie

Aantekening Duits Duitse grammatica

Aantekening Duits Duitse grammatica Aantekening Duits Duitse grammatica Aantekening door een scholier 583 woorden 26 december 2017 4,6 5 keer beoordeeld Vak Methode Duits Na Klar! Haben-hebben Präterium Ich Habe Hatte Hätte Du hast Hattest

Nadere informatie

Samenvatting Duits H4 Einen guten Rutsch

Samenvatting Duits H4 Einen guten Rutsch Samenvatting Duits H4 Einen guten Rutsch Samenvatting door een scholier 1005 woorden 30 mei 2017 1 1 keer beoordeeld Vak Duits Einen guten Rutsch! Vocabulaire https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-duits-h4-einen-guten-rutsch

Nadere informatie

Duits - Havo 3 - Hoofdstuk 5 samenvatting

Duits - Havo 3 - Hoofdstuk 5 samenvatting Duits - Havo 3 - Hoofdstuk 5 samenvatting Rode tekst = tip Grammatica Imperfekt (verleden tijd) wollen (willen) sollen (moeten) müssen (moeten) wissen (weten) ich wollte sollte musste wusste du wolltest

Nadere informatie

Talenquest Duits 2thv: Grammatica

Talenquest Duits 2thv: Grammatica Talenquest Duits 2thv: Grammatica Episode 1: Het geslacht van zelfstandige naamwoorden In het Duits kun je onderscheiden: mannelijk: der Hund ein Hund vrouwelijk: die Katze eine Katze onzijdig: das Pferd

Nadere informatie

bringen ausleihen bezahlen wären denken auschecken das Handtuch das Problem das Missverständnis das Zimmer die Rechnung die Bettwäsche

bringen ausleihen bezahlen wären denken auschecken das Handtuch das Problem das Missverständnis das Zimmer die Rechnung die Bettwäsche An der Rezeption Ich habe eine Frage. Ich habe meine Handtücher vergessen / weil ich dachte / es sind welche auf dem Zimmer. Aber für zwei Euro können Sie sich Das war dann wohl ein hier welche leihen

Nadere informatie

SPREKEN EN GESPREKSVAARDIGHEID

SPREKEN EN GESPREKSVAARDIGHEID PTA SPREKEN EN GESPREKSVAARDIGHEID Algemene informatie Taal Duits Duur 10 minuten Weging 20 % (4 x) Herkansbaar Ja Hulpmiddelen Geen Datum Vrijdag 2 februari (indeling volgt nog) Opbouw Het mondeling bestaat

Nadere informatie

Ich lese ein Buch. Ich lese ein Buch. Siehst du viel fern. Siehst du viel fern? Am Sonntag besuche ich meine Oma. Am Sonntag besuche ich meine Oma.

Ich lese ein Buch. Ich lese ein Buch. Siehst du viel fern. Siehst du viel fern? Am Sonntag besuche ich meine Oma. Am Sonntag besuche ich meine Oma. Hausaufgaben machen Ich lese ein Buch Ich lese ein Buch. das Buch das Buch Bücher Gitarre spielen Siehst du viel fern Siehst du viel fern? ausschlafen mit dem Hund Gassi gehen Computerspiele spielen ins

Nadere informatie

Kunde (vul de rol in het Duits in) 1 Guten Tag. 1 Groet terug.

Kunde (vul de rol in het Duits in) 1 Guten Tag. 1 Groet terug. Polizei Polizei Dialog 1- Handy Dialog 1 - Handy Kunde (vul de rol in het Duits in) 1 Guten Tag. 1 Groet terug. 2 Wie kann ich Ihnen helfen? 2 Vertel, dat je zaktelefoon is gestolen. 3 Können Sie mir erzählen,

Nadere informatie

k ga naar school ch gehe zur Schule

k ga naar school ch gehe zur Schule Nederlandstalig onderwijs k ga naar school ch gehe zur Schule Nederlands Deutsch k ga naar school ch gehe zur Schule Wat heb ik goed geslapen. Mama helpt me bij het wassen en aankleden. Ze vertelt me dat

Nadere informatie

Ich möchte eine Fahrkarte nach Schwerin / bitte. Vormittags also.

Ich möchte eine Fahrkarte nach Schwerin / bitte. Vormittags also. eine Zugfahrkarte kaufen Ich möchte eine Fahrkarte nach Schwerin / bitte. Wann möchten Sie fahren? Am Donnerstag / den 17. Oktober am Vormittag / bitte. Vormittags also. Mal sehen. Es fährt ein Zug um

Nadere informatie

Snel uw zakelijk Duits verbeteren, zonder saaie grammaticaregels uit uw hoofd te leren

Snel uw zakelijk Duits verbeteren, zonder saaie grammaticaregels uit uw hoofd te leren WEET U WEL WAT U ZEGT? Zakelijk Duits - waar het vaak mis gaat E-book Snel uw zakelijk Duits verbeteren, zonder saaie grammaticaregels uit uw hoofd te leren 2 Verloopt de communicatie met uw Duitse zakenpartners

Nadere informatie

Kapitel 6 Urlaub zum Verlieben. Antwoorden. 1-2 vmbo-kgt Kapitel 6 Antwoorden

Kapitel 6 Urlaub zum Verlieben. Antwoorden. 1-2 vmbo-kgt Kapitel 6 Antwoorden Kapitel 6 Urlaub zum Verlieben Antwoorden 1 Sehen a 1 Deutschland, die Schweiz, Österreich, Frankreich, Italien 2 bijvoorbeeld: Ja, in Tirol. b 3 glad 4 de rots 5 het touw 6 de hut 7 gelukt 8 uitglijden

Nadere informatie

1-2 VMBO-KGT/H EN 3 HAVO OVERBRUGGINGSMODULE

1-2 VMBO-KGT/H EN 3 HAVO OVERBRUGGINGSMODULE ELISABETH LEHRNER-TE LINDERT 1-2 VMBO-KGT/H EN 3 HAVO OVERBRUGGINGSMODULE Malmberg, s-hertogenbosch Derde druk www.naklar.nl Overbruggingsmodule Welkom bij de overbruggingsmodule grammatica. Als je van

Nadere informatie

Taaltips voor succesvol zakendoen in het Duits

Taaltips voor succesvol zakendoen in het Duits Taaltips voor succesvol zakendoen in het Duits Dit document is samengesteld als aanvulling op de test Succesvol zakendoen in het Duits. Wilt u ontdekken hoe goed u geëquipeerd bent voor zakendoen met Duitstalige

Nadere informatie

Idiom Vertaal de vetgedrukte woorden in het Nederlands. Idiom Vertaal de vetgedrukte woorden in het Nederlands. Test KAPITEL

Idiom Vertaal de vetgedrukte woorden in het Nederlands. Idiom Vertaal de vetgedrukte woorden in het Nederlands. Test KAPITEL Sie können hier leider nur bar bezahlen. Von diesem Gewürz bekomme ich immer Kopfschmerzen. Diese Hosen sind im Moment sehr gefragt. Am Wochenende habe ich kaum Zeit für meine Hausaufgaben. Ich finde es

Nadere informatie

Duits voor zelfstudie

Duits voor zelfstudie Prisma Taaltraining Duits voor zelfstudie dr. Katja B. Zaich INHOUD Voorwoord INHOUD Les 1 Tekst 1 9 Begroetingen 9 Du of Sie? 10 Vragen hoe het met de ander gaat 11 Zich voorstellen 11 Tekst 2 13 Vragen

Nadere informatie

Gegenbesuch des HBBK in Nijmegen. 15. Januar 2014. groepswerk en stadsbezoek. Gruppenarbeit und Stadtbesichtigung. Nijmegen is een heel mooie stad.

Gegenbesuch des HBBK in Nijmegen. 15. Januar 2014. groepswerk en stadsbezoek. Gruppenarbeit und Stadtbesichtigung. Nijmegen is een heel mooie stad. Gegenbesuch des HBBK in Nijmegen 15. Januar 2014 Die Schüler sollten aufschreiben, was ihnen gefallen hat. De leerlingen moesten opschrijven wat hun goed bevallen is. Das schrieb die deutsche Klasse Gruppenarbeit

Nadere informatie

BRIEVEN VAN EEN DUITSE MOEDER AAN HAAR ZOON

BRIEVEN VAN EEN DUITSE MOEDER AAN HAAR ZOON BRIEVEN ALS BRONMATERIAAL: BRIEVEN VAN EEN DUITSE MOEDER AAN HAAR ZOON Ook de Duitse vijand schreef brieven en stond in contact met het thuisfront. Zoals reeds eerder vermeld werden er vaak vormen van

Nadere informatie

Samenvatting Duits Het sterke ww

Samenvatting Duits Het sterke ww Samenvatting Duits Het sterke ww Samenvatting door een scholier 756 woorden 11 februari 2004 6,1 257 keer beoordeeld Vak Duits Het sterke werkwoord Kenmerken van het sterke werkwoord Klinkerverandering

Nadere informatie

Bob Duijvestijn / Henk Mangnus. Schreibstunde. Schrijfvaardigheid Duits voor bovenbouw havo en vwo. Walvaboek

Bob Duijvestijn / Henk Mangnus. Schreibstunde. Schrijfvaardigheid Duits voor bovenbouw havo en vwo. Walvaboek Bob Duijvestijn / Henk Mangnus Schreibstunde Schrijfvaardigheid Duits voor bovenbouw havo en vwo Walvaboek Voorwoord Schreibstunde is een uitgave voor schrijfvaardigheid Duits bovenbouw havo/vwo. De eerste

Nadere informatie

Alltag: Lesen KGT 2. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie. http://maken.wikiwijs.nl/52601

Alltag: Lesen KGT 2. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie. http://maken.wikiwijs.nl/52601 Alltag: Lesen KGT 2 Auteur VO-content Laatst gewijzigd Licentie Webadres 15 July 2015 CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie http://maken.wikiwijs.nl/52601 Dit lesmateriaal is gemaakt met

Nadere informatie

Test KAPITEL. Für diese harte Arbeit ist er wohl nicht

Test KAPITEL. Für diese harte Arbeit ist er wohl nicht Idiom Vertaal de vetgedrukte woorden in het Nederlands. Er kam zu dem Schluss, dass er mehr für die Schule tun musste. Ich konnte doch nicht ahnen, dass ich dich damit verletzen würde. Das Ergebnis hat

Nadere informatie

Neue Kontakte Kapitel 3 3de klas Redemittel

Neue Kontakte Kapitel 3 3de klas Redemittel 1 Neue Kontakte Kapitel 3 3de klas Redemittel Wie war dein Urlaub? Einfach toll! Wo wart ihr? Wir waren zuerst in Frankreich und dann in Spanien. Mit wem warst du in Urlaub? Mit meinen Eltern und mit einer

Nadere informatie

haben / hatten / hätten können / konnten / könnten dürfen / durften / dürften werden / wurden / würden

haben / hatten / hätten können / konnten / könnten dürfen / durften / dürften werden / wurden / würden ein Missverständnis an der Rezeption haben / hatten / hätten bin / war / wäre können / konnten / könnten dürfen / durften / dürften werden / wurden / würden sich entschuldigen Es tut mir leid! Das wollte

Nadere informatie

2 Kann ich dir helfen? 2 Ik voel me ziek. 3 Bist du hier im Urlaub? 3 Ja, je bent hier op vakantie.

2 Kann ich dir helfen? 2 Ik voel me ziek. 3 Bist du hier im Urlaub? 3 Ja, je bent hier op vakantie. Arzt Arzt Dialog 1 - Grippe Dialog 1 - Grippe 1 Guten Tag. 1 Je groet terug. 2 Kann ich dir helfen? 2 Ik voel me ziek. 3 Bist du hier im Urlaub? 3 Ja, je bent hier op vakantie. 4 Dann brauche ich zuerst

Nadere informatie

Logboek bij de lessenserie over. Cengiz und Locke. van Zoran Drvenkar. Groep: Leden: 1. 2. 3. 4. 5. 6. Fragment:

Logboek bij de lessenserie over. Cengiz und Locke. van Zoran Drvenkar. Groep: Leden: 1. 2. 3. 4. 5. 6. Fragment: Logboek bij de lessenserie over Cengiz und Locke van Zoran Drvenkar Groep: Leden: 1. 2. 3. 4. 5. 6. Fragment: ANWEISUNGEN Dit is een serie van drie lessen. Jullie gaan in zes groepen van vier of vijf leerlingen

Nadere informatie

Pascal Egbers gestorben am 12. Mai 2017

Pascal Egbers gestorben am 12. Mai 2017 In stillem Gedenken an Pascal Egbers gestorben am 12. Mai 2017 Annegret Korte schrieb am 21. September 2017 um 21.47 Uhr Liebe Familie Egbers, und Freundin mit Tochter. Es tut schon weh, am Grabe von Pascal

Nadere informatie

http://www.schoolsamenvatting.nl/ - De site voor samenvattingen

http://www.schoolsamenvatting.nl/ - De site voor samenvattingen GRAMMATICA OEFENINGEN DUITS Vertaal mbv woordenboek!!!! 1. Ik hoor het vrij vaak = Ich höre es oft 2. Op de eerste plaats = 3. Ik weet niet, of hij kan komen = 4. Hij wil zelfmoord plegen = 5. Kunt u mij

Nadere informatie

Woordenlijst Nederlands Duits

Woordenlijst Nederlands Duits Taaltalent deel 1 Methode Nederlands voor midden- en hoogopgeleide anderstaligen Woordenlijst Nederlands Duits Hoofdstuk 2 Het feest Henny Taks Katja Verbruggen u i t g e v e r ij coutinho c bussum 2014

Nadere informatie

Samenvatting Duits H3 Hurra, eine Eins!

Samenvatting Duits H3 Hurra, eine Eins! Samenvatting Duits H3 Hurra, eine Eins! Samenvatting door een scholier 1233 woorden 30 mei 2017 9,8 2 keer beoordeeld Vak Duits H3 Hurra, eine Eins! Vocabulaire https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-duits-h3-hurra-eine-eins

Nadere informatie

Persoonlijke correspondentie Brief

Persoonlijke correspondentie Brief - Adressering Herrn Peter Müller Falkenstraße 28 20140 Hamburg Deutschland Hans van der Meer, Stationslaan 87, 1011 Amsterdam Standaard adressering in Nederland: naam geadresseerde, straatnaam + huisnummer,

Nadere informatie

vor hinter neben links um die Ecke am Ende hier dort nicht weit zwischen geradeaus rechts Dann bis später. Nach dem Weg fragen. Ja / das stimmt.

vor hinter neben links um die Ecke am Ende hier dort nicht weit zwischen geradeaus rechts Dann bis später. Nach dem Weg fragen. Ja / das stimmt. sich in der Stadt verabreden Gut dann gehen wir gleich in die Stadt shoppen? Und ich gehe in den Plattenladen. Das ist ein guter Plan. Und dann treffen wir uns wieder / um fünf oder so? Ja / fünf Uhr ist

Nadere informatie

lassen fahren finden

lassen fahren finden ein Wochenende planen Lasst uns wirklich mal ein Wochenende nach Berlin fahren. Wie wäre es / wenn wir in einem Hotel übernachten? Ein Hotel finde ich zu teuer. Lasst uns lieber am Stadtrand zelten gehen.

Nadere informatie

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt - Belangrijkste benodigdheden Können Sie mir bitte helfen? Om hulp vragen Sprechen Sie Englisch? Vragen of iemand Engels spreekt Sprechen Sie _[Sprache]_? Vragen of iemand een bepaalde taal spreekt Ich

Nadere informatie

2 Wie kann ich Ihnen helfen? 2 Je vraagt of zij/hij je kan doorverbinden met de heer Schröder?

2 Wie kann ich Ihnen helfen? 2 Je vraagt of zij/hij je kan doorverbinden met de heer Schröder? Telefon Dialog 1 - Verbinden 1 Guten Tag. Deutsche Bank. Sie sprechen mit Frau/Herrn Rau. Telefon Dialog 1 - Verbinden Kunde 1 Groet terug en stelt je voor. 2 Wie kann ich Ihnen helfen? 2 Je vraagt of

Nadere informatie

Persoonlijke correspondentie Brief

Persoonlijke correspondentie Brief - Adressering Hans van der Meer, Stationslaan 87, 1011 Amsterdam Herrn Peter Müller Falkenstraße 28 20140 Hamburg Deutschland Standaard adressering in Nederland: naam geadresseerde, straatnaam + huisnummer,

Nadere informatie

Neue Kontakte 1-2 thv. Spreekkaarten

Neue Kontakte 1-2 thv. Spreekkaarten Neue Kontakte 1-2 thv Spreekkaarten Kapitel 1 Kennen wir uns? Spreekkaart A Je bent op vakantie in Oostenrijk. Je komt een meisje tegen. Je voert een gesprek om wat meer van haar te weten te komen 1 [>]

Nadere informatie

Luister naar het gesprek tussen de verkoopmedewerker (Verkäufer) en de klant (Kundin). Je kunt de tekst meelezen.

Luister naar het gesprek tussen de verkoopmedewerker (Verkäufer) en de klant (Kundin). Je kunt de tekst meelezen. Print het Word-document uit. Afrekenen met de klant Opdracht 1 Luister naar luisterfragment 6 Luister naar het gesprek tussen de verkoopmedewerker (Verkäufer) en de klant (Kundin). Je kunt de tekst meelezen.

Nadere informatie

Samenvatting Duits H7 Eigener Herd ist Goldes wert!

Samenvatting Duits H7 Eigener Herd ist Goldes wert! Samenvatting Duits H7 Eigener Herd ist Goldes wert! Samenvatting door een scholier 821 woorden 30 mei 2017 0 keer beoordeeld Vak Duits H7 Eigener Herd ist Goldes wert! Pagina 1 van 6 Werkwoorden thuis

Nadere informatie

Das erste niederländische Lesebuch für Anfänger

Das erste niederländische Lesebuch für Anfänger Aart Rembrandt Das erste niederländische Lesebuch für Anfänger Stufen A1 und A2 zweisprachig mit niederländisch-deutscher Übersetzung 1 Wir geben unser Bestes, um Tippfehler und Irrtümer zu vermeiden.

Nadere informatie

U hebt hier het activiteitenprogramma voor de periode van 20 juli t/m 2. augustus. Het zijn de activiteiten zoals deze georganiseerd worden door

U hebt hier het activiteitenprogramma voor de periode van 20 juli t/m 2. augustus. Het zijn de activiteiten zoals deze georganiseerd worden door Beste lezer, U hebt hier het activiteitenprogramma voor de periode van 20 juli t/m 2 augustus. Het zijn de activiteiten zoals deze georganiseerd worden door de vereniging voor Evangelisatie & Recreatie.

Nadere informatie

Was machst du am liebsten am Wochenende? Spielst du ein Instrument? Ich lese gern. Ich kann schnell neue Informationen verarbeiten.

Was machst du am liebsten am Wochenende? Spielst du ein Instrument? Ich lese gern. Ich kann schnell neue Informationen verarbeiten. nett ehrlich hilfsbereit tierlieb treu chaotisch lieb schüchtern spontan Was sind deine Hobbys? Was machst du am liebsten am Wochenende? Was machst du in deiner Freizeit? Treibst du Sport? Spielst du ein

Nadere informatie

Je werkt in een ijszaak op de boulevard van Scheveningen en een Duitse toerist spreekt je aan

Je werkt in een ijszaak op de boulevard van Scheveningen en een Duitse toerist spreekt je aan Opdrachten Taaldorp Duits Om sommige onderstaande opdrachten te kunnen doen moet je beschikken over geld. Dit kun je bij de pinautomaat verkrijgen. Volg de instructies op de pinautomaat. Situatie 1: Leerling

Nadere informatie

Sharing Grammars. Dr. Karijn Helsloot, Hogeschool Windesheim Domein Bewegen en Educatie , Meertaligheid in het Onderwijs

Sharing Grammars. Dr. Karijn Helsloot, Hogeschool Windesheim Domein Bewegen en Educatie , Meertaligheid in het Onderwijs Sharing Grammars Dr. Karijn Helsloot, Hogeschool Windesheim Domein Bewegen en Educatie in Po en Vo, van 4-18 jaar Lidwoorden Woordgeslacht/gender Bepaald en onbepaald Enkelvoud en meervoud Fonologische

Nadere informatie

O vreemde talen. Topklassers. deel 3 Duits Antwoordenboek. Duits. Auteur drs. H. Heijboer-Sinke. Zelfstandig werken Vreemde talen.

O vreemde talen. Topklassers. deel 3 Duits Antwoordenboek. Duits. Auteur drs. H. Heijboer-Sinke. Zelfstandig werken Vreemde talen. Zelfstandig werken Vreemde talen Duits Topklassers Taal Groep 7-8 Antwoorden O T Pkl vreemde talen deel Duits Antwoordenboek Auteur drs. H. Heijboer-Sinke ssers Dit antwoordenboekje hoort bij het gelijknamige

Nadere informatie

Horeca Vak Opleidingen Eindopdracht. Time Management

Horeca Vak Opleidingen Eindopdracht. Time Management Horeca Vak Opleidingen Eindopdracht Time Management Meine Tagesordnung Name.. Klasse opleiding - crebo 94153 94161 Zelfstandig werkend gastheer/ -vrouw ZGH1 Hotel- Congres- en Evenementen Management LBE1

Nadere informatie

Op het potje Aufs Töpfchen

Op het potje Aufs Töpfchen Op het potje Aufs Töpfchen Wat is zindelijkheid? Je kind is zindelijk als het: - niet meer in zijn broek plast. - overdag droog is. - zelf op het potje of het toilet gaat zitten wanneer het moet plassen.

Nadere informatie

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt - Belangrijkste benodigdheden Kunt u me alstublieft helpen? Om hulp vragen Spreekt u Engels? Vragen of iemand Engels spreekt Spreekt u _[taal]_? Vragen of iemand een bepaalde taal spreekt Ik spreek geen

Nadere informatie

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt - Belangrijkste benodigdheden Können Sie mir bitte helfen? Om hulp vragen Sprechen Sie Englisch? Vragen of iemand Engels spreekt Sprechen Sie _[Sprache]_? Vragen of iemand een bepaalde taal spreekt Ich

Nadere informatie

Tijdsvormen. 1. Präsens: tegenwoordige tijd ich stam+e du stam+st er stam+t

Tijdsvormen. 1. Präsens: tegenwoordige tijd ich stam+e du stam+st er stam+t Tijdsvormen 1. Präsens: tegenwoordige tijd ich stam+e du stam+st er stam+t wir stam+en ihr stam+t sie stam+en uitzondering van de onregelmatige werkwoorden 2. Präteritum: verleden tijd ich stam+te du stam+test

Nadere informatie

Willkommen und Abschied: 1J 2D 3E 4I 5C 6M 7R 8O 9Q 10B 11H 12K 13L 14A 15N 16P 17F 18G

Willkommen und Abschied: 1J 2D 3E 4I 5C 6M 7R 8O 9Q 10B 11H 12K 13L 14A 15N 16P 17F 18G Opdracht door een scholier 1074 woorden 10 oktober 2011 5 2 keer beoordeeld Vak Methode Duits Neue Kontakte Neue Kontakte Digizine 5 2 Antwoorden bij de leesteksten Goethe! Trailer: 1F 2D 3G 4A 5H 6C 7B

Nadere informatie

Stammtisch an der Küste 22.05.2014 25.05.2014

Stammtisch an der Küste 22.05.2014 25.05.2014 Stammtisch an der Küste 22.05.2014 25.05.2014 23 campers Deze keer in het Nederlands. Dit leek ons nu wel eens tijd worden Joke en ik hopen dat jullie het kunnen vertalen. Woensdag 21 mei waren er al veel

Nadere informatie

Voornaamwoorden. Klaus trägt seinen Koffer. Klaus draagt zijn koffer. Er trägt ihn.

Voornaamwoorden. Klaus trägt seinen Koffer. Klaus draagt zijn koffer. Er trägt ihn. 4 Voornaamwoorden Er zijn de volgende soorten voornaamwoorden: Persoonlijke voornaamwoorden Wederkerende voornaamwoorden Bezittelijke voornaamwoorden Aanwijzende voornaamwoorden Betrekkelijke voornaamwoorden

Nadere informatie

Sprechmittel Endlich Ferien!

Sprechmittel Endlich Ferien! Sprechmittel Endlich Ferien! Je zegt dat je zin in de vakantie hebt. Je geeft aan dat je zin hebt op reis te gaan. Je vertelt het liefste thuis te blijven. Je wilt naar het buitenland. Eindelijk eens van

Nadere informatie

Persoonlijke correspondentie Brief

Persoonlijke correspondentie Brief - Adressering Herrn Peter Müller Falkenstraße 28 20140 Hamburg Deutschland Herrn Peter Müller Falkenstraße 28 20140 Hamburg Deutschland Standaard adressering in Nederland: naam geadresseerde, straatnaam

Nadere informatie

Duits deel 1 / Grammatica en woorden. Uitspraak. Buch 1/2 Kapitel 1 und 2 Lesmodulen t/m

Duits deel 1 / Grammatica en woorden. Uitspraak. Buch 1/2 Kapitel 1 und 2 Lesmodulen t/m Duits deel 1 / Grammatica en woorden Buch 1/2 Kapitel 1 und 2 Lesmodulen 00001000 t/m 00002210 Uitspraak De a in Mann spreek je uit als de a in het Nederlandse passen. De e in lehren spreek je uit als

Nadere informatie

INHOUD Zo gebruikt u dit boek 4 Lees eerst dit! 5 Vorderingstabel 6 Week 1: dagplanning 7 Week 2: dagplanning 17 Week 3: dagplanning 25

INHOUD Zo gebruikt u dit boek 4 Lees eerst dit! 5 Vorderingstabel 6 Week 1: dagplanning 7 Week 2: dagplanning 17 Week 3: dagplanning 25 INHOUD Zo gebruikt u dit boek 4 Lees eerst dit! 5 Vorderingstabel 6 Week 1: dagplanning 7 Im Flugzeug: Nieuwe woorden Uitspraak Grammatica? Goed nieuws! Leer uit het hoofd Duits spreken Test uw kennis

Nadere informatie

Gefeliciteerd! Zet de zinnen in de juiste volgorde. Dat vinden wij allen zo prettig ja ja. In de gloria. Lang zal hij leven. Hij leve lang hoera hoera

Gefeliciteerd! Zet de zinnen in de juiste volgorde. Dat vinden wij allen zo prettig ja ja. In de gloria. Lang zal hij leven. Hij leve lang hoera hoera Gefeliciteerd! 1 Zet de zinnen in de juiste volgorde. Dat vinden wij allen zo prettig ja ja In de gloria Lang zal hij leven Hij leve lang hoera hoera Hij leve lang hoera hoera Lang zal hij leven In de

Nadere informatie

Zinsontleden en woordbenoemen groep 7/8

Zinsontleden en woordbenoemen groep 7/8 Zinsontleden en woordbenoemen groep 7/8 Naam: 1 Inhoudsopgave: 3 - Onderwerp 4 - Persoonsvorm 5 - Gezegde 6 - Lijdend voorwerp 7 - Meewerkend voorwerp 8 - Werkwoorden 8 - Zelfstandig naamwoorden 9 - Bijvoeglijk

Nadere informatie

weiblich das Alter der Beruf

weiblich das Alter der Beruf das Formular erreichen der Fehler Nachname Vorname Land Telefonnummer Geburtsdatum Straße Postleitzahl Ort Handynummer Sprachen das Passwort der Benutzername die Staatsangehörigkeit das Geschlecht männlich

Nadere informatie

Schrijfvaardigheid V

Schrijfvaardigheid V Schrijfvaardigheid V5 2017-2018 Eindterm schrijfvaardigheid Duits VWO: - adequaat reageren in schriftelijke contacten met doeltaalgebruikers; - informatie vragen en verstrekken; De eisen: De kandidaat

Nadere informatie

Zakelijke correspondentie

Zakelijke correspondentie - Aanhef Nederlands Duits Geachte heer President Sehr geehrter Herr Präsident, Zeer formeel, geadresseerde heeft een speciale titel die in plaats van de naam wordt gebruikt Geachte heer Formeel, mannelijke

Nadere informatie

Zakelijke correspondentie

Zakelijke correspondentie - Aanhef Duits Nederlands Sehr geehrter Herr Präsident, Geachte heer President Zeer formeel, geadresseerde heeft een speciale titel die in plaats van de naam wordt gebruikt Sehr geehrter Herr, Formeel,

Nadere informatie

Taalkalender. 1. De tijd. 2. Voorzetsels. 3. Wat hoort bij elkaar? 4. Werkwoorden: zijn. 5. Persoonlijke voornaamwoorden

Taalkalender. 1. De tijd. 2. Voorzetsels. 3. Wat hoort bij elkaar? 4. Werkwoorden: zijn. 5. Persoonlijke voornaamwoorden Birgitta Bexten, 5/2003 (birgitta.bexten@ruhr-uni-bochum.de) laatste bewerking: 23 05 2003 niveau A1 geoefende vaardigheden grammatica, woordenschat (gemengd: Taal Vitaal les 1-6) Taalkalender soort lesactiviteit

Nadere informatie

Woordenlijst Nederlands Duits

Woordenlijst Nederlands Duits Taaltalent deel 1 Methode Nederlands voor midden- en hoogopgeleide anderstaligen Woordenlijst Nederlands Duits Hoofdstuk 1 De cursus Henny Taks Katja Verbruggen u i t g e v e r ij coutinho c bussum 2014

Nadere informatie

VRAGENKAARTJES THE ISLAND OF ALL TOGETHER

VRAGENKAARTJES THE ISLAND OF ALL TOGETHER VRAGENKAARTJES THE ISLAND OF ALL TOGETHER Dank je wel voor het downloaden van de vragenkaartjes. Graag delen we vrijblijvend een paar van onze ervaringen: 1. Wij lieten mensen eerst een minuut of tien

Nadere informatie

De Grote Duitse Donald Duck Opdracht!

De Grote Duitse Donald Duck Opdracht! De Grote Duitse Donald Duck Opdracht! Naam Klas Cijfer Opdracht 1 Kijk naar de voorkant van het blad. Je ziet Kwik, Kwek en Kwak die in het Duits trouwens Tick, Trick und Track genoemd worden met hun rugzakken

Nadere informatie

müssen of sollen? Wil of wens van een ander: sollen Meine Eltern sagen: du sollst deine Hausaufgaben machen.

müssen of sollen? Wil of wens van een ander: sollen Meine Eltern sagen: du sollst deine Hausaufgaben machen. Grammatica 1. Modalverben in de tegenwoordige tijd (Präsens) De werkwoorden: wissen = weten dürfen = mogen, toestemming hebben können = kunnen mögen = lekker vinden (eten),aardig/leuk vinden (personen,

Nadere informatie

talen leren met prisma

talen leren met prisma talen leren met prisma Als u een taal wilt leren, kunt u met de op elkaar afgestemde uitgaven van Prisma uw eigen leerprogramma samenstellen. Afhankelijk van uw leerdoel kunt u verschillende taalvaardigheden

Nadere informatie

Dort finden Sie weitere Informationen. Am Ende des Korridors sind die Toiletten. Die Duschen befinden sich gegenüber.

Dort finden Sie weitere Informationen. Am Ende des Korridors sind die Toiletten. Die Duschen befinden sich gegenüber. Willkommen in unserem Hostel. Aktivitäten in der Umgebung An der Rezeption können Sie einund auschecken. das WiFi-Passwort Dort finden Sie weitere Informationen. Hier können Sie Ihren Schlüssel abgeben

Nadere informatie