Voorbereiding PW hoofdstuk 1 en hoofdstuk 2 Duits DUK3 - werkblad 1

Transcriptie

1 Voorbereiding PW hoofdstuk 1 en hoofdstuk 2 Duits DUK3 - werkblad 1 Neue Kontakte 5 e, VMBO KGT 1-2 Werkwoorden Regelmatige, zwakke werkwoorden STAPPENPLAN voor het vervoegen van werkwoorden 1. Hele werkwoord haal de uitgang en eraf 2. De stam van het werkwoord blijft over 3. De stam is bij alle persoonlijke voornaamwoorden hetzelfde 4. Hang nu de uitgangen (e-st-t-en-t-en) van de persoonlijke voornaamwoorden aan de stam 5. Eindigt de stam van een werkwoord op een d of een t dan hang je eerst nog een extra e- tussen. Persoonlijk voornaamwoord Persoonlijk voornaamwoord ik stam werkwoord + e stam werkwoord + st jij (een persoon die je goed kent en die je aanspreekt) hij / zij/ het of namen, personen waarover jij praat er / sie / es stam werkwoord + t wij stam werkwoord + en jullie stam werkwoord + t zij (meerdere personen waarover je praat) sie stam werkwoord + stam werkwoord + en u (beleefd iemand aanspreken) Sie VOORBEELD: vul zelf de rest in! Persoonlijk voornaamwoord Persoonlijk voornaamwoord Hele werkwoord: wohnen ik wohn + e jij wohn + st hij / zij / het wij jullie zij u 1

2 Maak de opdrachten. Je werkt stil en je mag niet overleggen met iemand anders. 1) Vul de uitgangen in. Deze werkwoorden krijgen allemaal dezelfde uitgangen als het eerste werkwoord wohnen. Gebruik het overzt achter in jouw TB als hulpmiddel. wohnen heiβen finden (vinden) LET OP! arbeiten (werken) LET OP! gehen (gaan) schwimmen (zwemmen) kommen (komen) holen (halen) 2

3 suchen (zoeken) kaufen (kopen) lieben (houden van) möchten ( graag willen / netjes) stehen (staan) rennen (rennen) hoffen (hopen) trinken (drinken) De uitzonderingen (geen e st t en t en - het hele werkwoord verandert) TB 124 sein (zijn) haben (hebben) 3

4 Lidwoorden Je hebt in het Nederlands en in het Duits twee soorten LIDWOORDEN. Het bepaald lidwoord: de het (je bedoelt iemand of iets specifiek die kent of je kunt hem of het aanwijzen) Het bepaald lidwoord in het Duits: der = mannelijk (m) die = vrouwelijk (v) das = onzijdig (o) die = meervoud (mv) VOORBEELD: Kijk, de man draagt een groene trui. Schau mal, der Mann trägt einen grünen Pullover. Het onbepaald lidwoord: een (je praat over iets of iemand in het algemeen, niet specifiek, je kunt hem of het niet aanwijzen) Het onbepaald lidwoord in het Duits: ein = mannelijk (m) eine = vrouwelijk (v) ein = onzijdig (o) VOORBEELD: Een man komt de winkel binnen. Ein Mann kommt in den Laden. We noemen de lidwoorden dan wel mannelijk, vrouwelijk, onzijdig en noemen dat geslacht maar dit heeft niets met het biologisch geslacht, zoals we dat bij Biologie kennen te maken. Bij het woord man of vrouw kunnen we dan nog wel eenvoudig een keuze maken maar wat te doen bij woorden zoals tafel, stoel, raam, auto etc.? De lidwoorden moet je daarom altijd samen met het woord leren. Enkele tips die jou kunnen helpen als je het niet weet, vind je op de volgende pagina. 4

5 der-woorden (mannelijk): -namen / beroepen van mannelijke personen (der Lehrer, der Freund) -namen van maanden, dagen en jaargetijden: der Montag, der Dezember, der Winter die- woorden (vrouwelijk): -namen / beroepen van vrouwelijke personen (einigen vaak op in): die Lehrerin, die Freundin, die Schwester -woorden die eindigen op: - heit, - keit, - schaft, - ung, - e das-woorden (onzijdig): -de meeste het-woorden in het Nederlands: das Haus, das Kind, das Schiff -Verkleinwoorden die eindigen op chen en lein: das Mädchen, das Häuschen, das Fräulein die- woorden (meervoud): -vaak krijgt het woord in het meervoud een Umlaut: der Bruder die Brüder of een extra n aan het einde van het woord; die Schwester die Schwestern Maak de opdrachten. Je werkt stil en je mag niet overleggen met iemand anders. Vul het bepaalde lidwoord in! Kies uit der, die, das, die 1) Frau 2) Mädchen 3) Junge 4) Kater 5) Schwester 6) Freundin 7) Polizist 8) Busfahrer 9) Groβeltern 10) Heiterkeit 11) Kätzchen 12) Einlang 13) Sohn 14) Mutter 15) Vater 16) Onkel 17) Verkäuferin 18) Brüder 19) Kind 20) Scmetterling 5

6 Vul nu de onbepaalde lidwoorden in! Kies uit ein of eine of bij meervoudwoorden keine. 1) Frau 2) Mädchen 3) Junge 4) Kater 5) Schwester 6) Freundin 7) Polizist 8) Busfahrer 9) Groβeltern 10) Heiterkeit 11) Kätzchen 12) Einlang 13) Sohn 14) Mutter 15) Vater 16) Onkel 17) Verkäuferin 18) Brüder 19) Kind 20) Schmetterling Ruimte voor aantekeningen 6

7 GETALLEN VAN NULL BIS HUNDERT

8 De getallen in het Duits maak je bijna net zo als in het Nederlands. Je begint altijd met het cijfer wat achteraan staat en je verbindt twee getallen. negentien : negen tien neunzehn: neun-zehn Bij getallen boven de tweentig zet je nog het koppelwoordje en tussen. In het Duits is dat und. vierentwentig: vier-en-twentig vierundzwanzig: vier-und-zwanzig Een uitzondering is het getal 17 (siebzehn) en het getal 16 (sechzehn). Maak de opdrachten. Je werkt stil en je mag niet overleggen met iemand anders. 1) Schrijf de getallen voluit! Welke getallen zie je? Schrijf op! 8

9 2) Schrijf het getal in cijfers op! Ruimte voor aantekeningen 9