Toepasselijke wetgeving Begrippen Ongeschiktheid Onbewoonbaarheid Onaangepastheid... 2

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Toepasselijke wetgeving... 1. 1. Begrippen... 2. 1.1. Ongeschiktheid... 2. 1.2. Onbewoonbaarheid... 2. 1.3. Onaangepastheid... 2"

Transcriptie

1 uitgave: 2015

2 INHOUD DEEL 1: OMKADERING Toepasselijke wetgeving Begrippen Ongeschiktheid Onbewoonbaarheid Onaangepastheid Overbewoning Conformiteit Object van het onderzoek Woning en gebouw Zelfstandig of niet-zelfstandig... 5 Specifieke normen voor studentenkamers... 7 Specifieke normen voor seizoenarbeiders Het technisch verslag Structuur Zelfstandige woningen Niet-zelfstandige woningen (kamers) Niet-zelfstandige woningen (kamers voor seizoenarbeiders) Categorieën Methodiek Beoordeling van de gebreken Enkel waarneembare schade Vaste en losse interieurelementen, bewonersattitudes Geen dubbelquoteringen De veiligheid en conformiteit van technische installaties DEEL II: STAPSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET TECHNISCH VERSLAG VOOR ZELFSTANDIGE WONINGEN Deel A: Identificatiegegevens Deel B: Gebouw... 17

3 A. Omhulsel Dak(en) en buitendakse schouw: stabiliteit Buitenmuren (en gemeenschappelijke muren) B. Binnenstructuur Dragende binnenmuren Draagvloeren: stabiliteit C. Technische installaties Elektriciteit Gas- en stookolie-installaties: risico op ontploffing/ brand Water Brandveiligheid Dakisolatie Deel C: Woning A. Omhulsel van de woning Dak(en) of plafonds Buitenmuren Ramen en deuren Onderste Draagvloeren B. Binnenstructuur Kelder(s): vocht Binnenwanden Tussenvloer(en) binnen de woning Trappen, overlopen, borstweringen C. Installaties en comforteisen Sanitaire functies/ keukenfunctie Elektriciteit Verwarming Licht Luchtkwaliteit

4 23 Toegankelijkheid Totale netto-vloeroppervlakte van de woonlokalen Deel D: Bezettingsnorm De oppervlakteberekening Meetwijze Bezettingsnorm DEEL III: STAPSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET TECHNISCH VERSLAG VOOR NIET-ZELFSTANDIGE WONINGEN (KAMERS) Deel A: Identificatiegegevens Deel B: Gebouw Deel C: Kamer A. Omhulsel en binnenstructuur van de kamer B. Installaties en comforteisen Sanitair Elektriciteit Verwarming Licht Lucht Toegankelijkheid Totale netto vloeroppervlakte woonlokalen Fietsenberging C. Interne functies (niet gemeenschappelijk) Toiletfunctie Badfunctie keukenfunctie Deel D: Gemeenschappelijke functie A. Omhulsel en binnenstructuur van het lokaal B. Installaties en comforteisen Specifieke eisen voor studentenkamers Toiletfunctie

5 27 Badfunctie Keukenfunctie C. Bezettingsnorm voor het gemeenschappelijk lokaal Deel E: Eindbeoordeling van de kamer Deel F: Bezettingsnorm voor de kamer Bijlage: Berekening gemeenschappelijke functies DEEL IV: STAPSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET TECHNISCH VERSLAG VOOR NIET-ZELFSTANDIGE WONINGEN (KAMERS) VOOR SEIZOENARBEIDERS Inleiding Deel A: Identificatiegegevens Deel B: Gebouw Deel C: Kamer Installaties en comforteisen Sanitair Toegankelijkheid Oppervlaktevereisten Deel D: Gemeenschappelijke functie Bezettingsnorm voor het gemeenschappelijke lokaal Deel E: Eindbeoordeling van de kamer Oppervlakte gemeenschappelijke ruimte Deel F: Bezettingsnorm voor de kamer BIJLAGEN Bijlage 1: Model van het technisch verslag van het onderzoek van de kwaliteit van woningen Bijlage 2: Model van het technisch verslag van het onderzoek van de kwaliteit van kamers Bijlage 3: Model van het technisch verslag van het onderzoek van de kwaliteit van kamers voor seizoenarbeiders Bijlage 4: Beschermingsgraden van toestellen Bijlage 5: Materiaalcodes voor aansluit- en afvoerkanalen Bijlage 6: Tabel met mogelijke oorzaken van vochtproblemen

6 Bijlage 7: Problematiek van busnummers in panden ingericht met meerdere entiteiten (zoals appartementsgebouwen, opgesplitste herenhuizen)/ nummering van entiteiten Terminologie: Bijlage 8: Nuttige adressen Bijlage 9: Nuttige links Colofon

7 DEEL 1: OMKADERING

8 Omkadering TOEPASSELIJKE WETGEVING TOEPASSELIJKE WETGEVING Decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996 (B.S. 30 december 1995) - Hoofdstuk VIII - Afdeling 2: Heffing ter bestrijding van verkrotting van gebouwen en/of woningen. Verder in deze tekst Heffingsdecreet genoemd. Decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode (B.S. 19 augustus 1997).Verder in deze tekst (Vlaamse) Wooncode genoemd. Decreet van 1 juni 2012 houdende de beveiliging van woningen door optische rookmelders (B.S. 13 juli 2012). Verder in deze tekst Rookmeldersdecreet genoemd. Besluit van de Vlaamse Regering van 2 april 1996 betreffende de heffing ter bestrijding van verkrotting van gebouwen en woningen (B.S. 1 mei 1996). Verder in deze tekst Heffingsbesluit genoemd. Besluit van de Vlaamse Regering van 6 oktober 1998 betreffende het recht van voorkoop en het sociaal beheersrecht op woningen (B.S. 30 oktober 1998) Besluit van de Vlaamse Regering van 12 juli 2013 betreffende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor woningen. Verder in deze tekst Woningkwaliteitsbesluit genoemd. DISCLAIMER De informatie in deze brochure is enkel bedoeld als leidraad bij het opsporen en herkennen van gebreken tijdens woningonderzoeken waarbij het technisch verslag van woningen respectievelijk kamers, zoals opgenomen in bijlage, gehanteerd wordt. Zij kan in geen geval beschouwd worden als code van goed vakmanschap of gebruikt worden als referentie m.b.t. het al dan niet conform zijn van een installatie of delen daarvan aan de gewestelijke, federale of andere normen. 1 Uitgave februari 2015

9 Omkadering BEGRIPPEN 1. BEGRIPPEN 1.1. ONGESCHIKTHEID Alle woningen (zowel zelfstandige als niet-zelfstandige) in Vlaanderen dienen te voldoen aan minimale vereisten op het gebied van veiligheid, gezondheid en woonkwaliteit. De normen betreffende ongeschiktheid worden expliciet vermeld in een technisch verslag, waarvan de modaliteiten bepaald zijn door de Vlaamse regering. Dit technisch verslag wordt verder in de handleiding in detail toegelicht. Enkel de ambtenaren van het beleidsdomein Wonen hebben de bevoegdheid om de ongeschiktheid van woningen te onderzoeken. De gewestelijke ambtenaar van deze administratie maakt zijn advies over aan de burgemeester van de gemeente die een passend besluit neemt ONBEWOONBAARHEID De burgemeester heeft de mogelijkheid om gebouwen en woningen die gebreken vertonen en een ernstig veiligheids- of gezondheidsrisico inhouden, onbewoonbaar te verklaren, hetzij op grond van de Nieuwe Gemeentewet, hetzij op grond van de Vlaamse Wooncode. De burgemeester steunt zijn besluit op de Nieuwe Gemeentewet wanneer een dringend ingrijpen noodzakelijk is. In de andere gevallen volgt hij de procedure van de Vlaamse Wooncode. Deze procedure is nagenoeg identiek aan deze voor een verklaring betreffende ongeschiktheid, met als belangrijk verschil dat de technische rapportering uitvoerig de aanwezige veiligheids- en gezondheidsrisico s omschrijft in een omstandig verslag. Noch de Nieuwe Gemeentewet, noch de Vlaamse Wooncode bepalen de precieze vorm en regels waaraan deze verslaggeving moet voldoen. Er bestaat geen vaste lijst van criteria. Dit belet niet dat het technisch verslag betreffende ongeschiktheid als uitgangspunt voor een dergelijk omstandig verslag genomen kan worden. Binnen het kader van de Vlaamse Wooncode hebben ook hier enkel de ambtenaren het beleidsdomein Wonen de bevoegdheid om de onbewoonbaarheid van woningen te onderzoeken. De gewestelijke ambtenaar van deze administratie maakt zijn advies over aan de burgemeester van de gemeente die een passend besluit neemt ONAANGEPASTHEID Een woning of kamer is onaangepast wanneer er meer mensen wonen dan volgens de bezettingsnorm toegelaten is, m.a.w. de bezettingsnorm is overschreden. Deze bezettingsnormen zijn terug te vinden achteraan in het technisch verslag (deel D technisch verslag woningen, deel F technisch verslag kamers). De berekening van de bezettingsnorm(en) vindt u op p. 149 (woning) en p. 173 (kamer) OVERBEWONING De burgemeester kan een woning overbewoond verklaren wanneer de bezettingsnormen zodanig zijn overschreden dat er een veiligheids- en / of gezondheidsrisico ontstaan is. Die bezettingsnormen zitten vervat in de vaste modellen van het technisch verslag. De onderzoeker moet een omstandige omschrijving maken van het veiligheids- en gezondheidsrisico. Om een woning overbewoond te kunnen verklaren, moet de burgemeester eerst de in de Vlaamse Wooncode opgenomen procedure volgen. 2 Uitgave februari 2015

10 Omkadering BEGRIPPEN De verklaring tot overbewoning houdt in dat het aantal bewoners onmiddellijk verminderd moet worden, desnoods via een gedwongen uitdrijving CONFORMITEIT Een verhuurde woning is conform wanneer ze voldoet aan een aantal minimumvereisten op het gebied van veiligheid, gezondheid, woonkwaliteit en woningbezetting. Niet-conformiteit is een combinatie van ongeschiktheid (minimumvereisten betreffende veiligheid, gezondheid en woonkwaliteit) en onaangepastheid (vereisten betreffende woningbezetting); eventuele normen voor gehandicapten of bejaarden worden hier niet in aanmerking genomen. Iemand die een al dan niet zelfstandige woning verhuurt, kan een conformiteitsattest aanvragen bij zijn gemeente (Wonen-Vlaanderen kent enkel i.k.v. huursubsidiedossiers conformiteitsattesten toe). Het conformiteitsattest is enkel van toepassing op verhuurde woningen. Volgens het Burgerlijk Wetboek betekent verhuren dat men aan iemand gedurende een zekere tijd het genot van een zaak geeft (bijvoorbeeld een woning) en dit tegen een bepaalde prijs. In die betekenis wordt de term ook in de Vlaamse Wooncode gebruikt. Voor de woningen die vallen onder het toepassingsgebied van de Vlaamse Wooncode behouden de begrippen verhuren en verhuurder hun gebruikelijke betekenis. 3 Uitgave februari 2015

11 Omkadering OBJECT VAN HET ONDERZOEK 2. OBJECT VAN HET ONDERZOEK De kwaliteits- en veiligheidsnormen zoals vastgelegd in de Vlaamse Wooncode en het Woningkwaliteitsbesluit gelden voor alle woningen, zowel zelfstandige als niet-zelfstandige woningen. Voor zelfstandige woningen wordt het technisch verslag van het onderzoek van de kwaliteit van woningen gebruikt 1, voor niet-zelfstandige woningen is er het technisch verslag van het onderzoek van de kwaliteit van kamers 2 en het technisch verslag van het onderzoek van de kwaliteit van kamers voor seizoenarbeiders 3. Opgelet: De algemene kwaliteits- en veiligheidsnormen gelden niet voor de woningen waarvoor bij wet, decreet of besluit specifieke veiligheids- en kwaliteitsnormen bestaan. Dat is onder meer het geval voor de erkende serviceflatgebouwen, rusthuizen en dagverzorgingscentra evenals voor de erkende voorzieningen voor bijzondere jeugdbijstand, 2.1. WONING EN GEBOUW Een gebouw is een geheel van onroerend goed, bevattende zowel hoofd- als bijgebouwen die als één geheel kunnen beschouwd worden en waarin zich één of meerdere zelfstandige en/of niet-zelfstandige woningen kunnen bevinden. Een woning is een entiteit die hoofdzakelijk bestemd is voor de huisvesting van één of meer personen. Soms valt de woning samen met het hele gebouw (eengezinswoning), soms maakt de woning slechts een deel uit van een gebouw (bv. één appartement of studio in een gebouw), soms bestaat de woning zelfs uit één enkel lokaal van het gebouw (bv. de meeste studentenkamers). In elke woning moet het mogelijk zijn te slapen en te bewegen. De slaap- en leeffuncties moeten dus steeds aanwezig zijn om van een woning te kunnen spreken. Opmerking: Losstaande bijgebouwen die niet (of slechts sporadisch) gebruikt worden, worden meestal niet beoordeeld. Dit moet echter steeds in het verslag vermeld worden. Gebreken aan het gebouw hebben invloed op alle woningen (zelfstandig of niet-zelfstandig) en op de eventueel aanwezige gemeenschappelijke ruimten binnen het gebouw. 1 Zie model p Zie model p Zie model p Uitgave februari 2015

12 Omkadering OBJECT VAN HET ONDERZOEK 2.2. ZELFSTANDIG OF NIET-ZELFSTANDIG Om het verschil te maken tussen zelfstandige en niet-zelfstandige woningen, definiëren we de volgende 3 basisfuncties: 1. Kookfunctie De kookgelegenheid moet een gootsteen bevatten met toevoer van koud en warm water en een aansluiting op het rioleringsnet. Ze moet ook over voldoende energietoevoer beschikken (bv. toevoer gas, geaarde stopcontacten, ). Gemeenschappelijke keukens moeten voorzien zijn van de nodige kooktoestellen op gas of elektriciteit en van een koelkast, dit in verhouding tot het aantal bewoners dat er gebruik van maakt. 2. Bad- of douchefunctie Het bad of de douche moet voorzien zijn van een toevoer van koud en warm water en aangesloten zijn op het rioleringsnet. Als een bad (lig- of zitbad) aanwezig is, moet er uiteraard geen douche zijn en omgekeerd. 3. Toiletfunctie Enkel toiletten met waterspoeling, een geurafsnijder en een aansluiting op het rioleringsnet komen als wc (watercloset) in aanmerking. Een woning wordt beschouwd als niet-zelfstandig (= kamer) wanneer zij voldoet aan 2 voorwaarden: 1. Minstens één van de drie basisfuncties (kookgelegenheid, bad of douche en wc) ontbreekt in de woning; én 2. De basisfuncties (of minstens één ervan) die in de woning ontbreken, zijn als gemeenschappelijke voorziening aanwezig aansluitend bij of in de woning. Voldoet de woning niet aan deze twee voorwaarden samen, dan wordt zij beschouwd als zijnde zelfstandig. Het aantal lokalen dat de woning omvat is niet van belang voor de kwalificatie zelfstandig of niet-zelfstandig. Een kamer waarbij de functies wc, bad of douche én kookgelegenheid intern of gemeenschappelijk ontbreken wordt beoordeeld als een zelfstandige woning. Er worden strafpunten gegeven voor het ontbreken van de functies in de woning (rubrieken 181, 182, 183 en 185 van het technisch verslag). Een kamer waarbij één of twee functies (wc, bad/douche of kookgelegenheid) ontbreken, wordt bestraft via de bezettingsnorm en via de rubrieken 262, 271 en 281 (15 strafpunten). 5 Uitgave februari 2015

13 Omkadering OBJECT VAN HET ONDERZOEK Enkele voorbeelden van verschillende invullingen in eenzelfde gebouw Zelfstandige woning: het ganse gebouw wordt ingenomen door één woning. 1 verslag (zelfstandige) woningen Meerdere zelfstandige woningen: in het gebouw bevinden zich vier zelfstandige woningen. 4 verslagen (zelfstandige) woningen. De delen B (gebouw) daarvan zijn telkens identiek. Twee zelfstandige woningen: resp. op 1 ste en 2 de verdieping en een handelsruimte op het gelijkvloers. 2 verslagen (zelfstandige) woningen. De delen B (gebouw) daarvan zijn telkens identiek. Een gebouw met 4 niet-zelfstandige woningen (kamers of studentenkamers), de gemeenschappelijke functie, bijvoorbeeld de kookruimte, bevindt zich in ruimte 5. 4 verslagen kamers. De delen B (gebouw) en D (gemeenschappelijke functies) daarvan zijn telkens identiek. 6 Uitgave februari 2015

14 Omkadering OBJECT VAN HET ONDERZOEK Een combinatie van twee niet-zelfstandige (1 en 2) en één zelfstandige woning (3). In ruimte 4 bevindt zich de gemeenschappelijke wc voor de niet-zelfstandige woningen (kamers). 2 verslagen kamers, waarvan de delen D (gemeenschappelijke functie) identiek zijn, en 1 verslag (zelfstandige) woningen. De delen B (gebouw) van het verslag zijn identiek voor de twee kamerwoningen. Er moet een tweede deel B voor de zelfstandige woning worden ingevuld. 5 niet-zelfstandige woningen zonder de aanwezigheid van gemeenschappelijke lokalen. Deze situatie is onmogelijk. Aangezien geen gemeenschappelijke functie aanwezig is, zullen alle woningen als zelfstandig worden beschouwd en strafpunten toegekend worden voor de ontbrekende functies. 5 verslagen (zelfstandige) woningen. Vooraleer een onderzoeker begint met het invullen van het technisch verslag, doorloopt hij of zij best eerst het gebouw om vast te stellen welke basisvoorzieningen aanwezig zijn in de woning(en) (wc-functie, bad- of douchefunctie, kookfunctie). Een algemene beschouwing van het gebouw bij de aanvang van het onderzoek is ook nodig voor een correcte nummering van de aanwezige entiteiten. In Bijlage 7: Problematiek van busnummers in panden ingericht met meerdere entiteiten (zoals appartementsgebouwen, opgesplitste herenhuizen)/ nummering van entiteiten zitten de afspraken vervat voor een éénvormige werkwijze. In de regelgeving wordt een onderscheid gemaakt naargelang de bewoner van een niet-zelfstandige woning een student of geen student is, of een seizoenarbeider. SPECIFIEKE NORMEN VOOR STUDENTENKAMERS De vereisten voor studentenkamers wijken op twee punten af van die voor gewone kamers, namelijk met betrekking tot de minimale vereiste oppervlakte enerzijds, en de fietsenberging anderzijds. Het is dan ook van belang te weten welke kamers als een studentenkamer worden beschouwd. Als student wordt beschouwd: iedere persoon die ingeschreven is bij een instelling van het hoger onderwijs (universiteit of HOBU), waar hij de lessen volgt en voor wie dat zijn hoofdbezigheid vormt. Kamers in internaten, verbonden aan secundaire scholen, zijn dus geen studentenkamers. 7 Uitgave februari 2015

15 Omkadering OBJECT VAN HET ONDERZOEK Ieder studentenhuis moet beschikken over een gemeenschappelijke ruimte, ook als er geen gemeenschappelijke keuken is. Wanneer in een studentenkamer geen kookmogelijkheden aanwezig zijn, moeten de bewoners ervan over een gemeenschappelijke kookmogelijkheid beschikken in een gemeenschappelijke ruimte. Deze ruimte moet een oppervlakte hebben van minstens anderhalve vierkante meter per bewoner van een studentenkamer, zonder minder te mogen bedragen dan 6 m². De vrije hoogte tussen vloer en plafond moet minstens 220cm bedragen. Indien de gemeenschappelijke kookfunctie en de gemeenschappelijke leefruimte uit meerdere lokalen bestaan, worden de oppervlaktes van de lokalen samengeteld voor wat betreft de toepassing van de oppervlaktevoorwaarden. student geen student minimum oppervlakte 12 m² (behoudens afwijking * ) 12 m² minimum oppervlakte indien bad/douche 4 en/of keuken op de kamer aanwezig 12 m² (behoudens afwijking * ) 12 m² + 3 m² per bijkomende functie 5 fietsenberging Verplicht (de berging moet in verhouding zijn tot het aantal studenten) Niet verplicht Tabel: Specifieke normen voor studentenkamers SPECIFIEKE NORMEN VOOR SEIZOENARBEIDERS Met ingang van 6 juli 2008 gelden afwijkende kwaliteitsnormen voor kamers die enkel door seizoenarbeiders worden bewoond. De vereisten voor kamers voor seizoenarbeiders hebben vooral betrekking op de oppervlaktenorm en op de vereisten van privacy voor de bewoners. Het is dan ook belangrijk te weten welke kamers als kamers voor seizoenarbeiders worden beschouwd. Als seizoenarbeider wordt beschouwd: de gelegenheidsarbeider vermeld in 8bis, tweede lid, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. Voornoemde definitie uit het Woningkwaliteitsbesluit verwijst naar de federale RSZ-regelgeving. In de RSZregelgeving wordt deze definitie gehanteerd om de voorwaarden te bepalen waaronder van een gunstig RSZ- * 4 5 Voor studentenkamers die gerealiseerd werden vóór 01/09/1998 en waarvoor een 1 e CA is aangevraagd voor 1/9/2001 geldt een minimumoppervlakte van 8 m 2 indien een conformiteitsattest aangevraagd werd vóór 31/08/2001, en vervolgens toegekend. Enkel voor baden of douches die zich in een lokaal met woonfunctie (leef-, slaap- of kookfunctie) bevinden. Een aparte badkamer wordt niet meegeteld voor de totale netto vloeroppervlakte (enkel lokalen met leef-, slaap- of kookfunctie), en heeft dus ook geen invloed op de minimum vereiste vloeroppervlakte. Een toilet vereist geen bijkomende oppervlakte. Een kamer met bad-/douchefunctie of een kamer met keukenfunctie vereist 15 m² oppervlakte, een kamer met zowel bad-/douchefunctie als keukenfunctie vereist een oppervlakte van 18 m² (zie ook noot hierboven). 8 Uitgave februari 2015

16 Omkadering OBJECT VAN HET ONDERZOEK regime kan genoten worden. Indien niet aan deze voorwaarden is voldaan, is men geen seizoenarbeider in de zin van de RSZ-regelgeving en bijgevolg ook niet in de zin van het Woningkwaliteitsbesluit. Enkel kamers die alleen door seizoenarbeiders worden bewoond, vallen onder de afwijkende regeling. Kamers die zowel door seizoenarbeiders als door niet-seizoenarbeiders worden bewoond, vallen onder de kwaliteitsnormen voor gewone kamers. Wanneer is men een gelegenheidsarbeider zoals bedoeld in de RSZ-regelgeving? Seizoenarbeiders zijn gelegenheidswerkers die gedurende een beperkte periode per kalenderjaar tewerkgesteld zijn in de land- of tuinbouwsector. Voor de tuinbouwsector betekent dit een maximale duur van tewerkstelling van 65 dagen per kalenderjaar 6. Voor de landbouwsector betekent dit een maximale duur van tewerkstelling van 30 dagen per kalenderjaar. Hoe te controleren? Alle seizoenarbeiders moeten een gelegenheidsformulier hebben (in de volksmond: plukkaart). Een plukkaart is een document dat per kalenderjaar wordt afgegeven aan de werknemer en waarop de dagen staan vermeld waarop ze als seizoenarbeiders hebben gewerkt. Als dit aantal meer is dan het maximaal toegelaten aantal dagen, valt men dus niet meer onder het begrip seizoenarbeider. 6 Er is een uitzondering voor de sector van de witloofteelt: daar mag per jaar 100 dagen gewerkt worden (100 dagen in de witloofteelt of 65 dagen in de tuinbouwsector en vervolgens nog 35 dagen in de witloofteelt). 9 Uitgave februari 2015

17 Omkadering HET TECHNISCH VERSLAG 3. HET TECHNISCH VERSLAG Voor elke te onderzoeken woning wordt een technisch verslag opgemaakt. Het modelverslag verschilt enigszins naargelang het over een zelfstandige of een niet-zelfstandige woning gaat. Daarnaast wordt een onderscheid gemaakt voor kamers die worden bewoond door seizoenarbeiders. Hiervoor dient een derde modelverslag te worden gebruikt. Modellen van de technische verslagen vindt u als bijlage STRUCTUUR ZELFSTANDIGE WONINGEN Het technisch verslag voor woningen is opgebouwd uit vier grote delen: In deel A worden de identificatiegegevens van het onderzoek, het gebouw en indien nodig de woning, de houder van het zakelijk recht en de eventuele verhuurder ingevuld. Aan de hand van deel B worden de structuur en de veiligheid van het volledige gebouw beoordeeld, alsook de mate waarin het gebouw aan de opgelegde dakisolatienorm voldoet. In deel C wordt elke afzonderlijke woning behandeld. In deel D wordt de bezettingsnorm berekend. Aan de hand van de bezettingsnorm wordt bepaald voor welke bezetting (hoeveel bewoners) de woning aangepast is. NIET-ZELFSTANDIGE WONINGEN (KAMERS) Het technisch verslag voor niet-zelfstandige woningen (kamers) is opgebouwd uit zes grote delen en een bijlage: Deel A is nagenoeg hetzelfde als bij zelfstandige woningen, met identiek dezelfde items alleen is op bepaalde plaatsen het woord woning vervangen door kamer. Deel B is niet langer hetzelfde als bij zelfstandige woningen, daar de dakisolatienorm niet geldt voor gebouwen met enkel kamers. Voor gebouwen met zowel zelfstandige als niet-zelfstandige te onderzoeken woningen moeten twee delen B worden ingevuld. In deel C wordt de afzonderlijke kamer binnenin het gebouw beoordeeld. Deel C voor kamers verschilt enigszins van dat voor zelfstandige woningen om de specifieke vereisten en aard van gebreken in kamers beter te kunnen vatten. De kwaliteit en (over)bezetting van de gemeenschappelijke functies worden in één of meerdere delen D beoordeeld. In deel E wordt een overzicht gegeven van de puntentotalen van de delen B, C en D, en wordt de eindquotering van de kamer weergegeven. In deel F wordt de bezettingscapaciteit van de kamer berekend. Tot slot is er een deel bijlage waarin de berekening van de eindquoteringen voor de gemeenschappelijke functies overzichtelijk wordt weergegeven. 10 Uitgave februari 2015

18 Omkadering HET TECHNISCH VERSLAG NIET-ZELFSTANDIGE WONINGEN (KAMERS VOOR SEIZOENARBEIDERS) Het technisch verslag voor kamers voor seizoenarbeiders is net als het TV voor (studenten)kamers opgebouwd uit zes grote delen en een bijlage: Deel A is hetzelfde als bij (studenten)kamers, met identiek dezelfde items. Deel B is nagenoeg hetzelfde als bij (studenten)kamers, het enige verschil is dat hier geen melding wordt gemaakt m.b.t. het conformiteitsattest. In deel C wordt de afzonderlijke kamer binnenin het gebouw beoordeeld. De bepalingen voor de sanitaire voorzieningen en de toegankelijkheid wijken af van de normen voor (studenten)kamers. De vermelding m.b.t. de aanwezigheid van een fietsenberging valt weg. De kwaliteit en (over)bezetting van de gemeenschappelijke functies worden in één of meerdere delen D beoordeeld. Ook hier wijken de bepalingen voor de sanitaire voorzieningen en de toegankelijkheid af van de normen voor (studenten)kamers. Verder zijn er geen voorschriften omtrent de vereiste oppervlakte van de gemeenschappelijke ruimte, zoals bij studentenkamers. In deel E wordt een overzicht gegeven van de puntentotalen van de delen B, C en D, en wordt de eindquotering van de kamer weergegeven. Verschil met het deel E voor studentenkamers is dat er geen totaal voor de leefruimte kan worden ingevuld. In deel F wordt de bezettingscapaciteit van de kamer berekend. De bepalingen voor de berekening wijken af van de bepalingen voor (studenten)kamers. Tot slot is er een deel bijlage waarin de berekening van de eindquoteringen voor de gemeenschappelijke functies overzichtelijk wordt weergegeven. 11 Uitgave februari 2015

19 Omkadering HET TECHNISCH VERSLAG 3.2. CATEGORIEËN De aard en de omvang van de gebreken zijn bepalend voor de ernst ervan. Naargelang de ernst van een gebrek wordt het onderverdeeld in categorie I, II, III of IV. Sommige gebreken, ongeacht hun omvang, worden niet getolereerd. Dit zijn de gebreken van categorie IV. Zij worden bestraft met 15 punten (categorie IV) en hebben onmiddellijk de ongeschiktheid en niet-conformiteit van de woning als gevolg. Voorbeelden van gebreken van categorie IV 5 ELEKTRICITEIT 51 indicatie van een risico op elektrocutie/brand 6 GAS- OF STOOKOLIE-INSTALLATIE 61 indicatie van een risico op ontploffing/brand categorie I II III IV Ander, minder storende aspecten, zullen naargelang hun omvang bestraft worden met 1, 3 of 9 punten (resp. categorieën I, II en III). Deze zullen pas tot ongeschiktheid of niet-conformiteit leiden wanneer ze samen met andere gebreken voorkomen. Voorbeelden van gebreken van categorie I, II en III categorie I II III IV DEKVLOEREN 162 beschadiging (excl. vochtschade) of verwering / noodzakelijke afwerking ontbreekt beperkt / ernstig 17 TRAPPEN, OVERLOPEN, BORSTWERINGEN 171 trappen,overlopen,borstweringen met gebruiksonveilige elementen (te steil/gebreken...) beperkt / ernstig 172 trap naar een woonfunctie ontbreekt 3.3. METHODIEK In het verslag kan per regel slechts één opname gebeuren. Van de aankruisvakjes die horizontaal naast elkaar staan, kan er m.a.w. maximum 1 aangekruist worden naar gelang de ernst of omvang van het gebrek. Indien de aankruisvakjes onder elkaar staan, kunnen er meerdere (cumulatief) ingevuld worden. 7 GOED 10 DAK(EN) OF (hellende en vlakke) PLAFONDS VOCHTSCHADE 101 insijpelend vocht plaatselijk / op meerdere plaatsen X 102 condenserend vocht met schimmelvorming niet-algemeen/algemeen X 10 DAK(EN) OF (hellende en vlakke) PLAFONDS VOCHTSCHADE 101 insijpelend vocht plaatselijk / op meerdere plaatsen X 102 condenserend vocht met schimmelvorming niet-algemeen/algemeen X 7 Met uitzondering van items 141 en 142 bij zelfstandige woningen, zie p Uitgave februari 2015

20 Omkadering HET TECHNISCH VERSLAG FOUT 10 DAK(EN) OF (hellende en vlakke) PLAFONDS VOCHTSCHADE 101 insijpelend vocht plaatselijk / op meerdere plaatsen X X 102 condenserend vocht met schimmelvorming niet-algemeen/algemeen Als er meerdere aankruisvakjes horizontaal naast elkaar staan, zal de onderzoeker moeten inschatten wat de omvang en ernst zijn van de schade en wat de mogelijke gevolgen zijn. Hierbij worden vaak de termen niet algemeen/ algemeen, ernstig/ zeer ernstig, beperkt/ ernstig en met gebreken/ ontbreekt gebruikt. Een gebrek is algemeen als meer dan twee derde van het gebouwelement erdoor getroffen is. In het andere geval is de term niet algemeen van toepassing. Ernstig/ zeer ernstig wordt enkel gebruikt in de rubrieken betreffende stabiliteit. Zeer ernstig betekent dat er een stabiliteitsgevaar is of een direct gevaar voor de bewoners, ernstig betekent dat de samenhang van de bouwelementen (plaatselijk) ontbreekt. Beperkt/ ernstig omvat zowel de omvang als de ernst van de schade. Beperkt wijst op een plaatselijk probleem dat de woonkwaliteit in beperkte mate aantast, de term ernstig gebruiken we bij een plaatselijk probleem dat de woonkwaliteit in grote mate aantast, of bij een probleem van grote(re) omvang (meer dan tweederde van het object). Met gebreken/ ontbreekt wordt alleen gebruikt bij de beoordeling van functies. Met gebreken slaat op een verminderd gebruik van de betreffende functie, ontbreekt betekent dat de functie effectief ontbreekt, niet (meer) kan gebruikt worden of dat de opstelling niet aanvaardbaar is. Er wordt verwacht dat op zijn minst omschreven wordt waar het gebrek of probleem zich juist voordoet (aan welke zijde, op welke hoogte, enz.). Optioneel kunnen ook de vermoedelijke oorzaak van het probleem vermeld worden, en eventuele andere feiten of opmerkingen in verband met het gequoteerde gebrek. Deze omschrijving hoort thuis in het vak opmerkingen, achteraan de delen B, C en D. Gebreken die wel opgemerkt worden, maar die niet gequoteerd (kunnen) worden, kunnen eveneens omschreven worden in het vak opmerkingen 8. 8 In het dossieropvolgingssysteem VLOK moeten alle opmerkingen verplicht in één veld worden ingevoerd. 13 Uitgave februari 2015

21 Omkadering HET TECHNISCH VERSLAG 4. BEOORDELING VAN DE GEBREKEN 4.1. ENKEL WAARNEEMBARE SCHADE De vaststellingen beperken zich tot de schade die de onderzoeker daadwerkelijk objectief kan vaststellen en die onmiddellijk een negatief effect heeft op de bewoning. De vaststellingen zijn gebaseerd op visuele observatie, eventueel ondersteund door metingen met daartoe geschikte meetapparatuur (bv. vochtmeters). Er wordt uitgegaan van de effectieve situatie op het moment van onderzoek. Als bevoegde instanties maatregelen hebben genomen om een risico op te heffen op een zodanige wijze dat de gebruiker deze maatregelen niet zelf kan ongedaan maken, worden geen strafpunten toegekend. Het fysiek afsluiten van de gasinstallatie buiten het gebouw bijvoorbeeld is een maatregel die de gebruiker niet ongedaan kan maken; het verzegelen van de installatie echter is onvoldoende. De genomen maatregelen worden wel expliciet vermeld in het vak opmerkingen. Opmerking: Bij afgesloten nutsvoorzieningen (elektriciteit, gas en water) zal dit onvermijdelijk consequenties hebben en resulteren in strafpunten voor de technische installaties en voorzieningen in de woning. Voorbeelden Een woning is opgetrokken met een steense (19 cm) buitenmuur aan de regenkant. Een goed bouwtechnicus weet dat een dergelijke wandopbouw een zeker risico inhoudt. Wanneer hij bij de inwendige beoordeling hierover geen verdere vaststellingen kan doen (m.a.w.: er zijn geen vochtplekken op muren of plafonds), zal hij hieromtrent geen enkele vaststelling van ongeschiktheid noteren. In de rubriek opmerkingen kan wel vermeld worden dat de werken slecht uitgevoerd werden of dat er verkeerde materialen gebruikt werden, zodat problemen kunnen verwacht worden. In sommige gevallen kan vermoed worden dat een lambrisering aangebracht werd om schimmel en vocht op de achterliggende muur te verbergen. Indien het vochtprobleem echter niet objectief visueel kan vastgesteld worden, kunnen geen strafpunten toegekend worden. De situatie kan wel omschreven worden in het vak opmerkingen VASTE EN LOSSE INTERIEURELEMENTEN, BEWONERSATTITUDES Bij het onderzoek wordt in principe abstractie gemaakt van de mobiele infrastructuur binnen de woning. Ook met de gewoonten en de levenswijze van de bewoners wordt geen rekening gehouden, tenzij er ontegensprekelijk veiligheidsrisico s worden vastgesteld. Indien de mobiele infrastructuur, de gewoonten of de levenswijze van de bewoners toch een acuut veiligheids- of gezondheidsrisico inhouden, moet dit steeds in een omstandig verslag worden omschreven. Steeds moet op het aanwezige gevaar gewezen worden met de vraag om deze risico s onmiddellijk weg te werken. Hiervan wordt akte genomen in het deel opmerkingen van het technisch verslag. 14 Uitgave februari 2015

22 Omkadering HET TECHNISCH VERSLAG In beide gevallen is een grondig onderzoek van de lokalen nagenoeg onmogelijk, wat dan ook moet worden vermeld op het technisch verslag GEEN DUBBELQUOTERINGEN Een bijkomend principe is dat een bepaald schadepatroon (stabiliteit, vocht, afwerking, ) aan een gebouwelement slechts eenmaal het voorwerp uitmaakt van het technisch verslag. Dit neemt echter niet weg dat hetzelfde gebouwelement (bv. buitenmuren, plafonds, ) meerdere malen aan de orde kan zijn wanneer verschillende schadepatronen zich samen voordoen. Verschillende schadepatronen op een zelfde gebouwelement hebben immers een cumulatief negatief effect. Bijvoorbeeld: Dezelfde buitenmuur kan twee quoteringen krijgen: eenmaal voor vochtschade, en een tweede maal omdat hij een zware scheur vertoont. Indien door een vochtprobleem echter het pleisterwerk van een muur afbladdert, wordt enkel het vochtprobleem gequoteerd. Er worden geen strafpunten gegeven voor gebreken aan de afwerking van de muur DE VEILIGHEID EN CONFORMITEIT VAN TECHNISCHE INSTALLATIES De technische installaties worden onderzocht op basis van louter visuele observatie, enkel van de zichtbare gedeeltes van de installaties. Er worden geen of slechts zeer rudimentaire metingen uitgevoerd, en er wordt niets ontmanteld of blootgelegd. Deze beperkingen hebben als gevolg dat er geen absolute uitspraken gedaan kunnen worden over de veiligheid van de technische installaties, noch over de conformiteit aan de officiële normen. Dit wil dus ook zeggen dat een technische installatie die voldoet aan de bepalingen zoals ze opgesomd zijn in deze brochure niet automatisch veilig te noemen is, noch conform aan de officiële normen. 15 Uitgave februari 2015

23 DEEL 2: STAPSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET TECHNISCH VERSLAG VOOR ZELFSTANDIGE WONINGEN

24 DEEL A: IDENTIFICATIEGEGEVENS DEEL A: IDENTIFICATIEGEGEVENS In deel A is ruimte voorzien voor alle identificatiegegevens die van belang zijn, in het bijzonder m.b.t.: het onderzoek (dossiernummer); de onderzoeker; het gebouw; de woning binnenin het gebouw (indien van toepassing); de houder van het zakelijk recht; en de eventuele verhuurder van de woning; Deel A is identiek voor zelfstandige woningen, kamers en kamers voor seizoenarbeiders. 16 Uitgave Februari 2015

25 DEEL B: GEBOUW DEEL B: GEBOUW Deel B: Gebouw In deze rubriek geeft u een globale beoordeling van het gebouw waarin de woning zich bevindt. Het gebouw wordt in principe van binnenuit beoordeeld. De beoordeling is beperkt tot de waarneembare gebreken die een onmiddellijk negatief effect hebben op de categorie bewoning van het hele gebouw. I II III IV Let op: deel B (gebouw) van het technisch verslag is niet langer identiek voor zelfstandige en niet-zelfstandige woningen. Per type woning moet een apart deel B worden opgemaakt. Voor gebouwen met zowel zelfstandige als niet-zelfstandige te onderzoeken woningen moeten dus twee delen B worden ingevuld. Aan de hand van deel B worden de structuur en de veiligheid van het volledige gebouw beoordeeld alsook de mogelijke vochtaantasting van buiten- en binnenmuren in de gemeenschappelijke lokalen van het gebouw (bv. de inkom- en traphal). Deel B omvat 5 onderdelen: omhulsel, binnenstructuur, technische installaties, brandveiligheid en energetische prestatie. Het omhulsel is de buitenkant van het gebouw die contact maakt met de buitenlucht of raakt aan andere aanpalende gebouwen. In dit laatste geval is dit raakvlak de (gemeenschappelijke) scheidingsmuur. Het omhulsel bestaat verder uit het dak en de gevels. De binnenstructuur is het geheel van dragende elementen die de stabiliteit en de stijfheid van het gebouw garanderen, voor zover ze niet behoren tot het omhulsel. We beschouwen alle vloeren en dragende muren binnen het hoger omschreven omhulsel. Voor een gebouw zijn dit alle binnenmuren en draagvloeren, ongeacht de materialen waaruit ze zijn opgebouwd. 9 De technische installaties die beschouwd worden zijn de elektriciteitsinstallatie, de gas- of stookolieinstallatie en de watertoevoer. In het onderdeel brandveiligheid wordt de mogelijkheid geboden om 15 strafpunten aan het gebouw toe te kennen indien uit een verslag van de brandweer blijkt dat het brandonveilig is. De rubriek energetische prestatie is nieuw voor zelfstandige woningen vanaf 1 januari Let wel: er kunnen pas vanaf 1 januari 2015 strafpunten worden toegekend voor ontbrekende of onvoldoende dakisolatie. Daarvoor volstaat een opmerking. We onderzoeken dus hier de "mantel" van het gebouw, alle dragende binnenstructuren, zowel horizontaal als verticaal (zoals draagvloeren, dragende binnenmuren, ), de technische installaties en de aanwezigheid van voldoende dakisolatie. Alleen ernstige problemen die de stabiliteit van het gebouw of de veiligheid van de bewoners of passanten in gevaar kunnen brengen, worden aangekruist. Daartoe behoren ook ernstige problemen aan de technische installaties, voor zover deze een veiligheidsrisico inhouden voor het volledige gebouw en vochtschade die wordt aangetroffen in de gemeenschappelijke lokalen als bv. inkom- en traphallen. 9 Trappen en hun overlopen worden niet tot de binnenstructuur van het gebouw gerekend. Zij worden beoordeeld in rubriek 171, 172 en 232. Gemeenschappelijke trappen worden enkel beoordeeld op hun veiligheid om een individuele woning te bereiken. 17 Uitgave Februari 2015

26 DEEL B: GEBOUW Gebreken die enkel een lokale invloed hebben binnenin een woning, kamer, of gemeenschappelijke ruimte zonder de woonkwaliteit of veiligheid in andere delen van het gebouw in het gedrang te brengen, worden niet in deel B, maar in deel C (of D bij kamerwoningen) behandeld. Wanneer de stabiliteit van een gebouw zeer ernstige 10 gebreken vertoont kan het nodig zijn dat omwille van het instortingsgevaar onmiddellijk actie wordt ondernomen om de veiligheid van bewoners en voorbijgangers te vrijwaren. De mogelijkheid tot onmiddellijke actie is gerealiseerd via de nieuwe gemeentewet artikel 135. In dat geval kan de Burgemeester overgaan tot onmiddellijke ontruiming en/of noodzakelijke herstel- of stutwerken. Indien de stabiliteit ernstig of zeer ernstig is aangetast maar zonder een direct instortingsgevaar, kan de procedure zoals vastgelegd in de Vlaamse Wooncode gevolgd worden en kan indien nodig via een omstandig verslag het advies van onbewoonbaarheid worden gegeven. 10 Verduidelijking van de begrippen Ernstig / Zeer Ernstig, zie 3.3. Methodiek op pag Uitgave Februari 2015

27 DEEL B: GEBOUW HET BEGRIP VOCHT Vocht is zowat de grootste oorzaak van schade aan gebouwen. De aanwezigheid van vocht kan verschillende oorzaken hebben. Bovendien kunnen verschillende oorzaken gelijkaardige negatieve gevolgen hebben, zoals losgekomen en beschadigde afwerking, schimmelvorming, algemeen onbehagen door een te hoge relatieve luchtvochtigheid, enzovoort. Naargelang de oorzaak worden verschillende schadepatronen vastgesteld die in functie van de ernst en de omvang aanleiding geven tot 1, 3 of 9 strafpunten. Enkel in die gevallen waarbij er effectief schade in de woning kan vastgesteld worden, zullen strafpunten toegekend worden. A. OORZAKEN VAN VOCHTSCHADE Via barsten, breuken, scheuren, ondichte voegen, materiaalporiën, dringt bij neerslag regenwater in het omhulsel (dak + buitenmuren) van het gebouw of grondwater in de kelder. Ook de mens produceert een hoeveelheid waterdamp via longen en huid, die per persoon en per dag kan schommelen tussen de 2 en de 5 liter. Daarnaast komen er ook door huishoudelijke activiteiten dampen vrij (koken, douchen, ). En ook bij de verbranding van gas en petroleum komt heel wat vocht vrij. De schadepatronen kunnen vele vormen aannemen en verschillen vaak naargelang de aard van de getroffen materialen en het aangetaste bouwonderdeel. 1. INSIJPELEND VOCHT Insijpelend vocht is meestal het gevolg van slechte aansluitingen tussen bouwelementen onderling (vb. aansluiting van het dak met de schoorsteen), door plaatselijke gebreken (bv. los liggende of verschoven dakpannen) of door de verwering van bouwelementen (bv. verweerde ramen). Waarnemingen die kunnen wijzen op insijpelend vocht zijn o.a.: vlekkerige (concentrische) en kringvormige verkleuring van de bepleistering; effectieve waterindringing. 2. DOORSLAAND VOCHT Doorslaand vocht komt vooral voor bij gevels die sterk blootgesteld zijn aan slagregen. Het water wordt opgezogen door de materiaalporiën en haarscheurtjes of dringt binnen via barsten, enz. Ook slecht geplaatste of ontbrekende dichtingsmembranen kunnen infiltraties veroorzaken. Waarnemingen die op doorslaand vocht kunnen wijzen zijn o.a.: buitenmuur vochtig aan de binnenzijde (nat en loskomend behang), vooral bij zuidelijk en westelijk gerichte gevels (slagregenzijde); meerdere vochtplekken op muren of vloeren van kelders; kelder effectief onder water (minstens enkele centimeters); aanwezigheid van zwammen. 19 Uitgave Februari 2015

28 DEEL B: GEBOUW 3. OPSTIJGEND VOCHT Opstijgend grondvocht kan voorkomen bij het ontbreken of een slechte uitvoering van een scheidingslaag aan de muurvoet of in de vloer. Opstijgend vocht, ook stijgvocht, capillair vocht of grondvocht genoemd, wordt meestal opgemerkt in muren boven het maaiveld. De materialen die in contact staan met water of een vochtige grond, nemen vocht op door capillariteit 11. De ernst hangt af van de capillariteit van de materialen en de mogelijkheid van de wanden om te drogen. De aanwezigheid van zouten (zie p. 22) in het metselwerk vergroot eveneens de stijghoogte. Meestal beperkt opstijgend vocht zich tot een hoogte van 1,20 m. Een sterke ventilatie kan die hoogte beperken; een belemmering van de verdamping (bv. betegeling) echter vergroot de stijghoogte. Opstijgend vocht kan ook schade veroorzaken aan poreuze, steenachtige vloeren die onvoldoende geïsoleerd zijn van de vochtige ondergrond. Deze schade is echter veel moeilijker vast te stellen omdat de aangetaste materialen (de bevloering) veelal beter bestand zijn tegen vocht. Opstijgend vocht doet zich vaker voor bij oude gebouwen. Waarnemingen die kunnen wijzen op opstijgend grondvocht zijn o.a.: een vochtige muurvoet (tot maximaal ± 1.20 meter hoogte) 12 ; witachtige zouten op de muren; het loskomen van behang en afwerking aan de muurvoeten; niet beperkt tot één enkele muur, maar doet zich voor bij de meeste muren (zowel binnen- als buitenmuren); loskomend pleisterwerk (holle klank) enkel aan de muurvoet; beschadiging van mortel en baksteen enkel aan de muurvoet; Capillariteit (of capillaire werking) is een verschijnsel waarbij, bijvoorbeeld, water in een zeer fijn buisje hoger stijgt dan het omringende vloeistofniveau. Capillaire buisjes kunnen gevormd worden door de aaneenschakeling van kleine holten in materialen. (Grond)water kan dan via die kanaaltjes opstijgen. Muurvoet: de aanzet / het onderste deel van de opgaande muren op de funderingsmuren 20 Uitgave Februari 2015

29 DEEL B: GEBOUW Er zijn ook andere waarnemingen die kunnen wijzen op een probleem met opstijgend vocht, maar die op zich niet voldoende zijn om strafpunten te geven, aangezien in deze gevallen de vochtschade zelf niet effectief waargenomen kan worden. Voorbeelden van dergelijke indirecte indicaties zijn: aanwezigheid van lambrisering (in vochtbestendig materiaal); binnen- en/ of buitenbepleistering van de muurvoet in cement; bekleding met aluminium- of gebitumineerd papier; geteerde onderbouw; 4. BOUWVOCHT Bouwvocht is de overmaat aan vocht afkomstig van het natte bouw- en productieproces en het blootstaan van de materialen aan neerslag tijdens de oprichting. Het droogproces dat hiermee gepaard gaat duurt enkele jaren. Voor een traditionele woning wordt het bouwvocht op ca liter geschat. In bestaande woningen doet dit probleem zich normaal niet voor (tenzij bij plaatselijke herstellingswerken of uitbreidingen), dus wordt hier verder geen rekening gehouden met deze vorm van vochtschade. Het kan echter steeds opgenomen worden in de rubriek opmerkingen, met de vermelding van de oorzaak en de verwijzing naar de tijdelijke toestand. Uiteraard moet de mogelijkheid bestaan dit bouwvocht af te voeren door verluchting. 5. CONDENSEREND VOCHT Lucht bevat een hoeveelheid waterdamp. Wanneer men lucht afkoelt, ontstaat op een bepaald moment condensatie: een gedeelte van de in de lucht opgeloste waterdamp wordt vloeibaar en slaat neer. Condensatie kan dus o.a. ontstaan wanneer warme en vochtige lucht in contact komt met een koud oppervlak. Wanneer dit verschijnsel zich op de oppervlakte voordoet, noemt dit oppervlaktecondensatie. Condensatie binnenin een samengestelde constructie (bv. een dak) wordt inwendige condensatie genoemd. Deze laatste vorm van condensatie is zeer moeilijk vast te stellen OPPERVLAKTECONDENSATIE Enkel wanneer oppervlaktecondensatie zich voordoet op niet-doorzichtige (poreuze) wanden en bovendien schade veroorzaakt (veelal schimmelvorming) worden strafpunten gegeven. Wanneer deze condensatie echter gebeurt op vochtbestendige materialen, zoals glas of faience, en kan afgevoerd worden of kan opdrogen zonder schade te veroorzaken, stelt er zich geen probleem voor de woningkwaliteit. Waarnemingen die op oppervlaktecondensatie kunnen wijzen, zijn o.a.: schimmelgroei; nat, losgekomen behangpapier; schade aan pleisterwerk. 21 Uitgave Februari 2015

30 DEEL B: GEBOUW Deze doen zich voornamelijk voor op: Koudebruggen (nieuwe gangbare term voor koudebrug is bouwknoop) 13 (hoeken van de kamers, balken boven ramen, zijkanten van de ramen (spouwdichting), hoek tussen plafond en muur, ); slecht verluchte en/of onvoldoende verwarmde plaatsen (achter kasten, achter gordijnen, enz.); onvoldoende geïsoleerde (volle) wanden (volledig plafond, volledige wand, ). Oppervlaktecondensatie komt vooral voor op buitenmuren (vooral aan het noorden en het oosten) en in koude vertrekken of vertrekken met hoge vochtproductie (bv. badkamers en keukens). Ze kan voorkomen worden door het verhogen van de oppervlaktetemperatuur van de wanden (isolatie gecombineerd met verwarming) en het verlagen van het vochtgehalte van de lucht (verluchting, verminderen vochtproductie, ) INWENDIGE CONDENSATIE Bij inwendige condensatie condenseert waterdamp niet op maar in de constructie. Deze vorm van condensatie is niet direct waarneembaar, maar komt pas aan het licht eens de zichtbare schade zich uitgebreid heeft tot aan het buitenoppervlak. De schade is dan ook meestal zeer omvangrijk, daar in vele gevallen de stabiliteit van de constructie ondertussen werd aangetast. Veelal gaat het hier om daken (hoofdzakelijk platte daken van het zogenaamde koude type 14 ) die foutief opgebouwd en samengesteld zijn. Deze vorm van condensatie kan de stabiliteit van de constructie in het gedrang brengen. 6. HYGROSCOPIE Hygroscopie is de eigenschap van poreuze materialen om vochtigheid uit de lucht op te nemen tot het hiermee in evenwicht is. Vooral materialen met zeer fijne poriën kunnen een sterk hygroscopisch gedrag vertonen. Bij een permanente hoge relatieve vochtigheid in de woning kan op hygroscopische materialen eveneens schimmel ontstaan, ook op meubelen, kleren, schoenen, enz. 7. TOEVALLIGE OORZAKEN Ook toevallige oorzaken zoals lekken in leidingen, verstopte afvoerbuizen en dergelijke kunnen vochtschade veroorzaken. 8. ZOUTEN In vochtige muren kunnen zouten migreren. Zouten zijn hygroscopisch en veroorzaken of verergeren in vele gevallen vochtproblemen. Ze kunnen het vocht uit de lucht opnemen, waardoor het vochtgehalte van de muur Koudebrug (bouwknoop): Een onderbreking in de isolatieschil in de woning waar het isolatieniveau slechter is dan de omringende isolatie. Voorbeelden zijn: dorpels onder ramen, aansluitingen met terrassen, afwezigheid van isolatie bij de overgang van muur naar dak. Een koudebrug zorgt voor extra warmteverlies en mogelijk vochtproblemen. Dit is een dak waarbij tussen de thermische isolatie en de dakbedekking in principe buitencondities heersen, door de daar toegepaste spouw met buitenlucht te ventileren. 22 Uitgave Februari 2015

31 DEEL B: GEBOUW stijgt, en verhinderen eveneens het droogproces van de muur. Vooral bij oude muren die gedurende jaren blootstonden aan opstijgend grondvocht kan er een grote hoeveelheid hygroscopische zouten aanwezig zijn. B. BESLUIT Het is niet altijd eenvoudig een eenduidige oorzaak te vinden voor vochtschade. Dikwijls gaat het om een combinatie van factoren. Daarom moet de onderzoeker zich beperken tot het noteren en quoteren van de schade die hij ziet, namelijk sporen van vocht of vochtplekken en aantastingen door schimmels of zwammen. De aantasting kan in bepaalde gevallen zo groot zijn dat de stabiliteit van het gebouw of een gebouwonderdeel in het gedrang komt. In het technisch verslag kunnen vochtproblemen gequoteerd worden naargelang hun vermoedelijke oorzaak. Al naargelang het behandelde bouwelement of onderdeel kan worden gekozen uit opstijgend, insijpelend, doorslaand en/of condenserend vocht. Indien een vochtprobleem niet kan ingedeeld worden onder één van deze categorieën, wordt het beschreven in het vak opmerkingen. Zie ook bijlage 6: Mogelijke oorzaken van vochtproblemen. (zie pag. 210) Opgelet Het komt voor dat oude vochtproblemen verdwenen of opgelost zijn, maar dat de veroorzaakte schade (zoals afgevallen pleisterwerk) nog niet hersteld is. De schade ten gevolge van deze vroegere (herstelde) vochtproblemen of lekken wordt niet opgenomen als vochtschade, maar kan opgenomen worden in de betreffende rubrieken afwerking. Het betreft uiteraard enkel de noodzakelijke afwerking en niet de hernieuwbare decoratieafwerking, zoals behang of schilderwerk. 23 Uitgave Februari 2015

32 DEEL B: GEBOUW - OMHULSEL A. OMHULSEL In het onderdeel omhulsel van deel B wordt de stabiliteit van de dakstructuur (incl. de buitendakse schouw) en van de buitenmuren en gemeenschappelijke muren beoordeeld. 1 DAK(EN) EN BUITENDAKSE SCHOUW: STABILITEIT 1 DAK(EN) STABILITEIT van de dakstructuur (gebinte, draagbalken, dakplaat,...) 11 aantasting en/of doorbuiging van de dragende dakelementen ernstig / zeer ernstig 12 buitendakse schouw onstabiel / 11 DRAGENDE DAKELEMENTEN STABILITEIT van de dakstructuur (gebinte, draagbalken, dakplaat,...) 11 aantasting en/of doorbuiging van de dragende dakelementen ernstig / zeer ernstig 12 buitendakse schouw onstabiel / Daken kunnen verschillende vormen vertonen (plat, hellend of gebogen dak) en uit verschillende materialen opgebouwd zijn (hout, beton, metaal, ). Zowel lichte (bvb. een houten dakstructuur afgewerkt met pannen) als massieve constructies (bvb. een plat dak in beton) worden in de beoordeling opgenomen. Het hoofddoel van de dakstructuur is de belastingen (wind, sneeuw, dakbekleding, eigen gewicht, ) die uitgeoefend worden op het dak overbrengen naar andere delen van het gebouw en zo naar de fundering. Daarvoor moeten de gebruikte materialen de nodige spanningen (zowel trek als druk) kunnen opnemen. TE BEOORDELEN ELEMENTEN Als dakstructuur wordt het geheel van elementen beoordeeld dat het dragende en structurele gedeelte van het dak uitmaakt. Indien het dakgebinte volledig zichtbaar is, kunnen alle Gebouw: daken opbouwende onderdelen visueel beoordeeld worden. Is de constructie echter bekleed, dan kunnen de vlakheid en eventuele beschadiging van de bekledingen een indicatie zijn op gebreken aan de dakstructuur. De kwaliteit van de afwerkingen wordt niet beoordeeld in deze rubriek, het gaat enkel om de stabiliteit van de dakstructuur. GEBREKEN De beoordeling van de dakstructuur gebeurt op basis van de ernst van de doorbuiging of aantasting van de verschillende elementen en het risico dat deze vormt voor de bewoning. Enkel bij een wezenlijk stabiliteitsrisico, dat de veiligheid van de bewoners direct in gevaar brengt, worden 9 punten toegekend. In de gevallen waarbij de samenhang van de verschillende gebouwonderdelen in het gedrang komt, worden 24 Uitgave Februari 2015

33 DEEL B: GEBOUW - OMHULSEL (hoogstens) 3 punten toegekend. Oppervlakkige aantastingen door weersomstandigheden (vergrijzing, windbarstjes, ) die enkel het uitzicht veranderen zonder de stabiliteit aan te tasten, worden niet beoordeeld. Ze kunnen echter wel opgenomen worden in de rubriek opmerkingen. De verschillende gebreken aan de dakstructuur kunnen worden onderverdeeld in structurele gebreken, fysische gebreken, gebreken ten gevolge van chemische processen, en biologische gebreken. Onder structurele gebreken wordt verstaan de overmatige doorbuiging (bijvoorbeeld: door onderdimensionering, overbelasting, ondeskundige uitvoering of herstellingen, ) van de dragende dakelementen, de gebrekkige onderlinge verbindingen van dakelementen of de gebrekkige verbinding met de andere bouwonderdelen. De structurele gebreken kunnen voor ieder daktype een ander schadebeeld geven. Een ondergedimensioneerde draagbalk bijvoorbeeld kan nefast zijn voor een plat dak, terwijl bij een hellend dak de lasten meer worden verdeeld over de andere dragende onderdelen. Fysische gebreken zijn verrotting van houten balken, betonrot, De oorzaak is meestal het indringen van vocht in de structuur. Bij de visuele inspectie van betonoppervlakken besteden we vooral aandacht aan de verkleuring van het oppervlak, roestsporen en kalkafzetting. Dit wijst meestal op waterschade. Bij scheurvorming dienen we steeds de oorzaak te onderzoeken; scheuren in de trekzone 15 van het beton verdienen speciale aandacht. Afvallende betonstukken en blootliggende wapeningen worden nader bekeken. Gebreken ten gevolge van chemische processen zijn de aantasting van de oppervlaktestructuur door roestvorming. Roestvorming is een reactieproces tussen metaal en de zuurstof uit de lucht, waarbij de aanwezigheid van vocht de reactie op gang brengt. Deze reactie kan versneld worden door agressieve atmosferen (bijvoorbeeld: industriële omgeving) en de nabijheid van de zee. Biologische gebreken zijn de aantasting door zwammen (huiszwam, kelderzwam, ) en insecten (herkenbaar aan de uitvlieggaten). Bij aantasting door insecten wordt speciaal aandacht geschonken aan de schade die kan aangericht worden door de huisboktor. Uitwendig is deze nauwelijks merkbaar 16, maar inwendig kan deze de totale verpulvering van houten balken veroorzaken De trekzone is de andere zijde van de balk of plaat waar een puntlast of gelijkmatige belasting op komt. Indicaties van aantasting door de huisboktor zijn vlieggaten van 3 à 5 mm doorsnede en de aanwezigheid van gangen onder het houtoppervlak. Deze laatste zijn met het blote oog niet waarneembaar, maar kunnen met een metalen voorwerp of de vingernagel ingedrukt worden. 25 Uitgave Februari 2015

34 DEEL B: GEBOUW - OMHULSEL VOORBEELDEN Dakstructuur: een ernstig aangetaste draagbalk Dakstructuur: een ondeskundige herstelling De doorbuiging van de gordingen is dermate ernstig dat ze werden onderstut. Dergelijke herstellingen worden niet als definitief aanvaard. 26 Uitgave Februari 2015

35 DEEL B: GEBOUW - OMHULSEL 12 BUITENDAKSE SCHOUW STABILITEIT van de dakstructuur (gebinte, draagbalken, dakplaat,...) 11 aantasting en/of doorbuiging van de dragende dakelementen ernstig / zeer ernstig 12 buitendakse schouw onstabiel / TE BEOORDELEN ELEMENTEN In deze rubriek worden die gedeelten van de afvoerkanalen voor verbrandingsgassen en ventilatie beoordeeld die boven het dak uitsteken. Het gedeelte binnen het omhulsel (bv. op zolder) wordt hier dus niet beoordeeld. Zowel massieve schouwkoppen, zelfdragende pijpsystemen als gecombineerde schoorstenen (gemetseld massief met daarboven een pijpsysteem) worden beoordeeld. GEBREKEN Enkel die gebreken aan schouwen die een risico inhouden voor de bewoning of voor de onmiddellijke omgeving worden gequoteerd. Bij beschadiging van de buitendakse schouw is het aan Buitendakse schouwen te raden om extra aandacht te besteden aan een Buitendakse schouwen mogelijk risico op CO-vergiftiging binnenin de woning (zie rubriek 226: risico op CO-vergiftiging op p. 125). VOORBEELDEN 27 Uitgave Februari 2015

36 DEEL B: GEBOUW - OMHULSEL Deze buitendakse schouwen zijn onstabiel. Er dreigt ook instortingsgevaar zodat onmiddellijke actie (stutten, afbraak) aanbevolen is, desnoods via toepassing van de Nieuwe Gemeentewet art Uitgave Februari 2015

37 DEEL B: GEBOUW - OMHULSEL 2 BUITENMUREN (EN GEMEENSCHAPPELIJKE MUREN) 2 BUITENMUREN (en gemeenschappelijke muren) STABILITEIT 21 vervorming en/of scheurvorming van gevelvlak of gevelelementen ernstig / zeer ernstig VOCHTSCHADE 26 vochtschade in het gemeenschappelijk deel van het pand (trappenhal, inkomhal, kelder ) niet algemeen/algemeen 21 STABILITEIT STABILITEIT 21 vervorming en/of scheurvorming van gevelvlak of gevelelementen ernstig / zeer ernstig VOCHTSCHADE 26 vochtschade in het gemeenschappelijk deel van het pand (traphal, inkomhal, kelder, ) niet-algemeen/algemeen Buitenmuren en gemeenschappelijke muren moeten duurzaam en stevig zijn. Ze moeten niet alleen dienst doen als afsluiting. Ook de structurele weerstand van de wand zelf en van haar samenstellende delen (lateien, balken, kolommen, ) moet voldoende zijn om de veiligheid van de bewoners te verzekeren, openingen te overbruggen en de lasten uitgeoefend door het dak en de tussenliggende vloeren over te dragen naar de dragende constructie. Een wand kan samengesteld zijn uit stenen, blokken, of andere elementen die op elkaar gestapeld en verbonden worden met mortel of lijm, uit een skeletbouw met invulmetselwerk, uit stijlwanden opgebouwd met stijlen en regels, beplating en vulling, enzovoort. In ieder geval moeten alle onderdelen verwerkt zijn tot een stabiel geheel. TE BEOORDELEN ELEMENTEN Buitenmuren: de muren die contact maken met de buitenlucht. Gemeenschappelijke muren: a) de scheidingsmuren tussen verschillende gebouwen of het raakvlak met andere gebouwen. 17 b) de scheidingsmuren tussen appartementen onderling. Buitenmuren en gemeenschappelijke muren Gevelelementen: o Balken: dit zijn alle dragende HORIZONTALE gevelelementen uit om het even welk materiaal. Bijvoorbeeld: lateien 18, liggers 19, gemetselde rollagen Gemeenschappelijke muren, ook gekend als gemene muren of als mandelige muren. (de muur die op de grens staat tussen 2 eigendommen). Een latei is een draagbalk boven gevelopeningen. 29 Uitgave Februari 2015

38 DEEL B: GEBOUW - OMHULSEL o Kolommen: dit zijn alle dragende VERTICALE gevelelementen uit om het even welk materiaal. Bijvoorbeeld: gemetselde penanten 21 o Balkons: de stabiliteit wordt verzekerd door de uitkragende draagconstructie (consoles 22, vloerplaat), randbalk, borstwering en de verankering van het geheel. o Erkers: dit is een aan de gevel uitkragende raamconstructie voorzien van een afzonderlijk dak. Volgende elementen worden beoordeeld: de onderbouw (consoles, vloerplaat en borstwering) en de dakconstructie. We besteden bovendien aandacht aan alle andere elementen die de muren met de andere structuurelementen zoals tussenvloeren, daken, tussenmuren, verbinden en die volgens hun specifieke functie bijdragen tot de stabiliteit van het geheel. GEBREKEN Structurele gebreken bij wanden die gequoteerd kunnen worden, zijn: scheuren, verzakkingen, convexe (bolle) of concave (holle) vervormingen, overmatige doorbuiging van dragende elementen, gebrekkige onderlinge verbindingen tussen de verschillende elementen of andere bouwonderdelen die de stabiliteit van het gebouw ondermijnen. Bij de quotering wordt rekening gehouden met de ernst van de vervorming en /of scheurvorming en het risico dat deze vormt voor de bewoning. Scheuren en vervormingen (holle of bolle uitbuiking) worden zowel bekeken aan de binnenzijde als aan de buitenzijde van het gebouw. Steeds moet getracht worden de oorzaken van de vervorming te achterhalen, en de mogelijke gevolgen in te schatten. De meest voorkomende oorzaken van gebreken aan wanden zijn: zettingen van het gebouw (bijvoorbeeld door bronbemaling, ); gebruik van niet-aangepaste materialen; verbouwingswerkzaamheden; overbelasting; trillingen; Een ligger is een draagbalk of ondersteunende balk. Een rollaag is een rij van op hun kant gemetselde stenen. Een penant is een gemetseld, uitspringend deel van een muurvlak ter versteviging van de muur of om het gewicht van een balk te dragen (een soort steunbeer, maar dan in de fundering van de muur gebouwd). Een console is een uit de muur stekend geprofileerd stenen of houten deel dat dient ter ondersteuning van bv. een balkon. 30 Uitgave Februari 2015

39 DEEL B: GEBOUW - OMHULSEL Drie strafpunten worden gegeven wanneer de samenhang van de verschillende constructieonderdelen ernstig aangetast is. Negen strafpunten worden enkel gegeven bij een wezenlijk stabiliteitsrisico waarbij de veiligheid van de bewoners (of passanten) in het gedrang komt. Dit laatste is het geval bij instortingsgevaar of wanneer er een reëel risico is dat gedeeltes van de constructie naar beneden zouden kunnen vallen. Kleinere vervormingen of scheurtjes die enkel het uitzicht veranderen maar geen invloed hebben op de stabiliteit, worden niet beoordeeld. Ze kunnen echter wel opgenomen worden in de rubriek opmerkingen. 31 Uitgave Februari 2015

40 DEEL B: GEBOUW - OMHULSEL VOORBEELDEN Dit is een tijdelijke oplossing om het onmiddellijke risico te beperken, maar kan niet als een definitieve herstelling worden beschouwd. Een quotatie is verantwoord. Stabiliteitsproblemen bij buitenmuren: Scheurvorming 32 Uitgave Februari 2015

41 DEEL B: GEBOUW - OMHULSEL Bovenstaande foto s tonen verwering van gevelcementeringen. Er zijn geen stabiliteitsproblemen. Er zijn geen rubrieken voorzien om dergelijke tekorten in onder te brengen. Ze kunnen worden vermeld in het vak opmerkingen. Indien er echter een(zeer) gevaarlijke situatie ontstaat door afvallende brokstukken, kan dit in een omstandig verslag opgenomen worden of omwille acute veiligheidsproblemen kan art. 135 van de Nieuwe Gemeentewet toegepast worden. Eventueel kan ook een verslag verwaarlozing opgemaakt worden op voorwaarde dat de verwaarlozing vanop het openbaar terrein kan waargenomen worden. Opmerking: bemerk ook de rookafvoer met enkelwandige metalen kanalen, links op de achtergevel. Bij schouwen opgebouwd met enkelwandige metalen kanalen langs de gevel en met dergelijke afvoerlengte zullen de rookgassen versneld afkoelen en bestaat de kans dat een vlotte rookafvoer verstoord is. Zie rubriek 226 Risico op CO-vergiftiging (p. 125). 33 Uitgave Februari 2015

42 DEEL B: GEBOUW - OMHULSEL 26 VOCHTSCHADE STABILITEIT 21 vervorming en/of scheurvorming van gevelvlak of gevelelementen ernstig / zeer ernstig VOCHTSCHADE 26 vochtschade in het gemeenschappelijk deel van het pand (traphal, inkomhal, kelder, ) niet-algemeen/algemeen TE BEOORDELEN ELEMENTEN Alle buitenmuren en gemeenschappelijke scheidingsmuren van gemeenschappelijke delen of lokalen worden hier beoordeeld op vochtproblemen. Buitenmuren: muren die contact maken met de buitenlucht. Gemeenschappelijke scheidingsmuren: bv. de scheidingsmuur tussen de gemeenschappelijke traphal en een appartement of het raakvlak met andere gebouwen. GEBREKEN In deze rubrieken wordt alle effectieve en zichtbare schade opgenomen die vastgesteld wordt aan de buitenmuren of gemeenschappelijke scheidingsmuren van gemeenschappelijke lokalen zoals inkomen traphallen, bergingen enz. In de omschrijving van het gebrek kan worden verduidelijkt of het opstijgend, doorslaand, insijpelend of condenserend Buitenmuren van de gemeenschappelijke traphal in het pand met 3 woningen. (nota: In duplex-appartement 3 betreft het een trap binnenin de woning) vocht met schimmelvorming betreft. Zie ook algemene uitleg onder Het begrip vocht (p. 19) en algemene regel op pag. 12, Methodiek. VOORBEELDEN Gemeenschappelijke traphal. De vochtschade op de linkse muur (= in dit geval een gemeenschappelijke scheidingsmuur met aanpalend gebouw) zal worden gequoteerd onder rubriek Uitgave Februari 2015

43 DEEL B: GEBOUW - BINNENSTRUCTUUR B. BINNENSTRUCTUUR In het onderdeel binnenstructuur van deel B wordt de stabiliteit van de dragende binnenmuren en draagvloeren binnenin het omhulsel van de woning beoordeeld. 3 DRAGENDE BINNENMUREN 3 DRAGENDE BINNENMUREN STABILITEIT 31 vervorming en/of scheurvorming van dragende binnenmuren of elementen ernstig / zeer ernstig VOCHTSCHADE 36 vochtschade in het gemeenschappelijk deel van het pand (trappenhal, inkomhal, kelder ) niet algemeen/algemeen 31 STABILITEIT STABILITEIT 31 vervorming en/of scheurvorming van dragende binnenmuren of elementen ernstig / zeer ernstig VOCHTSCHADE 36 vochtschade in het gemeenschappelijk deel van het pand (traphal, inkomhal, kelder, ) niet-algemeen/algemeen TE BEOORDELEN ELEMENTEN Dragende binnenmuren zijn binnenmuren die belast worden door andere gebouwelementen en die ook de stabiliteit van het gebouw waarborgen. Het gaat zowel over massieve muren als samengestelde muren. Ook de structurele elementen van deze muren, zoals lateien en balken boven (deur- )openingen, kolommen, schouwmassieven, komen hier aan bod. GEBREKEN De structurele gebreken die kunnen voorkomen aan binnenmuren zijn vergelijkbaar met die van buitenmuren en worden op dezelfde manier gequoteerd. We verwijzen dan ook naar rubriek 2 op p. 29. Dragende binnenmuren 35 Uitgave Februari 2015

44 DEEL B: GEBOUW - BINNENSTRUCTUUR VOORBEELDEN 36 VOCHTSCHADE Voorbeelden van scheurvorming bij dragende binnenmuren (Op de linkse foto zijn bijkomend ook sporen van condens op de muren waarneembaar.) STABILITEIT 31 vervorming en/of scheurvorming van dragende binnenmuren of elementen ernstig / zeer ernstig VOCHTSCHADE 36 vochtschade in het gemeenschappelijk deel van het pand (traphal, inkomhal, kelder, ) niet-algemeen/algemeen TE BEOORDELEN ELEMENTEN Alle binnenwanden, zowel dragende als niet-dragende, die worden aangetroffen in de gemeenschappelijke lokalen van het pand (met inbegrip van deze in de gemeenschappelijke kelder). Bijvoorbeeld de scheidingswand tussen gemeenschappelijke inkomhal en gemeenschappelijke traphal. GEBREKEN Analoog als bij rubriek 26 (pag. 34) en algemene uitleg onder het begrip vocht. 36 Uitgave Februari 2015

45 DEEL B: GEBOUW - BINNENSTRUCTUUR 4 DRAAGVLOEREN: STABILITEIT 4 DRAAGVLOER(EN) STABILITEIT 41 onderdimensionering en/of aantasting van de draagstructuur ernstig / zeer ernstig TE BEOORDELEN ELEMENTEN Vloeren zijn vlakke horizontale bouwelementen die de onderzijde van een ruimte afsluiten. Ze vervullen in de stabiliteit van het gebouw een belangrijke rol: naast de stijfheid die ze aan het gebouw geven, brengen ze de stabiliteits- en gebruikslasten over op de dragende muren. Ze zijn meestal de dragers van het horizontaal loopvlak. In deze rubriek worden alle mogelijke opbouwende delen van de draagvloer (met uitzondering van de afwerkinglaag), van om het even welk materiaal, tegelijk beoordeeld. SAMENSTELLENDE ONDERDELEN VAN DE VLOER: 1. de draagvloer is het constructief geheel dat onderhevig is aan de gebruiksbelasting. De meest voorkomende types zijn: Draagvloeren houten balken of roosters, moer- en kinderbalken ; combinatievloeren, vloerplaten ; monoliete systemen; plaatsystemen: al dan niet ter plaatse gestorte betonplaten ; 2. de dekvloer vormt meestal een samenhangend geheel met de draagvloer om de gewenste stabiliteit en beloopbaarheid te bereiken. Voorbeelden van dekvloeren zijn: chape bij prefabplaatvloeren, houten planken op een houten rooster, ; 3. de afwerking is de bovenste laag van de vloerconstructie die geen dragende functie heeft (bijvoorbeeld: tegels, kunststof, linoleum, textiel, ). Deze afwerkingslaag wordt niet in deze rubriek beoordeeld. Daartoe zijn rubrieken 132 (p. 95), 161 en 162 (p. 102) voorzien. 37 Uitgave Februari 2015

46 DEEL B: GEBOUW - BINNENSTRUCTUUR GEBREKEN Draagvloeren moeten samen met de andere bouwelementen een stabiel geheel vormen. Drie strafpunten worden gegeven wanneer de samenhang van de verschillende constructieonderdelen aangetast is. Negen strafpunten worden enkel gegeven als de stabiliteit onder gebruiksbelasting in het gedrang komt. VOORBEELDEN De houten draagstructuur van de vloer is zodanig verrot dat gaten in de vloer ontstaan. Let wel: bij quotering moet het duidelijk zijn dat de dragende structuur van de vloer is aangetast en niet enkel de bekleding. Ernstige verzakking van de draagvloer op het gelijkvloers. Voorbeelden van stabiliteitsproblemen bij draagvloeren 38 Uitgave Februari 2015

47 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES C. TECHNISCHE INSTALLATIES In het onderdeel Technische installaties van deel B worden de gebreken aan de elektriciteits-, gas-, en stookolie-installaties beoordeeld die een gevaar kunnen opleveren voor de bewoning van alle woningen binnenin het gebouw en de bereikbaarheid van de watertoevoer. 5 ELEKTRICITEIT 5 ELEKTRICITEIT 51 indicatie van een risico op elektrocutie/brand BELANGRIJKE OPMERKING Bij zelfstandige woningen 23 kunnen gebreken aan de elektriciteitsinstallaties met risico op brand of elektrocutie op twee verschillende plaatsen in het technisch verslag gequoteerd worden: in deze rubriek 51 in deel B, en in rubriek 195 van deel C. Deze rubrieken mogen niet samen aangekruist worden! Welke gebreken moeten in welke rubriek gequoteerd worden? A. Brandgevaar Gebreken die een risico op brand inhouden (bv. mogelijke kortsluitingen, vonken, overmatig opwarmen of doorsmelten van geleiders, ), worden steeds in rubriek 51 (deel B) beoordeeld. Een risico op brand brengt steeds het hele gebouw in gevaar. B. Elektrocutiegevaar 1. Indien het gebouw slechts één woning omvat (bv. een eengezinswoning), worden ook de gebreken gerelateerd aan elektrocutiegevaar enkel in rubriek 51 (deel B) beoordeeld. Bij eengezinswoningen worden m.a.w. alle gebreken met risico op brand en elektrocutie in rubriek 51 (deel B, gebouw) gequoteerd 2. Indien het gebouw meerdere woningen omvat (bv. een appartementsgebouw), worden de gebreken die een risico op elektrocutie inhouden, opgesplitst naargelang waar ze zich voordoen: 2.1. Indien ze zich enkel voordoen binnenin de woning en enkel een gevaar opleveren voor de bewoners van de woning zelf, worden ze niet in rubriek 51 beoordeeld, maar in rubriek 195 (in deel C, woning, zie verder). Dit is bijvoorbeeld het geval voor een risico op elektrocutie in de leefkamer van een appartement. Op die manier krijgen woningen waarin geen verhoogd gevaar op elektrocutie bestaat, ook geen extra quotering Doen ze zich voor buiten de individuele woningen of in combinatie met gebreken in de woning (bv. in de gangen of kelders van een appartementsgebouw), dan worden ze beoordeeld in rubriek 51, aangezien ze in dat geval een risico vormen voor de bewoning van alle woningen in het gebouw. 23 Voor niet-zelfstandige woningen, zie p Uitgave Februari 2015

48 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES BEGRIPPEN BASISBEGRIPPEN ELEKTRICITEIT o Eenheden Symbool Eenheid Afkorting Spanning U Volt V Stroom I Ampère A Weerstand R Ohm Ω Vermogen P Watt W Energie E Joule J o o o Spanning (symbool U): De elektrische spanning (ten onrechte ook wel voltage genoemd), is het potentiaalverschil tussen twee punten in een elektrische kring. Ze wordt gemeten in volt (symbool: V). Stroom (symbool I): Elektrische stroom is het verplaatsen van ladingdragers door een geleider of een halfgeleider onder invloed van een potentiaalverschil. Hij wordt gemeten in ampère (symbool: A). Vermogen (symbool: P): Het vermogen (eenheid watt, W) geeft het energieverbruik per tijdseenheid aan. o Het verband tussen spanning, stroom en vermogen wordt weergegeven door de formule: P = U x I (vermogen = spanning x stroom) Voorbeelden: 1. Bij een spanning van 230 V en een stroom van 6 A is het vermogen gelijk aan 230 V x 6 A = W. 2. Een toestel met een vermogen van 2300 W, aangesloten op het elektriciteitsnet op 230 V, verbruikt 2300 W : 230 V = 10 A. Ezelsbruggetje: bedek de onbekende en de formule is zichtbaar. 3. Een geleider van 2,5 mm2 moet beschermd worden door een automatische zekering met nominale waarde 20 A. Bij een netspanning van 230 V komt een stroom van 20 A overeen met een vermogen van 230 V x 20 A = 4600 W (of 4,6 kw) 24. Indien we op deze geleider toestellen aansluiten met een totaal vermogen groter dan 4600 W (bv. één toestel van 5 kw, of drie toestellen van 2 kw via een verdeelstekker), zal de automatische zekering in veiligheid gaan en de stroomkring onderbreken. Zonder deze beveiliging zou de geleider opwarmen, met het mogelijk aantasten of doorsmelten van de isolatie tot gevolg, wat een risico op brand en eventueel elektrocutie zou betekenen. o Weerstand (symbool R): De weerstand (eenheid Ohm, Ω) is de elektrische eigenschap van materialen om de doorgang van elektrische stroom te bemoeilijken en te verstoren. Het verband tussen weerstand, spanning en stroom wordt weergegeven door de formule R = U / I (Weerstand = Spanning / Stroom) 25 o Het verbruik van een toestel. Het verbruik van een elektrisch toestel wordt weergegeven in kwh (kilowattuur), komt overeen met een bepaalde hoeveelheid verrichte arbeid. Het wordt berekend kw (kilowatt) = Watt Wet van Ohm. 40 Uitgave Februari 2015

49 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES door het vermogen (P) te vermenigvuldigen met het aantal uren dat het toestel in gebruik is of was. Voorbeeld: een gloeilamp van 60 Watt die men gedurende 5 uren laat branden, zal 0,3 kwh hebben verbruikt. Rechtstreekse aanraking: aanraking door personen van actieve delen van elektrisch materieel (geleiders onder spanning) Onrechtstreekse aanraking: aanraking door personen van toevallig onder spanning staande massa s (bv. metalen omhulsels van toestellen) Automatische differentieelschakelaar (aardlekschakelaar, verliesstroomschakelaar): is een automatische schakelaar die vergelijkt of de stroom die een installatie via de fase (bruine kleur) opneemt even groot is dan de stroom die via de nul (blauwe kleur) terugkeert. Indien deze twee stromen verschillend van grootte zijn is er sprake van een lekstroom, m.a.w. een stroom die naar de aarde wegvloeit (al dan niet doorheen personen). Zodra de lekstroom een vastgestelde waarde (de zogenaamde gevoeligheid van de differentieelschakelaar) overschrijdt, schakelt de differentieelschakelaar de installatie uit. Dit toestel biedt dus een uitstekende bescherming tegen elektrocutie, tegen brandgevaar en tegen energieverspilling te wijten aan lekstromen. Geleider: een blank of geïsoleerd lichaam dat kan dienen voor het transport van elektrische energie. Elektrische leiding: geleiders samengevoegd met hun individuele mantels en hun eventueel gemeenschappelijke mantel of gemeenschappelijke koker. Een enkele geleider met zijn eventuele mantel kan een bijzondere uitvoering zijn van een elektrische leiding. Een stroomkring is een deel van de elektrische installatie dat uit een aantal stopcontacten en/of lichtpunten bestaat. Aardingsinstallatie: Een aarding(-sinstallatie) is een bescherming tegen elektrische schokken bij onrechtstreekse aanraking. Ze moet foutstromen naar de aarde afleiden. Bij gebrek aan een degelijke aardingsinstallatie zal (een deel van) de foutstroom door de persoon vloeien die een defect toestel aanraakt. Een foutstroom groter dan 30 ma kan dodelijk zijn. Het meten van de spreidingsweerstand van de aarding moet gebeuren door een officieel controle-organisme 26 Een huishoudelijke aardingsinstallatie is opgebouwd uit: o De aardverbinding: één of meerdere met elkaar verbonden aardelektroden die een elektrische verbinding vormen tussen de aarde en de rest van de installatie. Er zijn twee mogelijke uitvoeringen van een aardverbinding: de aardingslus (bij nieuwbouw): onder de funderingen wordt een naadloze volle geleider uit blank of verlood koper, of uit samengeslagen geleiders van zacht koper, met een doorsnede van minimum 35 mm², aangebracht rond het hele gebouw; Er is specifieke meetapparatuur vereist om na te gaan of de weerstand van de aarding voldoet. Deze meetapparatuur behoort niet tot ons instrumentarium en het BA4-attest laat het uitvoeren van dergelijke metingen niet toe. Bron afbeelding: Huishoudelijke Elektrische Installaties, AIB-Vinçotte, april Uitgave Februari 2015

50 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES Aardingslus Aardingsstaven aardingsstaven (bij bestaande gebouwen en installaties): metalen staven worden in de grond gedreven tot de punt van de staaf minstens 2,1 m onder de grond zit. De staaf heeft een minimum lengte van 1.50 m. o o De aard(ings)geleider: de verbinding tussen de aardverbinding en het afkoppelbaar aansluitstuk, de zgn. hoofdaardingsklem. De aard(ings)geleider heeft een doorsnede van 16 mm² en een geelgroene isolatie of een doorsnede van 25 mm² wanneer een blanke koperen geleider wordt gebruikt; De beschermingsgeleiders zijn de verbindingen tussen de aard(ings)geleider en de verschillende contactdozen, verlichtingsapparaten, enzovoort. Deze geleiders moeten door de gehele installatie doorgetrokken worden. Uitzonderingen op deze regel zijn: schakelaars met een isolerend omhulsel, dubbel geïsoleerde toestellen (gekenmerkt door het symbool (dubbel vierkant)) - deze mogen niet met de aarding verbonden worden, leidingen bevoorraad door zeer lage veiligheidsspanning (12 of 24 volt) en houders van gewone gloeilampen opgesteld in droge ruimten. Het is verboden metalen leidingen (water, gas, ) of andere metalen structuurelementen in het gebouw te gebruiken als beschermingsgeleider. Deze moeten wel met de aardingsgeleider verbonden zijn via een equipotentiaalverbinding. De (hoofd)equipotentiaalverbinding is een beschermingsgeleider die tot doel heeft een verbinding te realiseren tussen de geleidende delen in het pand vreemd aan de elektrische installatie (gasleidingen, centrale verwarming, staalstructuren, ) en de aardingsinstallatie, zodat vermeden wordt dat ze op een verschillend potentiaal komen. Door middel van een beschermingsgeleider (geelgroen) van 6 mm² worden deze vreemde geleidende delen verbonden met de hoofdaardingsklem. Een bijkomende equipotentiaalverbinding is verplicht in wasruimten, badkamers en stortbaden. Deze is vereist wanneer metalen delen die onder spanning kunnen komen gelijktijdig aanraakbaar zijn. Dit wil zeggen dat ze zich op een afstand bevinden van minder dan 2,50 m. Deze bijkomende equipotentiaalverbinding moet alle vreemde geleidende delen (gas, koud en warm water, badkuip, ) ononderbroken met elkaar verbinden door middel van een geelgroene geleider van 4 mm Wanneer deze mechanisch beschermd is (bv. door een buis) volstaat 2.5 mm2 42 Uitgave Februari 2015

51 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES Het principe van de bijkomende equipotentiaalverbinding. Smeltveiligheden en automaten: beveiligen de kringen tegen overbelasting of kortsluiting. Hun nominale waarde moet aangepast zijn aan de doorsnede van de geleiders. Toestellen klasse I: elektrisch materieel waarbij de bescherming tegen elektrische schokken niet uitsluitend berust bij de basisisolatie, maar waarbij de aanraakbare geleidende delen verbonden moeten worden met een beschermingsgeleider ( aarding ) zodat deze delen niet gevaarlijk kunnen worden door het in gebreke blijven van de basisisolatie. Bij elektrisch materieel gevoed via een snoer, moet dit snoer een beschermingsgeleider omvatten. Voorbeelden van toestellen klasse I zijn (de meeste) strijkijzers, broodroosters, elektrische waterkokers, wasmachines, droogkasten, koelkasten, enzovoort. Toestellen van klasse I moeten altijd geaard zijn. Toestellen klasse II: elektrisch materieel waarbij de bescherming tegen elektrische schokken berust op hetzij de dubbele isolatie, hetzij de versterkte isolatie. Elektrisch materieel van klasse II moet het symbool (dubbel vierkant) dragen, van buiten zichtbaar. Voorbeelden van toestellen klasse II zijn (de meeste) boormachines, lampen, stofzuigers, haardrogers, enzovoort. Toestellen van klasse II worden nooit geaard. Eenfasige aansluiting: bij dit type aansluiting wordt het toestel gevoed door twee geleiders (eventuele beschermingsgeleider niet meegerekend). Huishoudtoestellen zijn bijna altijd eenfasig aangesloten. Driefasige aansluiting: in dit geval wordt het toestel gevoed door drie of vier geleiders (eventuele beschermingsgeleider niet meegerekend). Huishoudtoestellen met (zeer) groot vermogen moeten soms driefasig aangesloten worden. NORMERING (A.R.E.I.) Het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties (A.R.E.I.) legt veiligheidsregels op die op iedere nieuwe installatie, op iedere wijziging of belangrijke uitbreiding van een bestaande installatie en op bestaande installaties van toepassing zijn. Als alle bepalingen van het AREI zijn nageleefd wordt een installatie als veilig beschouwd. In het AREI worden richtlijnen gegeven voor de verdeelkast, de aardelektrode, de stroombanen, de equipotentiaalverbindingen, de differentieelschakelaars, de stopcontacten, de lichtpunten, 43 Uitgave Februari 2015

52 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES De voorwaarden waaraan huishoudelijke elektrische installaties moeten voldoen, zijn verschillend voor oude en nieuwe installaties. Hierna worden de voorschriften voor nieuwe installaties besproken 29. Omdat bij woningkwaliteitsonderzoeken nog vaak oude installaties worden aangetroffen, komen ook de afwijkende voorschriften voor oude installaties aan bod (zie pag. 51). ELEKTRISCHE INSTALLATIES MOETEN O.A. AAN DE VOLGENDE VOORWAARDEN VOLDOEN Een verzegelde algemene differentieelschakelaar van maximum 300 ma moet aanwezig zijn aan het begin van de elektrische installatie. Een bijkomende differentieelschakelaar van maximum 30 ma is vereist voor badkamers en stortbadzalen, wasmachines, droogkasten en afwasmachines. In ieder gebouw moet een hoofdequipotentiaalverbinding verwezenlijkt worden die de hoofdaardingsklem verbindt met de vreemde geleidende delen zoals water, gas, centrale verwarming,... In badkamers en doucheruimten moeten alle vreemde geleidende delen en massa s zoals gas, koud en warm water, centrale verwarming, badkuip,... ononderbroken met elkaar en met de beschermingsgeleider verbonden worden (de zgn. bijkomende equipotentiaalverbinding). Verdeelborden: o o o o o zijn van de klasse I (metaal) of van de klasse II (dubbel isolerend); moeten voorzien zijn van een deur; zijn onbrandbaar, niet-hygroscopisch (nemen geen vocht op) en hebben een voldoende mechanische weerstand; staan binnen handbereik op ongeveer 1,5 meter boven de grond; de uitvoering van het verdeelbord stemt overeen met de gegevens op de schema s; o wanneer verschillende tarieven gebruikt worden, moeten de overeenkomstige beschermingstoestellen op afzonderlijke panelen (onderlinge afstand >10 cm) of in verschillende verdeelborden geplaatst worden; o soepele geleiders mogen gebruikt worden voor zover de draadjes aan beide uiteinden worden samengehouden door samenknijpende hulzen of een gelijkwaardig systeem. De hoofdteller moet niet bereikbaar zijn voor alle bewoners, hoewel dit uiteraard steeds aangeraden is. De bewoner van een pand moet wel de voor zijn woonentiteit bedoelde veiligheidsinstallatie kunnen bereiken. Deze installatie omvat de zekeringen en de eventuele verliesstroominrichting. Wanneer een verdeelbord voor meerdere entiteiten dient, moet er een degelijke aanduiding zijn welke zekeringen of welke kringen tot welke entiteit behoren. 30 Geleiders met een doorsnede kleiner dan 2,5 mm² mogen niet gebruikt worden. Enige uitzonderingen zijn: o stroombanen die enkel en alleen voor verlichting bestemd zijn: daar is een doorsnede van 1,5 mm 2 toegelaten; Met elektrische installaties wordt bedoeld: alle installaties die aangelegd werden na 1 oktober 1981 of die na deze datum belangrijke uitbreidingen ondergaan hebben (bv. toevoegen van een stroombaan). Opmerking: het ontbreken van deze aanduiding geeft geen aanleiding tot het quoteren met 15 strafpunten. 44 Uitgave Februari 2015

53 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES o stroombanen voor sturing, controle en signalisatie, waarvoor slechts een minimale doorsnede van 0,5 mm 2 geldt (te beveiligen met automaat met nominale stroom van 4A of zekering van 2A). Geelgroene geleiders mogen niet als stroomvoerende geleider gebruikt worden. Voor de toestellen met een groot vermogen (wasautomaat, droogkast, ) moeten afzonderlijke stroombanen beschikbaar zijn. Voor een elektrisch fornuis aangesloten via een aansluitdoos (dus met een vaste kabel i.p.v. een stopcontact) is de minimumdoorsnede van de geleiders bij een driefasige aansluiting 4 mm² of bij een eenfasige aansluiting 6 mm² (of worden de vier actieve geleiders twee aan twee parallel geplaatst). Het wordt aangesloten op een afzonderlijke stroomkring. De wasmachine wordt aangesloten op een afzonderlijke stroomkring. De doorsnede van de geleider is minstens 2,5 mm². In het begin van de stroomkring staat een verliesstroomschakelaar van maximum 30 ma. Stopcontacten: per stroombaan mogen maximum 8 enkelvoudige of meervoudige contactdozen worden geplaatst. Indien er gemengde stroombanen (stopcontacten en verlichting) geïnstalleerd worden, dan wordt elk samenwerkend geheel van verlichtingspunten beschouwd als een stopcontact. Alle stopcontacten zijn voorzien van een aangesloten Penaarding: GOED penaarding (randaarding is verboden) en zijn van het kindveilige type (zodat metalen voorwerpen, zoals een stukje ijzerdraad, niet in het stopcontact gestoken kunnen worden). Randaarding: FOUT (verboden in België) Voor huishoudelijke installaties wordt de maximale nominale stroom van de smeltveiligheden of automatische schakelaars die een elektrische leiding beschermen vermeld in de hiernavolgende tabel, dit in functie van de doorsnede der geleiders: Doorsnede van de geleider (mm²) Nominale stroom van de smeltveiligheid Maximale nominale stroom van de automatische schakelaar 1,5 10 A 16 A 2,5 16 A 20 A 4 20 A 25 A 6 32 A 40 A A 63 A A 80 A A 100 A A 125 A alle laagspanningsmateriaal 31 moet minstens een beschermingsklasse IP2X hebben 32. Als bijlage is een tabel met de beschermingsgraden opgenomen. De beschermingsklasse van elektrische toestellen wordt soms aangegeven op een plaatje dat aan de mantel van het toestel bevestigd is. 31 Behalve fornuizen met éénfasige aansluiting. 45 Uitgave Februari 2015

54 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES VOORBEELDEN Smeltveiligheden Differentieel- of verliesstroomschakelaars penautomaat Automatische schakelaars Beschermingsgraden aangegeven op toestellen 32 De IP-codering (International Protection Rating, ook soms Ingress Protection) op elektrische apparaten is een aanduiding voor de mate van beveiliging van de constructie (zie tabel met IP-codes als bijlage 4 op pag. 182). De IPaanduiding heeft twee cijfers, het eerste geeft de beschermingsgraad tegen aanraken en indringen van voorwerpen, het tweede de beschermingsgraad tegen vocht. IP2X = bescherming tegen aanraking met de vingers en tegen het indringen van voorwerpen groter dan 12 mm. 46 Uitgave Februari 2015

55 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES SPECIFIEKE VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR VOCHTIGE LOKALEN. In vochtige lokalen, zoals de badkamer, is elektrische veiligheid van levensbelang. Wanneer het vochtig of ondergedompeld is, heeft het menselijk lichaam immers een zeer lage elektrische weerstand. Daarom is het niet toegelaten om in een bad of douche, of in de onmiddellijke omgeving ervan (zie hierna de beschermingsvolumes) elektrische toestellen te gebruiken of te plaatsen. In vochtige lokalen zoals badkamers, stortbaden en wasplaatsen moet het geplaatste elektrische materiaal bovendien aan speciale voorwaarden voldoen. De belangrijkste daarvan worden hier opgesomd. Elektrische stroomkringen in vochtige lokalen moeten worden beschermd door een afzonderlijke differentieelschakelaar van maximum 30 ma. Een bijkomende equipotentiaalverbinding moet alle vreemde geleidende delen en massa's van het elektrisch materiaal verbinden, met uitzondering van het elektrisch materiaal op zeer lage veiligheidsspanning. Vochtige lokalen worden opgedeeld in volumes 0, 1, 2 en 3 (zie tekeningen): Beschermingsvolumes: driedimensionale overzichtstekeningen Beschermingsvolumes: zijaanzicht 47 Uitgave Februari 2015

56 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES Beschermingsvolumes: bovenaanzicht Volume 0: het inwendige volume van de badkuip of van de stortbadkuip. Volume 1: het volume begrensd door het verticale oppervlak op de rand van de bad- of stortbadkuip, onderaan begrensd door het horizontale vlak van de vloer, bovenaan door het horizontale vlak op 2,25 m boven de vloer.indien de bodem van de bad- of stortbadkuip zich op meer dan 0,15 m boven de vloer bevindt moet de hoogte van het bovenste horizontale vlak worden gemeten vanaf de bodem van de bad- of stortbadkuip. Volume 1bis: het volume begrensd door de buitenwand van de badkuip en een volle structuur welke aansluit aan de rand van de badkuip en tot aan de vloer reikt. Volume 2: het volume buiten het volume 1 (en 1bis), begrensd door het verticaal vlak op een afstand van 0,60 m van de grens van volume 1 en door dezelfde horizontale vlakken als voor het volume 1. Indien een stortbad niet voorzien is van een kuip wordt deze vervangen door een cirkel met een straal van 0,60 m op het niveau van de vloer, waarvan het middelpunt zich loodrecht onder de sproeikop bevindt, wanneer deze op zijn steun bevestigd is. Het volume 2 strekt zich uit tot buiten de badkamer. Vaste wanden en draaibare wandelementen (zoals deuren) hebben een begrenzende invloed op beschermingsvolume 2 (zie onderstaande tekeningen). Volume 1bis Volume 2 bij een stortbad zonder kuip 48 Uitgave Februari 2015

57 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES Begrenzing van beschermingsvolume 2 door vaste wanden en deuren. Volume 3: het volume buiten het volume 2, begrensd door het verticaal oppervlak op een afstand van 2,40 m van het volume 2 en door dezelfde horizontale vlakken als gedefinieerd voor het volume 1, en beperkt tot het lokaal waarin het bad of stortbad is opgesteld. 49 Uitgave Februari 2015

58 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES In de verschillende volumes wordt het volgende elektrisch materiaal toegelaten (let ook op de bijhorende beschermingsgraden (IPXX 33 ) in de rechtse kolom): in het volume 0 is alle elektrisch materiaal verboden 34 in het volume 1 mag enkel materiaal met een zeer lage veiligheidsspanning van ten hoogste 12 volt worden gebruikt, gevoed door een veiligheidstransfo. Het voedingstoestel voor deze zeer lage veiligheidsspanning moet zich buiten de volumes 0, 1 en 2 bevinden; mogen vast opgestelde toestellen voor de productie van sanitair warm water op laagspanning worden gebruikt als ze een beschermingsgraad IPX4 hebben. in het volume 1 bis is enkel materiaal toegelaten dat noodzakelijk is voor de werking van hydromassage. in het volume 2 mag hetzelfde elektrisch materiaal worden gebruikt als in volume 1; mogen vast opgestelde verlichtingstoestellen op LS en ZLVS 36 gebruikt worden met inbegrip van deze ingebouwd in toiletkasten bestemd voor badkamers evenals hun ingebouwde schakelaars, als ze minstens 1,6 m boven de vloer zijn gemonteerd; mogen ook vast opgestelde elektrische verwarmingstoestellen of ventilatoren op laagspanning van klasse II, worden gebruikt; moeten stopcontacten achter een differentieelschakelaar van max. 10 ma of achter een beschermingstransformator max. 100 W (bvb. ingebouwd in badkamerkastjes) geplaatst zijn. in het volume 3 is alle elektrisch materiaal toegelaten. IPX4 35 IPX4 IPX4 IPX De IP-codering (International Protection Rating, ook soms Ingress Protection) op elektrische apparaten is een aanduiding voor de mate van beveiliging van de constructie (zie tabel met IP-codes als bijlage 4 op pag. 182). De IPaanduiding heeft twee cijfers, het eerste geeft de beschermingsgraad tegen aanraken en indringen van voorwerpen, het tweede de beschermingsgraad tegen vocht. IP2X = bescherming tegen aanraking met de vingers en tegen het indringen van voorwerpen groter dan 12 mm. Met uitzondering van ZLVS 12 V AC met IPX7 (bescherming tegen onderdompeling). Bescherming tegen waterprojecties uit willekeurige richting (360 ). Voor de bepaling van LS, ZLVS, e.d., zie art. 3 en 4 van het A.R.E.I. Bescherming tegen vallende waterdruppels. 50 Uitgave Februari 2015

59 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES AFWIJKENDE VOORSCHRIFTEN VOOR OUDE INSTALLATIES Met oude installaties wordt bedoeld: alle installaties die aangelegd werden vóór 1 oktober 1981 en die na deze datum geen belangrijke uitbreidingen ondergaan hebben (bijvoorbeeld: toevoegen van een stroombaan). Elektrisch materiaal dat voldeed aan de norm op het ogenblik van de installatie en waar geen stroomverliezen optreden of waar geen niet-geïsoleerde delen onder spanning staan, moet niet vervangen worden. Oude types differentieelschakelaars mogen gebruikt blijven worden en moeten niet verzegeld zijn (type AC en nominale stroom < 40 A). Leidingen van 1mm² mogen in dienst blijven, maar moeten beveiligd zijn door zekeringen van max. 6A of automatische zekeringen van max. 10A). Volgende elementen mogen in dienst blijven: actieve of beschermingsgeleiders met groene of gele kleur; een beschermings-, aard- of equipotentiaalverbinding die niet gemerkt is door de groen-gele kleurcombinatie. Het gebruik als actieve geleider met een groen-gele kleurcombinatie is verboden. Elektrische leidingen die geen beschermingsgeleider bevatten, mogen in dienst blijven als er geen toestellen van klasse I op aangesloten worden (vaatwas, koelkast, kookfornuis,...). Er moet geen (hoofd)equipotentiaalverbinding zijn. Stopcontacten zonder aarding en zonder kinderveiligheid mogen in dienst blijven, er mogen meer dan 8 contactdozen op een stroombaan aangesloten worden. Eén enkele verlichtingsstroombaan per installatie is toegelaten. Beschermingsvolume 2 rond het bad moet uitgebreid worden tot 1 m indien er geen (bijkomende) differentieelschakelaar van maximum 30 ma geplaatst is. Wasmachines, vaatwasmachines en droogkasten moeten niet beschermd zijn met een afzonderlijke differentieelschakelaar van maximum 30 ma. Koperen aardgeleiders met een min. doorsnede van 6.00 mm² mogen in dienst blijven. Belangrijke opmerking: Ook elke (oude) elektrische installatie moet algemeen beveiligd zijn met een differentieelschakelaar van max. 300mA. Deze vereiste wordt noodzakelijk geacht om van een veilige installatie te kunnen spreken. 51 Uitgave Februari 2015

60 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES TE BEOORDELEN GEBREKEN BIJ EEN TECHNISCH ONDERZOEK. In rubriek 51 worden enkel ernstige onvolmaaktheden opgenomen die de bewoning van het gebouw in gevaar kunnen brengen. Deze gebreken kunnen zich eventueel voordoen in één woning binnen het gebouw, maar toch een gevaarlijke situatie betekenen voor het ganse gebouw of meerdere woningen. Bij meergezinswoningen (al dan niet zelfstandig) moeten plaatselijke problemen met risico op elektrocutie (bv. loshangend stopcontact met aanraakbare geleiders onder spanning) opgenomen worden in het deel woning, niet in het deel gebouw. Enkel gebreken die een risico op brand of elektrocutie met zich meebrengen, geven aanleiding tot een quotering. Uiteraard kunnen andere gebreken steeds opgenomen worden in het vak opmerkingen. Keuringsverslagen Het is niet zo dat aspecten die door een erkend keuringsorganisme als niet-conform worden bepaald, automatisch een veiligheidsrisico inhouden. Andersom kunnen elementen die geen onderdeel hebben uitgemaakt van de keuring wel veiligheidsrisico s inhouden en daarom aanleiding geven tot het aankruisen van de rubrieken elektriciteit op het technische verslag. Het feit dat een elektrische installatie conform beoordeeld wordt door een erkend controleorganisme geeft de quasi-zekerheid dat de gekeurde delen van de installatie veilig zijn. Foutieve handelingen door gebruikers Ook al is met de installatie op zich niets mis, toch kunnen door foutieve handelingen van de bewoners (of anderen) veiligheidsrisico s gecreëerd worden. De bewoners worden onmiddellijk op de hoogte gebracht van het risico en aangemoedigd om de nodige voorlopige maatregelen te nemen in afwachting van een definitief herstel. De hierna volgende lijst van indicaties op gebreken en hun respectieve quoteringen is niet-limitatief. Bij elk onderzoek ter plaatse zal geval per geval moeten afgewogen worden wat de juiste beoordeling is, rekening houdend met de situatie in haar geheel. 1. gebreken die een quotering van 15 punten krijgen en bovendien een advies onbewoonbaarheid kunnen verantwoorden: Geen bescherming tegen rechtstreekse aanraking: o o o o schakelaars, laagspanningsborden en contactdozen waar rechtstreeks contact met de delen onder spanning mogelijk is; niet afgeschermde draden onder spanning; messchakelaars zonder afscherming van de delen onder spanning; 52 Uitgave Februari 2015

61 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES Geen bescherming tegen onrechtstreekse aanraking: o o o aardingsinstallatie ontbreekt; aardingsinstallatie ontbreekt en er zijn toestellen van klasse I aangesloten (zie opmerking in kader hierboven); Geen bescherming tegen overstroom: o o o o verzwaarde of herstelde zekeringen; de geleiders hebben een te kleine doorsnede; de installatie is onvoldoende beveiligd (de nominale stroom van de zekering is te groot voor de doorsnede van de geleider); 2. gebreken die een quotering van 15 punten krijgen zonder op zich een advies onbewoonbaarheid te verantwoorden 38 geel/groene geleiders worden als stroomvoerende geleider gebruikt; beschermingsgeleider van onvoldoende doorsnede; het verdeelbord of de verdeelkast van de woning ontbreekt of is niet bereikbaar; de verdeelkast kan niet worden afgesloten; leidingen die niet meer in gebruik zijn, zijn niet verwijderd en kunnen terug aangekoppeld worden; er is geen of een onvoldoende verliesstroominrichting. De richtlijn is van toepassing voor nieuwe en oude elektrische installaties. wasmachines die opgesteld zijn in beschermvolume 2 rond bad of douche. (zie richtlijnen pag. 47) gebreken die als gevolg hebben dat geen conformiteitsattest kan afgeleverd worden alle voorgaande opmerkingen; loszittende schakelaars of stopcontacten (ook zonder aanraakbare delen onder spanning); Een advies onbewoonbaarheid kan wel aangewezen zijn in samenhang met eventuele andere factoren. Indien de aansluitpunten (water, elektriciteit, afvoer) voor een wasmachine zich ook in het niet-toegelaten volume rond bad of douche bevinden, zal het nodig zijn om deze te laten verplaatsen naar een zone van het lokaal waar de opstelling van een wasmachine wel veilig kan geschieden, desnoods naar een ander lokaal (bv. keuken, berging...) 53 Uitgave Februari 2015

62 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES 4. gebreken waarvoor geen quotering gegeven wordt 40 er is geen schema aanwezig. Dit houdt geen onmiddellijk veiligheidsrisico in, het is enkel niet conform het A.R.E.I. Het is uiteraard aan te raden om de betrokkenen te wijzen op het belang van de beschikbaarheid van het schema; het keuringsattest ontbreekt bij nieuwbouw, nieuwe installaties, verzwaring of verkoop; ontbrekende afdekplaatjes rond automatische zekeringen in een verdeelkast, wanneer de zekeringen zijn gemonteerd op een spanningsvrije DIN-rail; wanneer de hoofdzekering van de maatschappij zich in een afgesloten of niet-bereikbare kelder bevindt en er (voor elke woongelegenheid) een degelijke verdeelkast is met de nodige verliesstroomschakelaar(s) en zekeringen, wordt rubriek 51 niet aangekruist. er is geen aanduiding van de kringen (wanneer de verdeelkast dient voor meerdere entiteiten); 40 Eventueel te noteren in het vak opmerkingen 54 Uitgave Februari 2015

63 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES VOORBEELDEN Zie ook de voorbeelden van gebreken gerelateerd aan elektrische installaties bij rubrieken (p. 118) en 195 (p. 120). Naargelang de aard van het risico en de plaats waar een gebrek zich voordoet, zal de quotering in een verschillende rubriek gebeuren zie belangrijke opmerking op pagina 39. Risico op elektrocutie door niet-afgeschermde messchakelaar (rechtstreekse aanraking mogelijk). Bovendien wordt rechtsreeks afgetakt aan de klemmen van de messchakelaar deze leidingen zijn dus niet beveiligd door zekeringen en vormen een brandgevaar. Ook het gebruik van geelgroene geleiders voor stroomtoevoer is niet toegelaten. Dergelijke geleiders mogen enkel dienst doen voor aardingsinstallaties. 55 Uitgave Februari 2015

64 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES 6 GAS- EN STOOKOLIE-INSTALLATIES: RISICO OP ONTPLOFFING/ BRAND 6 GAS- OF STOOKOLIE-INSTALLATIE 61 indicatie van een risico op ontploffing/brand 6.A. GASINSTALLATIES TOEPASSINGSGEBIED De informatie in dit hoofdstuk is van toepassing op: binnenleidingen gevoed door aardgas met maximale werkdruk 100 mbar 41 en een nominale buitendiameter van de leidingen kleiner of gelijk aan 50 mm (DN 50) en op binnenleidingen gevoed door commercieel butaan of propaan in gasfase op een werkdruk van maximum 5 bar en een nominale buitendiameter van de leidingen kleiner of gelijk aan 25 mm (DN 25). BEGRIPPEN Aansluitkanaal: kanaal dat het uiteinde van de afvoerstomp of de trekonderbreker-valwindafleider van het verbruikstoestel verbindt met het afvoerkanaal van de verbrandingsproducten. Afvoerkanaal: kanaal dat de verbrandingsproducten tot buiten het gebouw afvoert. Atmosfeerbeveiliging (AS): een beveiligingsinrichting die een langdurige werking in een verontreinigde atmosfeer moet verhinderen. Het toestel schakelt automatisch uit als er te weinig zuurstof beschikbaar is. Binnenleiding aardgas: de leiding met toebehoren na de gasmeter. Binnenleiding butaan / propaan: de leidingen die de uitlaat van de dienstkraan verbinden met de ingang van de verbruikstoestellen (een gedeelte van de binnenleiding kan zich dus buiten het gebouw bevinden). Dienstkraan: de afsluitkraan aangebracht op de uitgang van het opslagrecipiënt (gastank, gasfles, ) Doorstroomopening: niet-afsluitbare, permanente opening waardoor de lucht vrij van de ene naar de andere binnenruimte kan stromen, zonder afsluitinrichting. Drukbegrenzer: veiligheidsinrichting die de uitgangsdruk beperkt. Drukregelaar (ontspanner): inrichting die toelaat stroomafwaarts een constante druk te bekomen (Stroomopwaarts van de drukregelaar spreekt men van niet-ontspannen gas, stroomafwaarts van ontspannen gas). Gasfles: recipiënt voorzien van een dienstkraan en bestemd om vloeibaar gemaakt petroleumgas (LPG) te bevatten. 41 Ter informatie: de werkdruk van huishoudelijke gasinstallaties is mbar. 56 Uitgave Februari 2015

65 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES Gasinstallatie: het geheel van de binnenleidingen en de aangesloten verbruikstoestellen, inbegrepen de voorzieningen die nodig zijn voor een goede en veilige werking van deze toestellen, met name: de toevoer van lucht, de ventilatie en de afvoer van de verbrandingsproducten Gasstop (gasdop): Een metalen geschroefde stop of dop. Vereist om - zelfs wanneer de gasmeter in gesloten stand verzegeld is - een aftakking waarop geen gastoestellen zijn aangesloten conform af te sluiten. Gastank: vaste ongekoelde tank voor vloeibaar gemaakt commercieel propaan (Er bestaan twee types van gastanks, de bovengrondse en de ingegraven tank) Hardsolderen: solderen met behulp van een toevoegmetaal dat een smeltpunt heeft van minstens 450 C Knelfitting: fitting waarbij de verbinding verwezenlijkt wordt door het samendrukken van een metalen knelring (niet gespleten) op de buitenwand van de buis bij middel van een aangepaste losse moer (de wartelmoer genoemd) Persfitting: fitting in koper, uitgerust met elastomeren O-ring die op een niet demonteerbare wijze op de buitenwand van de koperen buis samengedrukt wordt met behulp van een elektro hydraulisch persgereedschap waarvan de perscyclus geautomatiseerd is 42 (opgelet: Persfittingen persfittingen voor gas zijn, naast hun specificatie, op de beide uiteinden voorzien van een gele rechthoek) Knelfitting Stopkraan: gekeurde gaskraan die onmiddellijk vóór elk verbruikstoestel geplaatst is. Trekonderbreker valwindafleider: (TO-TA) een inrichting op het afvoerkanaal van de verbrandingsproducten dat de constante thermische trek in de verbrandingskamer onafhankelijk moet maken van de variabele trek in de schoorsteen Thermische TerugstroomBeveiliging (TTB): een inrichting voor de controle van het terugstromen van de verbrandingsproducten, die het toestel uitschakelt bij slechte werking. Wachtleiding: leiding waar geen toestel of andere leiding aan gekoppeld is, doodlopende leiding. Voorbeeld van een trekonderbreker-valwindafleider 42 Enkel toegelaten sinds 07/2004 (NBN D versie ). 57 Uitgave Februari 2015

66 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES Weerstand tegen hoge temperatuur (R HT ): het in staat zijn van een leidingonderdeel, toestel of verbinding om bij blootstelling aan hoge temperaturen zijn dichtheid te behouden. In dat geval wordt gezegd dat het element van het type "bestand tegen hoge temperatuur" of "R HT " is. EIGENSCHAPPEN VAN GAS Aardgas is een brandbaar gas dat voornamelijk uit methaan bestaat. Het is lichter dan lucht en kan bij bepaalde concentraties (tussen 5 en 15%) ontploffen bij ontsteking. LPG (Liquefied Petroleum Gas of vloeibaar gemaakt petroleumgas) is een mengeling van waterstofgassen die o.a. gebruikt wordt als brandstof. Door samenpersen onder hoge druk worden ze vloeibaar, zodat ze opgeslagen kunnen worden in gasflessen en vervoerd. Bekende soorten zijn butaan en propaan. In tegenstelling tot aardgas is LPG zwaarder dan lucht. Het kan zich ophopen in lager gelegen plaatsen zoals kelders en daar ontploffingsgevaar veroorzaken. Aardgas en LPG zijn op zich reukloos, maar worden verrijkt met reukstoffen om lekdetectie te vergemakkelijken. Ze zijn niet giftig, maar kunnen wel bij hoge concentraties verstikking veroorzaken door gebrek aan zuurstof in de lucht. TYPES VERBRUIKSTOESTELLEN De toestellen worden ingedeeld in types volgens de uitvoering van de verbrandingsluchttoevoer en van de afvoer van de verbrandingsproducten. De codering van deze indeling kan bestaan uit: een 1 ste lettercode: A, B of C. Deze worden verder uitvoerig besproken (zie 1. TYPE A, 2. TYPE B en 3. TYPE C ); in index: 1 of 2 cijfercodes o o 1ste cijfercode: geeft de installatiemogelijkheden van het toestel weer volgens de uitvoering van de verbrandingsluchttoevoer en de afvoer van de verbrandingsproducten (zie 2. TYPE B ); 2de cijfercode: geeft de eventuele aanwezigheid en positie van een ventilator weer: 1. zonder ventilator 2. met ventilator na de verbrandingskamer (en vóór de trekonderbreker valwindafleider bij toestellen type B) 3. met ventilator vóór de verbrandingskamer 4. met ventilator na de trekonderbreker-valwindafleider (bij toestellen type B); in index en volgend op de cijfercode(s) een 2 de lettercode. Het gaat hier over bijkomende beveiligingen bij het gebruik van het toestel: o o AS: uitgerust met een atmosfeerbeveiliging BS: uitgerust met een inrichting voor de controle van het terugstromen van de verbrandingsproducten (afvoerbeveiliging). Deze beveiliging kan worden verwezenlijkt door een TTB Thermische Terugstroom Beveiliging. 58 Uitgave Februari 2015

67 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES 1. TYPE A Toestel dat niet aangesloten is op een afvoerkanaal of op een speciale inrichting voor de afvoer van de verbrandingsproducten. De best gekende toestellen van het type A zijn het gasfornuis (kooktoestel) en de keukengeiser. Alleen keukengeisers van het type A 1AS (zonder ventilator, met atmosfeerbeveiliging) zijn nog toegelaten in België. Wasmachines, droogkasten en koelkasten zonder aansluiting op een afvoerkanaal moeten van het type A AS zijn. Vanaf 29 september 2014 (Addendum NBN /A1, B.S. 29/09/2014) mogen de keukengeisers (type A1as) niet (meer) geplaatst of vervangen worden. Als overgangsbepaling is tot 1 september 2015 uitzonderlijk toegelaten dat een keukengeiser type A1as door een toestel van hetzelfde type wordt vervangen, voor zover aan de volgende voorwaarden is voldaan : - de keukengeiser van het type A1as is bestemd voor onderbroken gebruik; - de keukengeiser van het type A1as wordt niet gebruikt voor het voeden van een stortbad, een bad, een zitbad of een gelijkwaardig tappunt; - het vervangen door een toestel type B of C blijkt niet op een normale wijze te verwezenlijken Bestaande keukengeisers mogen echter in bedrijf blijven voor zover hun luchttoevoer en afvoer van de verbrandingsproducten voldoet aan de gestelde eisen. (Voor richtlijnen met betrekking tot gebruik en aan- en afvoer van lucht zie ook pagina s 128 en verder). 2. TYPE B Toestel bestemd om te worden aangesloten op een afvoerkanaal waarbij de verbrandingslucht wordt ontnomen uit de installatieruimte. De toestellen type B worden ook wel toestellen met open verbrandingsruimte of open toestellen genoemd. Ook gaskachels met open verbrandingsruimte, aangesloten op een schoorsteen, zijn gastoestellen van het type B. Vanaf 29 september 2014 (Addendum NBN /A1, B.S. 29/09/2014) mogen toestellen type B niet opgesteld worden in een slaapkamer, een badkamer, een stortbadruimte of een WC. Als overgangsbepaling is tot 1 september 2015 is uitzonderlijk toegelaten dat een toestel type B opgesteld in een slaapkamer, een badkamer, een stortbadruimte of WC vervangen wordt door een toestel van hetzelfde type indien het vervangen door een toestel type C niet op een normale wijze blijkt te verwezenlijken. Een centrale verwarmingsketel type B opgesteld in een slaapkamer, kan enkel vervangen worden door een ketel type C. Bestaande toestellen type B opgesteld in een slaapkamer, een badkamer, een stortbadruimte of een WC mogen echter in bedrijf blijven voor zover hun luchttoevoer en afvoer van de verbrandingsproducten voldoet aan de gestelde eisen (zie p. 128 en verder). 59 Uitgave Februari 2015

68 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES Type B 1 : uitgerust met een trekonderbreker-valwindafleider in de kring van de verbrandingsproducten. Types B 2 en B 3 : zonder trekonderbreker-valwindafleider in de kring van de verbrandingsproducten. Types B 4 en B 5 : uitgerust met een trekonderbreker-valwindafleider in de kring van de verbrandingsproducten bestemd om met behulp van zijn afvoerkanaal voor de verbrandingsproducten te worden aangesloten op zijn eindstuk voor afvoer van de verbrandingsproducten. Het afvoersysteem moet conform zijn met dat beschreven door de fabrikant in zijn installatievoorschriften en bestaat uit een kanaal voor afvoer van de verbrandingsproducten en een eindstuk dit geheel moet een CE-keurmerk hebben. Type B P : zonder trekonderbreker-valwindafleider in de kring van de verbrandingsproducten bestemd om te worden aangesloten op een systeem voor afvoer van de verbrandingsproducten dat ontworpen is om te werken in overdruk. De index P wordt uitsluitend gebruikt indien de installatie van het toestel, uitgevoerd conform met de instructies van de fabrikant en met een afvoerkanaal voor de verbrandingsproducten door hem voorgeschreven, inhoudt dat dit afvoerkanaal in overdruk werkt. Momenteel komen de typen B 22P, B 23P, B 52P en B 53P voor. (Voor richtlijnen met betrekking tot gebruik en aan- en afvoer van lucht zie ook pagina s 128 en verder.) 3. TYPE C Toestel met gesloten verbrandingsruimte waarvan de kring van de verbrandingsproducten hermetisch gesloten is t.o.v. de opstellingsruimte. Deze toestellen worden ook wel gesloten toestellen of luchtdichte toestellen genoemd. De volgende types zijn toegelaten in België: Type C 1 : Individueel gesloten toestel aangesloten op horizontale kanalen (aanvoer van de verbrandingslucht en afvoer van de verbrandingsproducten) door de wand ofwel concentrisch ofwel parallel dichtbij elkaar uitmondend in dezelfde drukzone. Het toestel, de leidingen en het eindstuk (vroeger "gevelafvoer" genoemd, nu "terminal") vormen een geheel dat gedekt is door dezelfde CEmarkering. Voorbeeld van een type C toestel - dwarsdoorsnede (bron afbeelding: WTCB) Type C 3 : Individueel gesloten toestel met verticale kanalen (aanvoer van de verbrandingslucht en afvoer van de verbrandingsproducten) door de wand ofwel concentrisch ofwel parallel dichtbij elkaar uitmondend in dezelfde drukzone (bv. boven het dak). Het toestel, de buizen en het eindstuk (vroeger gevelafvoer genoemd) vormen één geheel dat gedekt is door dezelfde CE-markering. o Type C 3*S : De buis voor afvoer van de verbrandingsproducten wordt geplaatst in een afvoerkanaal dat deel uitmaakt van het gebouw (bvb. schoorsteen). Het toestel, de afvoerbuis en het eindstuk zijn als één geheel gekeurd. 60 Uitgave Februari 2015

69 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES Type C 4 : Gesloten toestel met horizontale kanalen voor aansluiting op een gemeenschappelijk systeem dat een kanaal voor de aanvoer van de verbrandingslucht en een kanaal voor de afvoer van de verbrandingsproducten omvat. Type C 5 : Individueel gesloten toestel aangesloten op twee kanalen (aanvoer van de verbrandingslucht en afvoer van de verbrandingsproducten) die gescheiden zijn en die in verschillende drukzones uitmonden: de verbrandingslucht wordt aan de gevel genomen, de verbrandingsproducten worden bovendaks afgevoerd. Type C 8 : Gesloten toestel met twee gescheiden kanalen (aanvoer van de verbrandingslucht en afvoer van de verbrandingsproducten), die de verbrandingslucht rechtstreeks buiten nemen en de verbrandingsproducten afvoeren in een gemeenschappelijk afvoerkanaal met natuurlijke trek. Deze techniek mag slechts worden toegepast indien het collectieve kanaal luchtdicht is en alle aangesloten toestellen van het type C 82 /C 83 zijn. CATEGORIEËN VAN VERBRUIKSTOESTELLEN De toestellen worden ingedeeld in categorieën naargelang de gassoort(en) en de gasdrukken waarvoor zij ontworpen en gekeurd zijn. Van speciaal belang in dit verband zijn volgende categorieën: 1. Toestellen ontworpen voor het gebruik van aardgas: categorie I Toestellen ontworpen voor het gebruik van vloeibare petroleumgassen (LPG): categorie I 3. categorie I 3+ : toestel geschikt voor propaan en butaan dat, zonder ingreep op het toestel, voor beide geschikt is. Een gasdrukregelaar is niet toegestaan categorie I 3B : toestel dat enkel geschikt is voor butaan, bij de voorgeschreven verbruiksdruk categorie I 3P : toestel dat enkel geschikt is voor propaan, bij de voorgeschreven verbruiksdruk 3. Toestellen ontworpen voor het gebruik van gassen van twee families: categorie II toestel categorie II 2E+3+ : toestel geschikt voor zowel aardgas als butaan en propaan. 61 Uitgave Februari 2015

70 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES TE BEOORDELEN ELEMENTEN BIJ GASINSTALLATIES M.B.T. HET RISICO OP BRAND/ONTPLOFFING De gasinstallatie moet technisch in orde en veilig zijn. Ter informatie: de officiële normen die van toepassing zijn op een installatie, zijn steeds deze die geldig waren op het moment van plaatsing. Een oude installatie moet dus niet noodzakelijk altijd voldoen aan alle laatste nieuwe normen. Zoals al eerder vermeld 43, zijn de richtlijnen in deze brochure echter niet te beschouwen als de officiële normen. De hierna volgende richtlijnen zijn van toepassing op nieuwe binnenleidingen en gedeelten van binnenleidingen en op de plaatsing en inbedrijfstelling van verbruikstoestellen. Voor oude installaties worden afwijkingen toegestaan, deze zijn beschreven verder in de tekst bij Uitzonderingen voor oude gasinstallaties (p. 68). Onder plaatsing verstaat men het plaatsen van een nieuw toestel in een nieuwe binnenleiding of het vervangen van een bestaand toestel door een ander (al dan niet van hetzelfde type). Als nieuw gedeelte van een binnenleiding beschouwt men onder andere: een nieuwe leiding die geplaatst is voor het voeden van een bijkomend toestel, of een deel van de binnenleiding dat omwille van de slechte staat vervangen wordt, of een aanpassing van de binnenleiding bij het verplaatsen van een gastoestel naar een ander lokaal. Het aanpassen van de gasleiding bij het vervangen van een bestaand toestel door een nieuw, wordt niet als een nieuw gedeelte beschouwd. Dit neemt niet weg dat de regels van goed vakmanschap moeten worden gevolgd en dat de leidingen, de verbindingen en de gebruikte hulpstukken (bv. de stopkraan) moeten voldoen aan de bepalingen van de norm. Voor nieuwe installaties of nieuwe delen van de installatie (pas vanaf 2006) schrijft de installateur een pijpleidingenattest uit waarin hij de leidingen en koppelingen noteert. Dit attest kan eventueel opgevraagd worden. Om reden van veiligheid wordt gesteld dat de afsluitkraan van het gas (meestal voorzien op de kop van de gasteller) voor alle bewoners bereikbaar moet zijn. Een afwijking hierop kan aanleiding zijn voor het aankruisen van rubriek 61. Een bijkomende afsluitkraan kan bij voorbeeld als oplossing voorzien worden op de hoofdtoevoerleiding naar de entiteit en op een bereikbare plaats voor de bewoners, en liefst zo dicht mogelijk bij de tellers. Indien de gasmeter niet bereikbaar is, maar de afsluitkraan wel, volstaat een opmerking op het technisch verslag. 43 Zie 4.4. De veiligheid en conformiteit van technische installaties op p Uitgave Februari 2015

71 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES MATERIALEN VOOR DE BINNENLEIDING A. DE TE GEBRUIKEN MATERIALEN VOOR AARDGAS ZIJN: 1) voor de buizen 44 : staal, dunwandige roestvaste buis, koper en PLT-buis. (PLT = pliable tubing, plooibare buis : roestvast stalen plooibare gegolfde buizen, gemakkelijk een beperkt aantal malen met de hand plooibaar, en die tijdens de productie door de fabrikant met een buitenlaag zijn bekleed.) 2) voor de verbindingen en de hulpstukken van de leidingen zijn: staal smeedbaar gietijzer met versterkte rand (zie foto) koper messing PLT, pliable tubing, plooibare buis 3) voor het kranenstel: koperlegeringen, gietijzer en staal. De bediening van de kraan moet eenvoudig uit te voeren zijn met ¼ toer. Draadverbinding met versterkte rand 4) metalen slangen in staal (type R HT ) met max. lengte 1m. B. DE TE GEBRUIKEN MATERIALEN VOOR PROPAAN / BUTAAN ZIJN: 1) voor de buizen: staal en koper 45 2) voor de verbindingen en de hulpstukken van de leidingen: koper, messing, staal, smeedbaar gietijzer met versterkte rand. Bij leidingen van niet-ontspannen gas zijn enkel verbindings- en hulpstukken in staal toegelaten. 3) voor het kranenstel: koperlegeringen, gietijzer en staal. De bediening van de kraan moet eenvoudig uit te voeren zijn met ¼ toer. 4) metalen slangen in staal (type R HT ) met max. lengte 2m. 5) Slangen voor niet-ontspannen gas zijn voorzien van in de fabriek voorgemonteerde koppelstukken. 6) Slangen voor ontspannen gas (oranje kleur) moeten gekoppeld worden met behulp van spanbeugels op slangpilaren Buizen en hulpstukken in polyethyleen (PE) zijn enkel toegelaten in de ingegraven installatiegedeelten buiten de woning Buizen en hulpstukken in polyethyleen (PE) zijn eveneens toegelaten, maar enkel in de ingegraven installatiegedeelten buiten de woning 63 Uitgave Februari 2015

72 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES PLAATSING VAN DE LEIDINGEN A. PLAATSING VAN DE LEIDINGEN BIJ AARDGAS: 1) De enige toegelaten soorten 46 verbindingen voor aardgas zijn: draadverbindingen voor dikwandige stalen buis: de buitenschroefdraad is conisch en de binnenschroefdraad cilindrisch. De dichtheid van de schroefdraadverbinding wordt bekomen door het gebruik van een van de volgende dichtingproducten: o o o anaeroob afdichtingmiddel (vb. loctite); niet-uithardend afdichtingmiddel (vb. Kolmat) eventueel in combinatie met acryl vezels; niet-gesinterde PTFE banden (vb. teflon, min. dikte 0.10 mm). Het gebruik van hygroscopische 47 vezels, bijvoorbeeld natuurlijke hennep, is verboden (zie ook Uitzonderingen voor oude gasinstallaties op p.68). lassen van dikwandige stalen buis hardsolderen van koperen buizen flenzen knelfittingen of toebehoren, slechts toegelaten voor koperen buizen met een buitendiameter tot en met 28 mm (DN 28). De wartelmoer moet van het verlengde type zijn. Dit wil zeggen dat ze de buis, vanaf de knelring, moet ondersteunen over een nuttige lengte gelijk aan tenminste 0,7 maal de buitendiameter van de buis. (Voor uitzonderingen zie Uitzonderingen voor oude gasinstallaties op p. 68.) Voor de toegelaten materialen: zie hierboven Hygroscopisch: de vochtigheid van de lucht tot zich nemend 64 Uitgave Februari 2015

73 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES Links: Knelfitting met lange wartelmoeren (lange mof) en geschikt voor gasleidingen Rechts: Knelfitting met korte wartelmoeren (korte mof) en enkel geschikt voor waterleidingen. Drieledige schroefkoppeling persfittingen of toebehoren, voor dunwandige roestvaste stalen buizen en koperen buizen met een buitendiameter tot en met 54 mm. metalen drieledige schroefkoppelingen ("Union koppeling" genoemd, zie afbeelding) met conische sluiting, waarvan de dichtheid hoofdzakelijk verwezenlijkt wordt door contact van metaal op metaal. PLT-buis moet altijd samen toegepast worden met de fittingen, de collectors, de klem voor equipotentiaalverbinding, de auto-vulkaniserende wikkelband of thermokrimpkous enz,.. gespecificeerd door de fabrikant (= systeem). Buizen en fittingen van verschillende fabrikanten zijn onderling niet omwisselbaar en mogen in geen geval samen verbonden worden. 2) Zichtbare horizontale leidingen moeten zich op minstens 5 cm boven het afgewerkte vloerpeil bevinden. 3) Elk toestel moet voorafgegaan worden door een gasstopkraan. Goedgekeurde stopkranen zijn herkenbaar aan het keurmerk AGB/BGV (zie afbeelding hiernaast). 4) De leidingen mogen nooit dienst doen als aarding voor een elektrisch toestel of elektrische installatie. 5) Indien de leidingen aan de wand bevestigd worden door middel van bevestigingsbeugels dienen deze aangepast te zijn aan de buitendiameter en het gewicht van de leidingen. Er dienen bevestigingsbeugels geplaatst te worden ter hoogte van elke afsluitkraan en elke richtingsverandering of T-stuk. Gasstopkraan met label AGB/BGV 6) Alle wachtleidingen moeten met een metalen geschroefde stop of dop afgesloten worden, zelfs indien de dienstkraan afgesloten is of de gasmeterkraan in gesloten stand verzegeld is. 7) De aansluiting van gastoestellen na de stroomopwaarts geplaatste stopkraan gebeurt door middel van materialen uit metaal (incl. metalen R HT slangen). 8) Enkel komforen mogen worden aangesloten met gekeurde rubberen (elastomeren) slangen. Inbouwgastoestellen, kookplaten, ovens en dergelijke mogen absoluut niet met rubberen flexibels worden aangesloten. Achter of onder deze toestellen in een afgesloten ruimte kan het zeer warm worden waardoor de rubber zal degraderen / verkolen en ten slotte lekken. 65 Uitgave Februari 2015

74 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES Indien ingebouwde gastoestellen aan het gasnet zijn aangesloten met elastomeren slangen zal dit steeds resulteren in een quotatie onder rubriek 61. Als bovendien vastgesteld wordt dat de gasslang ernstig verweerd is en daardoor de kans op een gaslek ernstig is verhoogd, wordt ook een advies onbewoonbaarheid geformuleerd. 9) Een metalen slang mag slechts uitzonderlijk in een binnenleiding geplaatst worden op voorwaarde dat het gebruik van een starre leiding moeilijk is en dat de metalen slangen en de koppelingen conform zijn (zie ook foto detail). Metalen slangen mogen niet langer zijn dan 1 m. Geen enkel onderdeel van de metalen slang mag in een muur of vloer ingewerkt zijn. De metalen slang moet zo geplaatst zijn dat ze geen beschadigingen, rekking of torsie 48 ondergaat, en dat de buigstraal niet kleiner is dan deze voorgeschreven door de fabrikant. Het in serie plaatsen van slangen is verboden. Voorbeeld van een opschrift op een metalen slang Het gebruik van metalen slangen in een binnenleiding moet tot het strikte minimum beperkt blijven. De meest voorkomende correcte toepassingen van metalen slangen zijn het aansluiten van inbouwtoestellen zoals inbouwhaarden, inbouwfornuizen en inbouwkookplaten. 10) Er mag geen onbeschermd brandbaar materiaal gebruikt worden op minder dan 15 cm van het afvoerkanaal van een gastoestel (indien de buitentemperatuur van het afvoerkanaal hoger dan 80 C kan stijgen) 48 Torsie: het wringen, ineendraaien 66 Uitgave Februari 2015

75 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES B. VOOR BUTAAN EN PROPAAN GELDEN DEZELFDE BEPALINGEN MET INACHTNEMING VAN DE VOLGENDE BIJZONDERHEDEN: Algemeen: Bij propaan / butaan moeten steeds een of meerdere aangepaste ontspanners aanwezig zijn. De leiding tussen het opslagrecipiënt en de eerste ontspanner moet zo kort mogelijk zijn. Persfittingen zijn enkel toegelaten in installatiegedeeltes met ontspannen gas (m.a.w. stroomafwaarts van de ontspanner) Propaan- / butaaninstallaties mogen nooit in een kelder opgesteld worden. Lege flessen mogen niet in een kelder opgestapeld worden. Eén gasfles in reserve per installatie wordt toegelaten. Echter bij ondeskundige stapeling (vb. in een stookplaats of vlakbij een andere warmtebron) zal rubriek 61 worden aangekruist en kan zelfs een omstandig verslag worden opgemaakt. Butaan bij verplaatsbare toestellen (aansluiting op 1 gasfles) Na de flesdrukregelaar mogen deze toestellen worden aangesloten door middel van een type "slang voor ontspannen gas 49 ". Deze slang heeft een lengte van maximum 2m en moet visueel kunnen gecontroleerd worden over zijn totale lengte. Zij moet worden vervangen zodra er scheurtjes, barsten of enige andere abnormale vervormingen zichtbaar zijn en in ieder geval ten minste alle 5 jaar. Bij deze opstelling mag de dienstkraan van de fles dienst doen als stopkraan. Butaan bij vaste toestellen (aansluiting op 1 gasfles) De voeding van deze toestellen wordt verwezenlijkt met behulp van een aangepaste strakke leiding voor ontspannen gas of met een metalen slang, Bij het gebruik van één gasfles mag een in het zicht geplaatste slang, type "slang voor ontspannen gas", met een maximum lengte van 0,50m de flesdrukregelaar verbinden met het uiteinde van de strakke leiding. De uiteinden van de slang worden vastgezet door middel van spanbeugels. 49 Niet-metalen slangen voor ontspannen gas hebben een oranje kleur. De koppelingen zijn uitgevoerd met behulp van dezelfde koppelstukken als voor niet-ontspannen gas, of met behulp van spanbeugels op slangpilaren; de spanbeugels zijn aangepast aan de buitendiameter van de slang en mogen deze niet insnijden of op een andere wijze beschadigen bij het aanbrengen en vastzetten. 67 Uitgave Februari 2015

76 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES Butaan bij verplaatsbare toestellen Butaan bij vaste toestellen Uitzonderingen voor oude gasinstallaties Oude gasinstallaties waarin waterkoppelingen gebruikt werden (knelkoppelingen met korte moeren) kunnen in dienst blijven voor zover ze conform de destijds geldende richtlijnen uitgevoerd werden én er geen merkbare beschadigingen of lekken vastgesteld worden. Indien geen strafpunten toegekend worden, wordt de situatie wel beschreven in het vak opmerkingen onderaan het technische verslag. Uiteraard moeten voor nieuwe installaties of nieuwe delen van installaties materialen gebruikt worden volgens bovenstaande richtlijnen (knelkoppelingen met lange wartelmoeren bv.). Zoniet kunnen deze afgekeurd worden. Dezelfde regel is van toepassing voor koppelingen in gietijzer zonder versterkte rand en/of verbindingen die met hygroscopische hennepvezels verdicht werden. KEURINGSLABELS Toestellen geplaatst vóór moeten het logo BGV/AGB of BENOR dragen 50. Toestellen geplaatst na moeten voorzien zijn van het CE-keurmerk en van de toestelcategorie, namelijk: o I 2E+, I 2E(S)B, I 2E(R)B of I 2N o of II 2E+3+, II 2E+3P of II 2E+3B 50 De afgebeelde logo s zijn slechts voorbeelden, ook geldige keurmerken met een lichtjes verschillend uitzicht kunnen aangetroffen worden. 68 Uitgave Februari 2015

77 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES ONDERHOUD VAN GAS-INSTALLATIES 51 Sinds 1 juni 2010 is er voorzien in een éénmalige keuring via de eigenaar bij de ingebruikname van de installatie (ongeacht het vermogen). Nadien is via de gebruiker een periodieke onderhoudsbeurt om de 2 jaar voor installaties vanaf 20 kw verplicht. Na de keuring bij de ingebruikname wordt een keuringsrapport afgeleverd, na een periodieke onderhoudsbeurt wordt een reinigings- en verbrandingsattest afgeleverd. De onderhoudsregels zijn enkel van toepassing op centrale verwarmingsinstallaties (ook op cv aangedreven door vloeibare en vaste brandstoffen). Voor individuele toestellen (zoals een doorstroomketel, gasgeiser, mazoutkachel of gaskachel) geldt deze regelgeving niet. Het is echter toch aan te bevelen om deze toestellen ook regelmatig te laten nakijken en te laten onderhouden. Het ontbreken van een onderhoudsattest is geen reden om de desbetreffende rubriek aan te kruisen. GEBREKEN Zie verder p. 72. VOORBEELDEN Risico s op brand / ontploffing bij gasinstallaties: links een wachtleiding die niet afgesloten is door een metalen dop; rechts een niet-reglementair toestel dat te dicht is opgesteld bij brandbare materialen, met bovendien gebruik van niet-geschikte onderdelen 51 Zie het Besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2006 betreffende het onderhoud en het nazicht van stooktoestellen voor de verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm verbruikswater. Bijkomende informatie vindt U op de webpagina s van Leefmilieu, milieu en energie ( 69 Uitgave Februari 2015

78 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES 6.B. STOOKOLIE-INSTALLATIES EIGENSCHAPPEN VAN STOOKOLIE Stookolie (of mazout) is een koolwaterstof 52 die bij een normale omgevingstemperatuur vloeibaar en weinig ontvlambaar is, tenzij ze verneveld en vergast wordt én bovendien aangestoken wordt. Daardoor kan stookolie in zijn normale vloeibare toestand op een veilige manier in grote hoeveelheden opgeslagen worden. Stookolie heeft een vlampunt 53 van meer dan 55 C en is in principe dus weinig gevaarlijk voor huishoudelijk gebruik. TE BEOORDELEN ELEMENTEN BIJ STOOKOLIE-INSTALLATIES 1. Materialen voor de binnenleiding Stookolieleidingen mogen uit metaal en kunststof vervaardigd worden op voorwaarde dat deze bestand zijn tegen koolwaterstoffen. Al de leidingen noodzakelijk voor de installatie moeten aangesloten worden volgens de regels van goed vakmanschap geldig voor opgeslagen koolwaterstof (waaronder stookolie), en moeten dicht zijn over hun ganse lengte. Binnenin een gebouw moeten de koolwaterstofleidingen normaal zichtbaar blijven over hun ganse loop. 2. Luchttoevoer Er is geen reglementering voor de plaatsing van stookoliekachels. Als richtlijn voor de luchttoevoeropening wordt de waarde van de klassieke stookolieketels gebruikt, namelijk 3cm² per kw met een minimum van 150 cm². De kachel of schoorsteen moet wel uitgerust zijn met een trekregelaar. 3. Jaarlijks onderhoud Het Koninklijk Besluit van 6 januari 1978 ter voorkoming van luchtverontreiniging bij het verwarmen van gebouwen met vaste of vloeibare brandstof verplicht de gebruiker van een verwarmingsinstallatie die werkt op vloeibare brandstoffen zoals stookolie om jaarlijks de ketel/branderinstallatie te laten onderhouden door een onderhoudstechnicus 54. Als bewijs van de onderhoudsbeurt wordt door de onderhoudstechnicus een attest afgeleverd. Dit attest kan steeds opgevraagd worden. Dit onderhoud omvat het mechanisch reinigen met borstels van de vuurhaard van de brander, maar ook heel het traject dat de verbrandingsgassen doorlopen. Dit is ook zo voor de verbindingsbuis tussen ketel en schoorsteen, én de schoorsteen zelf. Ook de dichtheid van de schoorsteen dient gecontroleerd te worden. Deze reiniging heeft tot doel het roet gevormd tijdens de verbranding te verwijderen en zo de warmteoverdracht tussen de vlam en de warmtegeleidende vloeistof te vergemakkelijken Koolwaterstoffen zijn organische chemische verbindingen van uitsluitend waterstof met koolstof. Het vlampunt is de minimale temperatuur waarop men een product moet verwarmen om de ontwikkelde dampen in aanwezigheid van een vlam doen ontvlammen. Het vlampunt bepaalt tot welke maximale temperatuur het gebruik (opslag en behandeling en vervoer) van vloeibare brandstoffen veilig is. Zie het Besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2006 betreffende het onderhoud en het nazicht van stooktoestellen voor de verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm verbruikswater. Bijkomende informatie vindt U op de webpagina s van Leefmilieu, milieu en energie ( 70 Uitgave Februari 2015

79 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES 4. Stookoliereservoirs Alle stookoliereservoirs in Vlaanderen zijn onderworpen aan een regelmatige controle 55. Na de controle door een erkend technicus wordt een conformiteitsattest van keuring afgegeven en wordt de tank voorzien van een gekleurde dop of een kenplaat. Een groene dop (of gelijkwaardige kenplaat) geeft aan dat het reservoir conform is en verder mag gevuld worden. Op de dop of kenplaat staat het erkenningnummer van de technicus, de datum van controle en de datum van de volgende controle vermeld; Een oranje dop (of gelijkwaardige kenplaat) geeft aan dat het reservoir nog gedurende 6 maanden mag gebruikt worden. Gedurende deze periode moeten herstellingen gebeuren en moet de tank herkeurd worden; Groene dop Een rode dop (of gelijkwaardige kenplaat) geeft aan dat het reservoir niet meer mag gebruikt worden en onmiddellijk moet worden leeggemaakt. De tank dient dan hersteld of buiten gebruik gesteld te worden; De afwezigheid van een gekleurde dop of kenplaat geeft aan dat het reservoir niet gekeurd is. In het kader van de woningcontroles wordt enkel de rode dop (of gelijkwaardige kenplaat) of de afwezigheid van een gekleurde dop beschouwd als een gebrek. Een stookoliereservoir voorzien van een rode dop of gelijkwaardige kenplaat (= afgekeurd) wordt beschouwd als onbestaande. VOORBEELDEN Onverantwoorde opslag van stookolie 55 De regelmaat van controle hangt af van de inhoud van de tank, van de plaatsing al dan niet bovengronds, van de materialen waaruit de tank gemaakt is en van de ligging al dan niet in een beschermingszone voor drinkwater. 71 Uitgave Februari 2015

80 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES 6.C. GEBREKEN BIJ GAS- EN STOOKOLIEINSTALLATIES M.B.T. HET RISICO OP BRAND/ONTPLOFFING Hierna volgt een lijst met mogelijke gebreken die een indicatie kunnen zijn op een risico op ontploffing of brand. Deze lijst is niet limitatief en is enkel bedoeld als hulpmiddel bij het opsporen van gebreken en gevaarlijke situaties. Onveilige of op een onverantwoorde manier geplaatste installaties of toestellen, niet-conforme (gas)aansluitingen: gaslek; niet gekeurde, defecte of zwaar beschadigde (gas)toestellen; verkeerd gebruik van materialen voor gasleidingen en aansluitstukken (zie ook Uitzonderingen voor oude gasinstallaties p. 68); ernstig verweerde elastomeren slang; wachtleidingen van de gasinstallatie zijn niet afgedicht met een metalen dop; Niet reglementaire of onverantwoorde opslag van vloeibare of gasvormige brandstoffen: propaan en butaan o o o o o de gebruiksruimte is niet goed verlucht; er zijn gasflessen onder de begane grond geplaatst of in de nabijheid van kelderopeningen; gasflessen in de nabijheid van warmtebronnen geplaatst; de installatie is niet voorzien van een gasdrukregelaar. Deze moet zo dicht mogelijk bij de gasfles geplaatst worden; gebruik van soepele verbindingen die niet goedgekeurd zijn of niet aangesloten met aangepaste spanbeugels; o butaan in gebruik bij temperaturen onder de 5 C; o o opstapeling van meerdere flessen binnenin de woning; stookolie of petroleum o o o o recipiënten met stookolie of petroleum in de woning opgestapeld (zowel volle als lege); lekkende stookolieleidingen; wachtleidingen zijn niet afgesloten met dop; 72 Uitgave Februari 2015

81 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES Schoorstenen: de schoorsteen waarop toestellen met vaste of vloeibare brandstoffen zijn aangesloten, is niet jaarlijks gereinigd (als bewijs kan een onderhoudsattest opgevraagd worden); gevaar voor schoorsteenbrand; Scheurvorming schoorsteen: brandgevaar door vlamdoorslag; bij scheuren in de schoorsteen extra aandacht besteden aan eventueel gevaar voor CO-vergiftiging! 7 WATER 7 WATER 71 hoofdkraan niet toegankelijk voor alle bewoners Om reden van veiligheid wordt gesteld dat de hoofdkraan van de waterleiding bereikbaar moet zijn. In geval van een lek in het pand moet de watertoevoer naar het lekkende gedeelte afgesloten kunnen worden. Aangezien lekken zich niet alleen binnenin een individuele woning kunnen voordoen maar ook in andere delen van het gebouw (gemeenschappelijke delen, gangen, trappen, kelders, enzovoort), is het vooral van belang dat de hoofdkraan van de watertoevoer voor het hele gebouw toegankelijk is. Het is deze hoofdkraan die bedoeld wordt in rubriek 71. Indien deze hoofdkraan niet bereikbaar is voor alle bewoners binnenin het gebouw, wordt rubriek 71 aangekruist. Wanneer de hoofdkraan zich in een niet voor iedere bewoner toegankelijke ruimte bevindt, kan eventueel een bijkomende afsluitkraan per entiteit in een voor de bewoner toegankelijk gedeelte van de kelder, woning of gebouw geplaatst worden. Deze moet uiteraard zo dicht mogelijk bij de hoofdkraan geplaatst worden. Wanneer ieder circuit van de waterleiding afzonderlijk kan afgesloten worden, is dit uiteraard ook voldoende. Opmerkingen: Het niet toegankelijk zijn van de hoofdkraan van de waterleiding voor alle bewoners van het gebouw kan op zich geen reden tot onbewoonbaarheid zijn. Als de watervoorziening is afgesloten door de leverancier (waterteller weggenomen, hoofdkraan verzegeld, ) wordt dit niet in deze rubriek gequoteerd. In dat geval worden de sanitaire functies beschouwd als zijnde niet aanwezig. 73 Uitgave Februari 2015

82 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES 8 BRANDVEILIGHEID 8 BRANDVEILIGHEID 81 uit het verslag van de brandweer blijkt brandonveiligheid Rubriek 81 wordt aangekruist indien voor het betreffende gebouw een brandweerverslag voorhanden is waarin geconcludeerd wordt dat het gebouw, of delen ervan, brandonveilig zijn. In geval rubriek 81 aangekruist wordt, worden tevens in het vak opmerkingen de elementen omschreven waarop volgens het brandweerverslag de brandonveiligheid stoelt. Bovendien wordt een kopie van het brandweerverslag als bijlage bij het technisch verslag gevoegd. Opgelet: indien de gebreken waarvan sprake in het brandweerverslag gevat kunnen worden in de overige rubrieken van het technisch verslag, worden enkel deze rubrieken aangekruist en niet rubriek 81, dit om te vermijden dat eenzelfde gebrek tweemaal gequoteerd zou worden. Wanneer er een gegrond vermoeden is van brandonveiligheid dat niet gevat kan worden in het technisch verslag, en er evenmin een brandweerverslag voorhanden is, kan de gewestelijke ambtenaar de burgemeester adviseren om een onderzoek naar de brandveiligheid te laten uitvoeren. Daartoe wordt het betreffende vakje aangekruist onderaan deel B (zie hieronder) en worden de elementen die vermoedelijk een brandgevaar inhouden gedetailleerd omschreven in een omstandig verslag. Hieraan zijn geen strafpunten verbonden. De gewestelijke ambtenaar adviseert de burgemeester een onderzoek naar de brandveiligheid te laten uitvoeren. Voorbeelden van brandonveiligheid in dit verband zijn: - de bereikbaarheid van het gebouw voor brandweerwagens is problematisch; - onvoldoende brandweerstand van structurele elementen (kolommen, dragende wanden, hoofdbalken, vloeren, dakstructuur); - ondeskundig gebruik van afwerkingsmaterialen (wand-, vloer- en plafondbekleding); - onvoldoende brandweerstand tussenwanden; - onvoldoende brandweerstand trappen; - geen compartimentering en/of afscheiding woonentiteiten van andere inrichtingen (bv. publiek toegankelijke inrichtingen, gemeenschappelijke keuken, garage, stookplaats, ) of gebouwen; - afwezigheid of onvoldoende brandweerstand van zelfsluitende deuren tussen twee compartimenten; - vlucht- en evacuatiewegen: onvoldoende evacuatiemogelijkheden in het gebouw, onoordeelkundige verdeling vlucht- of evacuatiewegen, onvoldoende breedte vlucht- of evacuatiewegen, afwezigheid buitentrap of ladder, belemmering van vlucht- of evacuatiewegen (kasten, fietsen in de gangen, ); - afwezigheid branddetectiesysteem; - afwezigheid van brandbestrijdingsmiddelen (snelblussers, muurhaspels, ); - afwezigheid verluchtingsmogelijkheid of rookluik bovenaan trappenhuis; - afwezigheid veiligheidssignalisatie (pictogrammen, oriëntatieplannen) en veiligheidsrichtlijnen; - afwezigheid veiligheidsverlichting; - opstapeling ontvlambare producten of brandbare materialen, ook butaan- of propaanflessen; - afwezigheid van uitbatingsvergunning, brandpreventieverslag, onderhoudsattesten, keuringsverslagen (elektrische installatie, gasinstallatie, liften, ), Dit zijn dus voorbeelden van indicaties van brandonveiligheid die niet gevat worden in de andere rubrieken van het technisch verslag. 74 Uitgave Februari 2015

83 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES Belangrijk! Niet alle gebouwen zijn steeds onderworpen aan de basisnormen van brandpreventie (bv. eengezinswoningen, gebouwen met maximaal twee bouwlagen en met een oppervlakte beperkt tot 100 m².). Er zijn specifieke normeringen voor lage gebouwen (hoogte tot 10 m), middelhoge gebouwen (hoogte tussen 10 en 25 m) en hoge gebouwen (hoger dan 25 m). De ouderdom van het gebouw (datum aanvraag stedenbouwkundige vergunning van voor of na 31 december 1997) is ook een bepalende factor 56. ROOKMELDERS DEFINITIE EN SOORTEN Een rookmelder (soms ook brandmelder genoemd) is een apparaat dat alarm slaat na detectie van rookdeeltjes die kunnen wijzen op een (beginnende) brand. Er bestaan meerdere soorten rookmelders: brandgasmelder, hittemelder, rookmelder (optische en ionisatie-), vlammenmelder, drukknopmelder en combinatiemelder (combinatie van twee of meer van de voorgaande). Een rookmelder kan een zelfstandig apparaat zijn, maar steeds vaker zijn rookmelders gekoppeld met elkaar, en/of verbonden met een brandmeldinstallatie. De twee meest toegepaste rookmelders zijn de optische (ook foto-elektrische, foto-elektronische ) en de ionisatierookmelder, met ieder een verschillende werking. In een optische melder bevindt zich een fotodiode en een lichtbron. Wanneer er rook bij komt, wordt het licht verstoord wat door de detector wordt gezien. Bij de directe methode staan de lichtbron en de detector recht tegenover elkaar. Bij afwezigheid van rook kan het licht de fotodiode probleemloos bereiken. Als er rookdeeltjes aanwezig zijn tussen de lichtbron en de fotodiode zal de hoeveelheid opvallend licht verminderen en zal de melder alarm slaan. De meeste rookmelders werken volgens de indirecte methode. Daarbij staan de lichtbron en de detector schuin tegenover elkaar. Bij rook weerkaatst het licht op de rook, waardoor er meer licht op de detector valt en deze alarm slaat.) Een ionisatie rookmelder bevat een radioactieve bron (meestal radium of americium) die continu alfadeeltjes uitstraalt. Deze alfadeeltjes passeren een ionisatieruimte waarover twee elektroden zijn aangebracht. Bij afwezigheid van rook zal er een stroom lopen tussen de elektroden. Wanneer er rookdeeltjes in de ionisatiekamer komen, worden de alfadeeltjes geblokkeerd en wordt de stroomkring onderbroken waarna de melder alarm slaat. 56 Het detail van desbetreffende regelgeving is opgenomen in de bijlagen tot het koninklijk besluit van 19 december 1997 tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen. 75 Uitgave Februari 2015

84 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES ZICHTBARE VERSCHILLEN Er zijn geen uitwendig zichtbare verschillen tussen beide soorten rookmelders. Voorbeeld ionisatierookmelder Voorbeeld optische rookmelder De ionisatierookmelder moet wel de (gekende) indicatie voor stralingsgevaar dragen ( meestal binnenin de behuizing aangebracht. ), maar dit is Sinds 1 november 2010 is met het Koninklijk Besluit van 10 oktober 2010 in België het verbod ingegaan op de verkoop en invoer van ionisatierookmelders bestemd voor particulier gebruik. Teneinde de naleving van dit besluit te controleren werden over gans België 20 doe-het-zelf-zaken geïnspecteerd. Er kon worden vastgesteld dat in geen enkele winkel ionisatierookmelders te koop worden aangeboden. Het aanbod bestaat enkel uit optische rookmelders (bron: Federaal agentschap voor nucleaire controle). Het lijkt redelijk om tijdens het onderzoek ter plaatse aan te nemen dat de aanwezige rookmelder van het optische type is, gezien voornoemd verkoopverbod en gezien nazicht praktisch gezien moeilijk is. 76 Uitgave Februari 2015

85 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES REGLEMENTERING GEFASEERDE INVOER Installatie van rookmelders verplicht vanaf 1/1/2013 voor: Nieuwbouw: ALLE nieuw te bouwen woningen (vergunningsaanvraag vanaf 1/1/2013). Renovatie: ALLE woningen waaraan vergunningsplichtige renovatiewerken worden uitgevoerd (vergunningsaanvraag vanaf 1/1/2013). Verhuur: ALLE woningen waarvoor vanaf 1/1/2013 een nieuw huurcontract wordt afgesloten (zowel huur als hoofdverblijfplaats als andere woninghuur). Lening: ALLE woningen waarvoor een bijzondere sociale lening wordt toegestaan (art. 79 VWC, datum kredietakte vanaf 1/1/2013). Voor verhuurders van sociale huurwoningen komt de gefaseerde invoering voor bestaande huurcontracten hierop neer: Bouwjaar Ingangsdatum verplichting januari januari januari januari 2017 Voor verhuurders van private huurwoningen die als hoofdverblijfplaats worden verhuurd komt de gefaseerde invoering voor bestaande huurcontracten hierop neer: Bouwjaar Ingangsdatum verplichting januari januari 2019 PLAATSING In zelfstandige woningen (= eengezinswoningen, appartementen en studio s) en niet-zelfstandige woningen (= kamers, studentenkamers) moet een rookmelder geïnstalleerd worden op elke bouwlaag van de woning. Ook een appartement (= een zelfstandige woning) moet op elke bouwlaag voorzien zijn van minstens één rookmelder. Een duplex-appartement (of -kamer) moet dus (minstens) op elke verdieping een rookmelder hebben. Een zolder of een kelder, al dan niet bestemd voor gedeeld gebruik, waarin zich een technische installatie bevindt of die een directe toegang heeft en normaal te betreden is, wordt als bouwlaag beschouwd. Er gelden geen verplichtingen voor de gemeenschappelijke delen van een appartementsgebouw (bv. de inkomen de traphal). De rookmeldersverplichtingen gelden niet als de woning beschikt over een branddetectiesysteem dat gekeurd en gecertifieerd is door een daartoe erkend organisme. 77 Uitgave Februari 2015

86 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES Aanbevolen plaatsen van installatie: - in de hal of de traphal op elk bewoond niveau van de woning, alsook in de kelder en op zolder (indien dagelijks bruikbaar en vlot toegankelijk). - op de overloop die toegang verleent tot de slaapkamers (zo dicht mogelijk bij de slaapkamers) en de inkomhal die de hoofdingang verbindt met de rest van de wooneenheid. - in de slaapkamers en de leefkamer. Af te raden plaatsen van installatie: - in ruimtes van de woning waar rook, stoom of stof aanwezig is (bv. garage, keuken, verwarmingslokaal en badkamer). Als er in deze ruimten brandrisico bestaat, wordt de rookmelder best geïnstalleerd net buiten de ruimte. - nabij een open raam, een ventilatieopening, een mechanische ventilator of daar waar het veel warmer is dan in de rest van het lokaal, zoals boven een radiator of een ander verwarmingstoestel. - voor de deur van de keuken of badkamer. Locatie in de ruimte: - het toestel moet bereikbaar zijn voor onderhoud en testen. - bij voorkeur tegen het plafond (want rook stijgt). Bepaalde types kunnen ook tegen de wand geplaatst worden. - idealiter in het midden van het plafond. - niet dichter dan 30 centimeter van de muur. - indien aan de wand: in de zone van 15 tot 30 centimeter van het plafond en 30 centimeter van de hoek. Schematische voorstelling (overgenomen uit Bijlage I bij het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 15 april 2004 tot bepaling van bijkomende verplichtingen inzake brandvoorkoming in de te huur gestelde woningen) 78 Uitgave Februari 2015

87 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES TECHNISCHE VEREISTEN 57 Enkel optische rookmelders zijn toegelaten(ook foto-elektrisch is een mogelijke benaming). De rookmelder moet CE gemarkeerd zijn en voldoen aan de norm NBN EN Zowel een type met vervangbare batterij als een type voorzien van een niet-vervangbare batterij komt in aanmerking. Een type met niet-vervangbare batterij met een levensduur van 10 jaar wordt aangeraden. Het toestel moet beschikken over een testknop. SANCTIONERING Als er vastgesteld wordt dat in een woning onvoldoende of geen rookmelders zijn: kunnen geen strafpunten worden toegekend; aan het technisch verslag wordt enkel een opmerking toegevoegd; wordt een conformiteitsattest geweigerd. De vaststelling dat er in een woning onvoldoende of geen rookmelders zijn kan op zich niet leiden tot een ongeschikt- en/ of onbewoonbaarverklaring van die woning. Vermelding technisch verslag Bij het afdrukken van deel B moet één optie worden aangevinkt: De woonentiteit beschikt op elke bouwlaag (=incl. kelder en zolder) over een optische rookmelder. Ja: De woonentiteit beschikt op elke bouwlaag (=incl. kelder en zolder) over een optische rookmelder. Of Nee: De woonentiteit beschikt NIET op elke bouwlaag (=incl. kelder en zolder) over een optische rookmelder. De tekst die overeenkomt met de gekozen optie verschijnt na de opmerkingen van deel B. 57 Op de website van ANPI ( een officieel keuringsinstituut voor brandwerende middelen, is een lijst beschikbaar met gecertificeerde rookmelders voor woningen. 79 Uitgave Februari 2015

88 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES 9 DAKISOLATIE 9 ENERGETISCHE PRESTATIE 91 Uit een EPC* blijkt dat R-waarde dakisolatie, andere dan default-waarde, lager ligt dan 0,75 m 2 K/W Er is geen EPC* met R-waarde dakisolatie, andere dan default-waarde, maar uit feitelijke vaststellingen blijkt dat er geen dakisolatie aanwezig is (aanvinken wat van toepassing is) van 01/01/2015 tot en met 31/12/2017 van 01/01/2018 tot en met 31/12/2019 vanaf 01/01/2020 niet-algemeen / algemeen niet-algemeen / algemeen niet-algemeen / algemeen * EPC = energieprestatiecertificaat, zoals blijkt uit gegevens ter beschikking gesteld door het Vlaams energieagentschap TOEPASSING De dakisolatienorm werd al op 1 januari 2013 opgenomen in het technisch verslag voor zelfstandige woningen, maar trad pas in werking op 1 januari Vanaf 2015 worden er strafpunten toegekend als de gecontroleerde woning niet voldoet aan de minimumnorm. Let op: de dakisolatienorm geldt enkel voor zelfstandige woningen, niet voor kamers; daken kleiner dan 2m² worden vrijgesteld. TE BEOORDELEN ELEMENTEN Als minimumnorm wordt een R-waarde dakisolatie van 0,75m² K/W genomen 58. Dat stemt overeen met een laag specifiek isolerend materiaal van 3 à 4cm (maar dit verschilt naargelang het materiaal dat wordt gebruikt). Als isolatiemateriaal wordt beschouwd: de materialen die een lambdawaarde hebben van hoogstens 0,10 W/mK 59. Een geïsoleerde zoldervloer van een onverwarmde en onbewoonde zolder, wordt als een geïsoleerd dak beschouwd. Er wordt enkel rekening gehouden met feitelijke vaststellingen. Dat betekent dat er vanaf 1 januari 2015 alleen strafpunten worden toegekend als: het Energieprestatiecertificaat (EPC) een feitelijk vastgestelde R-waarde vermeldt lager dan 0,75 m² K/W. Er wordt dus geen rekening gehouden met default-waarden 60 ; uit feitelijke vaststellingen van de technische onderzoeker woningkwaliteit blijkt dat er geen dakisolatie aanwezig is. De technische onderzoeker woningkwaliteit zal dit alleen zelf beoordelen als het EPC niet beschikbaar is of als het EPC enkel een default-waarde vermeldt De R-waarde is de warmteweerstand die bepaald wordt aan de hand van de dikte van het isolatiemateriaal. Hoe groter de R, hoe groter de weerstand die de warmtedoorgang ondervindt en hoe beter het materiaal isoleert. De R-waarde wordt uitgedrukt in m²k/w. De warmtegeleidingscoëfficient of lambda-waarde geeft aan hoe goed een materiaal warmte geleidt. Hoe lager de waarde hoe beter. Deze waarde is een materiaaleigenschap en dus niet dikte-afhankelijk. Isolatiematerialen zijn met deze waarde goed met elkaar te vergelijken gezien de dikte niet meespeelt. De lambda waarde wordt uitgedrukt in W/mK. De defaultwaarde is een inschatting van de vermoedelijke isolatiewaarde op basis van o.a. de ouderdom van de woning, het jaar van de grote renovatiewerken en/of de voorgelegde facturen. 80 Uitgave Februari 2015

89 DEEL B: GEBOUW TECHNISCHE INSTALLATIES Voor het toekennen van de strafpunten zal een onderscheid worden gemaakt tussen daken kleiner en daken groter dan 16m². Er wordt ook een fasering in de tijd voorzien, waardoor geleidelijk aan meer strafpunten worden toegekend. De gefaseerde invoering ziet er als volgt uit: Periode Strafpunten voor daken kleiner dan 16m² met R-waarde lager dan 0,75m²K/W Strafpunten voor daken van 16 m² en groter met R-waarde lager dan 0,75m²K/W 1/01/2015 t.e.m. 31/12/ /01/2018 t.e.m. 31/12/ Vanaf 1/01/ Let op: Als het dak van een appartementsgebouw niet voldoet aan de vastgestelde minimumnorm, zullen alle appartementen in het gebouw vanaf 1 januari 2015 evenveel strafpunten krijgen. Het dak is immers een gemeenschappelijk deel van het appartementsgebouw en gebreken aan de gemeenschappelijke delen worden doorgerekend aan alle woningen in het gebouw. Dat betekent dus dat een appartement op het gelijkvloers eveneens strafpunten krijgt als blijkt dat het appartement onder het dak onvoldoende dakisolatie heeft, ongeacht de eigendomssituatie (één eigenaar of gedwongen mede-eigendom zoals vermeld in artikel van het Burgerlijk Wetboek). 81 Uitgave Februari 2015

90 DEEL C: WONING - OMHULSEL DEEL C: WONING Deel C: Woning In dit gedeelte wordt enkel een BEOORDELING gedaan van de afzonderlijke WONING binnen het gebouw. De beoordeling gebeurt in principe van binnenuit. Ze is beperkt tot de waarneembare gebreken die een onmiddellijk negatief effect hebben op de bewoning. verdieping: nummer: locatie: opp. woning m² Het deel C dat hier wordt besproken omvat de beoordeling van elke afzonderlijke zelfstandige woning. In dit deel worden voor elke woning de vochtproblemen, de afwerking, de technische installaties en het minimale vereiste comfort bekeken. Er wordt een deel C opgemaakt voor elke woning binnenin het gebouw. 61 In de betreffende vakjes rechtsboven wordt vermeld op welke verdieping de woning zich bevindt, welk nummer ze heeft (eigen nummering kan, maar dan tussen haakjes), en de locatie (bv. indien nodig een beschrijving zoals achteraan, vooraan, enzovoort). Ook wordt de oppervlakte van de woningen vermeld. A. OMHULSEL VAN DE WONING In het deel omhulsel van de woning beschouwen we de "mantel" van de woning, m.a.w. alle vlakken die in contact staan met de buitenlucht of met andere woningen of lokalen. Dit zijn dus het bovenste plafond, de onderste vloer en de omsluitende muren van de woonentiteit, ongeacht of deze muren bouwtechnisch gezien binnen- of buitenmuren zijn. 10 DAK(EN) OF PLAFONDS 10 DAK(EN) OF (hellende en vlakke) PLAFONDS VOCHTSCHADE 101 insijpelend vocht plaatselijk / op meerdere plaatsen 102 condenserend vocht met schimmelvorming niet-algemeen/algemeen AFWERKING van de bovenste plafonds 103 beschadiging (excl. vochtschade) of verwering / noodzakelijke afwerking ontbreekt beperkt / ernstig VOCHT VOCHTSCHADE 101 insijpelend vocht plaatselijk / op meerdere plaatsen 102 condenserend vocht met schimmelvorming niet-algemeen/algemeen AFWERKING van de bovenste plafonds 103 beschadiging (excl. vochtschade) of verwering / noodzakelijke afwerking ontbreekt beperkt / ernstig TE BEOORDELEN ELEMENTEN Alle daken en plafonds van de woning worden hier beoordeeld op vochtproblemen. Dit zijn de bovenkanten van het woningomhulsel ongeacht of het een dak is dan wel de scheidingsvloer met een hoger gelegen lokaal. 61 Ter herinnering: een eengezinswoning wordt beschouwd als een gebouw met daarin één zelfstandige woning. 82 Uitgave Februari 2015

91 DEEL C: WONING - OMHULSEL GEBREKEN Hier wordt alle effectieve, zichtbare schade aan daken en plafonds van het woningomhulsel opgenomen die veroorzaakt wordt door vocht. Zie algemene uitleg onder Het begrip vocht (p. 19). Naargelang de oorzaak (insijpelend of condenserend) wordt rubriek 101 of 102 aangekruist. Dak of plafond van woningen 1 en 3 83 Uitgave Februari 2015

92 DEEL C: WONING - OMHULSEL VOORBEELDEN Plafonds: insijpelend vocht Plafonds: condenserend vocht. Links een typische koudebrug. Bij zeer ernstige vochtschade kan de overeenstemmende rubriek onder categorie III worden aangekruist, zelfs indien de schade slechts wordt vastgesteld in één woonlokaal (zie algemene regel op pag. 12, Methodiek) 84 Uitgave Februari 2015

93 DEEL C: WONING - OMHULSEL 103 AFWERKING VOCHTSCHADE 101 insijpelend vocht plaatselijk / op meerdere plaatsen 102 condenserend vocht met schimmelvorming niet-algemeen/algemeen AFWERKING van de bovenste plafonds 103 beschadiging (excl. vochtschade) of verwering / noodzakelijke afwerking ontbreekt beperkt / ernstig TE BEOORDELEN ELEMENTEN Het betreft hier enkel de noodzakelijke afwerking van de plafonds in een gebruikslokaal (bv. woonruimte, badkamer) en niet de hernieuwbare decoratieafwerking, zoals het behang of schilderwerk. Het betreft hier dus de bekleding van de onderkant van de draagstructuur of van het dak: bepleisteringen (op basis van kalk, cement, ); bekledingen in plaatmateriaal (gipskarton, decoratieve panelen, ); bekledingen in schroten (planken, lamellen, ) GEBREKEN beschadiging (excl. vochtschade) of verwering: o afgevallen of verwijderde bepleistering of bekleding op meerdere plaatsen; o scheuren, barsten, loskomende stukken, verpulvering op meerdere plaatsen; o schade als gevolg van brand, vandalisme, o noodzakelijke afwerking ontbreekt (behalve voor zolders, bergplaatsen en kelders die niet bestemd zijn voor woonfuncties): o de bestaande afwerking werd verwijderd maar niet vervangen; Afwerking van de bovenste plafonds van woningen 1 en 3 o o ruwe gewelven, ruwe houten balkenlaag, onvolledig afgewerkte plafonds; Kleine barsten en scheuren, ontstaan door het uitdrogingsproces van de materialen (bijvoorbeeld: pleisterwerk, randvoegen bij gipsplaten, ), worden niet opgenomen. 85 Uitgave Februari 2015

94 DEEL C: WONING - OMHULSEL Zoals uiteengezet hierboven (zie kader p. 23) kan in deze rubriek wel schade aan de afwerking opgenomen worden ten gevolge van oude vochtproblemen of lekken die hersteld of verdwenen zijn. Vochtschade zelf waarvan de oorzaak nog niet verdwenen is, wordt opgenomen in rubriek 101 of 102. Wanneer een herstelling op een degelijke wijze uitgevoerd is, eventueel met materialen verschillend van de oorspronkelijke, zal er geen opname in het verslag gebeuren. Esthetiek is geen criterium bij de quotering van problemen met afwerking. VOORBEELDEN Afwerkingproblemen bij plafonds 86 Uitgave Februari 2015

95 DEEL C: WONING - OMHULSEL 11 BUITENMUREN 11 BUITENMUREN (en gemeenschappelijke scheidingsmuren) VOCHTSCHADE 111 opstijgend vocht niet-algemeen / algemeen 112 doorslaand vocht niet-algemeen / algemeen 113 condenserend vocht met schimmelvorming niet-algemeen / algemeen AFWERKING van de buitenmuren 114 beschadiging (excl. vochtschade) of verwering / noodzakelijke afwerking ontbreekt beperkt / ernstig VOCHT VOCHTSCHADE 111 opstijgend vocht niet-algemeen / algemeen 112 doorslaand vocht niet-algemeen / algemeen 113 condenserend vocht met schimmelvorming niet-algemeen / algemeen AFWERKING van de buitenmuren 114 beschadiging (excl. vochtschade) of verwering / noodzakelijke afwerking ontbreekt beperkt / ernstig TE BEOORDELEN ELEMENTEN Alle buitenmuren en gemeenschappelijke scheidingsmuren worden hier beoordeeld op vochtproblemen. Buitenmuren: muren die contact maken met de buitenlucht. Gemeenschappelijke scheidingsmuren: de scheidingsmuren tussen verschillende woningen of het raakvlak met andere woningen of gebouwen. GEBREKEN In deze rubrieken worden alle effectieve en zichtbare schade opgenomen die vastgesteld wordt aan de muren die het omhulsel van de woning vormen. Zie ook algemene uitleg onder Het begrip vocht (p. 19). Naargelang de oorzaak (opstijgend,doorslaand of condenserend) wordt rubriek 111, 112 of 113 aangekruist. Buitenmuren van woningen 1 en 3 87 Uitgave Februari 2015

96 DEEL C: WONING - OMHULSEL VOORBEELDEN Doorslaand vocht Doorslaand vocht + schimmel Opstijgend vocht Condenserend vocht met schimmelvorming 88 Uitgave Februari 2015

97 DEEL C: WONING - OMHULSEL Bij zeer ernstige vochtschade kan de overeenstemmende rubriek onder categorie III worden aangekruist, zelfs indien de schade slechts wordt vastgesteld in één woonlokaal. (zie algemene regel op pag. 12, Methodiek) 114 AFWERKING VOCHTSCHADE 111 opstijgend vocht niet-algemeen / algemeen 112 doorslaand vocht niet-algemeen / algemeen 113 condenserend vocht met schimmelvorming niet-algemeen / algemeen AFWERKING van de buitenmuren 114 beschadiging (excl. vochtschade) of verwering / noodzakelijke afwerking ontbreekt beperkt / ernstig TE BEOORDELEN ELEMENTEN Afwerking van de bekleding van de buitenmuren (en gemeenschappelijke muren) in een gebruikslokaal van de woning. Het betreft hier enkel de noodzakelijke afwerking van de muren, en niet het behang- of schilderwerk. Onder afwerkingen verstaan we: bepleisteringen (op basis van kalk, cement, ); bekledingen in plaatmateriaal (gipskartonplaten, decoratieve panelen, ); bekledingen in schroten (planken, lamellen, ); betegeling; noodzakelijke uitbekleding 62 van ramen en deuren in buitenmuren; Afwerking van de buitenmuren van woningen 1 en 3 GEBREKEN Zie rubriek 103 (p. 85). 62 Uitbekleding: De afwerking van de aansluiting van het buitenschrijnwerk (ramen en deuren in buitenmuren) met de omringende muren. Deze afwerking kan ondermeer uitgevoerd zijn met schrijnwerk (hout, pvc...) of pleisterwerk. 89 Uitgave Februari 2015

98 DEEL C: WONING - OMHULSEL VOORBEELDEN Gebrekkige afwerking van de buitenmuren: verweerd en afgevallen pleisterwerk. Op de foto hiernaast is het pleisterwerk reeds deels afgevallen en is de gebrekkige staat overduidelijk. Meerdere barstjes + een holle klank bij het bekloppen van het oppervlak van de bepleistering kan duiden dat de muurafwerking in een gebrekkige staat verkeert. 90 Uitgave Februari 2015

99 DEEL C: WONING - OMHULSEL 12 RAMEN EN DEUREN 12 RAMEN EN DEUREN 121 ernstige tekortkomingen (houtrot/corrosie/disfunctie) niet-algemeen / algemeen TE BEOORDELEN ELEMENTEN Alle invullingen van gevelopeningen met materialen verschillend van de gevelmaterialen worden hier beoordeeld. In hoofdzaak zijn dit ramen en deuren. Deze elementen moeten de toegankelijkheid, de verlichting en de verluchting van de woning verzorgen. Inkomdeuren van appartementen in gemeenschappelijke gangen en trappen, worden eveneens onder deze rubriek behandeld. De te beoordelen elementen zijn: De vaste kaders en opendraaiende vleugels van ramen en deuren die behoren onder het buitenschrijnwerk. luiken, rolluiken, rolluikkasten; beslag (alle hang- en sluitwerk noodzakelijk voor de bediening); Ramen en deuren van woningen 1 en 3 beglazing (zonder onderscheid tussen de verschillende soorten beglazing); koepels en dakvlakramen GEBREKEN De te beoordelen elementen moeten regen- en winddicht zijn en structureel duurzaam. Hun functies zijn: toegang verschaffen, afsluiten, verlichten en verluchten. In geval ze niet volledig functioneel zijn, kunnen strafpunten gegeven worden. Wanneer niet (of slechts gedeeltelijk) aan deze voorwaarden voldaan is, kan hier een quotering gegeven worden. Verwering is bij ramen en deuren één van de grootste problemen: Houten ramen zijn vooral onderhevig aan houtrot. Dit is een aantasting van het hout door schimmels tengevolge van een te hoog vochtgehalte. Deze schade ontstaat meestal in de verbindingen tussen regels 63 en stijlen Regel: algemene benaming voor een houten lat in een constructie die een verbinding vormt. In dit verband: de horizontale delen van de omlijsting van een deur of raam. Stijlen: verticale delen van de omlijsting van een deur of raam 91 Uitgave Februari 2015

100 DEEL C: WONING - OMHULSEL Bij metalen ramen (staal, gietijzer) kan oxidatie (roestvorming) ernstige problemen veroorzaken. Ramen in aluminium zijn hieraan minder onderhevig, maar deze ramen vertonen vaak loskomende verbindingen. Bij metalen ramen van het oudere type (zonder inwendige isolatie) heeft men vaak zware condensvorming door koudebruggen. Bij kunststof ramen is de verwering van het materiaal (door inwerking van UV-stralen) meestal niet zichtbaar. Vooral een breuk in de lasverbindingen kan de werking van opendraaiende of openvallende delen belemmeren. Scharnieren, sluitwerk en toebehoren (het beslag) moeten degelijk geplaatst en stevig zijn, zodat het openen en sluiten op een vlotte wijze kunnen gebeuren. Bedieningen moeten op een bereikbare plaats staan en voorzien zijn van het nodige toebehoren om bruikbaar te zijn, zoniet worden ze als niet bestaande beschouwd. De beglazing en de plaatsing ervan mogen geen gebreken vertonen (bijvoorbeeld: gebroken glas, zware condensvorming tussen de glasbladen bij dubbele beglazing, ontbrekende stukken bij glas in lood, ). De aansluitingen van ramen en deuren met de wanden en dorpels moeten gedicht zijn met aangepaste materialen (mortel, plastische voeg, ). Deze moeten voldoende winddicht zijn. OPMERKINGEN Het ontbreken van de uitbekleding van een raam (aansluiting tussen muur en raam) wordt gequoteerd onder rubriek 114, zie pag. 89. Lage ramen en ontbrekende borstwering, zie toegankelijkheid.op pagina 144. VOORBEELDEN Glasbraak Houtrot 92 Uitgave Februari 2015

101 DEEL C: WONING - OMHULSEL Deuromlijsting ernstig verweerd en gedeeltelijk ontbrekend; aansluiting met metselwerk niet winddicht. Beschadigd sluitwerk van de inkomdeur. 93 Uitgave Februari 2015

102 DEEL C: WONING - OMHULSEL 13 ONDERSTE DRAAGVLOEREN 13 ONDERSTE (draag)vloer(en) VOCHTSCHADE 131 vochtschade niet-algemeen / algemeen DEKVLOER 132 beschadiging (excl. vochtschade) of verwering / noodzakelijke afwerking ontbreekt beperkt / ernstig 131 VOCHT VOCHTSCHADE 131 vochtschade niet-algemeen / algemeen DEKVLOER 132 beschadiging (excl. vochtschade) of verwering / noodzakelijke afwerking ontbreekt beperkt / ernstig TE BEOORDELEN ELEMENTEN De draagvloer is het constructief geheel van de vloer. (Zie ook omschrijving op pag. 37 Draagvloeren: stabiliteit) De onderste draagvloer van de woning wordt hier beoordeeld. Dit zijn de onderkanten van het woningomhulsel, ongeacht of het hier een vloer op volle grond of een scheidingsvloer met een lagergelegen pand betreft. De keldervloer wordt buiten beschouwing gelaten. De vloeren van kelderverdiepingen of souterrain 65 in gebruik als woonlokaal of als sanitair lokaal, worden hier wel degelijk behandeld. GEBREKEN De onderste draagvloer van woningen 1 en 3 Hier wordt alle effectieve schade opgenomen aan de onderste (draag)vloeren van het woningomhulsel (behalve voor zolders, bergplaatsen en kelders die niet bestemd zijn voor woonfuncties) die veroorzaakt wordt door vocht. Optrekkend grondvocht doet zich voor in vloeren op volle grond, waarbij geen afdoend vochtscherm onder de vloer is aangebracht en de vloer bestaat uit een capillair materiaal. De vochtschade moet manifest zichtbaar zijn om gequoteerd te kunnen worden. 65 Souterrain: de geheel of gedeeltelijk onder de grond gelegen ruimten van een gebouw (een huis met een souterrain) met vertrekken ten dele (mits minder dan de helft) beneden de begane grond; liggen ze dieper, dan spreekt men van kelderverdieping. 94 Uitgave Februari 2015

103 DEEL C: WONING - OMHULSEL VOORBEELDEN Onderste draagvloer: opstijgend grondvocht 132 DEKVLOER VOCHTSCHADE 131 vochtschade niet-algemeen / algemeen DEKVLOER 132 beschadiging (excl. vochtschade) of verwering / noodzakelijke afwerking ontbreekt beperkt / ernstig TE BEOORDELEN ELEMENTEN De dekvloer bestaat uit alle samenstellende delen om de ruwe draagvloer af te werken (zie ook omschrijving op pag. 37 Draagvloeren). Voorbeelden van vloerafwerking: chape (glad gestreken en niet verder bekleed); chape bekleed met een soepele vloerbedekking (textiel, kunststof, ); chape bekleed met een harde vloerbedekking (hout, steen, ); betegeling op draagvloer; betegeling op volle grond; De dekvloer van de onderste draagvloer van woningen 1 en 3 95 Uitgave Februari 2015

104 DEEL C: WONING - OMHULSEL Enkel de noodzakelijke afwerking wordt beoordeeld, ongeacht het materiaal. Ook randafwerkingen en aansluitingen (bijvoorbeeld: plinten 66, stofdorpels 67, ) worden beoordeeld. Zelfs bij het volledig ontbreken van deze afwerkingen kan nooit een maximum quotering gegeven worden, tenzij ze een gevaarlijke toestand creëren GEBREKEN Enkel gebreken die de veilige beloopbaarheid en een normaal gebruik van de dekvloer in het gedrang brengen, worden gequoteerd: ernstige beschadiging (excl. vochtschade 68 ) of verwering: o o o o een deel van de tegelvloer is weggebroken; ernstig opgebolde of verzakte vloeren; scheuren, barsten, loskomende stukken, verpulvering op meerdere plaatsen; schade als gevolg van brand, vandalisme, noodzakelijke afwerking ontbreekt (behalve voor zolders e.d.): o o o soepele vloerbekledingen (kunststof, textiel, ) zijn op meerdere plaatsen gescheurd, weggebroken, opgestuwd, de bestaande afwerking of chape werd verwijderd maar niet vervangen; ruwe welfsels, ruwe beton, enkel houten balkenlaag, Wanneer de vloer op een degelijke wijze hersteld is, eventueel met materialen verschillend van de oorspronkelijke, zal er geen opname in het verslag gebeuren. Esthetiek is geen criterium bij de quotering van problemen met afwerking Plint: lage lijst onderlangs een muur of wand. Doel van de plint is de onvolmaakte aansluiting tussen muur en vloer te verbergen en de onderrand van de muur te beschermen tegen stoten en tegen vuil worden bij het schoonmaken van de vloer. Stofdorpel (ook entre-port of tussendeurdorpel ): de dorpel (drempel) van binnendeuren. De stofdorpel dient als afsluiting van de vloerbedekkingen van de verschillende ruimten. Oude niet-herstelde schade ten gevolge van een hersteld vochtprobleem kan hier wel opgenomen worden. 96 Uitgave Februari 2015

105 DEEL C: WONING - OMHULSEL VOORBEELDEN Ontbrekende stukken van de afwerkingslaag die een gevaar opleveren voor de bewoners. Ondanks de barsten vertoont deze dekvloer geen verzakkingen maar de veilige beloopbaarheid komt echter in het gedrang. Men kan zich kwetsen aan de scherpe tegelranden. Dergelijk tekort zal worden gequoteerd. 97 Uitgave Februari 2015

106 DEEL C: WONING - BINNENSTRUCTUUR B. BINNENSTRUCTUUR Het deel binnenstructuur van de woning omvat de binnenmuren, tussenvloeren, overlopen, borstweringen en trappen binnenin het hoger omschreven omhulsel (zie p. 82), ongeacht de materialen waaruit ze opgebouwd zijn. Bovendien worden ook de kelders beschouwd die bij de woning horen. In dit onderdeel worden vochtproblemen en gebreken aan de afwerking behandeld. 14 KELDER(S): VOCHT 14 KELDER(S) VOCHTSCHADE 141 vochtige keldermuren/-vloer 142 onder water / huis- of kelderzwam aanwezig TE BEOORDELEN ELEMENTEN In deze rubriek worden de kelders beoordeeld die behoren bij de woning. Bij gemeenschappelijke kelders (kelderboxen) zal enkel het gedeelte dat door de bewoner(s) van de onderzochte woning gebruikt wordt, onderzocht worden 69. Wanneer een gebouw opgesplitst is in meerdere woningen, dan worden de gebreken in de gemeenschappelijke delen van de kelder (bv. waar de meters of verdeelborden zijn opgesteld) toegekend aan alle betreffende woningen. GEBREKEN De ernst van de situatie is bepalend voor de beoordeling. Vochtsporen of volledig vochtige De kelder behorend bij woning 1 vloeren worden gequoteerd in rubriek 141. Voor een kelder die effectief onder water staat, of de aanwezigheid van kelder- of huiszwam, wordt rubriek 142 aangekruist. Rubrieken 141 en 142 worden niet samen aangekruist. Steeds moet gekozen worden uit één van de twee (1 strafpunt of 3 strafpunten). Indicaties m.b.t. zwamaantasting zijn: kleurverandering en vlekken op constructie-elementen, muren, pleisterwerk, behang, ; muffe paddenstoelengeur; loskomende verf; 69 Wat de aspecten van het deel gebouw betreft, kan uiteraard de volledige kelder beschouwd worden. 98 Uitgave Februari 2015

107 DEEL C: WONING - BINNENSTRUCTUUR zwamdraden (het mycelium: een netwerk van fijne draden) en vruchtlichamen (meestal rond of ovaal met een diameter tot 1 m, veelal bruin met geelwitte groeirand, het oppervlak is meestal bedekt met waterdruppels). OPMERKINGEN Indien de kelder onder water staat en de veiligheidsinstallaties van gas en/of elektriciteit daardoor niet bereikbaar zijn, zal bijkomend gequoteerd worden onder de rubrieken 51 Elektriciteit en/of 61 Gasinstallaties. Als de hoofdkraan van het water niet toegankelijk is omdat de kelder onder water staat zal eveneens rubriek 71 Water worden aangekruist. Mogelijks is er ook een elektrocutiegevaar indien er zich elektrische voorzieningen in de kelder bevinden. VOORBEELDEN Kelder onder water Kelder onder water. In dit geval is ook de gasmeter en de hoofdkraan van het water niet bereikbaar, waarvoor een extra quotering gegeven wordt. Merk op: links bovenaan langs het raam ziet men de sporen van een kelderzwam. 99 Uitgave Februari 2015

108 DEEL C: WONING - BINNENSTRUCTUUR 15 BINNENWANDEN 15 BINNENWANDEN VOCHTSCHADE 151 opstijgend vocht niet algemeen / algemeen 152 condenserend vocht met schimmelvorming niet algemeen / algemeen AFWERKING van de binnenwanden 153 beschadiging (excl. vochtschade) of verwering / noodzakelijke afwerking ontbreekt beperkt / ernstig TE BEOORDELEN ELEMENTEN Alle binnenwanden in de woning, zowel dragende als niet-dragende VOCHT VOCHTSCHADE 151 opstijgend vocht niet algemeen / algemeen 152 condenserend vocht met schimmelvorming niet algemeen / algemeen Analoog als bij rubriek (p. 87).en algemene uitleg onder Het begrip vocht (zie pag. 19). 153 AFWERKING AFWERKING van de binnenwanden 153 beschadiging (excl. vochtschade) of verwering / noodzakelijke afwerking ontbreekt beperkt / ernstig Analoog als bij rubriek 114 (p. 89). Nota: Beschadigd binnenschrijnwerk wordt eveneens opgenomen onder deze rubriek. Er wordt ook gequoteerd bij ernstige beschadigingen van binnendeuren. Wanneer vastgesteld wordt dat tussen twee woonlokalen een deur ontbreekt, dan volstaat een opmerking. Het ontbreken van de toiletdeur wordt echter wel gequoteerd, zie hiervoor rubriek 186. (het toilet is niet afgescheiden van woon/keukenfunctie 70, pag. 115). 70 Kamers: zie rubrieken 261 (Deel C interne functies) of 263 (Deel D gemeenschappelijke functies). 100 Uitgave Februari 2015

109 DEEL C: WONING - BINNENSTRUCTUUR De binnenwanden (vocht en afwerking) in woningen 1 en 3 VOORBEELDEN Binnenmuren: de noodzakelijke afwerking (betegeling) ontbreekt gedeeltelijk. 101 Uitgave Februari 2015

110 DEEL C: WONING - BINNENSTRUCTUUR 16 TUSSENVLOER(EN) BINNEN DE WONING 16 TUSSENVLOER(EN) binnen de woning AFWERKING van de plafonds 161 beschadiging (excl. vochtschade) of verwering / noodzakelijke afwerking ontbreekt beperkt / ernstig DEKVLOEREN 162 beschadiging (excl. vochtschade) of verwering / noodzakelijke afwerking ontbreekt beperkt / ernstig In deze rubriek wordt de afwerking van de tussenvloeren binnenin de woning beschouwd. Dit gebeurt zowel aan de onderkant (het plafond van de onderliggende ruimte) als aan de bovenkant (de dekvloer). De afwerking van zoldervloeren wordt niet opgenomen 71. Het gedeelte boven een kelder wordt beschouwd als onderste draagvloer. Opgelet: de afwerking van de plafonds van dakkamers of platte daken wordt opgenomen bij het omhulsel van de woning (rubriek 103, zie p. 85). 161 AFWERKING VAN DE PLAFONDS AFWERKING van de plafonds 161 beschadiging (excl. vochtschade) of verwering / noodzakelijke afwerking ontbreekt beperkt / ernstig Analoog als bij rubriek 103 Afwerking bovenste plafonds (zie pag. 85). 162 DEKVLOEREN DEKVLOEREN 162 beschadiging (excl. vochtschade) of verwering / noodzakelijke afwerking ontbreekt beperkt / ernstig Analoog als bij rubriek Dekvloer (zie pag. 95). 71 Stabiliteitsproblemen bij zoldervloeren, voor zover het draagvloeren zijn, worden opgenomen in rubriek 41 (p. 38). 102 Uitgave Februari 2015

111 DEEL C: WONING - BINNENSTRUCTUUR Afwerking van het plafond van de tussenvloer in woning 3 Afwerking van de dekvloer van de tussenvloer in woning 3 Woning 1en 2 hebben geen tussenvloer 103 Uitgave Februari 2015

112 DEEL C: WONING - BINNENSTRUCTUUR 17 TRAPPEN, OVERLOPEN, BORSTWERINGEN 17 TRAPPEN, OVERLOPEN, BORSTWERINGEN 171 trappen,overlopen,borstweringen met gebruiksonveilige elementen (te steil/ gebreken /...) beperkt / ernstig 172 trap naar een woonfunctie ontbreekt TE BEOORDELEN ELEMENTEN Alle trappen, overlopen en borstweringen, gelegen binnenin de woning en die de woonfuncties met elkaar verbinden, worden hier beoordeeld. De toegangstrappen en de afschermingen (balustrades) van mezzanines en hoogslapers 72 (niet te verwarren met stapelbedden) worden eveneens onder deze rubriek beoordeeld. Buitentrappen en trappen, overlopen of borstweringen die gemeenschappelijk zijn voor meerdere woningen binnen het gebouw worden hier niet beoordeeld. (Zie rubriek 23 Toegankelijkheid, p.144.). Trappen die toegang geven tot de woning, waaronder dus ook de gemeenschappelijke trappen, Trappen en overlopen in woningen 1 en 3. overlopen..., worden beoordeeld onder rubriek 232 (zie pag. 144), met uitzondering van trappen naar gemeenschappelijke kelders. GEBREKEN 17 TRAPPEN, OVERLOPEN, BORSTWERINGEN 171 trappen,overlopen,borstweringen met gebruiksonveilige elementen (te steil/ gebreken /...) beperkt / ernstig 172 trap naar een woonfunctie ontbreekt Het gebruiksgemak en de veiligheid van de trap worden beoordeeld. Gebreken kunnen zijn: aangetaste elementen die de stabiliteit in gevaar brengen: breuk, houtworm, schimmel, corrosie ; geen leuning aan de trap of de overloop; ontbrekende balusters (stijlen) ongelijke aan- en/of optreden in eenzelfde trap (afhankelijk van het hoogteverschil); 72 Een mezzanine is een vaste en zelfdragende open constructie die geplaatst wordt tussen twee etagevloeren, en die kan gebruikt worden voor elke functie die met wonen gepaard gaat {leef- kook- en slaapfuncties, bad/douche of keukenfuncties). Een hoogslaper is een constructie (in de muur vastgezet om het meer stabiliteit te geven) die enkel gebruikt wordt om in de hoogte te slapen. Aan de hoogslaper kan geen andere functie worden toegekend; de oppervlakte van de hoogslaper blijft beperkt tot de oppervlakte van een matras. 104 Uitgave Februari 2015

113 DEEL C: WONING - BINNENSTRUCTUUR om reden van een veilige evacuatie moet de trap een minimale breedte van de 60 cm hebben; de trap is te steil: hierbij wordt een richtnorm van 45 gehanteerd; onveilige en/of gebroken leuning aan de trap of de overloop; ernstige fouten aan het loopvlak: niet vlak, niet horizontaal, extreem uitgesleten, vervormd ; onvoldoende vrije hoogte op de looplijn: de vrije hoogte, gemeten loodrecht op de trapneus, moet minimaal 1,80 m zijn (richtnorm).... Benaming onderdelen trap Vrije hoogte: min. 1m80 Hoek: richtnorm max TRAPPEN, OVERLOPEN, BORSTWERINGEN 171 trappen,overlopen,borstweringen met gebruiksonveilige elementen (te steil/ gebreken /...) beperkt / ernstig 172 trap naar een woonfunctie ontbreekt Indien de trap naar een woonlokaal of functie helemaal ontbreekt, wordt rubriek 172 aangekruist. Een ladder wordt nooit aanvaard als verbinding tussen twee woonlokalen. 105 Uitgave Februari 2015

114 DEEL C: WONING - BINNENSTRUCTUUR VOORBEELDEN Een ernstig verweerde trap Voorbeeld van een trap die te steil is. Noteer ook dat de houten pannelat die als leuning voorzien wordt niet in aanmerking komt als conforme leuning. Een balustrade rond de trapopening ontbreekt eveneens en zal strafpunten opleveren op het technisch verslag. 106 Uitgave Februari 2015

115 DEEL C: WONING INSTALLATIES EN COMFORTEISEN C. INSTALLATIES EN COMFORTEISEN In dit onderdeel worden de bruikbaarheid en veiligheid van de sanitaire functies, de keukenfunctie en de elektrische installatie binnenin de woning beschouwd. Bovendien worden ook de verlichtings-, verluchtings- en verwarmingsmogelijkheden van de woning onderzocht, en de toegankelijkheid en afsluitbaarheid ervan. 18 SANITAIRE FUNCTIES/ KEUKENFUNCTIE INSTALLATIES EN COMFORTEISEN Opmerkingen: - De sanitaire functies / keukenfuncties worden als niet aanwezig beschouwd wanneer ze in een lokaal zijn ondergebracht met een plafondhoogte van minder dan 180 cm. - Niet-functionerende installaties en installaties niet uitgevoerd volgens de regels van de kunst worden als onbestaande beschouwd. 18 SANITAIRE FUNCTIES / KEUKENFUNCTIE 181 lavabo met aanvoer van warm en koud water (tenzij gootsteen aanwezig) met gebreken / niet aanwezig 182 gootsteen (met aanvoer van warm en koud water) met gebreken / niet aanwezig 183 lig-, zit- of stortbad (met aanvoer van warm en koud water) met gebreken / niet aanwezig 184 badkamerfunctie niet verwarmbaar/niet vorstvrij 185 privé-wc (met aan- en afvoer) in of aansluitend bij de woning met gebreken / niet aanwezig 186 Het toilet is niet afgescheiden van woon/keukenfunctie De voorzieningen van de sanitaire functie (badkamer en wc) en van de keukenfunctie worden beoordeeld als het lokaal waarin de functie is ingericht een minimum vrije hoogte heeft van 180cm, gemeten vanaf de afgewerkte vloer 73. Om in aanmerking te komen voor de bezettingsnorm blijft echter een minimum hoogte van 220cm vereist. Bij de beoordeling van de sanitaire functies/keukenfunctie worden de volgende criteria beoordeeld: De hoogte van het lokaal waarin de functie is ingericht. De aanwezigheid van drinkbaar 74 water (leiding-, grond-, put- of regenwater) in de keukenfunctie. Eveneens moet het leidingnet bestaan uit materialen die bestemd zijn voor waterverdeling (loden leidingen zijn niet toegestaan voor de aanvoer van drinkwater) en moet het geheel hygiënisch zijn. De aanwezigheid en bruikbaarheid van de nodige toestellen. Een zelfstandige woning moet, om geschikt of conform te zijn, beschikken over minstens de volgende basisvoorzieningen: een gootsteen; een lig-, zit- of stortbad; een privé-wc. Bij zelfstandige woningen 75 zal het ontbreken van een keuken-, bad- of wc-functie leiden tot het quoteren van de overeenstemmende rubriek(en), resp. 182, 183 of 185. Deze rubrieken vertegenwoordigen elk 15 punten zodat er steeds een advies inzake ongeschiktheid volgt. Bij het ontbreken van een toilet, wat een essentieel gebrek aan comfort is, kan een advies tot onbewoonbaarheid gegeven worden Analoog voor kamers. Onder drinkbaar water wordt verstaan: openbaar leidingwater of putwater met een geldig attest. Zie ook Zelfstandig of niet-zelfstandig + opmerkingen, pag Uitgave Februari 2015

116 DEEL C: WONING INSTALLATIES EN COMFORTEISEN Opgelet: Indien in het gebouw gemeenschappelijke voorzieningen aanwezig zijn, worden woonentiteiten met ontbrekende basisvoorzieningen die in dit gebouw worden aangetroffen als zijnde niet-zelfstandig 76 beschouwd. In dat geval moet het technisch verslag voor kamerwoningen gebruikt worden 77. AFVOERLEIDINGEN: Een gebrek aan een afvoerleiding zal leiden tot het quoteren van de rubriek met gebreken onder de overeenstemmende functie. Een gebrek aan een algemene afvoerleiding in de kelder kan leiden tot het quoteren van alle functies die aan deze gebrekkige afvoerleiding gekoppeld zijn. De ernst van het gebrek dient ter plaatse steeds te worden ingeschat vooraleer punten met gebreken worden toegekend. Enkel bij zeer zware gebreken (vb. een gebroken hoofdafvoerleiding waardoor water in kelder komt en een normaal gebruik van de functies niet meer mogelijk is) wordt de overeenstemmende functie als niet aanwezig beoordeeld. Een sifon (reukafsluiter) is steeds vereist bij een gootsteen, bad, lavabo en wc. Bij het aantreffen van loden afvoerleidingen volstaat een opmerking. Een flexibele afvoer die doorhangt komt niet in aanmerking als reukafsluiter. (sifon) Zie ook Zelfstandig of niet-zelfstandig + opmerkingen, pag. 5. Zie p Uitgave Februari 2015

117 DEEL C: WONING INSTALLATIES EN COMFORTEISEN 181 LAVABO 181 lavabo met aanvoer van warm en koud water (tenzij gootsteen aanwezig) met gebreken / niet aanwezig TE BEOORDELEN ELEMENTEN Een lavabo of wastafel is een tegen of aan de wand bevestigd toestel, vervaardigd uit sanitair porselein, kunststof, roestvrij staal (inox), en bestemd voor persoonlijke hygiëne. Indien in een woning meerdere lavabo s zijn voorzien is het voldoende dat één toestel voldoet. Er worden opmerkingen gemaakt voor de bijkomende lavabo s waaraan tekortkomingen worden vastgesteld. GEBREKEN Indien een gootsteen aanwezig is (al dan niet met gebreken), dan wordt verondersteld dat deze ook dienst kan doen als lavabo, en kan rubriek 181 niet aangekruist worden. Enkel indien de gootsteen afwezig is (15 strafpunten in rubriek 182) kan rubriek 181 aangekruist worden. Indien noch lavabo noch gootsteen aanwezig zijn, dan wordt de afwezigheid van de lavabo gequoteerd met 3 punten (rubriek 181) en de afwezigheid van de gootsteen met 15 punten (rubriek 182). De lavabo moet voorzien zijn van koud en warm stromend water, en moet aangesloten zijn op een waterafvoersysteem door middel van een reukafsluiter (sifon) 78. Indien de gootsteen voorzien is van warm en koud water volstaat het dat de lavabo enkel aangesloten is op koud water. Een lavabo kan als niet aanwezig beschouwd worden wanneer: het toestel fysisch niet aanwezig is of zodanig beschadigd dat het niet meer bruikbaar is (bv. volledig gebarsten, zodat het lekt) en er evenmin een gootsteen aanwezig is, al dan niet met gebreken; het toestel niet aangesloten is op de watertoevoer; het toestel niet aangesloten is op een afvoerleiding naar de afvoerinstallatie; er geen reukafsluiter aanwezig is; De lavabo vertoont gebreken wanneer: het toestel een beperkte (maar hinderlijke) beschadiging vertoont; het toestel loshangt van de muur; er geen warmwatervoorziening aangesloten is op het toestel of deze defect is (tenzij voorzien bij de gootsteen); de reukafsluiter of de afvoerleiding lekt; de toevoerleidingen lekken; 78 Reukafsluiter of sifon: een stankafsluiter die door een waterslot een pijp luchtdicht afsluit. 109 Uitgave Februari 2015

118 DEEL C: WONING INSTALLATIES EN COMFORTEISEN VOORBEELDEN Lavabo te beschouwen als niet aanwezig. 182 GOOTSTEEN 182 gootsteen (met aanvoer van warm en koud water) met gebreken / niet aanwezig Deze rubriek behandelt de keukenfunctie en beoordeelt de opstelling van een gootsteen en de aanwezigheid van de kookmogelijkheid. TE BEOORDELEN ELEMENTEN GOOTSTEEN. In de woning moet een (al dan niet aparte) ruimte zijn waar kookmogelijkheid is. De vereisten voor een individuele kookmogelijkheid zijn vrij beperkt 79. Om van aanwezigheid van een keukenfunctie te kunnen spreken moet: een gootsteen geplaatst zijn: een (hard-)stenen, metalen of kunststof uitgietbak met afdruiprek of werkblad; koud en warm water aanwezig zijn. Het leiding- of putwater in de keuken moet geschikt zijn voor consumptie 80, al dan niet door tussenplaatsing van de nodige zuiverings- of filtersystemen. Het leidingnet moet bestaan uit materialen geschikt voor waterverdeling Loden leidingen zijn niet toegestaan voor de aanvoer van drinkwater. De loden aansluiting van het openbaar net naar de meter (dus de aansluiting vòòr de watermeter) behoort niet tot de eigendom, en kan dus niet gequoteerd worden. Dit wordt opgenomen in het vak opmerkingen. het systeem via een reukafsluiter aangesloten zijn op een waterafvoersysteem; er moet voldoende ruimte zijn. Zo niet wordt de keukenfunctie beschouwd als zijnde niet aanwezig Ingeval het een gemeenschappelijke kookruimte betreft, moet deze ruimte voldoen aan de bezettingsnormering en moeten de kooktoestellen effectief aanwezig zijn. Onder drinkbaar water wordt verstaan: openbaar leidingwater of putwater met een geldig attest. 110 Uitgave Februari 2015

119 DEEL C: WONING INSTALLATIES EN COMFORTEISEN TE BEOORDELEN ELEMENTEN KOOKFUNCTIE: Er moet één of andere vorm van energietoevoer aanwezig zijn (gas, geaard stopcontact, ) zodat een kooktoestel kan worden aangesloten. De stopcontacten bedoeld onder rubriek 193 (zie pag. 118) komen hiervoor niet in aanmerking. Bij het gebruik van toestellen op propaan of butaan moet de nodige ruimte beschikbaar zijn om het toestel en de gasfles veilig te kunnen plaatsen. GEBREKEN Een gootsteen kan als niet aanwezig beschouwd worden wanneer: het toestel fysisch niet aanwezig is of zodanig beschadigd dat het niet meer bruikbaar is (bv. volledig gebarsten, zodat het lekt); het toestel niet aangesloten is op de toevoer van koud water het toestel niet aangesloten is op afvoerleidingen; er geen reukafsluiter aanwezig is; De gootsteen vertoont gebreken wanneer: het toestel een beperkte (hinderlijke) beschadiging vertoont; er geen warmwatervoorziening aangesloten is op het toestel of deze defect is; de reukafsluiter of de afvoerleiding lekt; de toevoerleidingen lekken; loden toevoerleidingen 81 ; Opgelet: Indien noch lavabo noch gootsteen aanwezig zijn, dan wordt de afwezigheid van de lavabo gequoteerd met 3 punten (rubriek 181) en de afwezigheid van de gootsteen met 15 punten (rubriek 182). 81 Tip voor het opsporen van loden leidingen: lood (en koper) is niet magnetisch. Dus een magneetje blijft niet hangen aan een loden leiding. Bij gebouwen ouder dan 1970 bestaat de kans dat er loden toevoerleidingen zijn gebruikt. 111 Uitgave Februari 2015

120 DEEL C: WONING INSTALLATIES EN COMFORTEISEN VOORBEELDEN Geen toevoer van voor consumptie geschikt water aan de gootsteen: te beschouwen als onbestaande. Een gootsteen met gebreken: de reukafsnijder is omgekeerd geplaatst en dus niet functioneel. Een lavabo kan nooit beschouwd worden als gootsteen. De gootsteen is dus afwezig. Dergelijke constructies van de afvoer worden niet beschouwd als conforme sifon. Een flexibel komt niet in aanmerking als sifon (= geen reukafsluiter voorzien). Loden toevoerleidingen op de gootsteen worden gequoteerd. 112 Uitgave Februari 2015

121 DEEL C: WONING INSTALLATIES EN COMFORTEISEN BAD 183 lig-, zit- of stortbad (met aanvoer van warm en koud water) met gebreken / niet aanwezig TE BEOORDELEN ELEMENTEN Er wordt bij de beoordeling van het bad geen onderscheid gemaakt tussen een lig-, zit- of stortbad, noch tussen de verschillende materialen waaruit de voorziening bestaat. Het geheel moet steeds een stevig en stabiel geheel vormen, voorzien zijn van aanvoer van koud en warm water en via een reukafsluiter aangesloten zijn op een waterafvoersysteem. Over de privacy van deze functie binnen de woning wordt geen uitspraak gedaan. 184 badkamerfunctie niet verwarmbaar/niet vorstvrij De badfunctie moet zich binnen de woning bevinden, in een ruimte die voldoende geïsoleerd is zodat deze functie het ganse jaar door bruikbaar is. Voorbeeld: de opstelling van een douche in een kot achteraan de woning, die slechts met een kunststof golfplaat afgedekt is, voldoet niet aan de gestelde eisen (zie foto rechts onder voorbeelden). Een ingesloten badkamer wordt als vorstvrij beschouwd. Dat er geen verwarming is of geen bijverwarming (conform) kan worden aangesloten is geen reden tot quotatie. GEBREKEN Een badkamerfunctie kan als niet aanwezig beschouwd worden wanneer: het sanitaire toestel (bad of douche) fysisch niet aanwezig is of zodanig beschadigd dat het niet meer bruikbaar is (bv. volledig gebarsten, zodat het lekt); het toestel niet aangesloten is op de watertoevoer (zowel koud als warm water); het toestel niet aangesloten is op afvoerleidingen; er geen reukafsluiter aanwezig is; De functie vertoont gebreken wanneer: het toestel een beperkte (hinderlijke) beschadiging vertoont; er geen warmwatervoorziening aangesloten is op het toestel of deze defect is; de reukafsluiter of de afvoerleiding lekt; de toevoerleidingen lekken; 113 Uitgave Februari 2015

122 DEEL C: WONING INSTALLATIES EN COMFORTEISEN VOORBEELDEN Douchebak ernstig verweerd. In dit lokaal is een badfunctie ondergebracht. Het dak is onvoldoende geïsoleerd tegen koude en vorst. 114 Uitgave Februari 2015

123 DEEL C: WONING INSTALLATIES EN COMFORTEISEN WC 185 privé-wc (met aan- en afvoer) in of aansluitend bij de woning met gebreken / niet aanwezig Slechts één functionerende wc in of aansluitend bij de woning is vereist. Indien een tweede wc in of aansluitend bij de woning toch gebreken vertoont dan volstaat een opmerking. Zeer ernstige gebreken aangetroffen bij een tweede toilet worden echter wel gequoteerd. Opmerking: geurhinder kan meestal vermeden worden. TE BEOORDELEN ELEMENTEN Vier elementen zijn van belang: De term WC staat voor watercloset: een toilet met waterspoeling en reukafsnijder. De wc moet zich in (of rechtstreeks) aansluitend bij de woning bevinden 82. De wc moet privé zijn in functie van de bewoners van de woning. Een semi-openbaar toilet (café, winkel, ) komt niet in aanmerking. Om geurhinder en andere ongemakken te voorkomen moet de ruimte waarin het toilet staat opgesteld, afgescheiden zijn van ruimtes met woon- of keukenfunctie (zie verder bij gebreken ). GEBREKEN Een toilet kan als niet aanwezig beschouwd worden wanneer: het sanitaire toestel fysisch niet aanwezig is of zodanig beschadigd dat het niet meer bruikbaar is (bvb. volledig gebarsten, zodat het lekt); het toestel niet aangesloten is op de watertoevoer; het toestel niet aangesloten is op afvoerleidingen; er geen reukafsluiter aanwezig is; De functie vertoont gebreken wanneer: het toestel een beperkte (hinderlijke) beschadiging vertoont; de reukafsluiter of de afvoerleiding lekt; de toevoerleidingen lekken; het spoelmechanisme defect is; 82 Een wc, dicht aansluitend aan het woongedeelte en op een aanvaardbare manier bereikbaar via een overdekt gedeelte, kan aanvaard worden. De voorziening moet het ganse jaar door bruikbaar zijn en dus voldoende geïsoleerd zijn. 115 Uitgave Februari 2015

124 DEEL C: WONING INSTALLATIES EN COMFORTEISEN 186 Het toilet is niet afgescheiden van woon/keukenfunctie Indien het toilet niet in een volledig afgescheiden (t.o.v. ruimtes met woon- of keukenfunctie) ruimte geplaatst is, wordt item 186 aangekruist. Deze ruimte mag niet in contact staan met een kook- of woonfunctie. Een verluchtingsrooster onderaan de deur wordt aanvaard, op voorwaarde dat er in de ruimte waarin het toilet geplaatst is een rechtstreekse verluchting naar de buitenlucht aanwezig is. Het verluchtingsrooster in de deur werkt dan als doorstroomrooster. Slecht afsluitende vouwdeuren worden als een onbestaande afscheiding beschouwd. VOORBEELDEN Toilet met gebreken: de afvoerleiding lekt. 116 Uitgave Februari 2015

125 DEEL C: WONING INSTALLATIES EN COMFORTEISEN Deze toiletten worden als onbestaande beschouwd: links wegens de ernstige beschadiging die het toestel totaal onbruikbaar maakt; rechts wegens afwezigheid van watertoevoer, reukafsnijder, en afvoerleidingen. Slecht afsluitende vouwdeuren worden als onbestaand beschouwd. Als afscheiding tussen een wc met woon/keukenfunctie resulteert dat in het quoteren onder rubriek 186. Deze toiletfunctie is niet volledig afgescheiden van de keukenfunctie: de wanden reiken niet tot helemaal boven. 117 Uitgave Februari 2015

126 DEEL C: WONING INSTALLATIES EN COMFORTEISEN 19 ELEKTRICITEIT Opmerkingen: - De sanitaire functies / keukenfuncties worden als niet aanwezig beschouwd als ze in een lokaal zijn ondergebracht met een plafondhoogte van minder dan 180 cm. - Niet-functionerende installaties en installaties die niet uitgevoerd zijn volgens de regels van de kunst, worden als onbestaand beschouwd. 19 ELEKTRICITEIT 191 geen stopcontact in de functie leefkamer 192 geen stopcontact in één of meerdere slaapkamerfuncties 193 geen 2 geaarde stopcontacten in de keukenfunctie naast deze in gebruik voor de vaste toestellen (zoals koelkast, oven, microgolfoven, dampkap, boiler,...) 194 in een woonlokaal of sanitair lokaal ontbreekt een lichtpunt 195 indicatie van een risico op elektrocutie STOPCONTACTEN 191 geen stopcontact in de functie leefkamer 192 geen stopcontact in één of meerdere slaapkamerfuncties 193 geen 2 geaarde stopcontacten in de keukenfunctie naast deze in gebruik voor de vaste toestellen (zoals koelkast, oven, microgolfoven, dampkap, boiler,...) 194 in een woonlokaal of sanitair lokaal ontbreekt een lichtpunt 195 indicatie van een risico op elektrocutie TE BEOORDELEN ELEMENTEN EN GEBREKEN Per aanwezige leef- en slaapfunctie in de woning moet minstens één stopcontact aanwezig zijn. De keukenfunctie vereist de aanwezigheid van minimum 2 vrije geaarde stopcontacten. Deze moeten op een bruikbare plaats aanwezig zijn. Stopcontacten die permanent in gebruik zijn (bv. voor de aansluiting van een koelkast, een elektrisch toestel voor de productie voor sanitair warm water, elektrische kookplaten, en dergelijke) worden buiten beschouwing gelaten. Ze vormen immers een essentieel onderdeel van de keukenfunctie. Als de kook- en/of slaapfunctie in de leefruimte zijn geïntegreerd, worden deze per functie beoordeeld en zijn de nodige stopcontacten per functie vereist. De stopcontacten moeten geplaatst worden op een bereikbare (en bruikbare) plaats en zodanig verdeeld zijn over de woning dat ze in de verschillende functies gebruikt kunnen worden. In een zelfstandige woning moeten m.a.w. minimum 4 stopcontacten aanwezig zijn (maar mogelijks meer), verdeeld over en bruikbaar in de onderscheiden functies: minimum 1 stopcontact in de leeffunctie; minimum 1 stopcontact in de slaapfunctie en in de kookfunctie moeten minimum 2 vrije geaarde stopcontacten op een bruikbare plaats beschikbaar zijn. Bovendien moet in de keuken energietoevoer aanwezig zijn (eventueel een extra geaard stopcontact of elektrisch aansluitpunt). 118 Uitgave Februari 2015

127 DEEL C: WONING INSTALLATIES EN COMFORTEISEN VOORBEELDEN Stopcontacten die loshangen, doorgebrand zijn, of aangesloten zijn op een te lichte bedrading worden als onbestaande beschouwd. Te lichte bedrading kan eveneens brandgevaar inhouden. Dergelijke stopcontacten kunnen niet op een veilige manier gebruikt worden. Ze worden beschouwd als onbestaande. Bovendien kunnen ze ook voor elektrocutiegevaar gequoteerd worden. 119 Uitgave Februari 2015

128 DEEL C: WONING INSTALLATIES EN COMFORTEISEN 194 LICHTPUNTEN 194 in een woonlokaal of sanitair lokaal ontbreekt een lichtpunt TE BEOORDELEN ELEMENTEN EN GEBREKEN In alle gebruikte woonlokalen (leefruimte, kookruimte en slaapruimte) en sanitaire lokalen moet een elektrisch lichtpunt aanwezig zijn. Andere lokalen (zolders, kelders, bergingen ) worden niet in beschouwing genomen. Het lichtpunt moet op een zodanige wijze geplaatst zijn dat het volledige lokaal voldoende verlicht kan worden, zoniet moet er een tweede lichtpunt voorzien worden. 195 ELEKTROCUTIE 195 indicatie van een risico op elektrocutie TE BEOORDELEN ELEMENTEN EN GEBREKEN In deze rubriek 195, onderdeel van deel C Woning, worden alleen indicaties beoordeeld die een gevaar (kunnen) opleveren voor de gebruikers van de woning zelf - zie ook de belangrijke opmerking op p. 39.Deze hebben dus geen weerslag op het gebouw, en hebben alleen een quotering binnen de betreffende woning tot gevolg. Het betreft hier dus enkel lokaal gevaar op elektrocutie (en niet op brand) 83. Brandgevaar ten gevolge van gebreken aan de elektrische installatie (bv. door te lichte bedradingen) heeft een weerslag op het volledige gebouw en moet dus steeds beoordeeld worden onder rubriek 51. Als de woning samenvalt met het gebouw worden alle gebreken aan de elektrische installaties (zowel m.b.t. elektrocutie als brand) beoordeeld in rubriek 51, en wordt rubriek 195 dus niet gebruikt. De beoordelingscriteria zijn identiek met deze voor rubriek 51 (zie p. 39). VOORBEELDEN Voorbeelden van een plaatselijk gevaar op elektrocutie: Links een onvakkundige verbinding van stroomvoerende geleiders, rechts een stopcontact met aanraakbare delen onder spanning 83 Zie ook de belangrijke opmerking p Uitgave Februari 2015

129 DEEL C: WONING INSTALLATIES EN COMFORTEISEN 20 VERWARMING Opmerkingen: - De sanitaire functies / keukenfuncties worden als niet aanwezig beschouwd als ze in een lokaal zijn ondergebracht met een plafondhoogte van minder dan 180 cm. - Niet-functionerende installaties en installaties die niet uitgevoerd zijn volgens de regels van de kunst, worden als onbestaand beschouwd. 20 VERWARMING 201 de plaatsing van een vast verwarmingsapparaat in de leefkamer is niet mogelijk (aangepaste afvoer ontbreekt en aangepaste elektrische energietoevoer via apart circuit ontbreekt) In de leefruimte moet de veilige en verantwoorde plaatsing van een vast verwarmingstoestel mogelijk zijn. Het toestel zelf moet niet noodzakelijk door de verhuurder voorzien worden. De minimale vereisten zijn als volgt: ofwel moet een aansluiting op een veilige, bruikbare rookgasafvoer mogelijk zijn, ofwel moet een afzonderlijke elektrische stroomkring voorzien zijn voor de aansluiting van elektrische verwarmingstoestellen (met een minimumdoorsnede van 2,5 mm 2 ), afhankelijk van de zwaarte van de toestellen. Elektrische toestellen, al dan niet vast opgesteld, die niet op een afzonderlijke stroomkring aangesloten zijn, worden beschouwd als bijverwarming. De bewoner moet onafhankelijk van de andere woonentiteiten, zijn verwarming eigenhandig kunnen regelen en de continue werking van de installatie moet gegarandeerd zijn. 121 Uitgave Februari 2015

130 DEEL C: WONING INSTALLATIES EN COMFORTEISEN 21 LICHT Opmerkingen: - De sanitaire functies / keukenfuncties worden als niet aanwezig beschouwd als ze in een lokaal zijn ondergebracht met een plafondhoogte van minder dan 180 cm. - Niet-functionerende installaties en installaties die niet uitgevoerd zijn volgens de regels van de kunst, worden als onbestaand beschouwd. 21 LICHT 211 ofwel: geen mogelijkheid tot natuurlijke verlichting in de woning ofwel: de totale glasoppervlakte boven het maaiveld (vertikaal + schuin) is minder dan 1 m² ofwel: onvoldoende natuurlijke verlichting in de functie leefkamer onvoldoende natuurlijke verlichting in één of meerdere slaapkamerfuncties 212 plafond in de woonlokalen ligt op minder dan 1 m boven het maaiveld De te beschouwen lokalen waar natuurlijk licht 84 moet kunnen binnenvallen, zijn alle lokalen binnenin de woning die een leef- of slaapfunctie hebben. Aan keukens, bergplaatsen, kelders, zolders e.d. worden geen vereisten gesteld op het vlak van natuurlijke verlichting 85. Een ruimte waar geen natuurlijk licht kan binnenvallen wordt niet beschouwd als woon- of slaapkamer en kan dus geen quotering krijgen in deze rubriek. Als richtnorm wordt gehanteerd dat de totale glasoppervlakte van de ramen in de betreffende lokalen minstens gelijk moet zijn aan 1/12 van de netto vloeroppervlakte. Dakkoepels en dakvlakramen (o.a. Velux) worden mee in rekening gebracht. Enkel en alleen dakkoepels in de leefruimte zijn echter onvoldoende. Voor de slaapfuncties kunnen dakkoepels voldoende zijn indien er geen andere mogelijkheid tot natuurlijke verlichting is. Let op: de 1m² die wordt vermeld in deze rubriek doelt niet op elk raam afzonderlijk, maar op de totale glasoppervlakte die in de woning wordt aangetroffen Natuurlijk licht = daglicht. Gemeenschappelijke keukens: wel daglicht te voorzien, zie rubriek 285 bij kamers. 122 Uitgave Februari 2015

131 DEEL C: WONING INSTALLATIES EN COMFORTEISEN 22 LUCHTKWALITEIT Opmerkingen: - De sanitaire functies / keukenfuncties worden als niet aanwezig beschouwd als ze in een lokaal zijn ondergebracht met een plafondhoogte van minder dan 180 cm. - Niet-functionerende installaties en installaties die niet uitgevoerd zijn volgens de regels van de kunst, worden als onbestaand beschouwd. 22 LUCHTKWALITEIT 221 er is onvoldoende verluchting mogelijk in de functie leefkamer 222 er is onvoldoende verluchting mogelijk in één of meerdere slaapkamerfuncties 223 er is onvoldoende verluchting mogelijk in de functie keuken 224 er is onvoldoende verluchting mogelijk in de functie badkamer 225 er is onvoldoende verluchting mogelijk in functie WC 226 indicatie van een risico op CO-vergiftiging VERLUCHTING 22 LUCHTKWALITEIT 221 er is onvoldoende verluchting mogelijk in de functie leefkamer 222 er is onvoldoende verluchting mogelijk in een of meer slaapkamerfuncties 223 er is onvoldoende verluchting mogelijk in de functie keuken 224 er is onvoldoende verluchting mogelijk in de functie badkamer 225 er is onvoldoende verluchting mogelijk in functie WC 226 indicatie van een risico op CO-vergiftiging HET BEGRIP VENTILATIE 86 Ventileren (het aanvoeren en afvoeren van lucht) is noodzakelijk voor een goede luchtkwaliteit in huis. Dit is belangrijk voor een gezond binnenklimaat. De belangrijkste redenen om te ventileren zijn: het aanvoeren van verse lucht voor de bewoners; het afvoeren van hinderlijke en schadelijke stoffen uit bouwmaterialen, onderhoudsproducten, keukengeuren, afvalstoffen, en dergelijke meer; het afvoeren van het teveel aan warmte en vochtigheid om condens en schimmelvorming te vermijden. Ventileren via kieren en spleten is af te raden omdat deze geen controle toelaten over de ventilatie: koude lucht komt immers ook binnen wanneer het niet gewenst is. Kieren en spleten worden dus niet beschouwd als mogelijkheden tot verluchting. Ook het regelmatig openzetten van ramen is geen ideale oplossing, maar dit wordt wel als voldoende beschouwd in het kader van het woningkwaliteitsonderzoek. Bij een ideale ventilatie wordt voldoende verse lucht aangevoerd in de droge woonlokalen (woonkamers, slaapkamers, studeerkamers, speelkamers,...). Deze stroomt vervolgens via doorstroomopeningen in binnendeuren of wanden naar de natte ruimtes (keuken, badkamer, WC, ) waar hij via afvoerkanalen of openingen naar buiten afgevoerd wordt. 86 Zie de Belgische norm NBN D 'Ventilatievoorzieningen voor woongebouwen', gepubliceerd in oktober Uitgave Februari 2015

132 DEEL C: WONING INSTALLATIES EN COMFORTEISEN TE BEOORDELEN ELEMENTEN EN GEBREKEN Indien in een of meer van de ruimten vermeld in deze rubriek geen of onvoldoende verluchtingsmogelijkheden zijn, wordt de betreffende rubriek aangestipt. Kieren en spleten worden niet beschouwd als mogelijkheden tot verluchting; opengaande ramen wel. Buitendeuren (deuren die bedoeld zijn om de woning te betreden) worden niet beschouwd als een ventilatiemogelijkheid, tenzij deze voorzien zijn van een opengaand raamdeel dat op een veilige wijze kan openstaan. (bv. het slot van de deur is niet bereikbaar van buitenaf). Een balkondeur of een keukendeur die uitgeeft op een afgesloten koer wordt wel aanvaard. Bij gebrek aan opengaande ramen moeten er ventilatieroosters (bv. een rooster over de volledige breedte van het raam) of een ventilatiesysteem (bv. buisventilator in de badkamer) aanwezig zijn 87. Een (huishoudelijke) dampkap dient om geuren en kookvocht af te voeren en niet om een keuken te ventileren. Een koepel gebruiken als ventilatie van het lokaal kan als er geen andere mogelijkheid tot verluchting is en indien deze voldoende mogelijkheid tot ventilatie biedt. Bij koepels moet extra aandacht besteed worden aan de bruikbaarheid en bereikbaarheid ervan. Uiteraard moeten alle voorzieningen aanwezig zijn om de koepel te kunnen openen en sluiten (bedieningsstang, sluitwerk, elektrische bediening, ). Wanneer een wc- en badfunctie zich in hetzelfde lokaal bevinden, worden bij onvoldoende verluchting van dit lokaal rubrieken 224 en 225 beide aangekruist. Ernstig verweerde ramen die niet veilig meer geopend kunnen worden geven ook aanleiding tot een quotatie onder de rubriek verluchting. OPMERKINGEN Indien de doorgang tussen twee lokalen breder is dan 150cm en niet afsluitbaar met een deur, dan wordt dit beschouwd als zijnde één lokaal. Bij openingen kleiner dan 150 cm betreft het 2 lokalen, zelfs indien geen deur voorzien is. Voorgaande zal bijvoorbeeld belangrijk zijn voor het bepalen of elk lokaal in de woning beschikt over voldoende verluchtingsmogelijkheid. Maar dit heeft ook consequenties bij de berekening van de bezettingsnorm bij het bepalen van het aantal woonlokalen (zie bezettingsnorm, zie p. 149). Verluchtings- of doorstroomroosters voorzien in wc s en die uitgeven in woonlokalen en keukens geeft aanleiding tot het quoteren in rubriek 186, zie p Enkel ter informatie: voor de luchttoevoer zijn de ideale afmetingen voor ventilatieroosters min. 10 cm² per m² vloeroppervlakte. Voor doorstroomopeningen en afvoerkanalen zijn de ideale afmetingen: 70 cm² of een minimale diameter van 100 mm voor WC s, 140 cm² of een diameter van 150 mm voor gesloten keukens, badkamers, droogplaatsen en analoge ruimten; en 210 cm² of een diameter van 170 mm voor open keukens met doorgang naar andere kamers (Belgische norm NBN D 'Ventilatievoorzieningen voor woongebouwen'). 124 Uitgave Februari 2015

133 DEEL C: WONING INSTALLATIES EN COMFORTEISEN 226 RISICO OP CO-VERGIFTIGING 22 LUCHTKWALITEIT 221 er is onvoldoende verluchting mogelijk in de functie leefkamer 222 er is onvoldoende verluchting mogelijk in een of meer slaapkamerfuncties 223 er is onvoldoende verluchting mogelijk in de functie keuken 224 er is onvoldoende verluchting mogelijk in de functie badkamer 225 er is onvoldoende verluchting mogelijk in functie WC 226 indicatie van een risico op CO-vergiftiging WAT IS CO CO is een kleurloos, reukloos, smaakloos en niet-irriterend gas dat normaal gezien vrijkomt bij elke (onvolledige) verbranding van hout, kolen, gas, mazout, enz. Het heeft bijna hetzelfde soortelijk gewicht als lucht en verspreidt zich dus nagenoeg gelijkmatig in de ruimte. CO is bovendien explosief en brandbaar. De concentratie waarbij het kan ontploffen is echter hoger dan de dodelijke concentratie. Maak dus geen vonken in een ruimte waar mogelijk CO aanwezig is. Koolstofmonoxide (CO) veroorzaakt in België jaarlijks duizenden ongevallen, waarvan een honderdtal met dodelijke afloop. In België en Frankrijk is CO de meest voorkomende oorzaak van dodelijke ongevallen door vergiftiging. BRONNEN VAN CO CO komt van nature in het milieu ten gevolge van vulkaanuitbarstingen, moerasgas, bosbranden, enz. Ook bij tal van industriële activiteiten (olieraffinaderijen, verbrandingsovens...) komt CO vrij. Uitlaatgassen van auto s bevatten eveneens CO. Binnenshuis is tabaksrook de voornaamste bron van CO-gas. Toch zijn de meeste COvergiftigingen te wijten aan ongevallen met gebrekkige of slecht geplaatste verbrandingstoestellen. Risicofactoren zijn verwarmingstoestellen en waterverwarmers die: niet verbonden zijn met een afvoer voor de verbrandingsgassen; slecht geregeld, slecht geïnstalleerd of slecht onderhouden zijn; verkeerd gebruikt worden; in ruimten zijn opgesteld die te klein zijn of onvoldoende verlucht worden; aan een slecht trekkende schouw aangesloten zijn. De goede kwaliteit van een verwarmingstoestel of een boiler sluit het risico van intoxicatie niet uit: een defect verbindingsstuk, de slechte staat van de schouw of het terugvloeien van de gassen tijdens bepaalde atmosferische omstandigheden (bv. inversie) kunnen een vergiftiging tot gevolg hebben. Ook een kolenkachel die op halve kracht brandt in een periode waarin de buitentemperatuur opwarmt en er geen wind is - vooral dan in de lente of de herfst - kan CO produceren. Een verplaatsbaar verbrandingstoestel kan eveneens een bron van CO zijn. In onvoldoende verluchte woningen kan een dampkap er de oorzaak van zijn dat een schoorsteen niet meer trekt. Bovendien kan het gebruik van een luchtkoker als schoorsteenkanaal tot gevolg hebben dat op verschillende verdiepingen onder of boven het bewuste vertrek mensen het slachtoffer worden van koolmonoxidevergiftiging. 125 Uitgave Februari 2015

134 DEEL C: WONING INSTALLATIES EN COMFORTEISEN WAT IS EEN CO-VERGIFTIGING? CO wordt via de longen zeer snel opgenomen in het bloed. In het bloed hecht het zich vast op de rode bloedcellen waarbij het de zuurstof (O 2 ) verdringt: het vermogen van CO om zich vast te hechten op de rode bloedcellen is 240 keer groter dan dat van zuurstof. Dat betekent dat zelfs bij een geringe aanwezigheid van CO in de lucht relatief veel CO in het bloed kan terechtkomen en vergiftigingsverschijnselen kunnen optreden. De ernst van de vergiftiging hangt af van: de hoeveelheid CO in de ruimte: deze zal continu vermeerderen zolang de verbrandingsgassen niet worden afgevoerd of het toestel niet wordt uitgeschakeld. Bij inademing van lucht die meer dan 0,2% CO bevat, treedt de dood vrijwel onmiddellijk in; de duur van de blootstelling: hoe langer men CO inademt, hoe meer CO in het bloed terechtkomt en hoe minder zuurstof kan worden getransporteerd; de hoeveelheid rode bloedcellen die verzadigd zijn met CO. Kinderen zijn veel gevoeliger voor CO-vergiftiging en de gevolgen zijn bij hen ook ernstiger. VERGIFTIGINGSVERSCHIJNSELEN De eerste tekenen van een CO-vergiftiging die het vaakst voorkomen zijn zeer banaal en worden dikwijls nauwelijks herkend: hoofdpijn, misselijkheid en een onverklaarbare vermoeidheid. Nadien krijgt het slachtoffer last van braken, duizeligheid en bewustzijnsverlies dat tot een coma en zelfs tot de dood kan leiden. Een CO-vergiftiging kan gemakkelijk verward worden met een voedselvergiftiging: een CO-vergiftiging gaat echter in principe niet gepaard met diarree; een griepvirus: een slachtoffer van CO-vergiftiging heeft echter geen koorts; een migraineaanval, die vreemd genoeg verband houdt met een verblijf in een bepaalde omgeving waar veel CO in de atmosfeer aanwezig is. Ook een cerebrovasculair accident (CVA) bij een bejaarde persoon en een infarct of een angina pectorisaanval bij een kransslagaderpatiënt kan verband houden met een koolstofmonoxidevergiftiging. EERSTE HULP 1. Deuren en vensters openen. 2. In werking zijnde toestel(len) afzetten. 3. Slachtoffer(s) uit het vertrek halen. 4. Een ziekenwagen bellen met zuurstof aan boord. 5. Indien het slachtoffer niet meer ademt, moet onmiddellijk met kunstmatige beademing worden gestart. 126 Uitgave Februari 2015

135 DEEL C: WONING INSTALLATIES EN COMFORTEISEN TE BEOORDELEN ELEMENTEN EN GEBREKEN Bij indicaties die aanleiding kunnen geven tot een risico op CO-vergiftiging kent de onderzoeker 15 strafpunten toe, ongeacht het aantal indicaties. Indien van toepassing kunnen bijkomend strafpunten gegeven worden voor onvoldoende verluchting in rubrieken 221 t.e.m. 225 (zie p. 123) 88. Er wordt uitgegaan van de effectieve situatie op het moment van onderzoek. Als bevoegde instanties maatregelen hebben genomen om het risico op te heffen op een zodanige wijze dat de gebruiker deze maatregelen niet zelf kan ongedaan maken - bijvoorbeeld het fysiek afsluiten van de gasinstallatie buiten het gebouw; het verzegelen van de installatie is dus onvoldoende - is er geen risico op CO-vergiftiging en worden dus ook geen strafpunten gegeven. De genomen maatregelen worden wel expliciet vermeld in het vak opmerkingen. Een aantal oorzaken van slechte werking vinden we bij het toestel zelf. Een technisch probleem is immers nooit uit te sluiten. Soms wordt de slechte werking van het toestel veroorzaakt door een niet aangepaste gastoevoer, bijvoorbeeld een niet correcte gasdruk. Ook het gebrekkige onderhoud van een toestel kan aan de basis liggen van een slechte werking. Het in werking treden van een toestelbeveiliging (AS of BS 89 ) beperkt het gevaar, aangezien het toestel zichzelf uitschakelt bij slechte werking. Dit wil echter niet zeggen dat geen strafpunten kunnen toegekend worden voor risico op CO-vergiftiging. De oorzaak van het in werking treden van de beveiliging moet onderzocht worden en zo nodig gequoteerd. Vaak komt het voor dat de rookgasafvoer van de toestellen slecht aangesloten is, zodat de verbrandingsgassen in de woonruimte vrijkomen. Ook door een onderdruk in het lokaal (bv. dampkap met extractie naar buiten, onvoldoende luchttoevoer, ) of een verstopping van het schoorsteenkanaal kan de schoorsteentrek onvoldoende zijn. Ook indien een toestel geplaatst is in een kast, moet deze ruimte voldoen aan de toestelgebonden eisen (luchttoevoer, afvoer, ). Bij stookolie-installaties is het risico op CO-vergiftiging kleiner. CO-vorming in deze installaties zal immers gepaard gaan met rook- en roetontwikkeling, waardoor de installatie zichzelf uitschakelt (door storing). Bovendien is er bij een stookolieketel geen open trekonderbreker ná de verbrandingskamer zoals bij een atmosferische gasketel. Het Koninklijk Besluit van 6 januari 1978 verplicht de gebruiker van een verwarmingsinstallatie die werkt op vloeibare brandstoffen zoals stookolie of vaste brandstoffen om jaarlijks (met een tussentijd van maximaal 15 maanden) de ketel/ branderinstallatie en de schoorsteen te laten onderhouden. De hierna volgende bepalingen zijn slechts richtlijnen om bij woningonderzoeken het risico op COvergiftiging aan de hand van visuele observatie te helpen inschatten. Zij zijn in geen geval te beschouwen als officiële normen 90. Een installatie die voldoet aan onderstaande bepalingen, is dus niet noodzakelijk conform aan de officiële normen. Enkel de officiële keuringsinstanties zijn bevoegd om de conformiteit van installaties aan de geldende normen te beoordelen Rubriek 221 bij kamers (zie p. 161). Zie Types verbruikstoestellen (p. 52). Zie ook 4.4. De veiligheid en conformiteit van technische installaties (p. 15). 127 Uitgave Februari 2015

136 DEEL C: WONING INSTALLATIES EN COMFORTEISEN 1. GEBRUIK EN PLAATSING VOLGENS HET TYPE 91 TOESTEL 1.A. TOESTELLEN OP GAS 1.A.1. GASTOESTELLEN TYPE A Bij gasgeisers is enkel type A 1AS toegelaten (zonder ventilator, met atmosfeerbeveiliging). Koelkasten, wasmachines, droogkasten enz. op gas moeten van het type A AS zijn (met atmosfeerbeveiliging). Gastoestellen type A zijn bestemd voor onderbroken gebruik, m.a.w. gebruik gedurende een tijd, bij al dan niet continue werking, die 10 minuten per half uur niet overschrijdt. Ze mogen niet gebruikt worden voor het voeden van een stortbad, een bad, een zitbad of een gelijkwaardig tappunt. Ze zijn enkel geschikt voor het voeden van een lavabo of gootsteen 1.A.2. GASTOESTELLEN TYPE B Gasgeisers van het type B met een debiet van 10 liter per minuut mogen gebruikt worden voor een lavabo, gootsteen, douche of stortbad, maar niet voor een zit- of ligbad. Gasgeisers van het type B met een debiet van 13 liter per minuut (of meer) mogen gebruikt worden voor een lavabo, gootsteen, douche, stortbad én voor een zit- of ligbad. Toestellen 92 type B 11 geïnstalleerd in een woonruimte (incl. slaapkamers), keuken of badkamer moeten voorzien zijn van een thermische terugstroombeveiliging (TTB) (type B 11BS ). Alleen toestellen type B 11 die buiten geplaatst worden, in een van de rest van de woning afgescheiden lokaal, mogen van het type zonder thermische terugstroombeveiliging zijn (zonder index BS). 1.A.3. KETELS VOOR CENTRALE VERWARMING De plaatsing van een centrale verwarmingsketel met open verbrandingskring is niet toegelaten in een ruimte met een woonfunctie (woonkamer, keuken, slaapkamer, badkamer, studeerkamer, speelkamer) of een toiletruimte / WC. Centrale verwarmingsketels met open verbrandingskamer (met vermogen > 30kW) moeten worden opgesteld in een technische ruimte B. MOBIELE VERBRANDINGSTOESTELLEN94 (ALLE BRANDSTOFFEN) Verplaatsbare verwarmingstoestellen die niet aangesloten zijn op een schoorsteen dienen enkel voor bijverwarming. Hun gebruik als hoofdverwarming is ten stelligste af te raden en kan, in samenhang met andere factoren, een risico op CO-vergiftiging veroorzaken. Het al dan niet quoteren van hun oneigenlijk gebruik zal afhangen van de situatie in haar geheel. De verluchting van het lokaal (zie pag. 123) en de (on)mogelijkheid om een vast verwarmingstoestel te plaatsen (zie pag. 121) zijn, onder andere, factoren die zullen meespelen in de eindbeoordeling Zie Types verbruikstoestellen (p. 52) Met een warmtebelasting groter dan 6 KW. Norm van toepassing sinds Zie ook 4.2. Vaste en losse interieurelementen" op p Uitgave Februari 2015

137 DEEL C: WONING INSTALLATIES EN COMFORTEISEN In ieder geval gebeurt er steeds een opname in de rubriek opmerkingen. Bovendien moet alles in het werk gesteld worden om de bewoner op de hoogte te brengen van de gevaren van dergelijke toestellen. Indien dergelijke mobiele verwarmingstoestellen toch gebruikt worden, moet steeds een voldoende luchttoevoer aanwezig zijn. Hun gebruik op slaapkamers of badkamers verhoogt het risico op CO-vergiftiging. 1.C. KOLENKACHELS Kolenkachels met een te grote dimensie 95 kunnen een risico op CO-vergiftiging veroorzaken indien ze op een te laag pitje moeten branden, waardoor een onvolledige verbranding kan ontstaan. 2. AANVOER VAN LUCHT VOOR DE VEILIGE WERKING VAN DE VERBRANDINGSTOESTELLEN 2.A. TOESTELLEN OP GAS Naar elke opstellingsruimte waar een toestel met open verbrandingskring (= type A en B) geplaatst is, moet een aanvoer (toevoer) van buitenlucht voorzien worden voor een goede verbranding. Opgelet: dit geldt dus ook voor alle gaskachels, met uitzondering van het luchtdichte type (type C)). Vereisten waaraan luchttoevoeropeningen moeten voldoen: bij voorkeur onderaan in het lokaal met uitmonding rechtstreeks in de buitenlucht en de opening 10 cm boven het vloerpeil. Opmerking: 1. Bij propaan moet de luchttoevoeropening steeds onderaan het lokaal (niveau vloerpeil) worden voorzien! 2. Bij toestellen type A moet er bovendien een opening/ kanaal voor bovenventilatie voorzien zijn (zie 3.A.1 p. 133) Op zodanige wijze geplaatst dat ze de bewoners niet hinderen. Permanent ( = een niet afsluitbare opening) Voldoende groot (zie ook tabel hierna): min. 150cm² bij gastoestellen type A. min. 150cm² bij gastoestellen type B geplaatst in slaapkamers, badkamer of stortbadruimte D.w.z.: de capaciteit van het toestel is te groot ten opzichte van de te verwarmen ruimte. Zie plaatsing van gastoestellen, p Uitgave Februari 2015

138 DEEL C: WONING INSTALLATIES EN COMFORTEISEN Opmerking: Indien het type B-gastoestel geplaatst is in een ruimte met een functie verschillend van slaapkamer, badkamer of stortbadruimte, kan de toevoeropening kleiner zijn dan 150 cm² (zie hiervoor onderstaande tabel). De netto-doorlaatopening van de toevoeropening mag in elk geval nooit kleiner zijn dan 50 cm 2. Minimale netto doorlaatopening rechtstreeks naar de buitenlucht (waarde uitgedrukt in cm²/kw) voor luchttoevoeropeningen in functie van het totale geïnstalleerde vermogen. Type toestel Doorlaat (cm²/kw) nominaal vermogen. Gastoestel type A 13 Gasketel met trekonderbreker (aardgas, propaan, butaan) 6 Kolenketel Ketel met houtpellets. Stookolieketel (lichte stookolie) Gasketel zonder trekonderbreker (aardgas, propaan, butaan) 3 Met houtblokken gestookte ketel 30 OPMERKINGEN Een zelfde opening mag in principe niet tegelijk als toevoer van verbrandingslucht en als ventilatie van het lokaal dienst doen. Enkel indien het luchttoevoerrooster onderaan in het lokaal uitmondt, kan dit aanvaard worden. Opgelet: toevoeropeningen en doorstroomopeningen: De norm voorziet een uitzondering voor installaties die geplaatst zijn na 27/01/2000 in bestaande gebouwen. In dergelijke situaties is voor gastoestellen van type A en van type B de luchttoevoer toegelaten via doorstroomopeningen. Er zijn naast de toevoeropening - maximaal 2 doorstroomopeningen toegelaten (dus in totaal 3 openingen in serie) 97. Hierbij is het uiteraard noodzakelijk dat de sectie van de doorstroomopeningen gerespecteerd wordt (zie tabel hierna). 97 Bij installaties op propaan of butaan is er maximaal 1 doorstroomopening toegelaten. 130 Uitgave Februari 2015

139 DEEL C: WONING INSTALLATIES EN COMFORTEISEN De luchttoevoer moet evenwel steeds rechtstreeks naar de buitenlucht uitmonden als: de opstellingsruimte is een slaapkamer, badkamer, of stortbadruimte 98 ; het geïnstalleerde vermogen is groter dan 30 kw 99 ; het toestel is een ketel voor centrale verwarming; de installatie is geplaatst na 27/01/2000 in nieuwe of vernieuwde gebouwen 100. Bij een woningkwaliteitscontrole is de datum van de installatie evenwel slechts een secundair gegeven en primeert steeds de veiligheid. Schematische voorstelling: Rechtstreeks naar buiten Eén doorstroomopening Twee doorstroomopeningen Doorstroomopeningen moeten bij voorkeur beneden in de opstellingsruimte voorzien zijn en niet afsluitbaar (permanent). Ze worden bovendien zo geplaatst dat ze de bewoners niet hinderen. Voor installaties op LPG (propaan en butaan) mag maximaal slechts één doorstroomopening gebruikt worden en moet de luchttoevoeropening boven het maaiveld geplaatst worden. Indien deze luchttoevoeropening (of doorstroomopening) ook als verluchting gebruikt worden, moeten deze op het laagste niveau aangebracht worden Toestellen met open verbrandingskring in slaapkamers, badkamers, stortbadruimtes en opschikkamers zijn enkel toegelaten in bestaande gebouwen (van vóór 27/01/2000) en bij vervanging van een bestaand toestel van hetzelfde type. Totaal geïnstalleerd vermogen van de toestellen in de opstellingsruimte vermeerderd met het vermogen van de toestellen in de ruimte voorzien van doorstroomopeningen. Doorsnee waterverwarmingstoestellen op gas hebben de volgende grootteordes van vermogens: 6l/min ongeveer 10kW, 10l/min ong.19kw, 13l/min ong. 24kW, 16l/min ong. 28kW. Een gasgestookte Cv-ketel vloermodel ong.30-40kw, wandmodel (nieuwere toestellen combinatie verwarming + warm water) ong. 24kW. Een grote gaskachel (radiator) type B heeft typisch een vermogen van ongeveer 10-12kW (alle waarden enkel bij benadering). Indien de calorische waarde gekend is, kan het vermogen bij benadering geschat worden door te delen door 15 (t.t.z. 150kcal/min komt overeen met ong. 10kW). 100 Een vernieuwd gebouw is een gebouw dat enkel kon verbouwd of aangepast worden na het bekomen van een stedenbouwkunidge vergunning. 131 Uitgave Februari 2015

140 DEEL C: WONING INSTALLATIES EN COMFORTEISEN Indien het vermogen van de geïnstalleerde toestellen gekend is, kan de minimum netto doorlaatopening (in cm 2 ) voor toevoer- en doorstroomopeningen berekend worden volgens onderstaande tabel (door de vermelde getallen te vermenigvuldigen met het totale geïnstalleerde vermogen in kw) 101. De netto doorlaatopening van toevoer- en doorstroomopeningen mag in elk geval niet kleiner zijn dan 50 cm 2. Ze moet minimum 150 cm² groot zijn in de volgende twee gevallen: bij toestellen van het type A; bij toestellen van het type B geplaatst in een slaapkamer, badkamer of stortbadruimte 102. Voorbeeld berekening afmetingen rooster: Indien bij een ventilatierooster met een doorlaatpercentage van 75% de netto doorlaatopening 150 cm 2 moet bedragen, moet de reële opening 150:0,75 = 200 cm 2 groot zijn (bv. 20x10 cm). Een rooster met een doorlaatpercentage van 55% moet, om een netto doorlaat van 150 cm 2 te realiseren, een reële opening van 150:0,55=273 cm 2 omvatten (bv. 27,3x10 cm). Enkel een volledig vrije opening (dus zonder rooster of andere belemmeringen) heeft een doorlaatpercentage van 100%. Bij gebrek aan een niet-afsluitbare opening mag de lucht toegevoerd worden door een blijvende uitsparing aangebracht aan de onderzijde van een toegangsdeur op voorwaarde dat de hoogte ervan minstens 2,5 cm bedraagt en de oppervlakte minstens 150 cm² is (zie illustratie). Luchttoevoer via een blijvende uitsparing onder de deur 101 B1= gastoestel (type B) uitgerust met een trekonderbreker. B2= gastoestel (type B) zonder trekonderbreker. 102 Dit is enkel toegelaten bij vervanging van een bestaand toestel van hetzelfde type. 132 Uitgave Februari 2015

141 DEEL C: WONING INSTALLATIES EN COMFORTEISEN 2.B. TOESTELLEN OP KOLEN EN ANDERE VASTE BRANDSTOFFEN Voor kolenkachels en andere verbrandingstoestellen gevoed met vaste brandstoffen gelden voor de luchttoevoer dezelfde richtlijnen als voor gastoestellen type B AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN 3.A. TOESTELLEN OP GAS 3.A.1. TOESTELLEN TYPE A Er moet een opening of een kanaal voor bovenventilatie, in rechtstreeks contact met de buitenlucht, voorzien worden in elke opstellingsruimte waar een toestel van het type A geplaatst is. Deze afvoeropening heeft een vrije doorlaat van minstens 150 cm² en wordt bovenin het lokaal geplaatst. 3.A.2. TOESTELLEN TYPE B Opgelet: hieronder vallen, naast gastoestellen voor warmwaterproductie (gasgeisers), ook verwarmingstoestellen (kachels) van het type B. Ieder toestel van het type B moet aangesloten worden op een individueel afvoerkanaal. RICHTLIJNEN M.B.T. HET AANSLUITKANAAL (DE AANSLUITING VAN HET TOESTEL MET DE SCHOORSTEEN OF AFVOERKANAAL): Voorbeeld van een correcte aansluiting Opgelet: de maximum lengte van het aansluitkanaal is 2m Voorbeeld van een foute aansluiting: deze mag niet aflopend zijn het aansluitkanaal moet zo kort mogelijk zijn, met een maximum van 2m (elk bochtstuk telt voor 50 cm); het mag nooit in dalende lijn geplaatst worden; het heeft een diameter die minstens even groot is als de diameter van de afvoerstomp van het toestel; het moet rein, zo rechtlijnig mogelijk en luchtdicht zijn; richtingsveranderingen moeten zoveel mogelijk vermeden worden. Indien het onmogelijk is ze te vermijden, moeten ze gerealiseerd worden met een minimum aantal bochten; 133 Uitgave Februari 2015

142 DEEL C: WONING INSTALLATIES EN COMFORTEISEN horizontale delen langer dan 50 cm moeten geplaatst worden met een opgaande helling naar het afvoerkanaal; het verticale gedeelte boven de trekonderbreker moet indien mogelijk min. 50 cm lang zijn; de hoogte van de trekonderbreker boven het toestel mag niet gewijzigd worden - uit te voeren volgens de richtlijnen van de fabrikant; bij gastoestellen met een trekonderbreker-valwindafleider mogen geen (trekstabilisatie-)kleppen in het aansluitkanaal geplaatst worden. (Bij verbrandingstoestellen gevoed door vaste brandstoffen en stookolie en bij gastoestellen met mechanische ventilatie daarentegen zijn trekstabilisatiekleppen aangeraden); bij gebruik van metalen buizen moet het verwijde uiteinde naar boven geplaatst worden en mag de felsnaad (lasverbinding) zich niet onderaan bevinden; het gebruik van flexibele metalen buizen voor een aansluitkanaal is enkel toegelaten wanneer aan elk van de volgende voorwaarden voldaan is: toestel met natuurlijke trek (type B 1) en geen condenserende ketel; de lengte is maximum 1 m; de verbinding is uit één stuk, met een strak opgaande helling van 30 t.o.v. de verticale as; de buis moet uit voldoende stevig materiaal gemaakt zijn 103. RICHTLIJNEN M.B.T. HET AFVOERKANAAL: een losstaand afvoerkanaal bestaande uit ineenschuifbare elementen moet voorzien worden van de geschikte stutten. De elementen mogen niet spontaan uit elkaar kunnen vallen; het verkleinen van de doorlaat van het afvoerkanaal ter hoogte van de uitmonding hindert de afvoer van de verbrandingsproducten. Een schoorsteendekplaat bvb. moet dus voldoende verwijderd zijn van de schoorsteenmond; toestellen gevoed door verschillende brandstoffen mogen niet aangesloten worden op eenzelfde gemeenschappelijk afvoerkanaal (tenzij gelijktijdige werking onmogelijk is); er mag geen dampkap aangesloten zijn op het afvoerkanaal van een verbrandingstoestel. Ook een dampkap met extractie naar buiten 104, opgesteld in dezelfde ruimte als het verbrandingstoestel kan een onderdruk veroorzaken in deze ruimte, waardoor de verbrandingsproducten kunnen terugkeren; toestellen die zich op eenzelfde verdieping bevinden mogen op hetzelfde afvoerkanaal aangesloten worden wanneer ze zich binnen dezelfde opstellingsruimte bevinden; toestellen op verschillende verdiepingen mogen aangesloten worden op een gemeenschappelijk kanaal (zie afbeelding), wanneer: bij een enkelvoudig kanaal er slechts op drie verschillende niveaus een aansluiting is en de afstand tussen de hoogste aansluiting en de uitmonding minimum 4 m is; 103 Voorzien van doorlopende overlangse schroefvormige rillen, voor aluminium minstens 2 lagen van elk 0.07 mm of één laag van minstens 0.05 mm, voor roestvrij staal minstens één laag van 0.1 mm. 104 Dampkappen zonder extractie naar buiten kunnen geen onderdruk veroorzaken. 134 Uitgave Februari 2015

143 DEEL C: WONING INSTALLATIES EN COMFORTEISEN bij een meervoudig kanaal elk aansluitstuk een minimale hoogte van 2,50 m heeft, waarbij de afstand tussen de hoogste aansluiting en de uitmonding minimum 4 m is. Er mogen maximum drie (voor nieuwbouw) tot vijf (voor bestaande afvoerkanalen) toestellen aangesloten worden. het overmatig afkoelen van de verbrandingsgassen, bijvoorbeeld in lange, niet-geïsoleerde afvoerkanalen buiten de woning, kan een verminderde trek tot gevolg hebben. 3.A.3.GASTOESTELLEN TYPE C Zowel het toevoerkanaal van de verbrandingslucht, het afvoerkanaal van de verbrandingsproducten als de aansluitstukken van het toestel op deze kanalen en het eindstuk moeten uitgevoerd worden met materialen die voorgeschreven zijn door de fabrikant van het toestel en geïnstalleerd volgens de instructies die in de technische installatievoorschriften zijn opgenomen en deel uitmaken van de CE-keuring van het geheel. Onvoldoende vrije ruimte vóór en rondom de muurdoorvoer van het eindstuk van een toestel type C, zodat de verbrandingsgassen mogelijks niet genoeg verdund worden, is op zich geen indicatie op een Co-risico. Dit brengt in eerste instantie reukhinder en comfortproblemen met zich mee. 3.B. TOESTELLEN OP KOLEN EN ANDERE VASTE BRANDSTOFFEN Voor kolenkachels en andere verbrandingstoestellen gevoed met vaste brandstoffen gelden dezelfde richtlijnen als voor gastoestellen type B 1. 3.C. INTERACTIE MET MECHANISCHE VENTILATIESYSTEMEN Voor alle types toestellen met open verbrandingskring (zowel op gas als andere brandstoffen) geldt dat bij mechanische ventilatie 105 in de opstellingsruimte erop gelet moet worden dat er geen wisselwerkingen ontstaan tussen het ventilatiesysteem en de verbruikstoestellen met open verbrandingskring. In het bijzonder moet erop gelet worden dat in de opstellingsruimte geen onderdruk veroorzaakt kan worden (bvb. door een dampkap met extractie naar buiten, ). Gemeenschappelijk kanaal 105 Minimum 7 l/s (25.2 m 3 /h). 135 Uitgave Februari 2015

144 DEEL C: WONING INSTALLATIES EN COMFORTEISEN 4. PLAATS VAN DE UITMONDING VAN AFVOERKANALEN MET NATUURLIJKE TREK De afvoer mag niet uitmonden in een zone van schadelijke statische overdruk. o o o zone I: in deze zone heeft de wind geen nadelige invloed op de werking van het afvoerkanaal en kan deze uitmonden zonder bijkomende voorziening; zone II: in deze zone moet men rekening houden met valwinden. Uitmonden is toegelaten wanneer een valwindafleider geplaatst is (bv. statische afvoerkap); zone III: uitmonden is verboden, in deze zone moet men rekening houden met overdrukken ten opzichte van ruimten binnenin het gebouw. Uitmonding van schoorstenen met natuurlijke trek, links bij hellende daken, rechts bij platte daken. De afvoer mag niet gehinderd worden door bomen of hoge gebouwen. Alle hindernissen die zich binnen een straal van 15 m bevinden kunnen een negatieve invloed op de uitmonding hebben indien ze gelegen zijn binnen een hoek van 30 horizontaal en 10 verticaal 106 (zie afbeelding). Een statische trekkap op een aardgasafvoer mag geen regelbare of bewegende delen bevatten (zie afbeeldingen). 106 Een elevatiehoek (verticaal) van 10 komt overeen met een elevatie van 0,176 m per lopende meter gemeten in het horizontaal vlak van de uitmonding van het afvoerkanaal (2.64 m hoger op m afstand). Een hoek van 15 in het horizontaal vlak van de uitmonding van het afvoerkanaal komt overeen met horizontale lengte van 2,68 m op 10 m van de uitmonding (8.04 m breed op 15 m afstand). 136 Uitgave Februari 2015

145 DEEL C: WONING INSTALLATIES EN COMFORTEISEN Een statische afvoerkap: toegelaten. Voorbeeld van een afvoerkap met bewegende delen: verboden op aardgasafvoer. 5. MATERIALEN VOOR DE AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN 107 De gebruikte materialen voor het aansluitkanaal en de rookgasafvoer moeten onbrandbaar zijn, mechanisch bestemd tegen een voldoende hoge temperatuur (afhankelijk van het toestel) en voldoende weerstand bieden tegen de chemische inwerking van de rookgassen. Daartoe behoren o.a. niet-flexibele buizen van gegalvaniseerd metaal en roestvrij staal. Aluminium mag enkel gebruikt worden voor gasvormige brandstoffen, waarbij men zich voor HR- of condensatieketels bovendien moet beperken tot het gebruik van stijve aluminium buizen. Materiaalcodes zijn in Bijlage 5: Materiaalcodes voor aansluit- en afvoerkanalen (pag. 208) opgenomen. 6. BIJKOMENDE GEGEVENS MET BETREKKING TOT DE NORMEN VOOR GASTOESTELLEN Indien de nodige gegevens achterhaald kunnen worden (datum van plaatsing, ouderdom van het gebouw, het feit of een toestel al dan niet een vervanging is van een bestaand toestel van hetzelfde type, enzovoort), kan rekening gehouden worden met volgende bepalingen uit de normen voor gastoestellen. Zoniet wordt uitgegaan van de hierboven vermelde richtlijnen. Sinds 27/01/2000 mogen gastoestellen type B enkel opgesteld staan in een slaapkamer, een badkamer, een stortbadruimte of een opschikkamer indien het de vervanging betreft van een bestaand toestel van hetzelfde type dat geen centrale verwarmingsketel is. (Het opstellen van een centrale verwarmingsketel in een slaapkamer is nooit toegelaten geweest). In nieuwe of vernieuwde gebouwen mogen (sinds de norm van 27/01/2000) geen toestellen met open verbrandingskring in een slaapkamer, een badkamer, een stortbadruimte of een opschikkamer opgesteld staan. Toestellen die al in gebruik zijn mogen in gebruik blijven in bestaande gebouwen. 107 Zie ook Bijlage 5: Materiaalcodes voor aansluit- en afvoerkanalen op p Uitgave Februari 2015

146 DEEL C: WONING INSTALLATIES EN COMFORTEISEN DE MEEST VOORKOMENDE GEBREKEN DIE EEN RISICO OP CO-VERGIFTIGING KUNNEN INHOUDEN Opgelet: deze lijst is niet limitatief. De situatie moet bovendien steeds in haar geheel ingeschat worden vooraleer over te gaan tot een quotering. onvoldoende luchttoevoer in ruimtes met verbrandingstoestellen met open verbrandingskamer; ondeskundige plaatsing en aansluiting van de toestellen; niet verdichte aansluitingen van de rookgasafvoer met de schoorsteen; bovendakse schoorsteen mondt uit in een zone van statische overdruk, of de uitmonding wordt gehinderd door naburige hindernissen zoals gebouwen en bomen; ernstig beschadigde toestellen en onveilige toestellen (vnl. aan de verbrandingsruimte of afvoer ); een verkeerd gebruik van de toestellen (vb. vijflitergasgeiser type A voor een douche of bad); een slechte en/of onvolledige verbranding (gele vlam); toestellen gevoed door kolen of andere vaste brandstoffen zijn overgedimensioneerd (de capaciteit van het toestel is te groot ten opzichte van de te verwarmen ruimte, waardoor een slechte verbranding ontstaat); er is een dampkap met extractie naar buiten aangesloten op het afvoerkanaal (onderdruk); er zijn toestellen aangesloten op hetzelfde rookkanaal die op verschillende brandstoffen werken; er zijn atmosferische branders en branders met ventilator op eenzelfde schoorsteen aangesloten; de beveiligingsinrichting is uitgeschakeld of onklaar gemaakt; het afvoerkanaal buiten de woning is niet geïsoleerd (vooral een probleem bij hoge rendementstoestellen); de afvoer is overgedimensioneerd (te grote sectie) of gedeeltelijk belemmerd; er zijn ernstige barsten, scheuren of beschadigingen aan de schoorsteen of schoorsteenmantel; ondeskundig gebruik van de installaties; Bij een controle primeert steeds de veiligheid van de installatie! Het beoordelen van een situatie als onveilig zal afhangen van de evaluatie van verschillende elementen en hun verbondenheid: - toestel (type en staat) - toevoer verbrandingslucht - afvoer van de rookgassen - verluchting van het lokaal - andere invloeden (o.a. beschadigingen, afgeplakte openingen, aanwezigheid van dampkap of mechanische verluchting...) 138 Uitgave Februari 2015

147 DEEL C: WONING INSTALLATIES EN COMFORTEISEN VOORBEELDEN Deze verbindingen tussen aansluitkanaal, afvoerstomp en/of afvoerkanaal zijn niet verdicht. Vochtige schouwen verstoren een vlotte afvoer van de rookgassen en creëren daardoor een verhoogde kans op een slechte verbranding in het aangesloten toestel, met risico op CO-vergiftiging als gevolg. 139 Uitgave Februari 2015

148 DEEL C: WONING INSTALLATIES EN COMFORTEISEN Uitmonding van afvoerkanalen voor toestellen met natuurlijke trek in een zone van statische overdruk (uitmondingszone, zie schema pag. 136). Gasgeiser type A De metalen flexibel als rookgasafvoer is niet conform toegepast. (niet in stijgende helling en ingedeukt) 140 Uitgave Februari 2015

149 DEEL C: WONING INSTALLATIES EN COMFORTEISEN Mobiele verbrandingstoestellen die niet zijn aangesloten op een rookgasafvoer. Het al dan niet quoteren zal afhangen van de situatie in haar geheel. In ieder geval gebeurt er steeds een opname in de rubriek opmerkingen. Bovendien moet alles in het werk gesteld worden om de bewoners op de hoogte te brengen van de gevaren van dergelijke toestellen. Een deel van de brandruitjes van deze kachels ontbreken. Bij voldoende luchttoevoer en een goede afvoer van de verbrandingsgassen is het risico op CO-vergiftiging minimaal. Zoniet is de kans op een ernstig risico op CO-vergiftiging reëel. Indien het toestel uitgerust is met een veiligheidsinstallatie (TTB) zal deze bij een dergelijke beschadiging niet of onvoldoende werken omdat de ontsnapping van de gassen op de niet voorziene plaats gebeurt. Bij beide voorbeelden hierboven is er tevens een brandgevaar. Links omwille de stapeling van brandbare goederen op de kachel, rechts omwille dat gensters via de beschadigde en ontbrekende kachelruitjes het omringende tapijt op de vloer kunnen doen vuur vatten. 141 Uitgave Februari 2015

150 DEEL C: WONING INSTALLATIES EN COMFORTEISEN Tot slot volgen enkele voorbeelden van kenplaatjes: Keurmerk CE Categorie I 2E(S)B Beschermingsgraad (elektrisch) IPX4D 142 Uitgave Februari 2015

TECHNISCH VERSLAG VAN HET ONDERZOEK VAN DE KWALITEIT VAN WONINGEN Deel A: Identificatiegegevens

TECHNISCH VERSLAG VAN HET ONDERZOEK VAN DE KWALITEIT VAN WONINGEN Deel A: Identificatiegegevens TECHNISCH VERSLAG VAN HET ONDERZOEK VAN DE KWALITEIT VAN WONINGEN Deel A: Identificatiegegevens A.1. Identificatiegegevens van het onderzoek Dossiernummer (van de woning in het gebouw): Datum van het onderzoek:

Nadere informatie

TECHNISCH VERSLAG VAN HET ONDERZOEK VAN DE KWALITEIT VAN KAMERS. Deel A: Identificatiegegevens

TECHNISCH VERSLAG VAN HET ONDERZOEK VAN DE KWALITEIT VAN KAMERS. Deel A: Identificatiegegevens Bijlage 1. Model van technisch verslag voor kamers als vermeld in artikel 2, 1, 1 TECHNISCH VERSLAG VAN HET ONDERZOEK VAN DE KWALITEIT VAN KAMERS Deel A: Identificatiegegevens A.1. Identificatiegegevens

Nadere informatie

TECHNISCH VERSLAG VAN HET ONDERZOEK VAN DE KWALITEIT VAN WONINGEN

TECHNISCH VERSLAG VAN HET ONDERZOEK VAN DE KWALITEIT VAN WONINGEN TECHNISCH VERSLAG VAN HET ONDERZOEK VAN DE KWALITEIT VAN WONINGEN Deel A: Identificatiegegevens A.1. Identificatiegegevens van het onderzoek Dossiernummer (van de woning in het gebouw): Datum van het onderzoek:

Nadere informatie

TECHNISCH VERSLAG VAN HET ONDERZOEK VAN DE KWALITEIT VAN WONINGEN. Deel A: Identificatiegegevens

TECHNISCH VERSLAG VAN HET ONDERZOEK VAN DE KWALITEIT VAN WONINGEN. Deel A: Identificatiegegevens Bijlage 3. Model van technisch verslag voor zelfstandige woningen als vermeld in artikel 2, 1, 3 TECHNISCH VERSLAG VAN HET ONDERZOEK VAN DE KWALITEIT VAN WONINGEN Deel A: Identificatiegegevens A.1. Identificatiegegevens

Nadere informatie

TECHNISCH VERSLAG VAN HET ONDERZOEK VAN DE WONINGKWALITEIT

TECHNISCH VERSLAG VAN HET ONDERZOEK VAN DE WONINGKWALITEIT TECHNISCH VERSLAG VAN HET ONDERZOEK VAN DE WONINGKWALITEIT Deel A: Identificatiegegevens A.1. Identificatiegegevens van het onderzoek Dossiernummer (van de woning in het gebouw): Datum van het onderzoek:

Nadere informatie

Hoe veilig is een woning?

Hoe veilig is een woning? Hoe veilig is een woning? door K. Jacobs Gebouw versus woning Een gebouw is een geheel van onroerend goed, bevattende zowel hoofd- als bijgebouwen die als één geheel kunnen beschouwd worden en waarin zich

Nadere informatie

Overzicht I. KADER II. NORMEN III. VOORBEELD

Overzicht I. KADER II. NORMEN III. VOORBEELD Overzicht I. KADER II. NORMEN III. VOORBEELD I. Kader: aandacht voor woonkwaliteit Sinds 1998 moeten alle woningen en kamers (ook voor seizoenarbeiders) in Vlaanderen voldoen aan minimale normen Woningen:

Nadere informatie

TECHNISCH VERSLAG VAN HET ONDERZOEK VAN DE KWALITEIT VAN NIET-ZELFSTANDIGE WONINGEN VOOR SEIZOENARBEIDERS

TECHNISCH VERSLAG VAN HET ONDERZOEK VAN DE KWALITEIT VAN NIET-ZELFSTANDIGE WONINGEN VOOR SEIZOENARBEIDERS Bijlage 3. Model van technisch verslag voor het onderzoek van de kwaliteit van niet-zelfstandige woningen voor seizoenarbeiders als vermeld in artikel 2, 1 TECHNISCH VERSLAG VAN HET ONDERZOEK VAN DE KWALITEIT

Nadere informatie

VR DOC.1623/6BIS

VR DOC.1623/6BIS Bijlage 3. Model van technisch verslag voor het onderzoek van de kwaliteit van niet-zelfstandige woningen voor seizoenarbeiders als vermeld in artikel 2, 1 Deel A: Identificatiegegevens VR 2018 2112 DOC.1623/6BIS

Nadere informatie

VR DOC.1623/5BIS

VR DOC.1623/5BIS VR 2018 2112 DOC.1623/5BIS VR 2018 2112 DOC.1623/5BIS Bijlage 2. Model van technisch verslag voor het onderzoek van de kwaliteit van niet-zelfstandige woningen als vermeld in artikel 2, 1 TECHNISCH VERSLAG

Nadere informatie

VR DOC.0370/3BIS

VR DOC.0370/3BIS VR 2019 2203 DOC.0370/3BIS Bijlage 1. Model van technisch verslag voor het onderzoek van de kwaliteit van zelfstandige woningen als vermeld in artikel 2, 1 TECHNISCH VERSLAG VAN HET ONDERZOEK VAN DE KWALITEIT

Nadere informatie

VR DOC.1623/4BIS

VR DOC.1623/4BIS VR 2018 2112 DOC.1623/4BIS VR 2018 2112 DOC.1623/4BIS Bijlage 1. Model van technisch verslag voor het onderzoek van de kwaliteit van zelfstandige woningen als vermeld in artikel 2, 1 TECHNISCH VERSLAG

Nadere informatie

TECHNISCH VERSLAG VAN HET ONDERZOEK VAN DE KWALITEIT VAN KAMERS VOOR SEIZOENARBEIDERS Deel A: Identificatiegegevens

TECHNISCH VERSLAG VAN HET ONDERZOEK VAN DE KWALITEIT VAN KAMERS VOOR SEIZOENARBEIDERS Deel A: Identificatiegegevens Bijlage 2. Model van technisch verslag voor kamers die verhuurd worden aan seizoenarbeiders als vermeld in artikel 2, 1, 2 TECHNISCH VERSLAG VAN HET ONDERZOEK VAN DE KWALITEIT VAN KAMERS VOOR SEIZOENARBEIDERS

Nadere informatie

TECHNISCH VERSLAG VAN HET ONDERZOEK VAN DE KWALITEIT VAN KAMERS VOOR SEIZOENARBEIDERS Deel A: Identificatiegegevens

TECHNISCH VERSLAG VAN HET ONDERZOEK VAN DE KWALITEIT VAN KAMERS VOOR SEIZOENARBEIDERS Deel A: Identificatiegegevens TECHNISCH VERSLAG VAN HET ONDERZOEK VAN DE KWALITEIT VAN KAMERS VOOR SEIZOENARBEIDERS Deel A: Identificatiegegevens A.1. Identificatiegegevens van het onderzoek Dossiernummer (van de kamer in het gebouw):

Nadere informatie

TECHNISCH VERSLAG VAN HET ONDERZOEK VAN DE KWALITEIT VAN KAMERS VOOR SEIZOENARBEIDERS Deel A: Identificatiegegevens

TECHNISCH VERSLAG VAN HET ONDERZOEK VAN DE KWALITEIT VAN KAMERS VOOR SEIZOENARBEIDERS Deel A: Identificatiegegevens Bijlage 2 bij het besluit van de Vlaamse Regering van (datum) houdende de wijziging en de opheffing van diverse besluiten over wonen, wat betreft leegstand, verwaarlozing en ongeschikt- en onbewoonbaarverklaring

Nadere informatie

TECHNISCH VERSLAG VAN HET ONDERZOEK VAN DE KWALITEIT VAN KAMERS. Deel A: Identificatiegegevens. Pagina 1 van 10

TECHNISCH VERSLAG VAN HET ONDERZOEK VAN DE KWALITEIT VAN KAMERS. Deel A: Identificatiegegevens. Pagina 1 van 10 TECHNISCH VERSLAG VAN HET ONDERZOEK VAN DE KWALITEIT VAN KAMERS Deel A: Identificatiegegevens A.1. Identificatiegegevens van het onderzoek Dossiernummer (van de kamer in het gebouw): Datum van het onderzoek:

Nadere informatie

TECHNISCH VERSLAG VAN HET ONDERZOEK VAN DE KWALITEIT VAN WONINGEN. Deel A: Identificatiegegevens. pagina 1 van 5

TECHNISCH VERSLAG VAN HET ONDERZOEK VAN DE KWALITEIT VAN WONINGEN. Deel A: Identificatiegegevens. pagina 1 van 5 TECHNISCH VERSLAG VAN HET ONDERZOEK VAN DE KWALITEIT VAN WONINGEN Deel A: Identificatiegegevens A.1. Identificatiegegevens van het onderzoek Dossiernummer (van de woning in het gebouw): Datum van het onderzoek:

Nadere informatie

Woonkwaliteit: de normen waaraan een woning of kamer moet voldoen. Toelichtingsbrochure

Woonkwaliteit: de normen waaraan een woning of kamer moet voldoen. Toelichtingsbrochure Woonkwaliteit: de normen waaraan een woning of kamer moet voldoen Toelichtingsbrochure 1. Aan welke normen moet een woning of kamer voldoen? 4 2. Wat wordt er gecontroleerd tijdens een woningonderzoek?

Nadere informatie

Woonkwaliteit: aan welke normen moet een zelfstandige woning of kamer voldoen? Nieuw: dakisolatienorm

Woonkwaliteit: aan welke normen moet een zelfstandige woning of kamer voldoen? Nieuw: dakisolatienorm Woonkwaliteit: aan welke normen moet een zelfstandige woning of kamer voldoen? Nieuw: dakisolatienorm 1. Inleiding: aan welke normen moet een woning voldoen? 5 2. Wat wordt er gecontroleerd tijdens een

Nadere informatie

VOCHT. (1) vocht al dan niet met. (2) schimmelvorming. insijpelend doorslaand opstijgend condensatie bouwvocht occasioneel

VOCHT. (1) vocht al dan niet met. (2) schimmelvorming. insijpelend doorslaand opstijgend condensatie bouwvocht occasioneel (1) vocht al dan niet met insijpelend doorslaand opstijgend condensatie bouwvocht occasioneel (2) schimmelvorming Insijpelend Fenomenen : concentrische en kringvormige verkleuring van het oppervlak effectieve

Nadere informatie

KWALITEITSNORMEN VOOR ZELFSTANDIGE WONINGEN EN KAMERS AGENTSCHAP WONEN VLAANDEREN NIEUW: DAKISOLATIENORM WONENVLAANDEREN.BE

KWALITEITSNORMEN VOOR ZELFSTANDIGE WONINGEN EN KAMERS AGENTSCHAP WONEN VLAANDEREN NIEUW: DAKISOLATIENORM WONENVLAANDEREN.BE KWALITEITSNORMEN VOOR ZELFSTANDIGE WONINGEN EN KAMERS NIEUW: DAKISOLATIENORM AGENTSCHAP WONEN VLAANDEREN WONENVLAANDEREN.BE Algemeen De Vlaamse Wooncode bepaalt de minimale normen waaraan woningen in Vlaanderen

Nadere informatie

KWALITEITSNORMEN Dienst Toezicht Stad Gent

KWALITEITSNORMEN Dienst Toezicht Stad Gent KWALITEITSNORMEN Dienst Toezicht Stad Gent label = woonkwaliteit & brandveiligheid Dienst Toezicht Afdeling Woontoezicht 6 controleurs Toezicht via plaatsonderzoeken: Woningkwaliteit Leegstand Verwaarlozing

Nadere informatie

2.1 HET CONFORMITEITSATTEST UITREIKEN

2.1 HET CONFORMITEITSATTEST UITREIKEN 20 WAT MOET U DOEN ROND WONINGKWALITEIT? 2.1 HET CONFORMITEITSATTEST UITREIKEN 2.1.1 Stap 1: Aanvraag conformiteitsattest Voor welke woningen? Woningen verhuurd als hoofdverblijf of voor de huisvesting

Nadere informatie

Woningkwaliteit. Soorten problemen. Ongeschikte en onbewoonbare woningen. Ongeschikt Onbewoonbaar Onaangepast Overbewoond. Verwaarloosd Leegstaand

Woningkwaliteit. Soorten problemen. Ongeschikte en onbewoonbare woningen. Ongeschikt Onbewoonbaar Onaangepast Overbewoond. Verwaarloosd Leegstaand Woningkwaliteit Ongeschikte en onbewoonbare woningen 1 Soorten problemen Ongeschikt Onbewoonbaar Onaangepast Overbewoond Verwaarloosd Leegstaand Vervuild Bouwmisdrijf OK: conformiteitsattest 2 NIEUW: INTEGRATIEDECREET

Nadere informatie

HUISHOUDELIJK REGLEMENT

HUISHOUDELIJK REGLEMENT HUISHOUDELIJK REGLEMENT Voor het afleveren van een conformiteitsattest voor huur- en kamerwoningen en voor controle op de kwaliteitsnorm in kader van een uitbatingsvergunning voor kamerwoningen en studentenkamers

Nadere informatie

Algemeen kader = Vlaamse Wooncode

Algemeen kader = Vlaamse Wooncode Woningkwaliteit: aandachtspunten voor verhuurders en eigenaars Merelbeke, maandag 8 mei 2017 Algemeen kader = Vlaamse Wooncode Artikel 3 van de Vlaamse Wooncode (en ook artikel 23 grondwet) : Iedereen

Nadere informatie

Uitgave: juli 2008. V.U.: ir Guy Braeckman, Secretaris-Generaal Departement RWO Koning Albert II-laan 19, bus 21, 1210 Brussel

Uitgave: juli 2008. V.U.: ir Guy Braeckman, Secretaris-Generaal Departement RWO Koning Albert II-laan 19, bus 21, 1210 Brussel Uitgave: juli 2008 V.U.: ir Guy Braeckman, Secretaris-Generaal Departement RWO Koning Albert II-laan 19, bus 21, 1210 Brussel Vormgeving: Lien Van Cromphaut Beeldmateriaal: Fotoarchief Vlaamse Overheid

Nadere informatie

Woningkwaliteit: aandachtspunten voor verhuurders en eigenaars. Wetteren, 19 februari 2019

Woningkwaliteit: aandachtspunten voor verhuurders en eigenaars. Wetteren, 19 februari 2019 Woningkwaliteit: aandachtspunten voor verhuurders en eigenaars Wetteren, 19 februari 2019 Huurdecreet Artikel 2 Huurdecreet Bij aanvang huurcontract moet woning voldoen aan elementaire vereisten van veiligheid,

Nadere informatie

Woningkwaliteit: aandachtspunten voor verhuurders en eigenaars. Wetteren, 16 februari 2016

Woningkwaliteit: aandachtspunten voor verhuurders en eigenaars. Wetteren, 16 februari 2016 Woningkwaliteit: aandachtspunten voor verhuurders en eigenaars Wetteren, 16 februari 2016 Algemeen kader = Vlaamse Wooncode Artikel 3 van de Vlaamse Wooncode (en ook artikel 23 grondwet) : Iedereen heeft

Nadere informatie

NIEUWSBRIEF OCKIER & PARTNERS FEBRUARI 2015. de aankoop van een studentenkamer: juridische aspecten waarmee rekening te houden

NIEUWSBRIEF OCKIER & PARTNERS FEBRUARI 2015. de aankoop van een studentenkamer: juridische aspecten waarmee rekening te houden NIEUWSBRIEF OCKIER & PARTNERS FEBRUARI 2015 de aankoop van een studentenkamer: juridische aspecten waarmee rekening te houden Meer en meer ouders overwegen om een kot te kopen voor hun studerende kinderen

Nadere informatie

Stedenbouwkundige verordening met het oog op het versterken van de woonkwaliteit in de gemeente.

Stedenbouwkundige verordening met het oog op het versterken van de woonkwaliteit in de gemeente. Stedenbouwkundige verordening met het oog op het versterken van de woonkwaliteit in de gemeente. Voorgelegd aan de Gewestelijke Stedenbouwkundige Ambtenaar op 28/01/2010 Voorgelegd aan de GECORO in zitting

Nadere informatie

WONINGKWALITEIT IN KAMERS. EN STUDENTENKAMERS Korte handleiding voor verhuurders in Turnhout

WONINGKWALITEIT IN KAMERS. EN STUDENTENKAMERS Korte handleiding voor verhuurders in Turnhout WONINGKWALITEIT IN KAMERS EN STUDENTENKAMERS Korte handleiding voor verhuurders in Turnhout Woningkwaliteit in kamers en studentenkamers Korte Handleiding voor verhuurders in Turnhout Waarom een brochure

Nadere informatie

I ALGEMENE BEPALINGEN

I ALGEMENE BEPALINGEN Opschrift: Decreet houdende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor kamers en studentenkamers Datum: 04/02/1997 Pagina B.S.: 5007 Publicatiedatum: 07/03/1997 Datum inwerkingtreding: 01/09/1998 TITEL I

Nadere informatie

Is mijn woning veilig en gezond? Regels en tips voor huurders en verhuurders

Is mijn woning veilig en gezond? Regels en tips voor huurders en verhuurders Is mijn woning veilig en gezond? Regels en tips voor huurders en verhuurders 1 Inhoud Ontdek de minimale voorwaarden voor een veilige en gezonde woning in deze brochure. Een veilige elektriciteitsinstallatie

Nadere informatie

KWALITEITSNORMEN VOOR ZELFSTANDIGE WONINGEN EN KAMERS AGENTSCHAP WONEN VLAANDEREN WONENVLAANDEREN.BE

KWALITEITSNORMEN VOOR ZELFSTANDIGE WONINGEN EN KAMERS AGENTSCHAP WONEN VLAANDEREN WONENVLAANDEREN.BE KWALITEITSNORMEN VOOR ZELFSTANDIGE WONINGEN EN KAMERS AGENTSCHAP WONEN VLAANDEREN WONENVLAANDEREN.BE Algemeen De Vlaamse Wooncode bepaalt de minimale normen waaraan woningen in Vlaanderen moeten voldoen.

Nadere informatie

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING. woningkwaliteitsbewaking voor definitieve goedkeuring na advies van de Raad van State

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING. woningkwaliteitsbewaking voor definitieve goedkeuring na advies van de Raad van State DE VLAAMSE MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, INBURGERING, WONEN, GELIJKE KANSEN EN ARMOEDEBESTRIJDING NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING Betreft: ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering betreffende de woningkwaliteitsbewaking

Nadere informatie

VRAAG: Komt de keuken, gelegen buiten de woning in aanmerking bij de berekening van de opp. en de bepaling van het aantal woonlokalen?

VRAAG: Komt de keuken, gelegen buiten de woning in aanmerking bij de berekening van de opp. en de bepaling van het aantal woonlokalen? THEMA: BEZETTINGSNORM EN OPPERVLAKTE BEZETTINGSNORM VRAAG: Komt de keuken, gelegen buiten de woning in aanmerking bij de berekening van de opp. en de bepaling van het aantal woonlokalen? Conclusie T.O.

Nadere informatie

VLAAMS PARLEMENT DECREET. houdende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor kamers en studentenkamers TITEL I. Algemene bepalingen.

VLAAMS PARLEMENT DECREET. houdende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor kamers en studentenkamers TITEL I. Algemene bepalingen. VLAAMS PARLEMENT DECREET houdende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor kamers en studentenkamers TITEL I Algemene bepalingen Artikel 1 Dit decreet regelt een gewestaangelegenheid. Artikel 2 In dit

Nadere informatie

Gemeentelijke stedenbouwkundige verordening ter bevordering van het kwaliteitsvol wonen

Gemeentelijke stedenbouwkundige verordening ter bevordering van het kwaliteitsvol wonen Gemeente Moorslede Dienst ruimtelijke ordening Marktplaats 1 8890 Moorslede Tel.: 051/788 914 Gemeentelijke stedenbouwkundige verordening ter bevordering van het kwaliteitsvol wonen Principiële goedkeuring

Nadere informatie

STAD IZEGEM STEDENBOUWKUNDIGE VERORDENING WONINGKWALITEIT

STAD IZEGEM STEDENBOUWKUNDIGE VERORDENING WONINGKWALITEIT STAD IZEGEM STEDENBOUWKUNDIGE VERORDENING WONINGKWALITEIT Definitief vastgesteld door de gemeenteraad in zitting van 29 mei 2018 Gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 3 augustus 2018 Artikel 1 DOEL

Nadere informatie

TECHNISCHE INGREPEN TEGEN VOCHT ONDERAAN DE MUREN. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen :

TECHNISCHE INGREPEN TEGEN VOCHT ONDERAAN DE MUREN. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen : TECHNISCHE INGREPEN TEGEN VOCHT ONDERAAN DE MUREN Ongeacht de aard van de ingreep en zijn doeltreffendheid vergt het drogen van muren vrij veel tijd. Zo bijvoorbeeld bevat een muur met een dikte van 40

Nadere informatie

Wijziging ABR deel 3, hoofdstuk 2 Woongebouwen ifv Hospitawonen

Wijziging ABR deel 3, hoofdstuk 2 Woongebouwen ifv Hospitawonen Hospitawonen Aanleiding en doel van de wijziging De huidige tekst van het bouwreglement laat niet toe dat een eigenaar van een te beschermen eengezinswoning een kamer verhuurt, zelfs indien men als eigenaar

Nadere informatie

De verduidelijking in de rechterkolom behoort niet tot de vastgestelde verordening en heeft als dusdanig geen rechtskracht

De verduidelijking in de rechterkolom behoort niet tot de vastgestelde verordening en heeft als dusdanig geen rechtskracht STEDENBOUWKUNDIGE VERORDENING INZAKE HET VERSTERKEN VAN DE WOONKWALITEIT De verduidelijking in de rechterkolom behoort niet tot de vastgestelde verordening en heeft als dusdanig geen rechtskracht TITEL

Nadere informatie

Deel I. Leegstand. Gemeenten hebben de mogelijkheid een leegstandsheffing in te voeren. Het Decreet stelt de minimumaanslag vast.

Deel I. Leegstand. Gemeenten hebben de mogelijkheid een leegstandsheffing in te voeren. Het Decreet stelt de minimumaanslag vast. WOONKWALITEIT 124 Deel I. Leegstand Leegstand opsporen is een vorm van preventie. Leegstand kan immers een voorstadium zijn van verwaarlozing en verkrotting of een middel om te speculeren op vastgoedprijzen.

Nadere informatie

Een nieuw woningkwaliteitsdecreet in de steigers

Een nieuw woningkwaliteitsdecreet in de steigers Een nieuw woningkwaliteitsdecreet in de steigers Studiedag: Focus op woningkwaliteit in onderzoek en beleid 22 maart 2019 Optimalisatie decreet besluit Studiedag 22/03/2019 1 In de steigers Wijziging Vlaamse

Nadere informatie

Condensatie op dubbele beglazingen

Condensatie op dubbele beglazingen Algemeen Het verschijnsel oppervlaktecondensatie op dubbele komt voor in drie vormen, te weten: op de buitenzijde of positie 1; op de spouwzijdes 2 en 3 van de dubbele beglazing; op de binnenzijde of positie

Nadere informatie

Een nieuw woningkwaliteitsdecreet in de steigers. Studiedag: Focus op woningkwaliteit in onderzoek en beleid 22 maart 2019 Krist Windels

Een nieuw woningkwaliteitsdecreet in de steigers. Studiedag: Focus op woningkwaliteit in onderzoek en beleid 22 maart 2019 Krist Windels Een nieuw woningkwaliteitsdecreet in de steigers Studiedag: Focus op woningkwaliteit in onderzoek en beleid 22 maart 2019 Krist Windels Optimalisatie - decreet - besluit Studiedag 22/03/2019 In de steigers

Nadere informatie

VLAAMS PARLEMENT SCHRIFTELIJKE VRAGEN. Vraag nr. 340 van 17 maart 2014 van LODE VEREECK

VLAAMS PARLEMENT SCHRIFTELIJKE VRAGEN. Vraag nr. 340 van 17 maart 2014 van LODE VEREECK VLAAMS PARLEMENT SCHRIFTELIJKE VRAGEN FREYA VAN DEN BOSSCHE VLAAMS MINISTER VAN ENERGIE, WONEN, STEDEN EN SOCIALE ECONOMIE Vraag nr. 340 van 17 maart 2014 van LODE VEREECK Studentenkamers Conformiteit

Nadere informatie

Wooncode SVK info avond november 2017

Wooncode SVK info avond november 2017 Wooncode 2020 SVK info avond november 2017 Wooncode 2020 Wijzigingen tov huidige wooncode: Dakisolatie Dubbele beglazing Vlaamse dakisolatienorm voor woningen en huurwoningen Tegen 2020 moeten alle daken

Nadere informatie

Verhuur je een woning die veilig is en voldoet aan minimale kwaliteitsnormen?

Verhuur je een woning die veilig is en voldoet aan minimale kwaliteitsnormen? Verhuur je een woning die veilig is en voldoet aan minimale kwaliteitsnormen? Info voor eigenaars van een huurwoning Elke woning moet voldoen aan de elementaire veiligheids-, gezondheids- en woonkwaliteitvereisten.

Nadere informatie

Condensatie op mijn ramen

Condensatie op mijn ramen 1-5 De vorming van condensatie op je ramen is niet altijd te wijten aan een fout aan je ramen, het kan het gevolg zijn van een natuurlijk fenomeen. Hoe ontstaat condensatie? Lucht kan, volgens zijn temperatuur,

Nadere informatie

ARTIKEL 1: Definities. ARTIKEL 2: Inventarisatie. ARTIKEL 3: Inventarisatiedatum

ARTIKEL 1: Definities. ARTIKEL 2: Inventarisatie. ARTIKEL 3: Inventarisatiedatum ADMINISTRATIEVE VERORDENING BETREFFENDE DE INVENTARISATIE VAN LEEGSTAANDE WONINGEN EN/OF GEBOUWEN - ONGESCHIKT, ONBEWOONBAAR EN/OF OVERBEWOOND VERKLAARDE WONINGEN - WONINGEN EN/OF GEBOUWEN IN VERWAARLOOSDE

Nadere informatie

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING DE VLAAMSE MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, INBURGERING, WONEN, GELIJKE KANSEN EN ARMOEDEBESTRIJDING NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING Betreft: - Ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering houdende de wijziging

Nadere informatie

Veilig en kwaliteitsvol verhuren. Info voor eigenaars van een huurwoning

Veilig en kwaliteitsvol verhuren. Info voor eigenaars van een huurwoning Veilig en kwaliteitsvol verhuren Info voor eigenaars van een huurwoning VERHUURDERS Inhoud Oppervlakte van de woongedeelten 3 Sanitair en keuken 4 Elektriciteit 5 Verwarming 6 Ventilatie/verluchting 7

Nadere informatie

STABILITEIT. scheuren in gebouwen

STABILITEIT. scheuren in gebouwen STABILITEIT scheuren in gebouwen Uit analyse van de TV s (2011, zelfstandige woningen): - 27 % van de onderzochte niet-conforme woningen minstens 1 ernstig of zeer ernstig stabiliteitsprobleem; - 7 % met

Nadere informatie

Infomoment verhuurders 7 oktober 2017

Infomoment verhuurders 7 oktober 2017 Infomoment verhuurders 7 oktober 2017 Waarom infomoment: Grote private huurmarkt in Hasselt: ongeveer 26% Vooral particuliere eigenaars, weinig professionele vennootschappen Ongeveer 65% van de private

Nadere informatie

houdende wijziging van diverse decreten wat de woonkwaliteitsbewaking betreft

houdende wijziging van diverse decreten wat de woonkwaliteitsbewaking betreft stuk ingediend op 1861 (2012-2013) Nr. 2 20 februari 2013 (2012-2013) Ontwerp van decreet houdende wijziging van diverse decreten wat de woonkwaliteitsbewaking betreft Amendementen Stukken in het dossier:

Nadere informatie

Aanvraag conformiteitsattest

Aanvraag conformiteitsattest Aanvraag conformiteitsattest Een conformiteitsattest toont aan dat de woning die u verhuurt minstens voldoet aan de Vlaamse woonkwaliteitsnormen. Het conformiteitsattest is een officiële verklaring dat

Nadere informatie

OPSTIJGEND VOCHT. Rewah nv. Sinds 1985 uw specialist in de ontwikkeling van producten voor vochtbestrijding

OPSTIJGEND VOCHT. Rewah nv. Sinds 1985 uw specialist in de ontwikkeling van producten voor vochtbestrijding OPSTIJGEND VOCHT Rewah nv Sinds 1985 uw specialist in de ontwikkeling van producten voor vochtbestrijding Diagnose: opstijgend vocht! - Vlekvorming - Geurhinder - Vochtig pleisterwerk - Schimmels - Zoutuitbloeiingen

Nadere informatie

Infomoment Conformiteitsattest

Infomoment Conformiteitsattest Infomoment Conformiteitsattest CC De Kadans - Wuustwezel 26.03.2019 om 19.30 u Programma 1. Een conformiteitsattest 2. Het gemeentelijk reglement verordening CA 4. Verplichtingen bij verhuren 5. Premies

Nadere informatie

Stedenbouwkundige verordening. inzake oppervlaktenormen voor meergezinswoningen. Vrijheid 29 B-2370 Arendonk

Stedenbouwkundige verordening. inzake oppervlaktenormen voor meergezinswoningen.  Vrijheid 29 B-2370 Arendonk Stedenbouwkundige verordening inzake oppervlaktenormen voor meergezinswoningen Versie: 0.4 Datum: 18 juni 2015 www.arendonk.be Vrijheid 29 B-2370 Arendonk COLOFON Contact: Gemeentebestuur van Arendonk

Nadere informatie

Provincie LIMBURG Arrondissement HASSELT Stadsbestuur GENK Uittreksel uit het register der beraadslagingen van de gemeenteraad

Provincie LIMBURG Arrondissement HASSELT Stadsbestuur GENK Uittreksel uit het register der beraadslagingen van de gemeenteraad Provincie LIMBURG Arrondissement HASSELT Stadsbestuur GENK Uittreksel uit het register der beraadslagingen van de gemeenteraad Vergadering van 16 december 2015 Aanwezig: de heren Dullers, voorzitter; Dries,

Nadere informatie

Gemeente Ruiselede Stedenbouwkundige verordening met oog op het versterken van de woonkwaliteit bij meergezinswoningen

Gemeente Ruiselede Stedenbouwkundige verordening met oog op het versterken van de woonkwaliteit bij meergezinswoningen P a g i n a 1 Gemeente Ruiselede Stedenbouwkundige verordening met oog op het versterken van de woonkwaliteit bij meergezinswoningen Aangenomen door de gemeenteraad in zitting van 16 maart 2017 Goedgekeurd

Nadere informatie

Onderhoud en herstellingswerken ten laste van de verhuurder ( Eigen Haard )

Onderhoud en herstellingswerken ten laste van de verhuurder ( Eigen Haard ) Onderhoud en herstellingswerken ten laste van de verhuurder ( Eigen Haard ) Hiernavolgend vinden jullie een overzicht van de meest voorkomende herstellingswerken lastens Eigen Haard. Bij vragen hieromtrent

Nadere informatie

Vocht en schimmel in uw woning. Hoe pakt u dit aan?

Vocht en schimmel in uw woning. Hoe pakt u dit aan? Tips om vocht en schimmel te vermijden Zet de ramen van een kamer een beetje open als er veel mensen in de kamer zijn. Doe de deur van de keuken dicht als u kookt. Zet altijd de dampkap aan als u kookt.

Nadere informatie

Het renovatiepact en Woningkwaliteit. minimale Vlaamse veiligheids- en kwaliteitsnormen voor woningen

Het renovatiepact en Woningkwaliteit. minimale Vlaamse veiligheids- en kwaliteitsnormen voor woningen Het renovatiepact en Woningkwaliteit minimale Vlaamse veiligheids- en kwaliteitsnormen voor woningen Waarom Vlaamse veiligheids en kwaliteitsvereisten voor woningen? Art. 23 Grondwet: recht op behoorlijke

Nadere informatie

Infosessie 2: Streven naar conforme kamers. Hoe voldoen aan kwaliteitsnormen en brandveiligheid?

Infosessie 2: Streven naar conforme kamers. Hoe voldoen aan kwaliteitsnormen en brandveiligheid? Infosessie 2: Streven naar conforme kamers Hoe voldoen aan kwaliteitsnormen en brandveiligheid? Inhoud Inleiding Vlaamse kwaliteitsnormen voor studentenkamers - Wonen Vlaanderen Ludwig Ponnet Vlaamse kwaliteitsnormen

Nadere informatie

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 12 juli 2013 betreffende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor woningen;

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 12 juli 2013 betreffende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor woningen; Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 juli 2013 betreffende de kwaliteits en veiligheidsnormen voor woningen, wat betreft de procedure en de technische

Nadere informatie

Rewah nv OPSTIJGEND VOCHT. Nabehandeling. Hebt u nog vragen? Sinds 1985 uw specialist in de ontwikkeling van producten voor vochtbestrijding

Rewah nv OPSTIJGEND VOCHT. Nabehandeling. Hebt u nog vragen? Sinds 1985 uw specialist in de ontwikkeling van producten voor vochtbestrijding Nabehandeling Wat na het injecteren? Na het injecteren moet het product de tijd krijgen om in te dringen in de poriën van de mortel en de steen, alsook om te polymeriseren, dus uit te harden en de waterafstotende

Nadere informatie

Het conformiteitsattest

Het conformiteitsattest Het conformiteitsattest gezond en kwaliteitsvol wonen een woordje uitleg Inhoudstafel 1. Wat is een conformiteitsattest? 2. Wat zijn de voordelen van een conformiteitsattest? 3. Is het conformiteitsattest

Nadere informatie

Verbeteringspremie Particuliere Huurwoningen

Verbeteringspremie Particuliere Huurwoningen Verbeteringspremie Particuliere Huurwoningen Artikel1 Het stadsbestuur wenst met de invoering van een gemeentelijke verbeteringspremie voor particuliere huurwoningen voor eigenaar-verhuurders, een algemene

Nadere informatie

9 December Vlaamse Overheid AGENTSCHAP WONEN-VLAANDEREN. Opleiding WONINGKWALITEIT versie

9 December Vlaamse Overheid AGENTSCHAP WONEN-VLAANDEREN. Opleiding WONINGKWALITEIT versie 9 December 2016 Vlaamse Overheid AGENTSCHAP WONEN-VLAANDEREN versie 2016-2.2 OPLEIDING WONINGKWALITEIT 9 december 2016 INHOUD 1. INLEIDING EN ALGEMENE BEGRIPPEN... pag. 1 > 14 2. STABILITEIT...pag. 15

Nadere informatie

Gemeentelijke reglementering conformiteitsattesten

Gemeentelijke reglementering conformiteitsattesten Gemeentelijke reglementering conformiteitsattesten een woordje uitleg 2 Inhoudstafel Wat is een conformiteitsattest 4 Voordelen van het conformiteitsattest 4 Conformiteitsattest om je woning te verhuren

Nadere informatie

Dossiernummer. Dit formulier dient te worden voorgelegd of (aangetekend) ingediend samen met de vereiste stukken.

Dossiernummer. Dit formulier dient te worden voorgelegd of (aangetekend) ingediend samen met de vereiste stukken. FORMULIER VOOR GEMEENTELIJKE RENOVATIEPREMIE Dossiernummer Dit formulier dient te worden voorgelegd of (aangetekend) ingediend samen met de vereiste stukken. Belangrijk: De bijgevoegde toelichting bevat

Nadere informatie

2.5 GEVOLGEN VAN EEN BESLUIT

2.5 GEVOLGEN VAN EEN BESLUIT WAT MOET U DOEN ROND WONINGKWALITEIT? 73 2.5 GEVOLGEN VAN EEN BESLUIT 2.5.1 Gevolgen voor de gemeente - herhuisvesting De burgemeester moet beoordelen of de bewoning van de ongeschikte of onbewoonbare

Nadere informatie

De nieuwe Renovatiepremie. Besluit van de Vlaamse regering van 30 oktober 2015 Publicatie Belgisch Staatsblad 12 november 2015

De nieuwe Renovatiepremie. Besluit van de Vlaamse regering van 30 oktober 2015 Publicatie Belgisch Staatsblad 12 november 2015 De nieuwe Renovatiepremie Besluit van de Vlaamse regering van 30 oktober 2015 Publicatie Belgisch Staatsblad 12 november 2015 Voor Wie? De bewoner De meerderjarige particulier die de premiewoning op aanvraagdatum

Nadere informatie

Woningkwaliteitsonderzoek

Woningkwaliteitsonderzoek AA Waar bent u naar op zoek? ZOEKEN Home > Wonen > Woonkwaliteit > Woningkwaliteitsonderzoek Woningkwaliteitsonderzoek De Vlaamse overheid bepaalt de kwaliteitsnormen voor woningen. Woningen die hier niet

Nadere informatie

Besluit van de Vlaamse Regering ter uitvoering van het Vlaams Woninghuurdecreet

Besluit van de Vlaamse Regering ter uitvoering van het Vlaams Woninghuurdecreet Besluit van de Vlaamse Regering ter uitvoering van het Vlaams Woninghuurdecreet DE VLAAMSE REGERING, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20; Gelet op

Nadere informatie

MINISTERIE VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST

MINISTERIE VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST MINISTERIE VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST Elementaire verplichtingen inzake veiligheid, gezondheid en uitrusting van de woningen: officieuze coördinatie 1 Artikel 1. Voor de toepassing van dit

Nadere informatie

MINISTERIE VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST

MINISTERIE VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST MINISTERIE VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST Publicatie : 2003-09-19 4 SEPTEMBER 2003. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot bepaling van de elementaire verplichtingen inzake veiligheid,

Nadere informatie

Dienst woontoezicht. Dienst Woontoezicht. Dienst woontoezicht. Dienst woontoezicht. Dienst woontoezicht. Dienst woontoezicht 26/10/2015

Dienst woontoezicht. Dienst Woontoezicht. Dienst woontoezicht. Dienst woontoezicht. Dienst woontoezicht. Dienst woontoezicht 26/10/2015 Dienst Woontoezicht Aanleiding oprichting dienst WAT nieuw team controle op basis van ouderdom gebouwen op 10 jaar controle alle studentenhuisvesting WAT CONTROLEREN woontypes waar studenten kunnen wonen

Nadere informatie

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor woningen

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor woningen Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor woningen Datum 12/07/2013 De Vlaamse Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen,

Nadere informatie

Toelagereglement Woningrenovatie. Toelichting SVK november 2017

Toelagereglement Woningrenovatie. Toelichting SVK november 2017 Toelagereglement Woningrenovatie Toelichting SVK november 2017 Inleiding Wat? Toelage voor renoveren woning renoveren studentenkamer functiewijziging naar een zelfstandige woning, inclusief renovatie De

Nadere informatie

1 Inleiding. 2 Een overzicht van de wijzigingen. 2.1 Toepassingsgebied (artikel 1) 2.2 Algemene bouwtechnische en bouwfysische normen (artikel 2)

1 Inleiding. 2 Een overzicht van de wijzigingen. 2.1 Toepassingsgebied (artikel 1) 2.2 Algemene bouwtechnische en bouwfysische normen (artikel 2) Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de sector van de voorzieningen voor gezinnen met kinderen 1 Inleiding Op 4

Nadere informatie

Verloop van de avond

Verloop van de avond Verloop van de avond 1.Woonplan 2030: Brigitte Smets, schepen van wonen 2.Woonkwaliteitsnormen: Koen Knevels, diensthoofd wonen 3.Appartementsrecht: meester Astrid Clabots 4.Vragenronde en pauze 5.Renovatiekredieten:

Nadere informatie

uitspraak van de Huurcommissie

uitspraak van de Huurcommissie uitspraak van de Huurcommissie Verzoek Tijdelijke huurverlaging bij onderhoudsgebreken (art. 7:257 lid 2 en 3 Burgerlijk Wetboek; art. 4 lid 2 sub e en 7 Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte) Woonruimte

Nadere informatie

Vochtbestrijding in gebouwen. Diagnose en behandeling

Vochtbestrijding in gebouwen. Diagnose en behandeling Vochtbestrijding in gebouwen Diagnose en behandeling Samuel Dubois 21-02-2017 Inleiding Inleiding Pathologieën die te wijten zijn aan de aanwezigheid van vocht en zouten 1. Capillaire opstijging 2. Zoutkristallisatie

Nadere informatie

Constructiedetails: Bouwknopen

Constructiedetails: Bouwknopen Constructiedetails: Bouwknopen Joachim Coopman en Devin De Brabander 1 Vastgoed-Landmeten Constructies 1 Bouwheer: Architect: Kassymo nv Zeedijk, Nieuwpoort Bert Janssens Oudburg 30B, Gent Aannemingsbedrijf:

Nadere informatie

REGLEMENT VOOR HET TOEGANKELIJK MAKEN VAN WONINGEN BOVEN HANDELSPANDEN

REGLEMENT VOOR HET TOEGANKELIJK MAKEN VAN WONINGEN BOVEN HANDELSPANDEN 1 REGLEMENT VOOR HET TOEGANKELIJK MAKEN VAN WONINGEN BOVEN HANDELSPANDEN ARTIKEL 1. Doelstelling Met ingang van 1 januari 2014, binnen de perken van het jaarlijks op de stadsbegroting uitgetrokken en goedgekeurd

Nadere informatie

Verslag Plaatsbeschrijving Voor Aanvang Werken

Verslag Plaatsbeschrijving Voor Aanvang Werken Verslag Plaatsbeschrijving Voor Aanvang Werken Harelbeeksestraat 65 8520 Kuurne 1 bureau d, tuileboomstraat 18,8880 SINT ELOOIS WINKEL tel 0478.64.72.77 Inspectiedatum en tijd 04/05/2015 om 17u bewoners

Nadere informatie

Begeleidingsboekje vocht bestrijden

Begeleidingsboekje vocht bestrijden Begeleidingsboekje vocht bestrijden 2017 Door Samenlevingsopbouw Antwerpen Stad VZW Begeleidingsboekje vocht bestrijden Door Samenlevingsopbouw Antwerpen Stad VZW 1 16 Inhoud 1. De praatplaten... 4 1.1.

Nadere informatie

ONGESCHIKTHEID ONBEWOONBAARHEID

ONGESCHIKTHEID ONBEWOONBAARHEID ONGESCHIKTHEID ONBEWOONBAARHEID V.U.: Agentschap Wonen-Vlaanderen, Koning Albert II-laan 20 bus 7, 1000 Brussel Vormgeving: Lien Van Cromphaut D/2009/3241/318 4 Inhoud Wat is een woning? 6 Wanneer is een

Nadere informatie

Woningkwaliteit. Woningkwaliteit. Woningkwaliteit

Woningkwaliteit. Woningkwaliteit. Woningkwaliteit Woningkwaliteit Johan Baeten Diensthoofd Wonen Vlaams-Brabant Woningkwaliteit Woningkwaliteit Recht op behoorlijk wonen (Grondwet, Vlaamse Wooncode) 1. Minimale kwaliteitsvereisten 2. Betaalbare prijs

Nadere informatie

Woningkwaliteit: focus op de Vlaamse veiligheids- en kwaliteitsnormen voor (sociale) woningen. Dorien Van Cauwenberge Walter Roedolf Rudy Clé

Woningkwaliteit: focus op de Vlaamse veiligheids- en kwaliteitsnormen voor (sociale) woningen. Dorien Van Cauwenberge Walter Roedolf Rudy Clé Woningkwaliteit: focus op de Vlaamse veiligheids- en kwaliteitsnormen voor (sociale) woningen Dorien Van Cauwenberge Walter Roedolf Rudy Clé Sessie 5: Woningkwaliteit Focus op de Vlaamse veiligheids- en

Nadere informatie

Het conformiteitsattest. Een kwaliteitslabel voor huurwoningen

Het conformiteitsattest. Een kwaliteitslabel voor huurwoningen Het conformiteitsattest Een kwaliteitslabel voor huurwoningen Wat is een conformiteitsattest? Een conformiteitsattest bewijst dat een huurwoning voldoet aan de minimale veiligheids- en kwaliteitseisen

Nadere informatie

Herhuisvestingstoelage

Herhuisvestingstoelage Directie Huisvesting Vooruitgangsstraat 80, bus 1 1035 Brussel Herhuisvestingstoelage GESCHIKTHEIDSNORMEN VOOR WONINGEN Belangrijke opmerking: hoe deze normen begrijpen?...3 Normen inzake bewoning en omvang

Nadere informatie

Startdag vocht en schimmel Workshop wooninfopunt

Startdag vocht en schimmel Workshop wooninfopunt Startdag vocht en schimmel Workshop wooninfopunt Agenda 1. Inleiding 2. Wooninfopunt en vocht 3. Cases 4. Besluit 6/8/2018 2 1. Inleiding Inleiding 3 organisaties, 3workshops, 3 invalshoeken Huurdersbond

Nadere informatie

INDIVIDUELE TAAK OPLEIDINSONDERDEEL CONSTRUCTIES 1. JULIE VANDENBULCKE MAK 1 E Aannemer: Luc Vandermeulen

INDIVIDUELE TAAK OPLEIDINSONDERDEEL CONSTRUCTIES 1. JULIE VANDENBULCKE MAK 1 E Aannemer: Luc Vandermeulen INDIVIDUELE TAAK OPLEIDINSONDERDEEL CONSTRUCTIES 1 JULIE VANDENBULCKE MAK 1 E Aannemer: Luc Vandermeulen Inhoud 1. 1 ste constructiedetail... 2 2. 2 de constructiedetail... 3 3. Beschrijving van de opbouw

Nadere informatie

Inhoudstafel Tekst Begin

Inhoudstafel Tekst Begin 3 OKTOBER 2003. - Besluit van de Vlaamse regering betreffende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor kamers en studentenkamers. (NOTA : raadpleging van vroegere versies vanaf 10-12-2003 en tekstbijwerking

Nadere informatie