De inrichting is gelegen aan de Neonweg 41 te Amersfoort, kadastraal bekend gemeente Amersfoort, sectie D, nummer(s) 7236 (ged.), 7568 en 7569.

Transcriptie

1 BESLUIT Datum 9 mei 2006 Sector V&H/Branchegericht Nummer 2006WEM001665i Referentie J. van Dillen Uw brief van Doorkiesnummer Uw nummer Faxnummer Bijlage voorschriftenpakket adres Jeroen.van.dillen@provincie-utrecht.nl Onderwerp Ambtshalve wijziging; Smit & Zoon Besluit inzake de ambtshalve wijziging ingevolge artikel 8.22 van de Wet milieubeheer (Wm) van de vergunning van Handelsmaatschappij A. Smit & Zoon B.V. (hierna Smit & Zn) te Amersfoort d.d. 4 oktober 2005 (2005WEM003831i) voor het produceren van synthetische organische polymeren. De ambtshalve wijziging vindt plaats in het kader van een actualisering en betreft het vervangen van de voorschriften die betrekking hebben op de CPR 15 voor voorschriften die betrekking hebben op de onlangs gepubliceerde PGS 15 die tevens de CPR 15 vervangt. De inrichting is gelegen aan de Neonweg 41 te Amersfoort, kadastraal bekend gemeente Amersfoort, sectie D, nummer(s) 7236 (ged.), 7568 en Beslissing Gelet op hetgeen in de Wet milieubeheer, de Algemene wet bestuursrecht, het Provinciaal Milieubeleidsplan en op hetgeen onder hoofdstuk II en volgende wordt overwogen, besluiten wij: 1. de vergunning d.d. 11 oktober 2005, 20051WEM003831i, krachtens de Wet milieubeheer verleend, voor het veranderen en het in werking hebben na die verandering van de gehele inrichting voor het produceren van synthetische organische polymeren te wijzigen; 2. de voorschriften 9.1.1, , en behorende bij de vergunning d.d. 11 oktober 2005, 2005WEM003831i, in te trekken; 3. dat de wijziging als bedoeld onder 1. inhoudt dat het bij dit besluit behorende voorschriftenpakket in de plaats treedt van de voorschriften 9.1.1, , en uit het voorschriftenpakket behorende bij de aan Smit & Zn verleende vergunning d.d. 11 oktober 2005, 2005WEM003831i.

2 2 Procedurele aspecten 2.1 Algemeen Met betrekking tot dit besluit is de procedure ingevolge afdeling 3.4. uniforme openbare voorbereidings procedure van de Algemene wet bestuursrecht gevolgd. De inrichting, waarvan de vergunning wordt gewijzigd is een inrichting als bedoeld in categorie 4.3 onder A13 van bijlage I, behorende bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb). Voor deze inrichting zijn wij het bevoegd gezag. 2.2 Aanleiding Met ingang van 1 juni 2004 is de Adviesraad Gevaarlijke Stoffen (AGS) benoemd door het Kabinet. Tevens is de Commissie Preventie van Rampen door gevaarlijke stoffen (CPR) opgeheven. De CPR bracht publicaties uit, de CPR-richtlijnen, die veelvuldig worden gebruikt bij vergunningverlening op grond van de Wet milieubeheer en binnen de werkterreinen van de arbeidsveiligheid, transportveiligheid en de brandveiligheid. De CPR-richtlijnen zijn omgezet naar de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS). Het doel van deze publicaties is in hoofdlijnen dezelfde als van de CPR-richtlijnen. De CPR-15 reeks gaf richtlijnen voor de opslag van gevaarlijke (afval)stoffen. De definitie van gevaarlijke (afval)stof vond daarvoor zijn grondslag in de Wet Milieugevaarlijke Stoffen (WMS). De vervangende PGS 15, die in juni 2005 is gepubliceerd, gaat met de aanwijzing van gevaarlijke stoffen uit van de internationale vervoerswetgeving (ADR). Dit heeft voor Smit & Zn. tot gevolg dat de opslag van Xi-stoffen (volgens de WMS-classificatie) op de huidige wijze kan blijven plaatsvinden. Voor de opslag van deze stoffen hoeven dus geen specifieke maatregelen getroffen te worden. Op 6 september 2005 is door bevoegd gezag een brief gestuurd (2005WEM003559i) waarin kenbaar werd gemaakt dat een ambtshalve wijziging zal plaatsvinden. 2.3 Grondslag waarop de wijziging is gebaseerd Het bevoegd gezag kan op grond van artikel 8.23 lid 1 Wm, beperkingen waaronder een vergunning is verleend en voorschriften die daaraan zijn verbonden, wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog beperkingen aanbrengen of voorschriften aan een vergunning verbinden in het belang van de bescherming van het milieu. 2.4 Coördinatie Wet verontreiniging oppervlaktewateren Smit en Zoon beschikt over een vergunning op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren d.d. 28 nov.1995, nr afgegeven door waterschap Valei en Eem. Deze ambtshalve wijziging vereist geen aanpassing van de Wvo-vergunning. Coördinatie is derhalve niet aan de orde Woningwet Voor het realiseren van de aangevraagde inrichting is geen bouwvergunning vereist. De coördinatieregels uit de Woningwet en de Wet milieubeheer zijn niet van toepassing. 3 Toetsingskader voor de aanvraag 3.1 Algemeen Op 1 maart 1993 is de Wet milieubeheer (Wm) in werking getreden. Sindsdien vallen inrichtingen als de onderhavige onder de werkingssfeer van deze wet. De vergunning kan alleen in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd (artikel 8.10 Wm). In de artikelen 8.8 en 8.9 van de Wm is het criterium het belang van de bescherming van het milieu verder uitgewerkt. Sector V&H/Branchegericht 2 Ontwerp beschikking d.d. 9 mei 2006

3 3.2 Artikel 8.8 Wm In artikel 8.8 worden drie soorten richtinggevende aspecten genoemd, te weten: - de aspecten die wij in ieder geval bij onze beslissing op de aanvraag moeten betrekken; - de aspecten waarmee wij in ieder geval bij onze beslissing op de aanvraag rekening moeten houden; - de aspecten die wij in ieder geval bij onze beslissing op de aanvraag in acht moeten nemen. 3.3 Artikel 8.9 Wm In artikel 8.9 wordt bepaald dat de beslissing op de aanvraag niet in strijd mag zijn met een regeling gebaseerd op de Wm of op een andere milieuwet, die is genoemd in artikel 13.1, tweede lid Wm. Het toetsingskader wordt voor deze vergunningaanvraag hierna onder de punten 5 tot en met 8 nader uitgewerkt. 4 Aspecten die bij deze beslissing worden betrokken Bij de beslissing op de aanvraag moeten wij als bevoegd gezag ingevolge art 8.8, eerste lid van de Wm in ieder geval het volgende betrekken. 4.1 De bestaande toestand van het milieu, voor zover de inrichting daarvoor gevolgen kan hebben Algemeen De inrichting is gelegen op het bedrijventerrein De Isselt in Amersfoort. In de onmiddellijke omgeving van de inrichting zijn een aantal bedrijfswoningen (3) en een aantal woonboten (3) gelegen. In de directe omgeving bevinden zich geen milieubeschermingsgebieden. Voorts liggen in de omgeving van de inrichting geen gebieden met een bijzondere natuurwetenschappelijke of landschappelijke waarde. De afstand tot de meest dichtbij gelegen woning van derden is 35 meter (Neonweg 28). Er zijn ons geen klachten bekend met betrekking tot geluids-, geur-, of stofhinder Geluid Het bedrijventerrein waarop de inrichting is gelegen is geluidgezoneerd Lucht (geur en stof) Luchtemissie wordt veroorzaakt door activiteiten op het buitenterrein en door activiteiten binnen de gebouwen van de inrichting. De luchtkwaliteit ter plaatse wijkt niet af van de gemiddelde luchtkwaliteit Afval Afval ontstaat door activiteiten binnen de gebouwen van de inrichting Externe veiligheid Externe risico s worden veroorzaakt door (opslag-)activiteiten op het buitenterrein en binnen de gebouwen van de inrichting (opslag grondstoffen en eindproducten) Bodem De bestaande toestand van de bodem van de inrichting is reeds onderzocht en vastgelegd in het door KWA Bedrijfsadviseurs B.V. d.d. 29 september 2003 opgestelde Bodemrisicodocument (rapportnummer DR01). 4.2 De directe- en indirecte gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken en de mogelijkheden tot de bescherming van het milieu; Het in werking hebben van de inrichting kan met name gevolgen hebben voor: Sector V&H/Branchegericht 3 Ontwerp beschikking d.d. 9 mei 2006

4 4.2.1 Bodem 1 Kader voor de bescherming van de bodem Wij hanteren de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) als het primaire toetsingskader voor de beoordeling van bodembedreigende activiteiten. Bij de toetsing van de activiteiten aan de NRB is het van belang welke activiteiten als potentieel bodembedreigend moeten worden beschouwd. Daarbij is als uitgangspunt genomen (verwoord in het nationale bodembeleid) dat er bij bedrijfsmatige bodembedreigende activiteiten door het aanleggen van voorzieningen en het treffen van maatregelen een verwaarloosbaar risico moet worden behaald. Indien door het toepassen van het ALARA-beginsel een verwaarloosbaar risico niet haalbaar is, kan eventueel een aanvaardbaar risico worden vergund. 2 De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de bodem Deze ambtshalve wijziging heeft betrekking op richtlijnen die de opslag van gevaarlijke (afval)stoffen zonder nadelige gevolgen voor het milieu waarborgen. Smit & Zn. voldoet middels deze ambthalve wijziging aan alle actuele eisen die worden gesteld aan de opslag van gevaarlijke (afval)stoffen. Wij zijn van mening voldoende bescherming wordt geboden aan de bodem Geluid Deze ambtshalve wijziging heeft geen gevolgen voor het aspect geluid in het kader van milieubescherming Lucht (geur en stof) Deze ambtshalve wijziging heeft geen gevolgen voor de aspecten geur en stof in het kader van milieubescherming Preventie (energie-, afval-, waterbesparing en mobiliteit) Deze ambtshalve wijziging heeft geen gevolgen voor het aspect preventie in het kader van milieubescherming Afvalwater Deze ambtshalve wijziging heeft geen gevolgen voor het aspect afvalwater in het kader van milieubescherming Opslag van gevaarlijke (afval)stoffen 1 Het kader voor het aspect opslag van gevaarlijke (afval)stoffen Ten aanzien van de opslag van gevaarlijke (afval)stoffen mag veiligheid als het belangrijkste aspect worden beschouwd in de situatie bij Smit en Zoon. De opslagwijze is in de aanvraag genoemd. In het hoofdstuk externe veiligheid van deze considerans wordt nader ingegaan op de veiligheidsaspecten van de opslag van gevaarlijke (afval)stoffen. Derhalve dient het hoofdstuk externe veiligheid in samenhang met dit hoofdstuk te worden gelezen. In zijn algemeenheid zijn voor de beoordeling van opslagen van gevaarlijke stoffen richtlijnen van de Publicatiereeks voor Gevaarlijke Stoffen (hierna: PGS) van toepassing. Uitgangspunt hierbij is dat de opslagen van gevaarlijke stoffen aan de richtlijnen moeten voldoen of dat een tenminste gelijkwaardig beschermingsniveau is gerealiseerd. Ten aanzien van de opslag van gevaarlijke (afval)stoffen bij Smit en Zoon dient de volgende PGS-richtlijn te worden gehanteerd: PGS 15, bedoeld voor de opslag van verpakte gevaarlijke (afval)stoffen. 2 De gevolgen na de ambtshalve wijziging voor het aspect opslag van gevaarlijke (afval)stoffen Binnen de inrichting worden gevaarlijke stoffen opgeslagen die onder diverse classificaties van d Accord européen relatif au transport international des marchandises dangereuses par route (hierna: ADR) vallen. Ten behoeve van de opslag zijn bovengrondse tankenparken en opslagplaatsen voor de opslag in emballage gerealiseerd. Sector V&H/Branchegericht 4 Ontwerp beschikking d.d. 9 mei 2006

5 3 Beoordeling en conclusie Wij zijn van mening dat Smit en Zoon voor de opslag van gevaarlijke (afval)stoffen het minimaal vereiste beschermingsniveau van de voornoemde PGS-richtlijn, of een gelijkwaardig beschermingsniveau, heeft gerealiseerd dan wel kan realiseren. Ten behoeve van de door Smit en Zoon opgeslagen gevaarlijke (afval)stoffen zijn de minimaal vereiste beschermingsniveau s in de voorschriften van deze vergunning vastgelegd Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) 1 Kader voor het aspect Bevi Op 10 juni 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) gepubliceerd in het Staatsblad. En op 27 oktober 2004 is het Besluit in werking getreden. Het Besluit is van toepassing op vergunningplichtige (op grond van de Wet milieubeheer) risicovolle bedrijven (inrichtingen) en de nabijgelegen gevoelige objecten. Het besluit verplicht het bevoegd gezag Wet milieubeheer (gemeente of provincie) in samenwerking met het bevoegd gezag Wet op de Ruimtelijke ordening (gemeente) een saneringsprogramma op te stellen. Het bevoegd gezag geeft in het saneringsprogramma aan hoe zij denkt te bewerkstelligen dat in 2010 aan de in het besluit genoemde grenswaarden voor kwetsbare objecten in het kader van het plaatsgebonden risico wordt voldaan.. 2 De gevolgen na de ambthalve wijziging voor het aspect Bevi De gevolgen voor de externe veiligheid zijn vastgelegd in bij de aanvraag gevoegde "onderzoek naar externe veiligheid (Save)". Uit deze inventarisatie blijkt, dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico ligt op een afstand van circa 360 meter vanaf de inrichting. De 10-5 contour bevindt zich op circa 120 meter. Ten aanzien van het groepsrisico blijkt uit de inventarisatie dat het groepsrisico onder de orienterende waarde blijft. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de oriënterende waarden van 10-5 per jaar bij 10 of meer doden en 10-7 per jaar bij 100 of meer doden. Het wijzigen van de CPR-richtlijnen in PGS-richtlijnen heeft geen gevolgen voor de risicocontouren. 3 Beoordeling en conclusie Uit voorgaande blijkt dat Smit en Zn. ruimschoots voldoet aan de eisen die worden gesteld in het kader van Bevi. Ten tijde van het opstellen van het "onderzoek naar externe veiligheid (Save)" is uitgegaan van de huidige situatie en waren de richtlijnen uit de PGS 15 al meegenomen in dit onderzoek. Het opnemen van de PGS 15 richtlijn heeft derhalve geen gevolgen voor het aspect Bevi Externe veiligheid 1 Het kader voor het aspect externe veiligheid Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beheersen van risico s bij industriële activiteiten en het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving. Het betreft risico s die verbonden zijn met de productie, de opslag, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen, voor zover deze stoffen als gevolg van een voorval vrij kunnen komen. De nadruk van het veiligheidsbeleid ligt op een kwalitatieve benadering en heeft tot doel het risico van (grote) ongevallen met gevaarlijke stoffen bij bedrijven zo klein mogelijk te maken. Enerzijds door de kans dat dergelijke ongevallen plaatsvinden te verkleinen (preventie). Anderzijds door de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken. Dit beleid omvat nadrukkelijk ook de bescherming van het milieu. Het toepassen van de best beschikbare technieken (BBT) is hierbij een bepalend criterium. Het beheersen van risico s bij industriële activiteiten wordt op verschillende manieren benaderd, nl.: a. generiek, door middel van richtlijnen, normen voor ontwerp en gebruik en AMvB's; b. integraal, met behulp van het Besluit Risico Zware Ongevallen Generiek beleid Binnen Smit en Zoon vinden aktiviteiten plaats die gevolgen kunnen hebben voor de externe veiligheid. Hierbij moet worden gedacht aan produktie aktiviteiten en de opslag van met name (licht) ontvlambare en giftige stoffen. Het toetsingkader voor die aktiviteiten is in PGS- en NPR-richtlijnen en in NEN-normen neergelegd. Daarnaast is het merendeel van de tanks en installaties bij Smit en Zoon keuringsplichtig. Door de liberalisering van het keuringsbeleid en de inwerkingtreding van het Besluit Drukapparatuur is dit vakgebied Sector V&H/Branchegericht 5 Ontwerp beschikking d.d. 9 mei 2006

6 volop in beweging. Ten aanzien van de aanvraag van Smit en Zoon zijn voorschriften betreffende de PGS- en NPR-richtlijnen, NEN-normen en het keuringsregime waaraan moet worden voldaan, aan de vergunning verbonden. Integraal beleid Het Besluit risico s zware ongevallen 1999 (hierna: BRZO 99) is een uitwerking van de Europese Seveso IIrichtlijn (Richtlijn 96/82/EG) en handelt over de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Het BRZO 99 is sinds 19 juli 1999 van kracht. De aanvraag van Smit en Zoon is vergezeld van een kennisgeving op grond van artikel 26 van het BRZO 99. Hieruit blijkt dat Smit en Zoon op grond van het BRZO 99 onder de zorgplicht valt (PBZO). Op basis van het BRZO 99 dient Smit en Zoon te beschikken over: een preventie beleid zware ongevallen (PBZO); een veiligheidsbeheerssysteem (VBS); een actuele stoffenlijst; een bedrijfsnoodplan. 2 De gevolgen na de ambtshalve wijziging voor het aspect externe veiligheid Zoals eerder vermeld voldoet de opslag van gevaarlijke (afval)stoffen momenteel momenteel aan de gestelde richtlijnen van de PGS 15. Ten tijde van het in werking treden van de vigerende vergunning, was de PGS nog niet in een definitieve vorm gepubliceerd. Daarom zijn in de vigerende vergunning voorschriften opgenomen waarin opslag van gevaarlijke (afval)stoffen dient plaats te vinden volgens de toen geldende CPR-15. Derhalve heeft het wijzigen van de in de vergunning opgenomen verwijzingen naar de CPR-15 in verwijzingen naar de nieuwe PGS-15, geen gevolgen voor de werkzaamheden van Smit & Zn. en vinden geen wijzigingen plaats die betrekking hebben op aspecten binnen het kader van externe veiligheid. 3 Beoordeling en conclusies De aard en hoeveelheid van de gebruikte gevaarlijke stoffen en de processen zoals door Smit en Zoon beschreven in de aanvraag kunnen een risico vormen voor de omgeving. Gelet op het voorgaande concluderen wij vooralsnog dat er sprake van een aanvaardbaar risico voor personen buiten de inrichting en voor het milieu. Het verwijzen naar de richtlijnen uit de PGS-15 ten aanzien van opslag van gevaarlijke (afval)stoffen, zal geen concequenties hebben voor de veiligheid van de omgeving. 4.3 Ontwikkelingen Redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen met betrekking tot de inrichting en het gebied waar de inrichting is gelegen Met betrekking tot de onderhavige inrichting en het gebied waar de is gelegen zijn ons geen redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen bekend. 5 Aspecten die bij deze beslissing in acht worden genomen Bij de beslissing op de aanvraag moeten wij bovendien op grond van artikel 8.8, derde lid van de Wm de volgende regels in acht nemen. 5.1 Geldende grenswaarden Een grenswaarde geeft een milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die waar zij aanwezig is, ten minste moet worden instandgehouden. Op dit moment zijn er (nog) geen grenswaarden in de vorm van milieukwaliteitseisen in een algemene maatregel van bestuur of in de provinciale milieuverordening vastgesteld die op het onderhavige bedrijf van toepassing zijn. Sector V&H/Branchegericht 6 Ontwerp beschikking d.d. 9 mei 2006

7 5.2 Instructieregels in AMvB s of provinciale milieuverordening; ministeriële aanwijzingen Bij de beslissing op de aanvraag dienen op grond van artikel 8.8 Wm in een AMvB (Algemene maatregel van bestuur) ingevolge artikel 8.45 Wm of de provinciale milieuverordening opgenomen instructieregels door ons in acht te worden genomen. Dergelijke instructieregels zijn echter of nog niet vastgesteld of niet van toepassing op het onderhavige bedrijf. Ook dienen wij de bindende aanwijzingen krachtens artikel 8.27 Wm van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in acht te nemen. Van een dergelijke aanwijzing is in dit geval geen sprake. 6 Geen strijd met andere regels Op grond van artikel 8.9 Wm dienen wij er voor zorg te dragen dat de onderhavige vergunning niet in strijd is met de regels uit de Wm en met de regels uit de in de artikel 13.1, lid 2 Wm genoemde wetten. Voor zover ons bekend is deze vergunning niet in strijd met voornoemde regels. 7 Overige relevante regelgeving/ referentiekaders Voor deze ambtshalve wijziging zijn geen overige regelgeving of referentiekaders van toepassing. 8 Bedenkingen Het ontwerpbesluit heeft van 15 maart tot en met 25 april 2006 ter inzage gelegen. Op 25 april heeft dhr. Dekker woonachtig aan de Neonweg 38 te Amersfoort een bedenking ingediend op het ontwerpbesluit. Dhr. Dekker is van mening dat de PGS-15 richtlijn zoals is opgenomen in dit besluit, onvoldoende bescherming biedt aan de bestaande toestand van het milieu en de veiligheid voor de directe woonomgeving. Dhr. Dekker gaat in zijn bedenkingen niet in op welke punten de PGS-15 richtlijn onvoldoende bescherming biedt en waar aanvullingen noodzakelijk zijn. In de vigerende vergunning was de CPR-15 richtlijn opgenomen om bescherming aan het milieu te bieden. De PGS-15 richtlijn is de opvolger van de CPR-15 en biedt een vergelijkbaar niveau van bescherming. Wij verklaren deze bedenking derhalve ongegrond. 9 Wijzigingen t.o.v. het ontwerpbesluit In dit besluit hebben geen wijzigingen plaatsgevonden t.o.v. het ontwerpbesluit. Sector V&H/Branchegericht 7 Ontwerp beschikking d.d. 9 mei 2006

8 10 Conclusie Gelet op bovenstaande overwegingen ten aanzien van de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken, bestaat er voor ons geen aanleiding de gevraagde vergunning in het belang van de bescherming van het milieu te weigeren. De mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden voorkomen dan wel tot een acceptabel niveau worden beperkt door de aan deze vergunning verbonden voorschriften. Wij hebben derhalve besloten als weergegeven onder Afschriften Afschriften van deze beschikking worden gezonden aan: Smit en Zoon B.V. Neonweg 41, 3812 RG Amersfoort; het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort; VROM Inspectie Regio Noord-West, Postbus 1006, 2001 BA Haarlem; Waterschap Vallei en Eem, Postbus 1422, 3800 BK Amersfoort Gedeputeerde Staten van Utrecht, namens hen, Ing. P. van den Bergen, hoofd sector Vergunningen en Handhaving/Branchegericht (wnd). Sector V&H/Branchegericht 8 Ontwerp beschikking d.d. 9 mei 2006