Landelijke Klachtencommissie voor het openbaar en het algemeen toegankelijk onderwijs

Transcriptie

1 Landelijke Klachtencommissie voor het openbaar en het algemeen toegankelijk onderwijs (mr. R. Holtmaat, voorzitter; R. Limper, J. Winkels) Uitspraaknr Datum: 2 december 1999 Beëindiging proefplaatsing op school voor regulier voortgezet onderwijs De klacht Ouders van een leerling van het voortgezet onderwijs klagen er over dat door toedoen van de coördinator mavo/vbo de proefplaatsing van hun zoon op de school voor regulier voortgezet onderwijs niet is voortgezet. Visie van partijen De ouders geven aan dat hun zoon vanwege de problemen die hij ondervindt tengevolge van ADHD al jaren door een daarvoor gespecialiseerd instituut wordt begeleid. Hun zoon heeft tot 1 januari 1999 de met dit instituut gelieerde school voor voortgezet speciaal onderwijs bezocht. Hij was op dat moment 15 jaar. In verband met zijn capaciteiten is het idee opgekomen van een proefplaatsing op een school voor regulier onderwijs. Op 2 december 1998 hebben de ouders een gesprek gehad met de locatiedirecteur van de desbetreffende school. De uitkomst van dit gesprek is geweest dat hun zoon vanaf 1 januari 1999 op proef onderwijs ging volgen op deze school. De ouders hebben in januari 1999 zelf telefonisch contact opgenomen met de locatiedirecteur om te vernemen of hun zoon problemen gaf. Daarvan bleek geen sprake. Er is hen verzekerd dat wanneer er wel problemen waren, men met zijn allen om de tafel zou gaan zitten om deze op te lossen. De coördinator zocht in februari 1999 telefonisch contact met de ouders om hen uit te nodigen voor een gesprek met betrekking tot het spijbelen van hun zoon. Dit gesprek heeft op 5 maart 1999 plaatsgevonden. Over het verloop van dit gesprek zijn de ouders zeer ontevreden. De coördinator gaf aan dat hij niet meer dan 2 uur per maand de tijd heeft voor het oplossen van problemen van leerlingen in de onderbouw. Hij was niet geïnteresseerd in de achterliggende ADHD-problematiek van hun zoon, welke een verklaring kon zijn voor de momenten dat hun zoon zou hebben gespijbeld. Hij stelde eveneens voor het onhebbelijke gedrag van hun zoon geen tijd te hebben. Op 23 april 1999 kregen zij zonder enig voorbericht een schriftelijke evaluatie van de proefplaatsing toegestuurd. Daaruit bleek dat de leerprestaties meer dan voldoende waren en dat het gedrag in de klas eveneens voldoende was. Met betrekking tot het omgaan met de op school geldende regels was het gedrag onvoldoende. Dit punt werd onderbouwd met drie voorvallen in de maand april. In de conclusie van deze evaluatie is vermeld dat,

2 ook al presteert hun zoon voldoende, zijn gedrag van dien aard is dat de school van mening is dat plaatsing op een reguliere school voor voortgezet onderwijs nog niet mogelijk is. De schoolleiding zou in overleg treden met de school waar hun zoon eerst naar toe ging om te bekijken welke leerroute voor hem mogelijk is. De ouders hebben deze mededeling van de school ervaren als dat hun zoon niet langer welkom was op de school. Vanaf die tijd is hun zoon thuis en volgt hij geen onderwijs, omdat hij wat zijn leercapaciteiten betreft, niet terecht kan op de oude school en er geen andere school voor handen is. Zij zijn inmiddels ervan op de hoogte dat, voordat de school deze evaluatie aan hen verstuurd heeft, de coördinator nog met de oude school heeft overlegd, maar wat de uitkomst van deze bespreking is geweest weten zij niet, omdat geen van beide scholen hen daarover heeft geïnformeerd. De ouders delen voorts mee dat het hun niet duidelijk is geweest dat na het gesprek dat zij op 2 december 1998 met de locatiedirecteur over de plaatsing van hun zoon op de school hebben gehad, in het vervolg de coördinator hun contactpersoon zou zijn. Zij hebben daarom begin mei nog getracht een gesprek met de locatieleider te arrangeren, maar dit is niet gelukt. Naar aanleiding van de klacht deelt de coördinator mee dat de ouders op 13 december 1999 hun zoon als leerling op school hebben aangemeld. Vervolgens heeft de locatiedirecteur in een overleg met de oude school afgesproken dat de desbetreffende leerling bij deze laatste school als leerling ingeschreven zou blijven staan en dat hij gedurende vier maanden op proef onderwijs kon gaan volgen op de school voor regulier onderwijs. Deze proefperiode heeft als resultaat gehad, hetgeen in de brief van 23 april 1999 aan de ouders is meegedeeld. Voordat deze brief is verstuurd, heeft de coördinator op 5 maart 1999 een gesprek gehad met de ouders om hen te waarschuwen dat spijbelen en dergelijke een terugval in gedrag inhield en daardoor tot gevolg zou hebben dat de proefplaatsing zou mislukken. De coördinator verwijst hierbij naar een door hem handgeschreven aantekening, die hij op de schriftelijke uitnodiging voor dit gesprek heeft gemaakt. De coördinator overlegt aan de Commissie ook een aantal registraties, waaruit naar voren komt dat de leerling op verschillende momenten zou hebben gespijbeld en te laat zou zijn geweest. De coördinator brengt ter toelichting naar voren dat de school ten aanzien van spijbelen een streng en strak beleid voert. Wanneer binnen één week de leerling meermalen spijbelt, wordt direct contact met de ouders opgenomen. Dit kan ertoe leiden dat bij herhaling de leerling geen toegang meer krijgt tot de school. De coördinator is teleurgesteld in de reactie van de ouders; hij brengt naar voren dat hij veel tijd in de proefplaatsing van de leerling heeft gestoken. Hij heeft meermalen met de leerling begeleidende gesprekken gevoerd. Hij geeft aan dat hij voor de begeleiding van leerlingen zoals de desbetreffende leerling per maand maar een beperkte tijd heeft. De coördinator deelt tevens mee dat hij na de verzending van de schriftelijke evaluatie geen contact met de oude school heeft opgenomen met betrekking tot de vraag op welke

3 school de leerling beter tot zijn recht kon komen. Daarvoor was geen aanleiding meer, omdat de ouders hun zoon thuis hebben gehouden. Overwegingen van de Commissie De Commissie wijst in de eerste plaats erop dat het ontstaan van deze klacht mede moet wordt begrepen tegen de achtergrond dat de ouders er niet van op de hoogte zijn geweest dat in plaats van de locatiedirecteur de coördinator tijdens de plaatsing van hun zoon op de betrokken school hun contactpersoon zou zijn en dat de coördinator ook direct verantwoordelijk was voor een goed verloop van de plaatsing. De ouders zijn ervan uitgegaan dat wanneer er tijdens de plaatsing van hun zoon op de betrokken school zich problemen zouden voordoen, de locatiedirecteur deze problemen met hen zou bespreken. Deze indruk hebben zij door de mededelingen van de locatiedirecteur tijdens het telefonisch contact van januari 1999 bevestigd gezien. Het eerste contact dat de ouders met de coördinator hebben gehad, heeft op 5 maart 1999 plaatsgevonden. De coördinator heeft voor dit contact niet veel tijd gehad. De ouders hadden tot op dat moment nog niet met de coördinator gesproken en met hem kennis gemaakt, terwijl het onderwerp van het gesprek, gezien in het kader van de proefplaatsing van hun zoon, van groot belang was. Zowel uit de aantekeningen, die de coördinator desbetreffende dit gesprek heeft gemaakt, als wat de ouders daarover naar voren hebben gebracht, komt naar voren dat het gesprek van 5 maart 1999 niet goed is verlopen. Vervolgens hebben de ouders onaangekondigd en zonder verder begeleidend schrijven de schriftelijke evaluatie van 23 april 1999 van de coördinator toegestuurd gekregen, waarin aan het eind de conclusie aan de ouders is meegedeeld dat hun zoon niet langer onderwijs kon volgen op de desbetreffende school. Voor zover in de klacht ligt begrepen dat de proefplaatsing door toedoen van de coördinator is beëindigd, merkt de Commissie op dat uit hoofde van zijn functie verondersteld kan worden dat de coördinator weliswaar daarop invloed heeft gehad, maar de Commissie heeft niet vastgesteld dat de coördinator geheel alleen deze beslissing heeft genomen, nog afgezien dat hij dit op grond van willekeurige motieven zou hebben gedaan. De Commissie wijst daarbij op hetgeen de coördinator zowel in zijn verweerschrift als ter zitting aan de Commissie aan informatie heeft verstrekt en aan gegevens heeft overgelegd waarom de proefplaatsing is beëindigd. Voor zover in de klacht ligt begrepen de wijze aan de orde te stellen waarop de coördinator met betrekking tot de proefplaatsing met de ouders zijn omgegaan, is de Commissie van oordeel dat sprake is geweest van een zeer slechte communicatie van de coördinator met de ouders. De Commissie twijfelt er niet aan dat de coördinator zich heeft ingezet voor het succes van de proefplaatsing van deze leerling. Hij heeft zich veel moeite getroost om deze leerling bij het volgen van het onderwijs op de desbetreffende school te begeleiden, maar ten aanzien van het onderhouden van het contact met de ouders is de coördinator teveel ervan uitgegaan dat zij van allerlei relevante zaken op de hoogte zouden zijn. Hij heeft geen gelegenheid gecreëerd om met hen kennis te maken en zelf op de hoogte te komen van de situatie van deze leerling. De verklaring die ter zitting

4 aan de Commissie daarvoor is gegeven, namelijk dat de coördinator en de school daarvoor de tijd heeft ontbroken, komt de Commissie voor als een onvoldoende rechtvaardiging. Op het moment dat de schoolleiding besloot om deze leerling op proef gedurende vier maanden het onderwijs aan de school te laten volgen, had men zich er rekenschap van moeten geven wat de gevolgen van dit besluit waren. Het goed onderhouden van contact met de ouders behoort daarbij. In die zin verbaast het de Commissie ten zeerste op welke wijze de coördinator ervoor heeft gekozen om een voor de ouders ingrijpende beslissing, namelijk dat de proefplaatsing niet zou worden voortgezet, aan hen mee te delen. Gelet op het belang van deze mededeling had het op de weg van de coördinator gelegen om een dergelijke mededeling in een gesprek mondeling toe te lichten en met de ouders vervolgens de daarna te nemen stappen te bespreken. De coördinator heeft dit evenwel nagelaten, waardoor voor de ouders de bewuste mededeling onnodig hard is gevallen en zij bovendien in onzekerheid zijn gelaten wie welke stappen na afloop van de proefplaatsing moest nemen. Ten aanzien van het laatste merkt de Commissie op dat de coördinator en met hem de schoolleiding niet zonder meer ervan kon uitgaan dat de school op geen enkele wijze zich behoefde in te zetten voor de plaatsing van deze leerling op een andere school. Deze leerling was weliswaar formeel nog leerling van de school voor speciaal onderwijs die hij eerst bezocht, waardoor het in de eerste plaats aan deze school was zorg te dragen voor plaatsing van deze leerling op een andere school, maar materieel was deze leerling vanaf het moment dat hij op proef was toegelaten tot de school voor regulier onderwijs, van deze school leerling. De coördinator en de school hadden zich dan ook gebonden moeten weten om zich eveneens in te zetten voor plaatsing van deze leerling op een voor hem geschikte school. Van deze gebondenheid geeft de coördinator ook blijk door in de schriftelijke evaluatie aan te geven dat er contact zal worden opgenomen met de oude school. Op grond hiervan ziet de Commissie redenen het bevoegd gezag naar aanleiding van deze klacht enkele aanbevelingen te doen. Het oordeel van de Commissie De Commissie komt op grond van bovenstaande overwegingen tot het oordeel dat de klacht van de ouders, voor zover deze betrekking heeft op de wijze waarop aan hen is meegedeeld dat de proefplaatsing van hun zoon moest worden beëindigd, gegrond is en dat de klacht, voor zover deze betrekking heeft op de beslissing om de plaatsing te beëindigen, niet gegrond is. Advies aan het bevoegd gezag De Commissie adviseert het bevoegd gezag: a. dat de coördinator dan wel de schoolleiding op korte termijn in overleg treedt met de school voor speciaal onderwijs teneinde met de ouders en in gezamenlijkheid een andere, meer geschikte school voor deze leerling te vinden; b. erop toe te zien dat ingeval er sprake is een bijzondere leerlingsituatie in het vervolg zorgvuldig met ouders afspraken worden gemaakt respectievelijk wordt gecommuniceerd.

5 (Zie ook oordeel )