Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, serpeling en kwabaal in 2013

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, serpeling en kwabaal in 2013"

Transcriptie

1 INBO.R Wetenschappelijke instelling van de Vlaamse overheid Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, serpeling en kwabaal in 2013 Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek Tom Van den Neucker, Emilie Gelaude, Raf Baeyens, Karen Robberechts, Nico De Maerteleire, Yves Jacobs, Maarten Stevens, Ans Mouton, David Buysse, Johan Auwerx, Inne Vught, Daniel De Charleroy & Johan Coeck

2 Auteurs: Tom Van den Neucker, Emilie Gelaude, Raf Baeyens, Karen Robberechts, Nico De Maerteleire, Yves Jacobs, Maarten Stevens, Ans Mouton, David Buysse, Johan Auwerx, Inne Vught, Daniel De Charleroy & Johan Coeck Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek Het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) is het Vlaams onderzoeks- en kenniscentrum voor natuur en het duurzame beheer en gebruik ervan. Het INBO verricht onderzoek en levert kennis aan al wie het beleid voorbereidt, uitvoert of erin geïnteresseerd is. Vestiging: INBO Brussel Kliniekstraat 25, 1070 Brussel Wijze van citeren: Van den Neucker T., Gelaude E., Baeyens R., Robberechts K., De Maerteleire N., Jacobs Y., Stevens M., Mouton A., Buysse D., Auwerx J., Vught I., De Charleroy D. & Coeck J. (2013). Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2013 ( ). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. D/2013/3241/384 INBO.R ISSN: Verantwoordelijke uitgever: Jurgen Tack Druk: Managementondersteunende Diensten van de Vlaamse overheid Foto cover: Grote Nete (Y. Adams/Vildaphoto) Dit onderzoek werd uitgevoerd in opdracht van: het Visserijfonds en het Agentschap voor Natuur en Bos. 2013, Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek

3 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, Tom Van den Neucker, Emilie Gelaude, Raf Baeyens, Karen Robberechts, Nico De Maerteleire, Yves Jacobs, Maarten Stevens, Ans Mouton, David Buysse, Johan Auwerx, Inne Vught, Daniel De Charleroy & Johan Coeck INBO.R Studie in opdracht van het Visserijfonds en het Agentschap Natuur en Bos in het kader van de onderzoeksopdracht Wetenschappelijke onderbouwing en ondersteuning van het visserijbeleid en het visstandbeheer - Onderzoeksprogramma visserij 2013

4 2 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

5 Samenvatting De lopende herstelprogramma s voor kopvoorn, serpeling en kwabaal werden opgevolgd en geëvalueerd. Het onderzoek omvatte: - Evaluatie van de reeds uitgevoerde herintroducties van kwabaal, kopvoorn en serpeling in 23 waterlooptrajecten. - Onderzoek naar het voortplantingssucces van kwabaal in het stroomgebied van de Grote Nete, de IJse en de Bosbeek. - Beoordeling van de geschiktheid als paai- en opgroeihabitat voor kwabaal van vier zijbeken in het stroomgebied van de Bosbeek. - Evaluatie van vijf kunstmatige riffles en drie locaties waar kunstmatige grindbedden worden aangelegd. Ter evaluatie van de uitgevoerde herintroducties werden 23 waterlooptrajecten, waar één of meerdere van de doelsoorten werden geherintroduceerd, elektrisch bevist. In alle onderzochte waterlopen werden doelsoorten gevangen. Het aantal kopvoorns ging er ten opzichte van 2012 enkel in de Bosbeek op achteruit. Het aantal serpelingen nam ten opzichte van 2012 af in de Grote Nete en de IJse. Het aantal kwabalen nam af in de Abeek en IJse. In de Kleine Hoofdgracht, waarin voor het eerst een 500 m traject bevist werd, werden geen kopvoorns en serpelingen gevangen, maar wel twee kwabalen. De gevangen aantallen werden telkens vergeleken met de verwachte aantallen, die in voorgaande studies bepaald werden aan de hand van habitatgeschiktheidsmodellen. De streefcijfers voor kopvoorn werden bereikt in de Grote Nete en de Vleterbeek. Ook in de Maarkebeek werden veel kopvoorns gevangen. De streefcijfers voor serpeling werden gehaald in de Abeek en de Bosbeek. De streefcijfers voor kwabaal enkel gehaald in de Grote Nete. In vrijwel alle waterlopen waren wel meerdere leeftijdsklassen aanwezig van de verschillende doelsoorten. De vangst van een juveniele kopvoorn in de Grote Nete was de enige aanwijzing voor natuurlijke rekrutering. Mogelijk heeft de lang aanhoudende winter de voortplanting van kopvoorn en serpeling uitgesteld, wat werd bevestigd door de aanwezigheid van kopvoorns met eieren en hom tijdens bevissingen in de zomer, maar het beperkte aantal geschikte paairiffles blijft in de meeste waterlopen vermoedelijk de voornaamste oorzaak van het uitblijven van rekrutering. De vangsten in de hoofdlopen en bevissingen van de zijbeken in de stroomgebieden van de Grote Nete, de Bosbeek en de IJse leverden ook geen aanwijzingen dat kwabalen zich succesvol hebben voortgeplant in de winter van In vier onderzochte zijbeken van de Bosbeek bleek geen geschikt paai- en opgroeihabitat aanwezig voor kwabaal. Omdat de streefcijfers niet in alle afzonderlijke evaluatietrajecten gehaald worden en natuurlijke rekrutering meestal uitblijft of beperkt is, is er in principe nog ruimte voor bijkomende uitzettingen in de meeste waterlopen. Het valt echter aan te bevelen om vooral te investeren in onderzoek dat zich toespitst op de voortplanting, want alleen zichzelf in stand houdende populaties kunnen als duurzaam beschouwd worden. Van de vijf onderzochte kunstmatige riffles, houdt het aanbrengen van een nieuwe grindlaag in de Vleterbeek en de Laan het grootste risico op mislukken in. De kunstmatige riffle in de Vleterbeek week het sterkst af van wat optimaal is voor de voortplanting van kopvoorn en serpeling. In de Laan vormen de grote hoeveelheden waterplanten een probleem. De riffles in de IJse lenen zich het best om te experimenteren met het aanbrengen van grind met optimale afmetingen. De kunstmatige riffle in de Zwalm hoeft niet aangepast te worden, omdat hij nu al geschikt is voor de voortplanting van kopvoorn en serpeling. De kunstmatige grindbedden in de Daelemansloop moeten na aanleg nauwgezet opgevolgd worden, omdat het substraat er vrijwel uitsluitend uit zand bestaat. In alle waterlopen waarin kunstmatige riffles onderzocht werden vormen lozingen van afvalwater en de groei van perilithon een groot probleem. Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 3

6 Aanbevelingen voor beheer en/of beleid Uit de reeks jaarlijkse evaluatiebevissingen blijkt dat de aantallen van de doelsoorten sterk fluctueren. Vermoedelijk zijn deze fluctuaties te verklaren door variaties in herintroductieinspanning en overleving, de grote mobiliteit van vissen, de vangstefficiëntie en veranderingen in de habitatgeschiktheid door de dynamiek van de rivier of door gewijzigd beheer. Om een volledig beeld te krijgen van de aanwezige lengte- en leeftijdsklassen van de doelsoorten, is het bijgevolg van belang dat de vangstinspanning per waterloop voldoende groot is. Er kan dus overwogen worden om in de toekomst evaluatiebevissingen uit te voeren in minder waterlopen, maar tegelijk het aantal trajecten per waterloop te vergroten. Eventueel kan ook de lengte van de evaluatietrajecten toenemen. In waterlopen of waterlooptrajecten waar de vangstefficiëntie beperkt is, moet gezocht worden naar nieuwe methoden om de herintroducties te evalueren. Omdat de streefcijfers niet in alle afzonderlijke evaluatietrajecten gehaald worden en natuurlijke reproductie nog afwezig of te beperkt is, is er in principe nog ruimte voor bijkomende uitzettingen in de meeste waterlopen. Het uiteindelijke doel van de soortherstelprogramma s is echter het bekomen van zichzelf in stand houdende populaties, zodat de streefcijfers niet door uitzettingen, maar door natuurlijke reproductie en maximale overleving van embryo tot adult worden bekomen. Dit kan enkel als het habitat optimaal is voor elke doelsoort. Er moet dus vooral ingezet worden op grootschalig habitatherstel (stroomgebiedniveau). Om de structuur van waterlopen te verbeteren moet in de eerste plaats gedacht worden aan herstelmaatregelen, zoals hermeandering, herstel van overstromingsgebieden door het contact tussen de rivier en haar vallei te herstellen en wegnemen van oeververdediging. Daarnaast kan ook door het aanbrengen van dood hout en door de ontwikkeling van water- en oeverplanten toe te laten, gezorgd worden voor het ontstaan van stroomversnellingen en stroomkommen. De waterkwaliteit kan verbeterd worden door te beletten dat ongezuiverd afvalwater in de waterlopen wordt geloosd en door erosie van omliggende akkers te bestrijden, zodat geen nutriëntenrijk slib in de waterlopen terecht komt. Migratieknelpunten moeten worden weggenomen. Visdoorgangen moeten zorgen voor permanente migratiemogelijkheden, omdat niet alleen verplaatsingen worden gemaakt tijdens de voortplantingsperiode, maar ook om voedsel te zoeken, om te ontsnappen aan predatoren of calamiteiten, om nieuw leefgebied in te nemen of omdat het optimale habitat verschilt tussen seizoenen of tussen dag en nacht. Het valt aan te bevelen om de herintroductie-inspanning wat kwabaal betreft vooral te richten op het stroomgebied van de Grote Nete. Als motivatie hiervoor geldt (1) het meestal beperkte aanbod juveniele kwabaal vanuit de kwekerijen, (2) het ontbreken of de schaarste van geschikt paai- en opgroeihabitat in de zijbeken van de IJse en de Bosbeek en (3) de geplande habitatherstelwerken in het kader van het Sigma-plan, het LIFE+ project Grote NeteWoud en reeds uitgevoerd habitatherstel in de Kleine Hoofdgracht. Tijdens de stuurgroepvergadering van 25 september 2013 werd al beslist om de herintroductie van kwabaal vanaf 2013 enkel te richten op de Grote Nete en de Abeek. Ook in het stroomgebied van de Abeek zijn habitatherstelwerken gepland. Er wordt aanbevolen om vooral te investeren in onderzoek dat zich toespitst op de voortplanting van de doelsoorten, omdat voldoende geschikt paaihabitat meer dan waarschijnlijk de voornaamste flessenhals is. Er kan immers pas sprake zijn van een duurzame populatie als ze kan standhouden zonder verdere tussenkomst. Wat kwabaal betreft, moet worden nagegaan of en in welke mate de nieuwe overstromingsgebieden die ontstaan na oplevering van de herstelwerken in het kader van Sigma en het LIFE+ project Grote NeteWoud bijdragen aan de voortplanting. Identificeren 4 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

7 van de paaigebieden en nagaan welke factoren het voortplantingssucces beïnvloeden moeten deel uitmaken van dergelijk onderzoek. Wat de lithofiele doelsoorten kopvoorn en serpeling betreft, moeten de kunstmatige riffles waarop een nieuwe grindlaag wordt aangebracht verder opgevolgd worden. De bodemprofielen, pebble counts en Schälchli-klassen moeten hiervoor als basis dienen. Van de vijf kunstmatige riffles die in deze studie onderzocht werden, lenen die in de IJse zich het best om te experimenteren met het aanbrengen van een nieuwe grindlaag met optimale afmetingen voor de voortplanting van kopvoorn en serpeling. Naast het verder opvolgen van aangepaste riffles en kunstmatige grindbedden, kan in waterlopen waar stenig substraat schaars is geworden door menselijk ingrijpen gezocht worden naar nieuwe locaties voor de aanleg van kunstmatige paairiffles voor kopvoorn en serpeling. Twee stroomgebieden die hiervoor in aanmerking komen, zijn die van de Mark en de Molenbeek-Bollaak. In deze stroomgebieden hoort minstens één van de doelsoorten met zekerheid van nature thuis, zodat het tot stand brengen van reproducerende populaties niet in strijd is met de IUCN-richtlijnen. In de Zwalm kan gezocht worden naar een geschikte locatie om een bijkomende paairiffle aan te leggen, gezien de beperkte afmetingen van de paairiffle stroomafwaarts van de Zwalmmolen. De riffles in de Grote Nete, de Zwalm en de taplopen van het Kanaal naar Beverlo, waarvan bekend is dat ze geschikt zijn voor de voortplanting van kopvoorn, moeten beschermd worden. Het is van belang om watervervuiling tegen te gaan om de kwaliteit van paairiffles te verbeteren. Lozing van afvalwater werkt de groei van perilithon (algen en bacteriën) in de hand, waardoor de kleefkracht van eieren van kopvoorn en serpeling afneemt en de kans op mortaliteit vergroot. Tijdens deze studie werden verschillende groeivormen van perilithon vastgesteld op de onderzochte kunstmatige paairiffles. Er kan experimenteel onderzocht worden of de kleefkracht en overleving van eieren van kopvoorn en serpeling anders is op de verschillende groeivormen. Kennis hierover kan de beslissing om al dan niet over te gaan tot de aanleg van kunstmatige paairiffles vergemakkelijken. Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 5

8 English abstract The monitoring results concerning the recovery programs for chub, dace and burbot were reported and evaluated. The study included: - Evaluation of the reintroductions of chub, dace and burbot in 23 river sections. - Assessment of the reproductive success of burbot in the Grote Nete, Bosbeek and IJse catchments. - Evaluation of potential spawning and nursery habitat for burbot in four tributaries to the river Bosbeek. - Evaluation of five artificial riffles and three construction sites for artificial gravel beds. To evaluate reintroductions of chub, dace and burbot, 23 river sections were electrofished. Target species were caught in all investigated rivers. Compared to 2012, total numbers of chub only declined in the Bosbeek. The number of dace declined in the rivers Grote Nete and IJse. Burbot declined in the rivers Abeek and IJse. The numbers of chub, dace and burbot were compared with expected numbers, which were determined in previous studies using habitat suitability models. Expected numbers for chub were achieved in the Grote Nete and Vleterbeek. High numbers of chub were also caught in the river Maarkebeek. For dace, expected numbers were achieved in the Abeek and Bosbeek. The expected numbers for burbot were only achieved in the Grote Nete. Multiple age classes of the target species were found in most rivers. However, age 0+ fish were scarce. A single age 0+ chub constitutes the only evidence of natural reproduction in Although cold spring temperatures may have delayed spawning of chub and dace, limited recruitment is probably caused by a lack of suitable spawning riffles in most rivers. Electrofishing in the main rivers and the tributaries to the Grote Nete, Bosbeek and IJse yielded no evidence that burbot successfully reproduced in the winter of Availability of suitable spawning areas in the Grote Nete and IJse catchments are limited and none of the four studied tributaries to the Bosbeek contained suitable spawning or nursery habitat for burbot. Because the expected numbers have not been achieved in all sections of the studied rivers and natural recruitment is limited or absent, there is still room for additional stocking campaigns in most rivers. However, it is recommended to rather invest in research that focuses on reproduction, because the occurrence of natural recruitment is a prerequisite for a successful reintroduction. Evaluation of five artificial riffles in four rivers revealed that applying a new gravel layer in the rivers Vleterbeek and Laan would probably not be sustainable. In the Vleterbeek, most of the measured variables were outside the optimal range for chub and dace, whereas high abundances of aquatic plants pose the biggest problem in the Laan. The artificial riffles in the river IJse were found to be the best suitable for applying a new gravel layer. The artificial riffle in the Zwalm was found to be a suitable spawning location for chub and dace. Discharge of wastewater and perilithon growth were problematic in all investigated rivers. Artificial gravel beds in the river Daelemansloop should be monitored frequently, because the substratum mainly consists of sand. To prevent the added gravel layers from sinking into the muddy riverbed, a base layer consisting of larger stones (rip-rap) could be applied. 6 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

9 Inhoudstafel Samenvatting... 3 Aanbevelingen voor beheer en/of beleid... 4 English abstract Inleiding Motivatie Doelstellingen Evaluatie van de uitgevoerde herintroducties van kopvoorn, serpeling en kwabaal Doelstellingen Materiaal en methode Evaluatie van de uitgevoerde herintroducties in de Abeek Vangstaantallen Leeftijdsverdeling Bespreking Evaluatie van de uitgevoerde herintroducties in de Bosbeek Vangstaantallen Leeftijdsverdeling Bespreking Evaluatie van de uitgevoerde herintroducties in de Grote Nete Vangstaantallen Leeftijdsverdeling Bespreking Evaluatie van de uitgevoerde herintroducties in de Kleine Hoofdgracht Vangstaantallen Leeftijdsverdeling Bespreking Evaluatie van de uitgevoerde herintroducties in de Molenbeek-Bollaak Vangstaantallen Leeftijdsverdeling Bespreking Evaluatie van de uitgevoerde herintroducties in de Laan Vangstaantallen Leeftijdsverdeling Bespreking Evaluatie van de uitgevoerde herintroducties in de IJse Vangstaantallen Leeftijdsverdeling Bespreking Evaluatie van de uitgevoerde herintroducties in de Maarkebeek Vangstaantallen Leeftijdsverdeling Bespreking Evaluatie van de uitgevoerde herintroducties in de Vleterbeek Vangstaantallen Leeftijdsverdeling Bespreking Algemene bespreking evaluatiebevissingen Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 7

10 3 Bevissing en inspectie van de taplopen van het Kanaal naar Beverlo Doelstelling Methode Resultaten Bespreking Onderzoek naar het voortplantingssucces van kwabaal (2013) Doelstelling Methode Resultaten Bespreking Geschiktheid van paai- en opgroeihabitat voor kwabaal in het stroomgebied van de Bosbeek Doel Methode Resultaten Bespreking Opvolging stabiliteit kunstmatige paairiffles Oorzaken verdwijnen of kwaliteitsverlies riffles Kunstmatige paairiffles als mitigerende maatregel Constructie en opvolging van kunstmatige riffles Doelstelling Onderzoeksvragen Methode Resultaten Kunstmatige riffle in de IJse t.h.v. de Beekstraat (Neerijse) Afmetingen riffle Waterdiepte, stroomsnelheid en debiet Korrelgrootteverdeling Perilithon Ingebedheid Waterplantenbedekking en beschaduwing Bodemprofiel Bespreking Kunstmatige riffle in de IJse stroomafwaarts van de Elsenstraat (Neerijse) Afmetingen riffle Waterdiepte, stroomsnelheid en debiet Korrelgrootteverdeling Perilithon Ingebedheid Waterplantenbedekking en beschaduwing Bodemprofiel Bespreking Kunstmatige riffle in de Laan stroomafwaarts van de Molenstraat (Terlanen) Afmetingen riffle Waterdiepte, stroomsnelheid en debiet Korrelgrootteverdeling Perilithon Ingebedheid Waterplantenbedekking en beschaduwing Bodemprofiel Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

11 Bespreking Kunstmatige riffle in de Zwalm stroomafwaarts van het Molenpad (Munkzwalm) Afmetingen riffle Waterdiepte, stroomsnelheid en debiet Korrelgrootteverdeling Perilithon Ingebedheid Waterplantenbedekking en beschaduwing Bodemprofiel Bespreking Kunstmatige riffle in de Vleterbeek stroomafwaarts van de Boescheepseweg (Poperinge) Afmetingen riffle Waterdiepte, stroomsnelheid en debiet Korrelgrootteverdeling Perilithon Ingebedheid Bodemprofiel Waterplantenbedekking en beschaduwing Bespreking Nulmetingen kunstmatige grindbedden in de Daelemansloop (Tenaard, Geel) Afmetingen toekomstige grindbedden Waterdiepte, stroomsnelheid en debiet Korrelgrootteverdeling Perilithon Ingebedheid Bodemprofiel Waterplantenbedekking en beschaduwing Bespreking Algemene bespreking Conclusies en aanbevelingen Literatuurlijst Bijlage 1: Aantal en gewicht (g) aan geherintroduceerde kopvoorns per waterloop Bijlage 2: Aantal en gewicht (g) aan geherintroduceerde serpelingen per waterloop Bijlage 3: Aantal en gewicht (g) aan geherintroduceerde kwabalen per waterloop Bijlage 4: Aantal en gewicht (g) aan geherintroduceerde beekforellen per waterloop Bijlage 5: Gevangen aantal en verwacht aantal kopvoorns op basis van het HGImodel (Dillen et al., 2005b) per deeltraject Bijlage 6: Gevangen aantal en verwacht aantal serpelingen op basis van het HGI-model (Dillen et al., 2006) per deeltraject Bijlage 7: Gevangen aantal en verwacht aantal kwabalen op basis van het HGImodel (Dillen et al., 2005a) per deeltraject Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 9

12 10 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

13 1 Inleiding 1.1 Motivatie Een aantal zeldzame vissoorten is reeds geruime tijd plaatselijk of volledig verdwenen uit de waterlopen van het Vlaamse Gewest. Aan de basis hiervan ligt meestal het onbereikbaar worden van typische paaigronden en een verslechterde water- en habitatkwaliteit. In het kader van natuurontwikkeling en integraal waterbeheer, werd door verschillende overheden werk gemaakt van structureel herstel van een aantal prioritaire waterlopen. Daarnaast is door de uitbouw van de waterzuiveringsinfrastructuur ook de waterkwaliteit van tal van waterlopen verbeterd. Voor kopvoorn, kwabaal en serpeling werden door het INBO, in opdracht van ANB, gedurende de voorbije jaren soortherstelprojecten uitgewerkt die via habitatmodellering de haalbaarheid van het herstel van populaties van deze soorten in een aantal Vlaamse waterlopen nagaan (Dillen et al., 2005a,b; 2006; Van den Neucker et al., 2009; 2010a,b; 2012; 2013). Op basis van de resultaten en aanbevelingen van het onderzoek, werden in verschillende waterlopen in het Vlaamse Gewest herintroducties met deze soorten uitgevoerd. Om de gevolgde herintroductiestrategie te evalueren en eventueel bij te sturen is een opvolging van de overleving van de uitgezette dieren noodzakelijk. Daarnaast dienen nieuwe waterlopen geëvalueerd te worden met betrekking tot hun geschiktheid voor het herstel van populaties van deze doelsoorten. 1.2 Doelstellingen Het doel van de voorliggende studie is de wetenschappelijke opvolging van de soortherstelprogramma s voor kopvoorn, serpeling en kwabaal. De studie-resultaten worden weergegeven in verschillende luiken: a) Evaluatie van de reeds uitgevoerde herintroducties van kwabaal, kopvoorn en serpeling in 23 waterlooptrajecten. Kan overleving van de uitgezette doelsoorten worden vastgesteld in de geselecteerde waterlooptrajecten? Zijn er gezonde populaties aanwezig waarin verschillende leeftijdsklassen vertegenwoordigd zijn? Zijn er aanwijzingen dat er natuurlijke reproductie plaatsvindt in de onderzochte waterlopen? b) Onderzoek naar het voortplantingssucces van kwabaal in het stroomgebied van de Grote Nete, de IJse en de Bosbeek. Hebben kwabalen zich voortgeplant in het stroomgebied van de geselecteerde waterlopen? c) Beoordeling van de geschiktheid als paai- en opgroeihabitat voor kwabaal van vier zijbeken in het stroomgebied van de Bosbeek. Kunnen de geselecteerde zijbeken dienen als paai- en opgroeihabitat voor kwabaal? Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 11

14 d) Evaluatie van vijf kunstmatige riffles en drie locaties waar kunstmatige grindbedden worden aangelegd. Zijn de riffles en aanleglocaties optimaal wat betreft waterdiepte, stroomsnelheid, korrelgrootte en perilithonbedekking voor de voortplanting van kopvoorn en serpeling? e) Formuleren van concrete aanbevelingen naar het beleid, met betrekking tot de uitgevoerde herintroducties en de aanleg van kunstmatige paairiffles. Deze aanbevelingen hebben betrekking op het visstandbeheer, de inrichting van waterlopen en het waterloopbeheer. Er worden suggesties gegeven voor toekomstig onderzoek om kennisleemten op te vullen. 12 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

15 2 Evaluatie van de uitgevoerde herintroducties van kopvoorn, serpeling en kwabaal 2.1 Doelstellingen In dit onderzoeksluik worden de uitgevoerde herintroducties van kopvoorn, serpeling, en kwabaal geëvalueerd in 23 waterlooptrajecten. Telkens is er aandacht voor de overleving en voortplantingssucces. 2.2 Materiaal en methode Beviste waterlopen In negen verschillende waterlopen werden in totaal 23 trajecten (Tabel 1) elektrisch bevist volgens de methode besproken door Coeck (1996). De trajecten waren 500 m lang, behalve die in de Molenbeek-Bollaak en de Maarkebeek (250 m). In Figuren 1 tot 9 wordt de ligging van de beviste trajecten weergegeven. Tabel 1. Overzicht per provincie van de beviste waterlopen en trajecten ter evaluatie van uitgevoerde herintroducties. Provincie Bekken Waterloop Traject Limburg Maas Abeek 1) Reppelmolen Limburg Maas Abeek 2) Hoogmolen Limburg Maas Abeek 3) autoweg N73 Limburg Maas Bosbeek 1) Neermolen Limburg Maas Bosbeek 2) Schanskasteel Limburg Maas Bosbeek 3) Wilhelm Tell Limburg Maas Bosbeek 4) Volmolen Antwerpen Nete Grote Nete 1) Meerhout Antwerpen Nete Grote Nete 2) Straalmolen Antwerpen Nete Grote Nete 3) Hoolstmolen Antwerpen Nete Grote Nete 4) monding Hanskenselsloop Antwerpen Nete Kleine Hoofdgracht 1) Peer Luytendijk Antwerpen Nete Molenbeek-Bollaak 1) Galgevoortse brug Antwerpen Nete Molenbeek-Bollaak 2) Pulsebaan RWZI Vlaams-Brabant Dijle Laan 1) molen Terlanen Vlaams-Brabant Dijle IJse 1) Margijsbos Vlaams-Brabant Dijle IJse 2) Beekstraat Vlaams-Brabant Dijle IJse 3) stroomafwaarts E411 Oost-Vlaanderen Schelde Maarkebeek 1) Groenstraat Oost-Vlaanderen Schelde Maarkebeek 2) Tiegstraat West-Vlaanderen IJzer Vleterbeek 1) Abele West-Vlaanderen IJzer Vleterbeek 2) Rood Kruis West-Vlaanderen IJzer Vleterbeek 3) monding Winterbeek Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 13

16 Figuur 1. Ligging van de beviste trajecten in de Abeek (rood). Figuur 2. Ligging van de beviste trajecten in de Bosbeek (rood). 14 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

17 Figuur 3. Ligging van de beviste trajecten in de Grote Nete (rood). Figuur 4. Ligging van het beviste traject in de Kleine Hoofdgracht (rood). Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 15

18 Figuur 5. Ligging van de beviste trajecten in de Molenbeek-Bollaak (rood). Figuur 6. Ligging van het beviste traject in de Laan (rood). 16 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

19 Figuur 7. Ligging van de beviste trajecten in de IJse (rood). Figuur 8. Ligging van het beviste traject in de Maarkebeek (rood). Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 17

20 Figuur 9. Ligging van de beviste trajecten in de Vleterbeek (rood). 18 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

21 Fuikvangsten Net als in 2012 (Van den Neucker et al., 2013), werd de meest stroomafwaarts gelegen 200 m in het traject Hoolstmolen (Grote Nete) bevist met fuiken, omdat dit deeltraject al meermaals te diep bleek om efficiënt elektrisch te bevissen. De fuiken waren dezelfde als gebruikt voor het onderzoek naar de paaimigratie (Van den Neucker et al., 2009; 2010a). Er werden zes fuiken ingezet, die voorzien werden van aas, een voorwaarde om kwabalen met fuiken te kunnen vangen buiten het voortplantingsseizoen (Bernard et al., 1991). Het aas bestond in elke fuik uit een mengsel van 100 g dode baars, blankvoorn, riviergrondel en/of bruine Amerikaanse dwergmeerval. De locatie van elke fuik en de zin van de fuikopening worden weergegeven in Figuur 10. De fuiken werden geplaatst op 14 mei 2013 en verwijderd op 17 mei Figuur 10. Locaties van fuiken in het traject Hoolstmolen (Grote Nete). Drie fuiken werden opgesteld met de opening in stroomopwaartse zin (SO) en drie met de opening in stroomafwaartse zin (SA). Aantallen Ter evaluatie van de uitgevoerde herintroducties werden de gevangen aantallen kopvoorns, serpelingen en kwabalen per (deel)traject vergeleken met de aantallen die verwacht werden op basis van habitatgeschiktheidsmodellen (Dillen et al., 2005a,b; 2006; Van den Neucker et al., 2009; 2010a,b; 2012). De doelsoorten (kopvoorn, serpeling, kwabaal en beekforel) werden niet allemaal in elk van de genoemde waterlopen uitgezet (zie Bijlagen 1 tot 4), zodat het aantal evaluaties per soort verschilt. Voor een overzicht van het aantal gevangen en verwachte kopvoorns, serpelingen en kwabalen per deeltraject, wordt verwezen naar Bijlagen 5 tot 7. Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 19

22 Lengtefrequentieverdeling De gevangen vissen werden gemeten (vorklengte tot op 1 mm nauwkeurig) en gewogen (tot op 0,1 of 1 g nauwkeurig). Om na te gaan of er meerjarige overleving is van de geherintroduceerde vissoorten, werd aan de hand van een lengtefrequentieverdeling een ruwe inschatting gemaakt van het aantal aanwezige leeftijdsklassen. Deze inschatting gebeurde op basis van literatuurgegevens over de gemiddelde lengte die de doelsoorten bereiken op een bepaalde leeftijd (Müller, 1960; Van Emmerik & de Nie, 2006). Het aantal aanwezige leeftijdsklassen kon zelden met zekerheid gegeven worden, omdat er overlap kan zijn tussen de lengten van vissen met verschillende leeftijd, bijvoorbeeld wanneer de groei in de kwekerij sterk verschilt tussen opeenvolgende jaren. Binnen het kader van dit onderzoek was het niet mogelijk om de leeftijd van de gevangen doelsoorten exact te bepalen aan de hand van schubben- of otolietenonderzoek. 20 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

23 2.3 Evaluatie van de uitgevoerde herintroducties in de Abeek Vangstaantallen In totaal werden 78 kopvoorns, 133 serpelingen en 6 kwabalen gevangen in de Abeek. Ter hoogte van de Hoogmolen werden veel meer 1+ en oudere kopvoorns aangetroffen dan kon verwacht worden op basis van het habitatgeschiktheidsmodel. De streefcijfers voor kopvoorn werden niet gehaald stroomafwaarts van de N73 en stroomafwaarts van de Reppelmolen, waar de soort zelfs helemaal ontbrak in de vangst. De streefcijfers voor 1+ en oudere serpelingen werden ruim overtroffen in het traject Hoogmolen en ook in het traject Reppelmolen werden de verwachte aantallen gehaald. Stroomafwaarts van de autoweg N73 werden echter minder serpelingen gevangen dan verwacht op basis van de habitatgeschiktheidsmodellen. Het aantal gevangen kwabalen benaderde nergens de streefcijfers gebaseerd op het habitatgeschiktheidsmodel (Figuren 11, 13 en 15) Leeftijdsverdeling Op basis van de lengtefrequentieverdeling kunnen minstens vier leeftijdsklassen van kopvoorn en serpeling onderscheiden worden en minstens twee leeftijdsklassen van kwabaal. Van geen enkele doelsoort werden individuen behorende tot de leeftijdsklasse 0+ aangetroffen (Figuren 12, 14 en 16) Bespreking Het totale aantal gevangen kopvoorns was verdubbeld ten opzichte van vorig jaar (78 t.o.v. 40 in 2012). Ook het aantal serpelingen was sterk toegenomen (133 t.o.v. 76 in 2012). Het aantal kwabalen was echter sterk afgenomen (6 t.o.v. 62 in 2012) (Van den Neucker et al., 2013). Op basis van de lengtefrequentieverdeling werden geen aanwijzingen gevonden dat de doelsoorten zich hebben voortgeplant in Nochtans werden van alle doelsoorten individuen gevangen die een leeftijd bereikt hadden waarop ze zich kunnen voortplanten. Het aantal oudere, geslachtsrijpe kopvoorns en kwabalen was wel klein. In alle trajecten werden de streefcijfers voor minstens één van de doelsoorten niet gehaald, zodat er in principe nog ruimte is voor bijkomende uitzettingen. Toch lijkt het aangewezen om in de eerste plaats na te gaan of de voortplanting van kopvoorn en serpeling op gang kan worden gebracht door de aanleg van kunstmatige paairiffles of door verbeteringen aan te brengen aan bestaande kunstmatige paairiffles. De voortplanting van serpeling (waarvan een natuurlijke populatie wordt aangevuld met gekweekte exemplaren) bleek namelijk ook bij voorgaande evaluatiebevissingen beperkt (Van den Neucker et al., 2012) en van kopvoorn werd nog nooit natuurlijke reproductie vastgesteld in de Abeek. Slechts als de soorten zich geheel via natuurlijke reproductie in stand kunnen houden, kan er van duurzaam herstel gesproken worden. Het lijkt ook nuttig om te onderzoeken of het nog zinvol is om de uitzettingen van kwabaal verder te zetten in de Abeek. Sinds de start van de herintroductie van kwabaal in de Abeek waren er nog geen aanwijzingen dat de soort zich voortplant. Wellicht moeten eerst grootschalige habitatherstelwerken (op het niveau van stroomgebied) worden uitgevoerd, waarbij overstromingsgebieden worden aangelegd en moeten alle migratieknelpunten worden weggenomen. In ieder geval moet worden onderzocht in hoeverre de zijbeken van de Abeek momenteel geschikt paai- en opgroeihabitat vormen voor kwabaal. Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 21

24 gevangen verwacht Hoogmolen autoweg N73 Reppelmolen Aantal kopvoorns Hoogmolen autoweg N73 Reppelmolen Traject Aantal kopvoorns Lengte (mm) Figuur 11. Gevangen aantal en verwacht aantal 1+ en oudere kopvoorns op basis van het HGI-model (Dillen et al., 2005b) per deeltraject in de Abeek. Figuur 12. Lengtefrequentieverdeling van kopvoorns gevangen ter hoogte van de Hoogmolen, autoweg N73 en de Reppelmolen. gevangen verwacht Hoogmolen autoweg N73 Reppelmolen Aantal serpelingen Aantal serpelingen Hoogmolen autoweg N73 Reppelmolen Traject Lengte (mm) Figuur 13. Gevangen aantal en verwacht aantal 1+ en oudere serpelingen op basis van het HGI-model (Dillen et al., 2006) per deeltraject in de Abeek. Figuur 14. Lengtefrequentieverdeling van serpelingen gevangen ter hoogte van de Hoogmolen, autoweg N73 en de Reppelmolen. gevangen verwacht Hoogmolen autoweg N73 Reppelmolen Aantal kwabalen Hoogmolen autoweg N73 Reppelmolen Traject Aantal kwabalen Lengte (mm) Figuur 15. Gevangen aantal en verwacht aantal 1+ en oudere kwabalen op basis van het HGI-model (Dillen et al., 2005a) per deeltraject in de Abeek. Figuur 16. Lengtefrequentieverdeling van kwabalen gevangen ter hoogte van de Hoogmolen, autoweg N73 en de Reppelmolen. 22 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

25 2.4 Evaluatie van de uitgevoerde herintroducties in de Bosbeek Vangstaantallen Er werden in totaal 8 kopvoorns, 197 serpelingen en 49 kwabalen gevangen in de Bosbeek. Nergens werden de streefcijfers op basis van het habitatgeschiktheidsmodel gehaald voor kopvoorn. Wat serpeling betreft, werden verwachte aantallen bereikt stroomafwaarts van de Volmolen en ter hoogte van camping Wilhelm Tell. Ter hoogte van de Volmolen werden ze zelfs ruim overtroffen. De streefcijfers voor kwabaal werden gehaald en overtroffen ter hoogte van de Volmolen en de Neermolen (Figuren 17, 19 en 21) Leeftijdsverdeling Er werden minstens drie leeftijdsklassen van kopvoorn en minstens vier leeftijdsklassen van serpeling gevangen in de Bosbeek. Ook kwabalen werden vertegenwoordigd door verschillende leeftijdsklassen. Op basis van de lengtefrequentieverdelingen waren er geen aanwijzingen voor natuurlijke reproductie (Figuren 18, 20 en 22) Bespreking Het totale aantal kopvoorns viel sterk terug (8 t.o.v. 27 in 2012), terwijl drie keer meer serpelingen werden aangetroffen dan vorig jaar (197 t.o.v. 60 in 2012). Het aantal gevangen kwabalen was licht toegenomen (49 t.o.v. 38 in 2012). Voor alle doelsoorten is er in principe nog ruimte voor bijkomende uitzettingen in de Bosbeek, omdat de streefcijfers gebaseerd op de habitatgeschiktheidsmodellen op de meeste beviste locaties niet gehaald worden. Het lijkt echter zinvoller om eerst voldoende geschikt voortplantingshabitat te voorzien. Voor het tweede jaar op rij werd namelijk geen natuurlijke reproductie van serpeling vastgesteld en ook kopvoorn heeft zich nog niet voortgeplant. Daarom kan overwogen worden om kunstmatige paairiffles aan te leggen en na te gaan of bestaande kunstmatige riffles voldoen aan de eisen van kopvoorn en serpeling, zodat ze indien nodig kunnen worden verbeterd. Het lijkt ook nuttig om te onderzoeken of het nog zinvol is om de uitzettingen van kwabaal verder te zetten in de Bosbeek. Sinds de start van de herintroductie van kwabaal waren er nog geen aanwijzingen dat de soort zich voortplant. Wellicht moeten eerst grootschalige habitatherstelwerken (op het niveau van stroomgebied) worden uitgevoerd, waarbij overstromingsgebieden worden aangelegd en migratieknelpunten worden weggenomen. Onderzoek naar de aanwezigheid van kwabaaljuvenielen in het stroomgebied van de Bosbeek bevestigen de noodzaak van habitatherstel (zie verder). Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 23

26 gevangen verwacht Neermolen Schanskasteel Wilhelm Tell Volmolen Aantal kopvoorns Volmolen Wilhelm Tell Schanskasteel Neermolen Traject Aantal kopvoorns Lengte (mm) Figuur 17. Gevangen aantal en verwacht aantal 1+ en oudere kopvoorns op basis van het HGI-model (Dillen et al., 2005b) per deeltraject in de Bosbeek. Figuur 18. Lengtefrequentieverdeling van kopvoorns gevangen ter hoogte van de Neermolen, het Schanskasteel, Wilhelm Tell en de Volmolen. gevangen verwacht Neermolen Schanskasteel Wilhelm Tell Volmolen Aantal serpelingen Volmolen Wilhelm Tell Schanskasteel Neermolen Traject Aantal serpelingen Lengte (mm) Figuur 19. Gevangen aantal en verwacht aantal 1+ en oudere serpelingen op basis van het HGI-model (Dillen et al., 2006) per deeltraject in de Bosbeek. Figuur 20. Lengtefrequentieverdeling van serpelingen gevangen ter hoogte van de Neermolen, Schanskasteel, Wilhelm Tell en de Volmolen. gevangen verwacht Neermolen Schanskasteel Wilhelm Tell Volmolen Aantal kwabalen Volmolen Wilhelm Tell Schanskasteel Neermolen Traject Aantal kwabalen Lengte (mm) Figuur 21. Gevangen aantal en verwacht aantal 1+ en oudere kwabalen op basis van het HGI-model (Dillen et al., 2005a) per deeltraject in de Bosbeek. Figuur 22. Lengtefrequentieverdeling van kwabalen gevangen ter hoogte van de Neermolen, Schanskasteel, Wilhelm Tell en de Volmolen. 24 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

27 2.5 Evaluatie van de uitgevoerde herintroducties in de Grote Nete Vangstaantallen In totaal werden 29 kopvoorns, 6 serpelingen en 33 kwabalen gevangen in de Grote Nete. Ter hoogte van de Hoolstmolen en Meerhout werden de streefcijfers voor kopvoorn gehaald en zelfs overtroffen. Ter hoogte van de monding van de Hanskenselsloop werden helemaal geen kopvoorns gevangen. Serpelingen waren talrijker aanwezig dan verwacht op basis van het habitatgeschiktheidsmodel in het traject Hoolstmolen. Stroomafwaarts van de Straalmolen en ter hoogte van de monding van de Hanskenselsloop werden geen serpelingen aangetroffen. Kwabaal werd in elk traject gevangen, ook in de trajecten Hoolstmolen en Meerhout, waar er helemaal geen verwacht werden op basis van het habitatgeschiktheidsmodel. Enkel in het traject ter hoogte van de monding van de Hanskenselsloop werden de streefcijfers niet gehaald (Figuren 23, 25 en 27). De fuikvangsten in het meest stroomafwaartse deeltraject stroomafwaarts van de Hoolstmolen leverden geen enkele doelsoort op Leeftijdsverdeling Er werd een een groot aantal leeftijdsklassen van kopvoorn aangetroffen in de Grote Nete, maar slechts één juveniel behorende tot de leeftijdsklasse 0+. Serpelingen werden slechts vertegenwoordigd door twee leeftijdsklassen en er was geen aanwijzing voor natuurlijke reproductie. Er waren minstens twee leeftijdsklassen van kwabaal aanwezig (Figuren 24, 26 en 28) Bespreking In vergelijking met vorig jaar werden dubbel zoveel kopvoorns gevangen (29 tegenover 14 in 2012) in de Grote Nete. Het aantal serpelingen verminderde sterk (6 tegenover 38 in 2012), terwijl er veel meer kwabalen werden aangetroffen (33 tegenover 6 in 2012). Net als in 2012 kon van de trajecten monding Hanskenselsloop, Hoolstmolen en Straalmolen telkens slechts een deeltraject bevist worden, omdat de waterdiepte te groot was. Bij de vergelijking van de gevangen en verwachte aantallen, in Figuren 23, 25 en 27, werd hier echter weerom rekening mee gehouden. Kwabaal was de enige doelsoort die in elk traject werd gevangen. De vangst van 27 kwabalen behorende tot minstens twee leeftijdsklassen in het traject Meerhout is opmerkelijk. In 2012 werd er geen enkele kwabaal gevangen en het habitatgeschiktheidsmodel voorspelt geen enkele kwabaal in dit traject. De vangst in 2013 is echter te groot om ze louter toe te schrijven aan vangstefficiëntie. Mogelijk verbeterde de habitatgeschiktheid door de dynamiek van de rivier en vinden nu meer kwabalen er een geschikte schuilplaats. Er werd één juveniele kopvoorn gevangen in het traject Meerhout. De kopvoornpopulatie houdt zichzelf al meerdere jaren in stand, zonder bijkomende uitzettingen, maar de kleine aantallen kunnen erop wijzen dat het aantal geschikte paairiffles beperkt is. Er was geen aanwijzing dat kwabaal zich succesvol heeft voortgeplant in het stroomgebied van de Grote Nete. Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 25

28 gevangen verwacht Hanskenselsloop Hoolstmolen Straalmolen Meerhout Aantal kopvoorns Hanskenselsloop Hoolstmolen Straalmolen Meerhout Traject Aantal kopvoorns Lengte (mm) Figuur 23. Gevangen aantal en verwacht aantal 1+ en oudere kopvoorns op basis van het HGI-model (Dillen et al., 2005b) per deeltraject in de Grote Nete. Figuur 24. Lengtefrequentieverdeling van kopvoorns gevangen ter hoogte van de monding van de Hanskenselsloop, de Hoolstmolen, de Straalmolen en Meerhout. gevangen verwacht Hanskenselsloop Hoolstmolen Straalmolen Meerhout Aantal serpelingen Hanskenselsloop Hoolstmolen Straalmolen Meerhout Traject Aantal serpelingen Lengte (mm) Figuur 25. Gevangen aantal en verwacht aantal 1+ en oudere serpelingen op basis van het HGI-model (Dillen et al., 2006) per deeltraject in de Grote Nete. Figuur 26. Lengtefrequentieverdeling van serpelingen gevangen ter hoogte van de monding van de Hanskenselsloop, de Hoolstmolen, de Straalmolen en Meerhout. gevangen verwacht Hanskenselsloop Hoolstmolen Straalmolen Meerhout Aantal kwabalen Hanskenselsloop Hoolstmolen Straalmolen Meerhout Traject Aantal kwabalen Lengte (mm) Figuur 27. Gevangen aantal en verwacht aantal 1+ en oudere kwabalen op basis van het HGI-model (Dillen et al., 2005a) per deeltraject in de Grote Nete. Figuur 28. Lengtefrequentieverdeling van kwabalen gevangen ter hoogte van de monding van de Hanskenselsloop, de Hoolstmolen, de Straalmolen en Meerhout. 26 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

29 2.6 Evaluatie van de uitgevoerde herintroducties in de Kleine Hoofdgracht Vangstaantallen Er werden twee kwabalen gevangen in de Kleine Hoofdgracht (Figuur 29). Kopvoorn en serpeling werden niet aangetroffen. In het traject in de Kleine Hoofdgracht werden nog geen habitatopmetingen uitgevoerd, zodat het habitatgeschiktheidsmodel nog niet kon worden toegepast en dus nog geen verwachte aantallen konden berekend worden Leeftijdsverdeling Beide kwabalen behoorden wellicht tot de leeftijdsklasse 1+ (Figuur 30) Bespreking Er werd voor het eerst een 500 m traject bevist in de Kleine Hoofdgracht. In het traject werden kleinschalige habitatherstelwerkzaamheden uitgevoerd (Baeyens et al., 2010), die voor extra geschikt habitat voor de verschillende doelsoorten moeten zorgen. Uit de vangstresultaten bleek kwabaal voorlopig de enige aanwezige doelsoort in het herstelde traject. Gezien hun leeftijd, behoorden beide kwabalen wellicht tot de groep individuen die in 2012 werden uitgezet in de Kleine Hoofdgracht. Toekomstig onderzoek moet uitwijzen of ook kopvoorn en serpeling gebruik zullen maken van het herstelde traject. gevangen verwacht Peer Luytendijk Aantal kwabalen Peer Luytendijk Traject? Aantal kwabalen Lengte (mm) Figuur 29. Gevangen aantal en verwacht aantal 1+ en oudere kwabalen op basis van het HGI-model (Dillen et al., 2005a) per deeltraject in de Kleine Hoofdgracht. Figuur 30. Lengtefrequentieverdeling van kwabalen gevangen stroomafwaarts van Peer Luytendijk. Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 27

30 2.7 Evaluatie van de uitgevoerde herintroducties in de Molenbeek-Bollaak Vangstaantallen Er werd slechts één kopvoorn gevangen in de Molenbeek-Bollaak, in het traject Galgevoortste brug (Figuur 31) Leeftijdsverdeling Het gevangen exemplaar was meerdere jaren oud, vermoedelijk 3 jaar (Figuur 32) Bespreking Het is moeilijk om een mogelijke verklaring te geven voor de kleine aantallen of het ontbreken van kopvoorns in de beviste trajecten, want de habitatgeschiktheid is er zeer goed (Van den Neucker et al., 2009). In 2011 werden nog 19 kopvoorns behorende tot vier leeftijdsklassen gevangen in het traject stroomafwaarts van de Pulsebaan (Van den Neucker et al., 2012). gevangen verwacht Pulsebaan RWZI Galgevoortse brug Aantal kopvoorns Pulsebaan RWZI Traject Galgevoortse brug Aantal kopvoorns Lengte (mm) Figuur 31. Gevangen aantal en verwacht aantal 1+ en oudere kopvoorns op basis van het HGI-model (Dillen et al., 2005b) per deeltraject in de Molenbeek-Bollaak. Figuur 32. Lengtefrequentieverdeling van kopvoorns gevangen stroomafwaarts van de Pulsebaan ter hoogte van de RWZI en de Galgevoortse brug. 28 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

31 2.8 Evaluatie van de uitgevoerde herintroducties in de Laan Vangstaantallen Er werden in totaal 15 kopvoorns en 12 serpelingen gevangen in de Laan. Daarmee bleven de gevangen aantallen ver beneden de streefcijfers (Figuren 33 en 35) Leeftijdsverdeling De kopvoorns behoorden tot twee, mogelijk drie, leeftijdsklassen. Van serpeling werden slechts twee leeftijdsklassen aangetroffen. Er waren geen aanwijzingen voor natuurlijke reproductie (Figuren 34 en 36) Bespreking In vergelijking met vorig jaar, werden veel meer kopvoorns (15 tegenover 2 in 2012) en serpelingen (12 tegenover 4 in 2012) gevangen, maar de totale aantallen bleven ver beneden de aantallen die konden verwacht worden op basis van de habitatgeschiktheidsmodellen. Dezelfde vaststelling werd gedaan bij vorige evaluatiebevissingen (Van den Neucker et al, 2009; 2010a,b; 2012, 2013). Vermoedelijk is de waterkwaliteit niet altijd optimaal. De herintroductie-inspanningen in het Dijlebekken kunnen daarom best gefocust worden op andere waterlopen. Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 29

32 gevangen verwacht Terlanen Aantal kopvoorns Terlanen Traject Aantal kopvoorns Lengte (mm) Figuur 33. Gevangen aantal en verwacht aantal 1+ en oudere kopvoorns op basis van het HGI-model (Dillen et al., 2005b) per deeltraject in de Laan. Figuur 34. Lengtefrequentieverdeling van kopvoorns gevangen ter hoogte van de molen van Terlanen. gevangen verwacht Terlanen Aantal serpelingen Terlanen Traject Aantal serpelingen Lengte (mm) Figuur 35. Gevangen aantal en verwacht aantal 1+ en oudere serpelingen op basis van het HGI-model (Dillen et al., 2006) per deeltraject in de Laan. Figuur 36. Lengtefrequentieverdeling van serpelingen gevangen ter hoogte van de molen van Terlanen. 30 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

33 2.9 Evaluatie van de uitgevoerde herintroducties in de IJse Vangstaantallen In totaal werden 94 kopvoorns, 2 serpelingen en 19 kwabalen gevangen in de IJse. Enkel kopvoorn werd in elk traject gevangen. In het traject Margijsbos werden de streefcijfers voor kopvoorn overtroffen. Voor serpeling en kwabaal werden de aantallen die verwacht werden op basis van het habitatgeschiktheidsmodel nergens gehaald. Voor het traject stroomafwaarts van de E411 zijn geen streefcijfers beschikbaar, omdat het habitat er nooit werd geëvalueerd (Figuren 37, 39 en 41) Leeftijdsverdeling De kopvoorns behoorden vermoedelijk tot vier leeftijdsklassen en ook van kwabaal waren verschillende leeftijdsklassen aanwezig. Tot de vangst behoorde de grootste kwabaal die tot nu toe werd gevangen, met een lengte van 50,5 cm. Er waren geen aanwijzingen dat de doelsoorten zich hebben voortgeplant in 2013 (Figuren 38, 40 en 42) Bespreking Er werden meer dan dubbel zoveel kopvoorns aangetroffen dan vorig jaar (94 tegenover 45 in 2012). Het aantal serpelingen lag veel lager (2 tegenover 37 in 2012). Het aantal kwabalen ging voor het tweede jaar op rij sterk achteruit (19 tegenover 49 in 2012). Het aantal kopvoorns en serpelingen wisselt sterk tussen de jaren in de beviste trajecten (Van den Neucker et al., 2009; 2010a,b; 2012; 2013). Van alle doelsoorten, werd enkel van serpeling eenmalig natuurlijke reproductie vastgesteld in de IJse, in Vermoedelijk voldoen de aanwezige kunstmatige riffles niet aan de paaihabitatvereisten van de lithofiele doelsoorten kopvoorn en serpeling. Natuurlijke riffles zijn niet aanwezig in het stroomgebied van de IJse, vermits de bodem vooral bestaat uit zand. Het enige natuurlijke stenige substraat bestaat uit een kleine hoeveelheid kalksteenknolletjes. Deze zijn wegens hun kleine afmetingen niet optimaal voor kopvoorn en serpeling. Het is ook niet bekend of ze talrijk genoeg zijn om riffles te kunnen vormen. Door het ontbreken van natuurlijke riffles, kwam er wellicht ook nooit een natuurlijke populatie kopvoorn en serpeling voor in de IJse (Vrielinck et al., 2003), zodat de nodige afwegingen moeten gemaakt worden betreffende de uitzettingen van de lithofiele soorten. De IJse leent zich wel uitstekend om te experimenteren met kunstmatige paairiffles, omdat er lange stroken breuksteen aanwezig zijn, die kunnen dienen als basislaag waarop grind met optimale korrelgrootte kan gestort worden (Van den Neucker et al., 2013). Kwabaal werd voor het laatst uitgezet in 2011, afgezien van 15 exemplaren in De vangstaantallen gaan snel achteruit na stopzetting van de herintroducties. Er werd nog geen voortplanting van kwabaal vastgesteld, zodat de soort zich niet kan handhaven. Ook voor kwabaal is wellicht geen geschikt paaihabitat aanwezig in het stroomgebied van de IJse. Drie zijbeken van de IJse, de Langegracht, de Paardenbeek en de Nellebeek, bleken ongeschikt als paai- en opgroeihabitat, omdat ze weinig water bevatten en de stroomsnelheid soms hoog is (Van den Neucker et al., 2013). Dit kan een aanwijzing zijn dat de waterlopen zijn aangepast om water snel af te voeren. Ook de gracht die recent werd aangetakt nabij de monding van de IJse, kan wellicht niet dienen als paai- en opgroeihabitat, omdat de bodem bestaat uit een kniediepe laag slib (zie verder). Daarom is het weinig zinvol om de uitzettingen van kwabaal te hervatten alvorens grootschalige habitatherstelwerken (op stroomgebiedniveau) worden uitgevoerd. Om de zijbeken geschikt te maken als paai- en opgroeihabitat moet werk gemaakt worden van waterretentie. Hermeandering en de aanleg van overstromingsgebieden langs de bovenloop en de zijbeken kunnen het habitat beter geschikt maken. Overstromingsgebieden moeten water in de winter, tijdens de voortplantingsperiode van kwabaal, lang genoeg vasthouden. Verder moet een geschikte waterkwaliteit gegarandeerd worden. Al het huishoudelijk Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 31

34 afvalwater moet gezuiverd worden alvorens het in de IJse en haar zijbeken wordt geloosd. Habitatherstel moet ook inhouden dat alle migratieknelpunten worden verwijderd, zodat potentieel geschikt paaihabitat bereikbaar wordt voor alle uitgezette kwabalen. 32 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

35 gevangen verwacht Beekstraat Margijsbos stroomafwaarts E411 Aantal kopvoorns Beekstraat Margijsbos stroomafwaarts E411 Traject? Aantal kopvoorns Lengte (mm) Figuur 37. Gevangen aantal en verwacht aantal 1+ en oudere kopvoorns op basis van het HGI-model (Dillen et al., 2005b) per deeltraject in de IJse. Figuur 38. Lengtefrequentieverdeling van kopvoorns gevangen ter hoogte van de Beekstraat, Margijsbos en stroomafwaarts van de E411. gevangen verwacht Beekstraat Margijsbos stroomafwaarts E411 Aantal serpelingen Beekstraat Margijsbos stroomafwaarts E411 Traject? Aantal serpelingen Lengte (mm) Figuur 39. Gevangen aantal en verwacht aantal 1+ en oudere serpelingen op basis van het HGI-model (Dillen et al., 2006) per deeltraject in de IJse. Figuur 40. Lengtefrequentieverdeling van serpelingen gevangen ter hoogte van de Beekstraat, Margijsbos en stroomafwaarts van de E411. gevangen verwacht Beekstraat Margijsbos stroomafwaarts E411 Aantal kwabalen Beekstraat Margijsbos stroomafwaarts E411 Traject? Aantal kwabalen Lengte (mm) Figuur 41. Gevangen aantal en verwacht aantal 1+ en oudere kwabalen op basis van het HGI-model (Dillen et al., 2005a) per deeltraject in de IJse. Figuur 42. Lengtefrequentieverdeling van kwabalen gevangen ter hoogte van de Beekstraat, Margijsbos en stroomafwaarts van de E411. Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 33

36 2.10 Evaluatie van de uitgevoerde herintroducties in de Maarkebeek Vangstaantallen In totaal werden 156 kopvoorns en 18 serpelingen gevangen in de Maarkebeek (Figuren 43 en 45). In de beviste trajecten werden nooit habitatopmetingen uitgevoerd, zodat de gevangen aantallen niet konden vergeleken worden met verwachte aantallen berekend op basis van de habitatgeschiktheidsmodellen Leeftijdsverdeling De vangst bestond wellicht uit een drietal leeftijdsklassen van kopvoorn en minstens twee leeftijdsklassen van serpeling. Er werden geen kopvoorns of serpelingen behorende tot de leeftijdsklasse 0+ gevangen (Figuren 44 en 46) Bespreking De vangstaantallen van kopvoorn (156 tegenover 53 in 2012) en serpeling (18 tegenover 1 in 2012) namen sterk toe in vergelijking met vorig jaar. Op basis van de lengtefrequentieverdeling kan gesteld worden dat kopvoorns meerdere jaren kunnen overleven in de Maarkebeek. De vaststelling dat meerdere serpelingen, behorende tot verschillende leeftijdsklassen werden aangetroffen, wijst erop dat de aantallen vorig jaar onderschat werden, mogelijk door de beperkte lengte van de beviste trajecten (250 m). Er waren geen aanwijzingen voor natuurlijke reproductie, terwijl Samsoen & Dillen (2012) wel juveniele serpelingen aantroffen in De grote aantallen kopvoorn zijn in ieder geval louter het gevolg van de uitzettingen. Vermoedelijk voldoen de aanwezige kunstmatige riffles niet aan de paaihabitatvereisten van de lithofiele doelsoorten kopvoorn en serpeling. Natuurlijke riffles werden niet gevonden in de meest stroomafwaartse 10 km van de Maarkebeek tijdens een inspectie in 2012 (Van den Neucker et al., 2013). De habitatkwaliteit bleek ook ondermaats, door de aanwezigheid van stuwen en oeververdediging. Bovendien was ook de waterkwaliteit soms merkbaar slecht door lozing van huishoudelijk afvalwater, maar ook door de aanvoer van fijn sediment. Door het bezinken van fijn sediment kan de kwaliteit van de bestaande kunstmatige riffles nog verder afnemen (Samsoen & Dillen, 2012; Van den Neucker et al., 2013). Om duurzame populaties kopvoorn en serpeling te verkrijgen, is grootschalig habitatherstel (stroomgebiedniveau) noodzakelijk. Herstelprojecten moeten niet alleen de structuur van de waterloop verbeteren en migratieknelpunten wegnemen, maar ook bodemerosie moet worden tegengegaan. Ook de waterkwaliteit kan sterk verbeterd worden als afvalwater niet langer ongezuiverd wordt geloosd. 34 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

37 gevangen verwacht Groenstraat Tiegstraat Aantal kopvoorns Groenstraat Traject? Tiegstraat Aantal kopvoorns Lengte (mm) Figuur 43. Gevangen aantal en verwacht aantal 1+ en oudere kopvoorns op basis van het HGI-model (Dillen et al., 2005b) per deeltraject in de Maarkebeek. Figuur 44. Lengtefrequentieverdeling van kopvoorns gevangen ter hoogte van de Groenstraat en de Tiegstraat. gevangen verwacht Groenstraat Tiegstraat Aantal serpelingen Groenstraat Traject? Tiegstraat Aantal serpelingen Lengte (mm) Figuur 45. Gevangen aantal en verwacht aantal 1+ en oudere serpelingen op basis van het HGI-model (Dillen et al., 2006) per deeltraject in de Maarkebeek. Figuur 46. Lengtefrequentieverdeling van serpelingen gevangen ter hoogte van de Groenstraat en de Tiegstraat. Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 35

38 2.11 Evaluatie van de uitgevoerde herintroducties in de Vleterbeek Vangstaantallen In totaal werden 37 kopvoorns gevangen in de Vleterbeek, waarvan drie in het nieuwe traject stroomopwaarts van de monding van de Winterbeek. De verwachte aantallen werden gehaald in Abele. In het traject Rood Kruis werden 26 kopvoorns gevangen, terwijl het habitat er volgens het habitatgeschiktheidsmodel geheel ongeschikt is voor deze soort. In het traject monding Winterbeek werd het habitat nooit opgemeten, zodat geen verwachte aantallen konden berekend worden (Figuur 47) Leeftijdsverdeling Er waren wellicht vier leeftijdsklassen aanwezig (Figuur 48) Bespreking Er werden veel meer kopvoorns gevangen dan vorig jaar in de Vleterbeek (37 tegenover 13 in 2012). Bij voorgaande rapportages werden de sterke fluctuaties van de vangstaantallen al uitvoerig besproken (Van den Neucker et al., 2012; 2013). In 2013 werd een extra traject bevist ter hoogte van de monding van de Winterbeek, tussen de trajecten Abele en Rood Kruis, om de kans te verkleinen dat kopvoorns gemist werden door een te beperkte vangstinspanning. Net als in 2012, werden de grootste aantallen in het traject Rood Kruis gevangen, waar het habitat echter niet geschikt is. Het habitatgeschiktheidsmodel (Dillen et al., 2005b) voorspelt er geen enkele kopvoorn. Mogelijk verhindert de drempel ter hoogte van de monding van de Winterbeek dat de kopvoorns die afspoelen zich terug stroomopwaarts kunnen verplaatsen. Het is dus van belang om de drempel te verwijderen. Vermits er nog geen aanwijzingen zijn dat de kopvoorns zich voortplanten, moet worden nagegaan of het zinvol is om te investeren in de aanleg van kunstmatige paairiffles. Daarnaast moet ook het leefhabitat voor juveniele en adulte kopvoorns verbeterd worden, want de draagkracht is erg beperkt volgens het habitatgeschiktheidsmodel (Figuur 47). gevangen verwacht Abele Rood Kruis monding Winterbeek Aantal kopvoorns Abele Rood Kruis monding Winterbeek Traject? Aantal kopvoorns Lengte (mm) Figuur 47. Gevangen aantal en verwacht aantal 1+ en oudere kopvoorns op basis van het HGI-model (Dillen et al., 2005b) per deeltraject in de Vleterbeek. Figuur 48. Lengtefrequentieverdeling van kopvoorns gevangen ter hoogte van Abele, rood Kruis en de monding van de Winterbeek. 36 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

39 2.12 Algemene bespreking evaluatiebevissingen Het aantal gevangen kopvoorns ging er ten opzichte van 2012 enkel in de Bosbeek op achteruit. In zeven van de negen beviste waterlopen waarin de soort werd uitgezet namen de gevangen aantallen toe: de Abeek, Grote Nete, Molenbeek-Bollaak, Laan, IJse, Maarkebeek en Vleterbeek. In de Molenbeek-Bollaak was de toename echter zeer bescheiden (van nul naar één) en in de Kleine Hoofdgracht, een zijbeek van de Grote Nete waarin voor de eerste keer een 500 m traject bevist werd, werden geen kopvoorns gevangen. Serpeling werd uitgezet in vijf beviste waterlopen: Abeek, Bosbeek, Laan, IJse en Maarkebeek. Daarnaast is een geheel natuurlijke serpelingpopulatie aanwezig in de Grote Nete, die ook de Kleine Hoofdgracht kan bereiken. In de Abeek werd een natuurlijke serpelingpopulatie aangevuld met gekweekte exemplaren. Ten opzichte van 2012 nam het aantal serpelingen af in de Grote Nete en de IJse. In de Abeek, bosbeek, Laan en Maarkebeek werd een toename vastgesteld. In de Kleine Hoofdgracht werden geen serpelingen gevangen. Het aantal kwabalen nam af in twee van de zes beviste waterlopen waar de soort werd uitgezet: de Abeek en IJse. In de Bosbeek en de Grote Nete namen de aantallen toe. In de Kleine Hoofdgracht werden twee kwabalen gevangen, maar konden de aantallen niet vergeleken worden met voorgaande jaren, omdat er voor het eerst een 500 m traject bevist werd. In de IJse werden voorlopig voor het laatst kwabalen uitgezet in 2011 (afgezien van 15 stuks in 2012). De herintroductiepoging in de Maarkebeek werd eerder al als mislukt beschouwd (Samsoen & Dillen, 2012). Als de aantallen berekend op basis van het habitatgeschiktheidsmodel als ruwe schatting van de draagkracht kunnen beschouwd worden, dan werden de streefcijfers voor kopvoorn niet bereikt in de Abeek, Bosbeek, Molenbeek-Bollaak, Laan en IJse. In de Maarkebeek werden zeer veel kopvoorns gevangen, maar in de Kleine Hoofdgracht werden er geen aangetroffen. Voor de Maarkebeek en de Kleine Hoofdgracht konden echter geen streefcijfers berekend worden, omdat de habitatgeschiktheid van de beviste trajecten nooit werd onderzocht. De streefcijfers voor serpeling werden niet gehaald in de Grote Nete, Laan en IJse. In de Maarkebeek werden 18 serpelingen gevangen en in de Kleine Hoofdgracht geen, maar weerom zijn geen verwachte aantallen beschikbaar. De streefcijfers werden wel gehaald in de Abeek en de Bosbeek. De streefcijfers voor kwabaal werden niet gehaald in de Abeek, Bosbeek en IJse. In de Grote Nete werden ze wel gehaald. In de kleine Hoofdgracht werden twee kwabalen gevangen. Bij de vergelijking van de gevangen aantallen met de streefcijfers voor kopvoorn, serpeling en kwabaal, werd hier steeds de som gemaakt van de gevangen aantallen en streefcijfers van alle beviste trajecten per waterloop. Als beviste waterlooptrajecten afzonderlijk worden beschouwd, dan wordt vaak vastgesteld dat streefcijfers in het ene traject niet gehaald worden, terwijl ze in een ander traject ruim worden overtroffen. Soms worden de streefcijfers gehaald doordat een hoog vangstaantal in één traject compenseert voor de kleinere aantallen in de andere trajecten. Dit is bijvoorbeeld het geval voor serpeling in de Abeek en Bosbeek, waar grote aantallen gevangen werden in respectievelijk de trajecten Hoogmolen en Volmolen. In de Grote Nete werden de streefcijfers voor kwabaal dan weer gehaald door de grote aantallen in het traject Meerhout. Uit de reeks jaarlijkse evaluatiebevissingen (Coeck et al., 2006; Van den Neucker et al., 2009; 2010a,b; 2012; 2013) blijkt dat er sterke fluctuaties tussen de verschillende jaren zijn wat aantallen betreft. Deze fluctuaties kunnen niet alleen verklaard worden door variaties in herintroductie-inspanning of overleving. De grote mobiliteit van vissen en de vangstefficiëntie spelen zonder twijfel een grote rol bij de wisselende vangstaantallen (Van den Neucker et al., 2013). Mogelijk spelen ook veranderingen in habitatgeschiktheid door de dynamiek van de rivier of door gewijzigd beheer een rol. Dit kan een verklaring zijn voor de wisselende vangstaantallen van kwabaal in het traject Meerhout in de Grote Nete. In 2012 werd geen enkele kwabaal gevangen in dit traject, terwijl de meest recente bevissingen 27 kwabalen opleverden, die tot twee leeftijdsklassen behoorden. Dit vangstresultaat kan niet Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 37

40 alleen verklaard worden door een grotere vangstefficiëntie, want daarvoor is het verschil te groot. Gezien de verschillende leeftijdsklassen, kunnen de kwabalen ook niet allemaal afkomstig zijn van de kwabaaluitzettingen in Een gewijzigde habitatgeschiktheid kan wel een mogelijke verklaring zijn. Uit een habitatevaluatie in 2009 bleek in ieder geval dat de habitatgeschiktheid in het traject Meerhout was afgenomen in vergelijking met de resultaten van een eerdere habitatevaluatie (Van den Neucker et al., 2010). Mogelijk is de habitatgeschiktheid inmiddels terug verbeterd. Dit blijft echter een hypothese, want er zijn geen recente habitatgegevens beschikbaar. Door een wisselende vangstefficiëntie en vangstinspanning, zijn de vangstaantallen op zich niet de beste manier om het succes van de herintroducties te beoordelen. Ze kunnen dus altijd best in combinatie met de lengtefrequentieverdeling worden bekeken. In de Abeek, Bosbeek, Grote Nete, Laan, IJse, Maarkebeek en Vleterbeek werden meerdere leeftijdsklassen van kopvoorn aangetroffen. In de Molenbeek-Bollaak werd slechts één en in de Kleine Hoofdgracht werd geen enkele kopvoorn gevangen. Meerdere leeftijdsklassen van serpeling werden aangetroffen in de Abeek, Bosbeek, Grote Nete, Laan en Maarkebeek. In de IJse werd in 2013 slechts één leeftijdsklasse gevangen, terwijl er in 2012 nog meerdere werden aangetroffen. De vangstaantallen van serpeling waren in 2013 klein in de IJse. In de Abeek, Bosbeek, Grote Nete en IJse werden meerdere leeftijdsklassen van kwabaal aangetroffen. De twee kwabalen die in de Kleine Hoofdgracht gevangen werden behoorden tot dezelfde leeftijdsklasse. Ondanks de aanwezigheid van verschillende leeftijdsklassen, kan op basis van de vangstgegevens bijna nergens sprake zijn van gezonde populaties van de geherintroduceerde soorten, omdat natuurlijke reproductie uitblijft of te beperkt is. De oorzaak van de beperkte natuurlijke reproductie of het volledig uitblijven ervan moet wellicht hoofdzakelijk gezocht worden bij de habitatgeschiktheid. Voldoende geschikte paaihabitat is meer dan waarschijnlijk de voornaamste flessenhals. De lang aanhoudende winter van 2013 heeft wellicht ook bijgedragen tot het ontbreken van juvenielen in de vangsten. De reproductieperiode van kopvoorn was duidelijk uitgesteld, want tijdens de bevissingen in de zomer werden nog verschillende kopvoorns met eieren en hom aangetroffen. De Grote Nete was de enige waterloop waarin in 2013 natuurlijke reproductie van een doelsoort kon worden aangetoond. Er werd één juveniele kopvoorn behorende tot de leeftijdsklasse 0+ gevangen. Hiermee blijft de Grote Nete voorlopig de enige waterloop waarin elk jaar consequent natuurlijke reproductie van een doelsoort werd waargenomen (Van den Neucker et al., 2009; 2010a,b; 2012; 2013). Om een volledig beeld te krijgen van de aanwezige lengte- en leeftijdsklassen van de doelsoorten, is het van belang dat de vangstinspanning per waterloop voldoende groot is. Er kan dus overwogen worden om in de toekomst evaluatiebevissingen uit te voeren in minder waterlopen, maar tegelijk het aantal trajecten per waterloop te vergroten. Eventueel kan ook de lengte van de evaluatietrajecten toenemen. Net als in 2012, speelde een afgenomen vangsteffiëntie in de Grote Nete wellicht een belangrijke rol. Weerom waren verschillende (deel)trajecten nauwelijks of niet meer doorwaadbaar, door een toegenomen diepte. Mogelijke verklaringen hiervoor werden opgenomen in het vorig rapport (Van den Neucker et al., 2013). Het voorstel om te zoeken naar nieuwe methoden of nieuwe waterlooptrajecten om de herintroducties in de Grote Nete te evalueren kan daarom worden hernomen. Omdat de streefcijfers niet in alle afzonderlijke evaluatietrajecten gehaald worden, is er in principe nog ruimte voor bijkomende uitzettingen in de meeste waterlopen. In de meeste waterlopen waar één of meerdere doelsoorten werden uitgezet, is natuurlijke rekrutering bovendien nog afwezig of te beperkt, zodat de populaties niet kunnen standhouden zonder bijkomende uitzettingen. Voorlopig kunnen enkel de geherintroduceerde kopvoornpopulaties in het Netebekken en in de Zwalm met quasi zekerheid als duurzaam worden beschouwd, omdat ze al verschillende jaren standhouden zonder verdere tussenkomst. In de andere waterlopen waar al natuurlijke reproductie van kopvoorn of serpeling werd, was het aantal 38 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

41 juvenielen steeds erg klein en kon er niet elk jaar natuurlijke rekrutering worden aangetoond op basis van de vangstgegevens (Samsoen & Dillen, 2012; Van den Neucker et al., 2010a,b; 2012; 2013). In die waterlopen blijft het dus onduidelijk of de uitgezette populaties zullen standhouden. Wat kwabaal betreft, werd voorlopig nog geen succes geboekt, afgezien van een eenmalige vangst van een juveniel exemplaar in 2010 (Van den Neucker et al., 2010b). Het uiteindelijke doel van de soortherstelprogramma s is het bekomen van zichzelf in stand houdende populaties, zodat de streefcijfers niet door uitzettingen, maar door natuurlijke reproductie en maximale overleving van embryo tot adult worden bekomen. Dit kan enkel als het habitat optimaal is voor elke doelsoort. Uit de habitatevaluaties (Dillen et al., 2005a,b; 2006; Van den Neucker et al., 2009; 2010a,b; 2012; 2013), blijkt dat niet overal geschikt habitat aanwezig is en dat vooral geschikt paaihabitat schaars is voor de verschillende doelsoorten. Om (paai)habitat te verbeteren kunnen de aanbevelingen uit de voorgaande rapporten hernomen worden. Om de structuur van waterlopen te verbeteren moet in de eerste plaats gedacht worden aan herstelmaatregelen, zoals hermeandering, herstel van overstromingsgebieden door het contact tussen de rivier en haar vallei te herstellen en wegnemen van oeververdediging. Daarnaast kan ook door het aanbrengen van dood hout en door de ontwikkeling van water- en oeverplanten toe te laten, gezorgd worden voor het ontstaan van stroomversnellingen en stroomkommen. Aangezien geen natuurlijke aanvoer van stenig substraat meer mogelijk is in de Vlaamse laaglandrivieren door de aanwezigheid van stuwen, kan het zinvol zijn om kunstmatige paairiffles aan te leggen voor kopvoorn en serpeling (zie hoofdstuk 6). De waterkwaliteit kan verbeterd worden door te beletten dat ongezuiverd afvalwater in de waterlopen wordt geloosd en door erosie van omliggende akkers te bestrijden, zodat geen nutriëntenrijk slib in de waterlopen terecht komt. Migratieknelpunten moeten worden weggenomen. Visdoorgangen moeten zorgen voor permanente migratiemogelijkheden, omdat niet alleen verplaatsingen worden gemaakt tijdens de voortplantingsperiode, maar ook om voedsel te zoeken, om te ontsnappen aan predatoren of calamiteiten, om nieuw leefgebied in te nemen of omdat het optimale habitat verschilt tussen seizoenen of tussen dag en nacht. Tijdens de stuurgroepvergadering van 25 september 2013 werd beslist om de herintroductie van kwabaal al vanaf 2013 enkel te richten op de Grote Nete en de Abeek. Deze beslissing werd gebaseerd op: - Het meestal beperkte aanbod juveniele kwabaal vanuit de kwekerijen, in combinatie met de steeds betere inzichten betreffende de overleving en de maximale leeftijd. - Het ontbreken of de schaarste van geschikt paai- en opgroeihabitat in de zijbeken van de IJse en de Bosbeek. - Geplande habitatherstelwerken in de stroomgebieden van de Grote Nete en de Abeek, met een concrete datum van oplevering wat de Grote Nete betreft. Het aanbod van juveniele kwabaal vanuit de kwekerijen is meestal beperkt (Bijlage 3), zeker als de totale lengte van de rivieren wordt beschouwd waarin kwabaal wordt uitgezet. De herintroducties beperken tot twee waterlopen moet een grotere garantie bieden dat op korte termijn een voldoende groot aantal geslachtsrijpe individuen aanwezig zullen zijn. Uitgaande van een overleving van 5 à 15 % na de eerste winter en daarop volgend een gemiddelde jaarlijkse overleving van 60 % (Paragamian et al., 2008), leidt een verspreide uitzetting tot zeer kleine (start)populaties. Bovendien lijkt het er sterk op dat de maximaal haalbare leeftijd van rivierbewonende kwabaalpopulaties op onze breedtegraad 5 à 6 jaar bedraagt (Dixon & Vokoun, 2009; Worthington et al., 2011), wat de noodzaak van een snelle populatieopbouw nog verder onderstreept. Als aan de maximale lengten die gerapporteerd worden voor Franse (58,0 cm) (Dillen et al., 2008) en Belgische rivierbewonende populaties (Vrielynck et al., 2003) een leeftijd gekoppeld wordt met behulp van gepubliceerde groeitabellen (bijvoorbeeld Müller, 1960), dan wordt eveneens een maximale leeftijd van 5 à Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 39

42 6 jaar bekomen. De vangstgegevens in het kader van de soortherstelprogramma s leverden voorlopig maximale lengten van 49,5 cm in de Bosbeek (Van den Neucker et al., 2010), 50,5 cm in de IJse (paragraaf 2.9) en 47,9 cm in het stroomgebied van de Grote Nete. Deze lengten komen overeen met die van individuen die volgens de groeitabellen een leeftijd hebben van 5 jaar (Müller, 1960). In de beschermde omgeving van de kwekerij van Linkebeek halen kwabalen een maximale leeftijd van 7 jaar. Een snelle populatieopbouw is echter alleen zinvol als het (paai)habitat snel hersteld wordt. Onderzoek van drie zijbeken in het stroomgebied van de IJse (Van den Neucker et al., 2013) en vier zijbeken in het stroomgebied van de Bosbeek (zie hoofdstuk 5) kon weinig of geen geschikt paai- en opgroeihabitat aantonen. Voorlopig bestaan er ook nog geen plannen voor herstelwerken die zorgen voor voldoende paai- en opgroeihabitat in de stroomgebieden van de Bosbeek en de IJse. Het is dus een logische beslissing om de kwabaalherintroducties in de IJse niet te hervatten en de herintroducties in de Bosbeek stop te zetten. Wat de Grote Nete betreft is de situatie anders. Daar zijn wel concrete plannen voor grootschalige herstelwerkzaamheden, in het kader van het Sigmaplan (Adriaensen et al., 2005a,b). Hierbij wordt het waterpeil 80 cm verhoogd door de aanleg van 21 drempels. Hierdoor ontstaan overstromingsgebieden, onder meer ter hoogte van het Zammelsbroek, die mogelijk kunnen dienen als paai- en opgroeihabitat voor kwabaal. De drempels zouden in 2017 worden opgeleverd. Rekening houdend met de gemiddelde jaarlijkse overleving en de maximaal haalbare leeftijd, zouden van de kwabalen die vanaf 2013 worden uitgezet tegen die tijd nog voldoende geslachtsrijpe individuen in leven moeten zijn. Wellicht kan ook het kleinschalige habitatherstel in de Kleine Hoofdgracht bijdragen aan een succesvolle herintroductie van kwabaal (Baeyens et al., 2010). Ook het nieuwe LIFE+ Grote NeteWoud heeft opnieuw een aantal acties rond rivierherstel, in waterlopen van eerste en tweede categorie (mededeling Bianca Veraart). Toekomstig onderzoek moet echter uitwijzen of de nieuwe overstromingsgebieden effectief zullen gebruikt worden. De verderzetting van de herintroducties in de Abeek kunnen eveneens gemotiveerd worden door geplande habitatherstelwerken, maar hiervoor is nog geen concrete datum van oplevering bekend. 40 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

43 3 Bevissing en inspectie van de taplopen van het Kanaal naar Beverlo 3.1 Doelstelling De Voght et al. (2013) meldden de aanwezigheid van een kopvoornpopulatie in de taplopen van het Kanaal naar Beverlo in Mol (Rauw). Kopvoorn heeft de taplopen vermoedelijk gekoloniseerd vanuit de Maas, via het Kanaal naar Beverlo. In dit onderzoeksluik werd nagegaan of er een gezonde kopvoornpopulatie aanwezig is in de taplopen en of er aanwijzingen zijn dat de kopvoorns zich succesvol hebben voortgeplant in Daarnaast werd onderzocht of er geschikte paailocaties voor kopvoorn aanwezig zijn in de taplopen. 3.2 Methode De taplopen van het Kanaal naar Beverlo in Mol (Rauw) werden elektrisch bevist met de methode besproken door Coeck (1996). Het beviste traject had een totale lengte van 200 m (Figuur 49). Wegens het glasheldere water en de beperkte waterdiepte en breedte, werd gebruik gemaakt van bloknetten aan beide uiteinden van het traject, om te beletten dat de aanwezige vissen het traject zouden verlaten tijdens de bevissing. De taplopen in de omgeving van het beviste traject werden visueel geïnspecteerd op de aanwezigheid van riffles met stenig substraat. In de rand van het onderzoek werd ook nog fin clips verzameld voor genetische analyse. Figuur 49. Ligging van het beviste traject in de taplopen (rood). Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 41

44 3.3 Resultaten In totaal werden 86 kopvoorns gevangen in het 200 m lange traject. Hun afmetingen varieerden van 36 tot 313 mm. Afgaande op de tabellen in Van Emmerik & de Nie (2006), waarin leeftijden en de bijhorende lengte worden weergegeven, werden minstens vijf leeftijdsklassen gevangen. Vier kopvoorns behoorden tot de leeftijdsklasse 0+ (Figuur 50). Behalve kopvoorns werden nog negen andere vissoorten gevangen: alver, baars, bermpje, blankvoorn, marmergrondel, paling, rietvoorn, riviergrondel en snoekbaars. De enige snoekbaars had een lengte van 90 cm. Aantal kopvoorns Lengte (mm) Figuur 50. Lengtefrequentieverdeling van de kopvoorns gevangen in de taplopen van het Kanaal naar Beverlo (Mol, Rauw). De visuele inspectie leverde drie potentieel geschikte paaiplaatsen voor kopvoorn op (Figuur 51). Het substraat bestaat er uit kleine stenen. 42 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

45 Figuur 51. Potentieel geschikte paailocaties voor kopvoorn (rode sterren) in de taplopen van het Kanaal naar Beverlo (Mol, Rauw). 3.4 Bespreking De aanwezigheid van minstens vijf leeftijdsklassen en de vaststelling dat natuurlijke reproductie plaatsvindt, zijn aanwijzingen dat er een gezonde kopvoornpopulatie aanwezig is in de taplopen. Ondanks de beperkte afstand die bevist werd, was de bijvangst groot. De Voght et al. (2013) vingen 21 vissoorten, maar bevisten in totaal 2 kilometer taploop. Snoekbaars werd niet gevangen in de studie van De Voght et al. (2013). De visuele inspectie leverde drie potentieel geschikte locaties voor de voortplanting van kopvoorn op. De talrijkheid van kopvoorn en de vaststelling dat natuurlijke reproductie plaatsvindt, doen vermoeden dat er voldoende geschikt voortplantingssubstraat aanwezig is in de taplopen. Het valt aan te bevelen deze paaiplaatsen te beschermen. Eventueel kan de kwaliteit van de aanwezige riffles worden geëvalueerd en opgevolgd aan de hand van de criteria uit de literatuur (Van den Neucker et al., 2013). Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 43

46 4 Onderzoek naar het voortplantingssucces van kwabaal (2013) 4.1 Doelstelling In dit onderzoeksluik wordt nagegaan of kwabaal zich in de winter van succesvol heeft kunnen voortplanten in de stroomgebieden van de Grote Nete (Antwerpen), de IJse (Vlaams-Brabant) en de Bosbeek (Limburg). 4.2 Methode In het stroomgebied van de Grote Nete werden zes zijbeken elektrisch bevist: Scherpenbergloop, Zeeploop, Heiloop, Asbeek, Hanskenselsloop en Balengracht. Ook in de hoofdloop werd een traject elektrisch bevist (Figuur 52). Elk traject was 300 m lang, behalve in de Hanskenselsloop, waar slechts 150 m kon bevist worden, door een te grote waterdiepte of ondoordringbare begroeiing. Er werd gekozen voor trajecten nabij de monding van elke zijbeek, omdat eerder uitgevoerd onderzoek (Van den Neucker et al., 2012) heeft uitgewezen dat zich daar het best geschikte opgroeihabitat voor kwabaaljuvenielen bevindt. Figuur 52. Ligging van de zeven beviste trajecten (rood) in het stroomgebied van de Grote Nete. In het stroomgebied van de IJse werd een traject bevist in de Leigracht die aangetakt aan de IJse (Figuur 53). In 2000 werd deze Leigracht, die voorheen onder de IJse sifoneerde, op de IJse aangesloten, die op haar beurt 30 m verder in de Dijle uitmondt. De doelstelling van deze ingreep was tweeledig: enerzijds moest een verhoogd drainagepeil vernatting van de komgrond van Neerijse in de hand werken en anderzijds ontstond er een verbinding tussen de Dijle en de komgrond, waardoor bij toenemende afvoeren in de Dijle de waterbergende capaciteit van het gebied sneller wordt aangesproken (mededeling Maarten Van Aert). Het 44 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

47 startpunt van het beviste traject in de Leigracht bevond zich ter hoogte van de aantakking. Het traject eindigde waar een beverdam de doorgang blokkeerde. Figuur 53. Ligging van de het beviste traject (rood) in het stroomgebied van de IJse. In het stroomgebied van de Bosbeek werden vier trajecten van 300 m onderzocht, telkens stroomopwaarts vanaf de monding van de Busselziep, Bergeinderzijp, Kreeftenbeek en Kleine beek. De elektrische bevissingen vonden plaats op 5 juni Resultaten In het stroomgebied van de Grote Nete werden 22 vissoorten gevangen (de twee kweekvarianten van winde, namelijk blauwwinde en goudwinde werden niet als afzonderlijke soorten beschouwd). De Asbeek was met 15 soorten het soortenrijkst. In het stroomgebied werden twee soorten gevangen die bescherming genieten onder Bijlage II van de Habitatrichtlijn en Bijlage III van de Conventie van Bern, namelijk beekprik en kleine modderkruiper. Beekprik werd gevangen in de hoofdloop van de Grote Nete, de Asbeek, de Balengracht en de Hanskenselsloop. Kleine modderkruiper werd enkel in de Scherpenbergloop gevonden. Drie doelsoorten van dit onderzoeksproject werden meermaals aangetroffen: kopvoorn, serpeling en (adulte) kwabaal (Tabel 2). Nergens werden kwabalen behorende tot de 0+ leeftijdsklasse gevangen. In de recent aan de IJse aangetakte gracht werden drie vissoorten aangetroffen. Er werden geen juveniele kwabalen gevangen (Tabel 3). In de zijbeken van de Bosbeek werden slechts drie vissoorten gevonden (Tabel 4), allemaal in de Busselziep. In de Busselziep werd wel beekprik gevangen, die beschermd wordt door Bijlage II van de Habitatrichtlijn. Opmerkelijk was ook de vangst van 51 juveniele beekforellen, die vrijwel zeker afkomstig waren van natuurlijke reproductie. De Bergeinderzijp en de Kreeftenbeek bevatten geen water en de Kleine beek werd niet bevist, Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 45

48 wegens een duidelijk slechte waterkwaliteit (rioolgeur). In de Busselziep werden geen juveniele kwabalen aangetroffen. Tabel 2. Vissoorten gevangen bij het onderzoek naar de aanwezigheid van juveniele kwabaal in het stroomgebied van de Grote Nete. Vissoort (of kweekvariant) Amerikaanse hondsvis x x x x baars x x x x beekprik x x x x bermpje x x x x blankvoorn x x x x x x x blauwbandgrondel x x x x x blauwwinde x bruine Amerikaanse dwergmeerval x x x driedoornige stekelbaars x x goudwinde x x karper x x kleine modderkruiper x kopvoorn x x x kwabaal x x x x paling x x x x x x x rietvoorn x riviergrondel x x x x x x serpeling x x snoek x x x x x x tiendoornige stekelbaars x vetje x x winde x zeelt x x zonnebaars x x x x x x Asbeek Balengracht Grote Nete Hanskenselsloop Heiloop Scherpenbergloop Zeeploop Tabel 3. Vissoorten gevangen bij het onderzoek naar de aanwezigheid van juveniele kwabaal in het stroomgebied van de IJse. Vissoort bermpje driedoornige stekelbaars tiendoornige stekelbaars Naamloze gracht x x x 46 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

49 Tabel 4. Vissoorten gevangen bij het onderzoek naar de aanwezigheid van juveniele kwabaal in het stroomgebied van de Bosbeek. Vissoort Busselziep Bergeinderzijp Kreeftenbeek Kleine beek beekforel x beekprik x driedoornige stekelbaars x 4.4 Bespreking Er waren geen aanwijzingen dat kwabalen zich in de winter van hebben voortgeplant in de stroomgebieden van de Grote Nete, de IJse en de Bosbeek. De vangst van de juveniele kwabaal in de Asbeek in 2010 blijft voorlopig de enige waarneming van natuurlijke reproductie (Van den Neucker et al., 2010b). De belangrijkste oorzaak voor het uitblijven van natuurlijke reproductie van kwabaal is zonder twijfel een gebrek aan geschikt paai- en opgroeigebied. Ook de bereikbaarheid van potentieel geschikte paailocaties door de aanwezigheid van migratieknelpunten kan in belangrijke mate bijdragen tot het uitblijven van natuurlijke reproductie (Van den Neucker et al., 2012; 2013). De zijbeken in het stroomgebied van de IJse werden in 2013 niet opnieuw bevist, omdat een habitatevaluatie uitwees dat het habitat in de Lange gracht, de Paardenbeek en de Nellebeek niet geschikt is voor juveniele kwabaal (Van den Neucker et al., 2013). De habitatkwaliteit in de recent aan de IJse aangetakte Leigracht die in deze studie werd bevist, werd nog niet onderzocht. Vermoedelijk is het habitat in deze gracht niet optimaal voor afzetten van eieren, omdat de bodem bestaat uit een kniediepe laag slib. Mogelijk kan hij wel dienen als opgroeihabitat. In het stroomgebied van de Bosbeek lijkt eveneens weinig of geen geschikt habitat aanwezig dat kan dienen als paai- en opgroeihabitat voor kwabaal (zie verder). Drie onderzochte waterlopen bevatten te weinig water, zodat ze in ieder geval ongeschikt zijn als opgroeihabitat. Om de kans op een succesvolle herintroductie van kwabaal te maximaliseren, is het dus van belang dat er wordt nagegaan of er herstelprojecten kunnen uitgewerkt worden, die zorgen voor voldoende waterretentie in en langs de zijbeken van de Bosbeek. In de stroomgebieden van de Grote Nete, de IJse en de Bosbeek zijn ook nog een groot aantal stuwen aanwezig, zodat de noodzaak om migratieknelpunten zo snel mogelijk te verwijderen opnieuw onderstreept moet worden. Verder moet worden toegezien op de waterkwaliteit. De waterkwaliteit in de Kleine Beek was duidelijk ondermaats. Eerder werden ook kanttekeningen geplaatst bij de waterkwaliteit in de zijbeken van de IJse (Van den Neucker et al., 2013). Aangezien de voortplanting van kwabaal voorlopig uitblijft in de Vlaamse waterlopen, moet toekomstig onderzoek zich toespitsen op het achterhalen van de oorzaken hiervan. Enkele suggesties voor dergelijk onderzoek werden opgenomen in een voorgaand rapport (Van den Neucker et al., 2013). Herintroducties waarbij de oorzaken die de doelsoort eerder deden verdwijnen niet geheel ongedaan gemaakt werden, maken een zeer grote kans om te mislukken (Fischer & Lindenmayer, 2000). De vangst van juveniele beekforellen in de Busselziep is opmerkelijk. Vermoedelijk zijn ze afkomstig van natuurlijke reproductie in het brongebied van de Busselziep, waar nog natuurlijk grindsubstraat aanwezig is (mededeling Thierry Gaethofs). Het valt echter sterk te betwijfelen of beekforel van nature thuishoort in het overwegend zandige stroomgebied van de Bosbeek (Van den Neucker et al., 2013). Daarom moet worden nagegaan of beekforel een negatieve impact kan hebben op de aanwezige beekprikpopulatie. Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 47

50 5 Geschiktheid van paai- en opgroeihabitat voor kwabaal in het stroomgebied van de Bosbeek 5.1 Doel In vier zijbeken van de Bosbeek (Busselziep, Bergeinderzijp, Kreeftenbeek en Kleine beek) werden metingen uitgevoerd ter evaluatie van de habitatgeschiktheid voor juveniele kwabaal (tevens het paaihabitat). 5.2 Methode De onderzochte trajecten worden weergegeven in Figuur 54. Er werd gekozen voor aaneengesloten trajecten van 300 meter vanaf de monding. De metingen en beoordeling gebeurden volgens het protocol van Dillen et al. (2005a). Volgende variabelen zijn hiervoor van belang: - waterdiepte (tot op 1 cm nauwkeurig) - stroomsnelheid (tot op 1 cm/s nauwkeurig) - overhangende vegetatie (% oppervlakte) - moerasvegetatie (% oppervlakte) - ondergedoken waterplanten (% oppervlakte) Figuur 54. Ligging van de onderzochte trajecten (rood) in de Busselziep, Bergeinderzijp, Kreeftenbeek en Kleine beek. 48 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

51 5.3 Resultaten De onderzochte trajecten in de Busselziep, Bergeinderzijp en Kreeftenbeek zijn over de volledige lengte ongeschikt als paai- en opgroeihabitat voor kwabaal. Bijna alle opgemeten deeltrajecten in de Kleine Beek zijn ongeschikt als paai- en opgroeihabitat voor kwabaal. Eén van de 30 opgemeten deeltrajecten kon als matig geschikt worden beoordeeld (Figuur 55). De waterkwaliteit in de Kleine Beek was merkbaar slecht. Er werd een rioolgeur waargenomen en er was rioolschimmel aanwezig. niet geschikt matig geschikt goed geschikt 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Busselziep Bergeinderzijp Kreeftenbeek Kleine Beek Figuur 55. Percentage ongeschikte, matig geschikte en goed geschikte deeltrajecten voor de voortplanting en het opgroeien van kwabaal in de Busselziep, Bergeinderzijp, Kreeftenbeek en Kleine Beek. 5.4 Bespreking De onderzochte trajecten in de Busselziep, Bergeinderzijp en Kreeftenbeek zijn over de volledige lengte ongeschikt als paai- en opgroeihabitat voor kwabaal, omdat de waterdiepte zowel op het ogenblik van de bevissingen (5 juni 2013) als op het ogenblik van de habitatopmetingen (25 september 2013) overal kleiner was dan 10 cm. De Bergeinderzijp is zelfs nauwelijks herkenbaar als waterloop en bestaat eerder uit een opeenvolging van poeltjes met kwelwater (Figuur 56). Als de waterdiepte kleiner is dan 10 cm, dan worden de (deel)trajecten bij voorbaat ongeschikt geacht (Dillen et al., 2005a), omdat ze dan niet kunnen dienen als opgroeihabitat. Ook de Kleine Beek is niet geschikt als paai- en opgroeihabitat voor kwabaal. De Kleine Beek kan omschreven worden als een open riool, ondanks de rijke, meanderende structuur, met een opeenvolging van diepten en ondiepten. Niet alleen vanwege de bedenkelijke waterkwaliteit kan de Kleine Beek niet dienen als paaien opgroeihabitat voor kwabaal, maar ook omdat er vrijwel nergens water- of moerasplanten aanwezig zijn. De overhangende vegetatie kan hiervoor niet compenseren en is slechts in één deeltraject talrijk genoeg om het als matig geschikt te kunnen beoordelen. De afwezigheid van waterplanten is vermoedelijk te wijten aan het feit dat de onderzochte waterlopen geheel of gedeeltelijk door bebost gebied lopen, zodat ze te weinig zonlicht ontvangen voor de ontwikkeling van aquatische vegetatie. Ook de overhangende vegetatie langs de oevers zorgt op sommige locaties voor beschaduwing. Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 49

52 Figuur 56. De Bergeinderzijp bestaat uit een opeenvolging van poeltjes met kwelwater. 50 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

53 6 Opvolging stabiliteit kunstmatige paairiffles 6.1 Inleiding Oorzaken verdwijnen of kwaliteitsverlies riffles Door menselijk ingrijpen is de kwaliteit van natuurlijke paairiffles voor lithofiele vissoorten (vissoorten die voor hun voortplanting afhankelijk zijn van stenig substraat) in verschillende Europese en Noord-Amerikaanse rivieren afgenomen. Soms zijn de riffles zelfs helemaal verdwenen. In de Vlaamse waterlopen vormen verstuwing en kanalisering de voornaamste oorzaken van het verdwijnen of degraderen van natuurlijke en kunstmatige riffles. Al sinds de Middeleeuwen worden natuurlijke habitats in onze waterlopen aangetast door de aanleg van (molen)stuwen en andere drempels ( Door de aanwezigheid van stuwen verkleint de riviergradiënt in de panden tussen twee opeenvolgende stuwen, waardoor de stroomsnelheid en schuifspanning afnemen. Stroomopwaarts van de stuwen is de stroomsnelheid quasi nul, zodat een bezinkbak voor fijn sediment ontstaat, versterkt door vormen van landgebruik die erosie in de hand werken. Bovendien werden de meeste waterlopen verlegd, ingekort, gekanaliseerd en/of voorzien van oeververdediging. De sedimentbalans is hierdoor volledig verstoord, zodat aanwezige stenen en grind bedekt raken met een laag fijn sediment. Op plaatsen waar wel nog dynamiek is, net stroomafwaarts van stuwen, kan de grindfractie bij piekafvoer worden uitgespoeld naar de randen van de waterloop, waar de omstandigheden minder gunstig zijn voor de voortplanting van lithofiele vissen. Door de stuwen en de afgenomen riviergradiënt is er geen natuurlijke aanvoer van stenen en grind mogelijk, zodat ook geen nieuwe riffles meer kunnen ontstaan. Door de afgenomen dynamiek is ook het lokaal hydraulisch uitsorteren van stenen en grind, op plaatsen waar ze van nature in de bodem aanwezig zijn, niet meer mogelijk (Van den neucker et al., 2013) Kunstmatige paairiffles als mitigerende maatregel In het beste geval worden deze problemen aangepakt bij de bron, maar dit is in de praktijk niet altijd mogelijk, onder meer omdat verschillende belangengroepen beslag leggen op de Vlaamse waterlopen. Watermolens en het landschap er omheen zijn vaak beschermd ( Draye et al., 2004), waardoor de mogelijkheden om rivieren te herstellen beperkt zijn. Bijgevolg zijn slechts mitigerende maatregelen mogelijk, die de negatieve impact van de menselijke beslaglegging verminderen, maar die de oorzaken van de problemen niet wegnemen. Visdoorgangen bieden een oplossing voor vismigratie, maar zolang het water niet via de hoofdloop wordt afgevoerd en zolang de natuurlijke gradiënt niet hersteld wordt, is er geen natuurlijke aanvoer van grind mogelijk of zal het reeds aanwezige stenig substraat bedekt raken met fijn sediment. Kunstmatige paairiffles aanleggen door het aanbrengen van grind is dan de enige maatregel die toepasbaar is om voortplanting mogelijk te maken voor lithofiele vissoorten. Aanleggen van kunstmatige paairiffles als mitigerende maatregel is enkel zinvol als ze duurzaam kunnen worden geconstrueerd. De aangelegde riffle moet stabiel zijn en voldoen aan de vereisten van de verschillende doelsoorten. De stabiliteit van een kunstmatige riffle is van groot belang. Als de aangebrachte grindlaag afspoelt en over een groot oppervlak uitgesmeerd wordt, op een bodem die gedomineerd wordt door fijn sediment, dan kan ze snel wegzinken of kunnen de interstitiële ruimten snel opgevuld raken, waardoor de kwaliteit afneemt (Van den Neucker et al., 2013). In onderling overleg met het ANB werd afgesproken dat een kunstmatige paairiffle 15 jaar bruikbaar moet zijn voor de doelsoorten om als duurzaam beschouwd te worden. Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 51

54 6.1.3 Constructie en opvolging van kunstmatige riffles In de wetenschappelijke literatuur wordt weinig informatie opgenomen over de criteria waarop de keuze van de aanleglocaties van kunstmatige paairiffles wordt gebaseerd. Gezien het belang van de stabiliteit van kunstmatige riffles, moet in ieder geval rekening gehouden worden met het afvoerregime en met het dominante substraat in en om de waterloop. Verder moet rekening gehouden worden met landeigendom en met het mogelijke effect van een kunstmatige riffle op dieren en planten die in de waterloop leven. Ook de bereikbaarheid van de aanleglocatie voor zowel de doelsoorten als voor de voertuigen en machines die paaigrind moeten aanbrengen kunnen de keuze van een locatie mee bepalen (Van den Neucker et al., 2013). Het is ook steeds belangrijk om na te gaan of het wel wenselijk is om een reproducerende populatie te verkrijgen via een kunstmatige paairiffle. De constructie van een kunstmatige paairiffle moet gezien worden als compensatie van verlies aan stenig substraat door menselijk ingrijpen, maar mag geen middel zijn om een populatie tot stand te brengen op een plaats waar een doelsoort historisch nooit aanwezig was, omdat dit in strijd is met de IUCN-richtlijnen (1998; 2012). De manier waarop kunstmatige paairiffles worden aangelegd varieert, omdat ook de achterliggende oorzaken van degradatie of verlies van natuurlijke paairiffles variëren en omdat de verschillende doelsoorten andere eisen stellen. Soms zijn er ook andere restricties, zoals lokale wetgeving en landeigendom. Voor de aanleg van kunstmatige paairiffles wordt bijna altijd gebruik gemaakt van een basislaag bestaande uit grotere stenen, waarop grind met optimale afmetingen voor de voortplanting van de doelsoort wordt gestort. De basislaag kan bestaan uit grote stenen die al in de rivier aanwezig waren en achterbleven nadat fijnere grindfracties verdwenen door menselijk ingrijpen. Soms wordt ook grotere breuksteen gebruikt als basislaag, al dan niet in combinatie met constructies die het afspoelen van een grindlaag moeten afremmen. In de literatuur worden talrijke methoden besproken om de stabiliteit van kunstmatige paairiffles op te volgen, waaronder visuele inspectie, pebble counts en bodemprofielen (Van den Neucker et al., 2013). Deze methoden zullen in de voorliggende studie gebruikt worden om de huidige toestand van een aantal kunstmatige riffles te beoordelen, met het oog op de voortplanting van kopvoorn en serpeling. De metingen dienen om aanbevelingen te kunnen formuleren ter verbetering en als basis voor verdere opvolging. Onderzoek om na te gaan of de kunstmatige riffles ook effectief gebruikt worden door de doelsoorten, al dan niet na het aanbrengen van verbeteringen, volgt in een latere fase Doelstelling In dit onderzoeksluik werden kunstmatige riffles in de IJse, de Laan, de Zwalm en de Vleterbeek beoordeeld op hun geschiktheid als paaihabitat voor kopvoorn en serpeling. Er werd tevens een bodemprofiel opgemeten, dat moet toelaten om profielveranderingen en dikte van de laag stenig substraat in de toekomst op te volgen. In de Daelemansloop werden nulmetingen uitgevoerd, die moeten toelaten om geplande grindbedden in detail op te volgen. Ook hier werd een bodemprofiel opgemeten Onderzoeksvragen - Zijn de kunstmatige riffles in de IJse, de Laan, de Zwalm en de Vleterbeek optimaal voor de voortplanting van kopvoorn en serpeling? - Moeten de kunstmatige riffles in de IJse, de Laan, de Zwalm en de Vleterbeek aangepast worden wat betreft waterdiepte, stroomsnelheid, korrelgrootte en/of bedekking met perilithon om ze beter geschikt te maken voor de voortplanting van kopvoorn en serpeling? 52 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

55 - Wat is de huidige waterdiepte, stroomsnelheid, korrelgrootte, bedekking met perilithon, bedekking met aquatische vegetatie en mate van beschaduwing ter hoogte van de geplande grindbedden in de Daelemansloop? - Hoe zien de bodemprofielen van de kunstmatige riffles in de IJse, de Laan, de Zwalm en de Vleterbeek en ter hoogte van de geplande grindbedden in de Daelemansloop eruit? 6.2 Methode Metingen ter beoordeling van de geschiktheid als paaihabitat voor kopvoorn en serpeling werden uitgevoerd op de volgende locaties: - de kunstmatige riffle in de IJse t.h.v. de Beekstraat (Neerijse) - de kunstmatige riffle in de IJse stroomafwaarts van de Elsenstraat (Neerijse) - de kunstmatige riffle in de Laan stroomafwaarts van de Molenstraat (Terlanen) - de kunstmatige riffle in de Zwalm stroomafwaarts van het Molenpad (Munkzwalm) - de kunstmatige riffle in de Vleterbeek stroomafwaarts van de Boescheepseweg (Poperinge) Daarnaast werden nulmetingen uitgevoerd op drie locaties waar kunstmatige grindbedden worden aangelegd in de Daelemansloop, stroomopwaarts van de Beekhoek (Tenaard, Geel). Als criteria om de geschiktheid van de kunstmatige riffles voor de voortplanting van kopvoorn en serpeling in de IJse, Laan, Zwalm en Vleterbeek te beoordelen, werden de bevindingen van de literatuurstudie die gepubliceerd werden in Van den Neucker et al. (2013) gebruikt. Volgende variabelen werden gemeten (eenheden tussen haakjes) bij basisafvoer: - totale lengte van de riffle (cm) - breedte van de riffle (cm) - korrelgrootte substraat (mm) - aanwezigheid perilithon (algenbedekking) substraat (aan/afwezigheid) - waterdiepte (cm) - stroomsnelheid (cm/s) - debiet (m³/s) - mate van ingebedheid stenig substraat (Schälchli-klassen) - beschaduwing (%) - bedekking waterplanten (%) Om te beletten dat de bodem te veel verstoord werd alvorens de mate van ingebedheid te bepalen, werden de metingen uitgevoerd in deze volgorde: (1) meting totale lengte van de riffle, (2) meting breedte van de riffle, (3) bepaling van de mate van ingebedheid van stenig substraat, (4) bepaling van de korrelgrootteverdeling (Pebble Count), (5) bepaling van de perilithonbedekking op het stenig substraat, (6) meting van de stroomsnelheid en (7) meting van de waterdiepte, (8) schatten van de waterplantenbedekking, (9) schatten van het percentage beschaduwing en (10) schatting van het debiet. De totale lengte van de riffle werd gemeten met een lintmeter. De stroomaf- en stroomopwaartse grenzen van een riffle zijn enigszins subjectief. De grenzen werden gekozen op basis van (1) een overgang van hard substraat (grind, keien, stenen) naar zacht substraat (klei, slib, zand) en/of (2) een stroming die turbulent is in vergelijking met een eerder laminaire stroming stroomaf- en stroomopwaarts van de riffle. De breedte van de riffle werd op vier of vijf plaatsen loodrecht op de oever gemeten met een lintmeter. Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 53

56 Voor het meten van de waterdiepte, de stroomsnelheid en de mate van ingebedheid van het stenig substraat werd anders tewerk gegaan dan in de vorige studie (Van den Neucker et al., 2013). Na overleg met de dienst Biometrie en Kwaliteitszorg van het INBO, werd afgestapt van meetpunten in een rooster van 25 cellen met variërende lengte en breedte. Er werd nu gekozen voor 15 tot 40 willekeurige (random) meetpunten. De stroomsnelheid (gemeten 10 cm boven de bodem, tot op 1 cm/s nauwkeurig) en de waterdiepte (gemeten vanaf de bodem tot het wateroppervlak, tot op 1 cm nauwkeurig) werden gemeten met een draagbare Marsh McBirney FlowMate (model 2000) stroomsnelheidsmeter en bijhorende peilstok. De stroomsnelheid en de waterdiepte werden in elk meetpunt centraal binnen een metalen ring met een diameter van 40 cm bepaald, waarbinnen ook de ingebedheid van het substraat werd ingeschat (Figuur 57). De mate van ingebedheid van het stenig substraat werd bepaald volgens de procedure uitgewerkt door Eastman (2004). Hierbij worden eerst de dominante en subdominante substraatklassen (korrelgrootten) bepaald binnen een metalen ring met een diameter van 40 cm (Figuur 57). Bepalen van de substraatklassen gebeurt door visuele inschatting. De korrelgrootten van de substraatklassen variëren van klei (< 0,063 mm), zand (0,063 2 mm), fijn grind (2-6 mm), middelgroot grind (6-20 mm), grof grind (20-60 mm), kleine stenen ( mm), grote stenen ( mm), zeer grote stenen (> 200 mm) tot beddingomvattende rotsen (Eastman, 2004). Er worden slechts drie substraatklassen in beschouwing genomen voor het bepalen van de ingebedheid (Eastman, 2004): middelgroot grind (6-20 mm), grof grind (20-60 mm) en kleine stenen ( mm). Vervolgens wordt de mate van ingebedheid ingeschat via een drieledige aanpak, waarbij (1) de substraatklasse (korrelgrootte) in combinatie met (2) de compactie en (3) de porieruimte (interstitiële ruimte) in rekening worden gebracht. De compactie wordt ingeschat als de kracht die moet worden uitgeoefend om het grind of een steen uit de bodem te trekken en in welke mate het verwijderde substraatpartikel een afdruk in de bodem achterlaat. Eastman (2004) hanteert vier klassen van compactie: 1) heel los : Een steen wordt makkelijk opgeraapt en laat geen afdruk in de bodem na. 2) los : Een steen wordt makkelijk of met minimale inspanning opgeraapt en laat nauwelijks een afdruk na in de bodem, die bovendien snel wordt opgevold met zand of fijn grind. 3) licht geconsolideerd : Er is enige inspanning nodig om een steen uit de bodem te verwijderen. De steen laat een duidelijke afdruk na in de bodem, die pas door een beweging met de hand wordt opgevuld met zand en een fijne, cohesieve component. 4) sterk geconsolideerd : Er is een aanzienlijke inspanning nodig om een steen te verwijderen uit de bodem. De steen laat een duidelijke afdruk na in de bodem, die door een beweging met de hand hooguit wordt uitgesmeerd. De afdruk wordt in stand gehouden door de aanwezigheid van sterk cohesief materiaal. De porieruimte wordt ingeschat als de ruimte tussen het grind of de stenen. Eastman (2004) hanteert vier klassen van porieruimte: 1) grote poriën : De stenen zijn gestapeld met tussenruimte ten opzichte van elkaar. 2) grote tot fijne poriën : De fijne component tussen de stenen voelt korrelig aan tussen duim en wijsvinger. Nooit voelt sediment boterig aan en de individuele sedimentkorrels zijn zichtbaar. 3) plaatselijk geblokkeerd : Een deel van het fijne materiaal tussen de stenen voelt boterig aan tussen duim en wijsvinger. De individuele korrels zijn niet zichtbaar. 4) volledig geblokkeerd : De steenlaag is volledig bedekt met fijn materiaal. Er zijn geen poriën tussen de stenen zichtbaar. 54 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

57 Op basis van het substraat tussen de stenen, de compactie en de porieruimte, wordt uiteindelijk een mate van ingebedheid toegekend aan het meetpunt (Tabel 5). Soms werd afgeweken van de Schälchli-aanpak, omdat ook zand met af en toe cohesieve depositie voor sterke compactie kon zorgen, met een duidelijke afdruk na het verwijderen van een steen, ondanks de grote tot fijne poriën tussen dominant en subdominant substraat. Daarnaast werd soms vastgesteld dat stenen niet te verwijderen waren, omdat ze in een zeer stabiele configuratie lagen met naburige stenen. Tabel 5. Toekenning van een klasse van ingebedheid volgens de aanpak van Schälchli (Eastman, 2004). Ingebedheid Substraat Compactie Porieruimte niet ingebed grofkorrelig (stenen, grind, weinig zand) zeer los grote poriën licht ingebed homogeen stenen, grind of zand zeer los tot los grote tot fijne poriën matig ingebed zand met af en toe cohesieve depositie (klei, slib) los tot licht geconsolideerd fijne poriën tot plaatselijk geblokkeerd (geen zichtbare poriën) sterk ingebed zand en cohesieve depositie licht tot sterk geconsolideerd fijne poriën tot volledig geblokkeerd volledig ingebed overal cohesieve depositie sterk geconsolideerd volledig geblokkeerd (geen zichtbare poriën) Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 55

58 Figuur 57. Metalen ring met diameter van 40 cm waarbinnen in elk meetpunt de stroomsnelheid, waterdiepte en ingebedheid van het substraat worden ingeschat. Een kwantitatieve beschrijving van het substraat werd bekomen door middel van een Wolman (1954) Pebble Count. De procedure was gebaseerd op die van Harrelson et al. (1994). De Pebble Count werd uitgevoerd langs willekeurig gekozen transecten, loodrecht van de ene naar de andere oever. Om zoveel mogelijk te garanderen dat het bemonsterde substraat effectief bij de riffle hoort en niet bij de overgangszone tussen riffle en stroomkom, werd een afstand van 10 % van de totale lengte aan zowel het stroomaf- als stroomopwaartse uiteinde van de riffle niet bemonsterd. De Pebble Count werd dus uitgevoerd binnen de resterende 80 % van de totale lengte van de riffle. Er werd gewerkt met een step-toe procedure. Hierbij werd gestart aan één van beide oevers t.h.v. een willekeurig gekozen startpunt. Terwijl de blik werd afgewend, werd het eerste substraatpartikel opgepakt dat t.h.v. de tip van de voet werd aanraakt met de wijsvinger (ook al was het slechts een zandkorrel). Na het meten van het partikel, werd een volgende stap gezet langs het transect, in de richting van de andere oever, en werd de procedure herhaald. Zodra de andere oever bereikt was, werd gestart langs een volgend willekeurig gekozen transect. Enkel de intermediaire as (Figuur 58) van het opgeraapte substraatpartikel werd gemeten (de langste en kortste as werden dus niet gemeten). Diep ingebedde stenen of stenen die te groot en te zwaar waren om op te heffen, werden gemeten zonder ze te verplaatsen. Van de diep ingebedde of te zware stenen werd de kortste van de blootliggende assen gemeten. Metingen gebeurden met een schuifpasser of met een meetlat tot op 1 mm nauwkeurig (in de Vleterbeek werd gemeten tot op 10 mm 56 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

59 nauwkeurig, omdat de grote breukstenen een nauwkeurigere meting moeilijk maakten). Deeltjes kleiner dan 2 mm werden genoteerd als <2 mm. Voor een geldige Pebble Count moesten minstens 100 partikels gemeten worden. Figuur 58. Bij een Pebble Count wordt enkel de intermediaire as (rood) van het opgeraapte partikel gemeten. De langste (paars) en kortste as (groen) worden niet gemeten. Van elk substraatpartikel dat werd opgeraapt voor de Pebble Count, werd de kant die blootgesteld was aan de waterkolom geïnspecteerd op de aanwezigheid van perilithon (algen of biofilm). Indien er perilithon aanwezig was, dan werd dit genoteerd naast de meting van de intermediaire as van het partikel. De percentages beschaduwing en waterplantenbedekking werden visueel ingeschat door de riffles te verdelen in hokken. De hokken varieerden in lengte en breedte, afhankelijk van de afmetingen van de onderzochte riffles. Voor de waterplantenbedekking werden zowel submerse (ondergedoken) als emerse (helofyten) planten in rekening gebracht. Het percentage beschaduwing werd bepaald door naar boven te kijken en te schatten hoeveel percent van het hok zou beschaduwd worden door struiken of bomen indien de zon loodrecht boven het hok zou staan. Ook beschaduwing door overhangende kruidachtige vegetatie werd in rekening gebracht. Op basis van de percentages in de afzonderlijke hokken, werden de percentages beschaduwing en waterplantenbedekking voor de volledige riffle berekend. Het debiet net stroomopwaarts van de kunstmatige riffles in de IJse, Laan, Zwalm en Vleterbeek en de locaties in de Daelemansloop waar grindbedden worden aangelegd, werd telkens geschat door langs een transect loodrecht op de oevers op meerdere punten de waterdiepte en stroomsnelheden te meten. Op elk punt langs het transect werd de stroomsnelheid gemeten in tussenstappen van 10 cm onder het wateroppervlak. Het aantal metingen van de stroomsnelheid per punt was dus afhankelijk van de waterdiepte op dat Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 57

60 punt. Enkel wanneer de waterdiepte kleiner was dan 20 cm, werd de stroomsnelheid 10 cm boven de bodem gemeten. De breedte van de waterloop t.h.v. het transect werd aan het wateroppervlak gemeten met een lintmeter (tot op 1 cm nauwkeurig). De schatting van het debiet werd bekomen door de gemiddelde stroomsnelheid (cm/s) langs het transect te vermenigvuldigen met de gemiddelde waterdiepte (cm) en de breedte van de waterloop (cm) t.h.v. het transect. Bodemprofielen werden opgemeten met behulp van een Trimble totaalstation (combinatie RTK-GPS en theodoliet). Er werd om de 30 à 100 cm een punt ingemeten, afhankelijk van de grilligheid van de riffle. De punten werden in een GIS-systeem (ArcGIS 10) met elkaar verbonden (Inverse Distance Weighting), zodat een aaneengesloten oppervlak werd bekomen. 6.3 Resultaten Kunstmatige riffle in de IJse t.h.v. de Beekstraat (Neerijse) Afmetingen riffle Stroomafwaarts vanaf de Beekstraat (Figuur 60) werd de stroomafwaartse grens van de riffle op 21,6 m vastgelegd. De breedte bedraagt ongeveer 3,9 m. Stroomopwaarts vanaf de Beekstraat (Figuur 59) is de riffle 14,5 m lang en ongeveer 2,9 m breed. Figuur 59. Stroomopwaarts van de Beekstraat (Neerijse) gelegen deel van de opgemeten kunstmatige riffle. 58 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

61 Figuur 60. Stroomafwaarts van de Beekstraat (Neerijse) gelegen deel van de opgemeten kunstmatige riffle Waterdiepte, stroomsnelheid en debiet De waterdiepte boven de riffle ter hoogte van de Beekstraat bedroeg gemiddeld 23 ± 9 cm, met een minimum van 8 en een maximum van 45 cm. De stroomsnelheid was gemiddeld 31,5 ± 23,2 cm/s, met een minimum van 2 en een maximum van 92 cm/s. De waterdiepte en de stroomsnelheid werden gemeten bij een debiet van 0,36 m³/s Korrelgrootteverdeling De substraatpartikels waaruit de riffle is opgebouwd variëren van slib en zand tot grote breukstenen (Figuur 61). In 2013 was 33 % van de substraatpartikels kleiner dan 20 mm en van deze 33 % was één derde kleiner dan 2 mm. De meeste substraatpartikels (41 %) hadden een intermediaire as tussen 61 en 160 mm. In 2013 werden meer kleine substraatpartikels opgeraapt dan in 2012, maar de spreiding van de afmetingen was vergelijkbaar. In 2012 had 70 % van de opgeraapte substraatpartikels een intermediaire as tussen 101 en 240 mm. In 2012 had 10 % en in 2013 had 31 % van de substraatpartikels afmetingen van 5 tot 80 mm, die volgens de beschikbare literatuur (Van den Neucker et al., 2013) ideale afmetingen zijn voor de voortplanting van kopvoorn en serpeling Perilithon In 2013 was op 69 % van de substraatpartikels perilithon aanwezig, terwijl dat in 2012 op 89 % van de partikels het geval was. Het perilithon bestond voornamelijk uit een mengeling van draadalgen en beekmos (Leptodictyum riparium) en in mindere mate watervalmos (Rhynchostegium riparioides) (Figuur 63). Er werden twee groeivormen van draadalgen aangetroffen: lange filamenten op stenen en dichte pakketten met kortere draden op slib langs de oevers. Vooral in de kleine substraatfracties waren partikels zonder perilithon Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 59

62 aanwezig (Figuur 62). In 2013 had de grootste steen zonder perilithon een intermediaire as van 104 mm. In 2012 mat de grootste steen met perilithon 28 mm Substraatfractie (%) met perilithon zonder perilithon Lengte intermediaire as (mm) 2013 Substraatfractie (%) met perilithon zonder perilithon Lengte intermediaire as (mm) Figuur 61. Korrelgrootteverdeling van de riffle in de IJse t.h.v. de Beekstraat (Neerijse) in 2012, met onderscheid tussen substraatpartikels met en zonder perilithon. Figuur 62. Korrelgrootteverdeling van de riffle in de IJse t.h.v. de Beekstraat (Neerijse) in 2013, met onderscheid tussen substraatpartikels met en zonder perilithon. 60 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

63 Figuur 63. Draadalgen op stenen (A), beekmos (Leptodictyum riparium) (B) en watervalmos (Rhynchostegium riparioides) (C) in de IJse Ingebedheid In slechts negen van 40 meetpunten (22,5 %) lag de korrelgrootte van het dominant substraat binnen het bereik (6 tot 120 mm) dat volgens het protocol van Eastman (2004) verder in beschouwing moet genomen worden voor de bepaling van de ingebedheid. In drie meetpunten was het dominant substraat te klein en in 28 meetpunten te groot (Figuur 64). Het dominant substraat in de negen weerhouden meetpunten was in de meeste gevallen licht geconsolideerd en de porieruimte lag meestal in de klasse grof tot fijn. Toch was het dominante substraat meestal matig tot sterk ingebed (Figuur 65). Zowel het dominante als het subdominante substraat was vaak ingebed in een mengsel van slib, zand en hoekige steentjes (< 5 mm) (Figuur 66). De ingebedheid van de talrijke grote (120 tot 200 mm) en Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 61

64 zeer grote (> 200 mm) stenen, die volgens het protocol van Eastman (2004) eigenlijk niet verder onderzocht moest worden, varieerde van weinig tot zeer sterk ingebed. Sommige grote stenen konden zonder moeite worden opgeraapt en andere zaten muurvast ingebed tussen naburige stenen. Aantal dominant substraat subdominant substraat Aantal los licht geconsolideerd grof tot fijn plaatselijk geblokkeerd weinig ingebed matig ingebed sterk ingebed Klassenindeling Eastman (2004) 0 Compactie Porieruimte Ingebedheid Figuur 64. Korrelgrootteverdeling van het substraat volgens de klassenindeling van Eastman (2004) in 40 meetpunten. Figuur 65. Compactie, porieruimte en ingebedheid in negen meetpunten waar de dominante substraatpartikels een intermediaire as van 6 tot 120 mm hadden. Figuur 66. Mengsel van slib, zand en hoekige steentjes (< 5 mm) waarin het dominante en subdominante substraat van de riffle ter hoogte van de Beekstraat (Neerijse) is ingebed. 62 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

65 Waterplantenbedekking en beschaduwing Het totale percentage waterplantenbedekking was 30 %. Op het deel stroomopwaarts van de Beekstraat werden minder waterplanten (22 % bedekking) aangetroffen dan stroomafwaarts (37 % bedekking). De aquatische vegetatie bestaat voornamelijk uit sterrekroos (Callitriche sp.) en in mindere mate uit fonteinkruiden (Potamogeton spp.). Slechts 1 % van het totale oppervlakte van de riffle werd beschaduwd door overhangende vegetatie op de oevers. Zowel stroomopwaarts als stroomafwaarts van de Beekstraat bedroeg het percentage beschaduwing 1 %. Het percentage beschaduwing werd vermoedelijk iets onderschat, omdat de linker oever kort voor de meting plaatsvond gemaaid werd Bodemprofiel Er werden bodemprofielen gemeten stroomopwaarts en stroomafwaarts van de Beekstraat. Aan de stroomopwaartse kant van de Beekstraat werd het bodemprofiel tot ongeveer een meter voorbij het vastgelegde uiteinde van de kunstmatige riffle bepaald (Figuur 67). Aan de stroomafwaartse kant werd het bodemprofiel gemeten tot op ongeveer 27 meter stroomafwaarts van de Beekstraat (Figuur 68), een 5-tal meter voorbij de stroomafwaartse grens van de kunstmatige riffle. Op die manier kan bij een tweede profielmeting, na het aanbrengen van vers grind, beter worden nagegaan of het aangebrachte substraat zich stroomafwaarts verplaatst. Figuur 67. Bodemprofiel van de kunstmatige riffle stroomopwaarts van de Beekstraat (Neerijse). Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 63

66 Figuur 68. Bodemprofiel van de kunstmatige riffle stroomopwaarts van de Beekstraat (Neerijse) Bespreking De gemiddelde waterdiepte en stroomsnelheid boven de kunstmatige riffle ter hoogte van de Beekstraat liggen binnen het optimale bereik voor de voortplanting van kopvoorn en serpeling. De afmetingen van de riffle komen overeen met die van riffles die beschreven worden in de literatuur (Van den Neucker et al., 2013). In vergelijking met 2012, was er in 2013 een verschuiving naar kleinere substraatpartikels. Mogelijk gebeurde dit onder invloed van de dynamiek, maar het verschil kan ook te wijten zijn aan het feit dat de pebble count werd uitgevoerd door verschillende personen en doordat in 2012 telkens slechts 50 substraatpartikels werden opgeraapt aan beide kanten van de Beekstraat, tegenover 100 aan elke kant in Het globale beeld bleef echter hetzelfde: een grote variatie aan korrelgrootten en een klein aantal substraatpartikels met ideale afmetingen voor de voortplanting van kopvoorn en serpeling. De meeste substraatpartikels bevatten perilithon, waaronder alle stenen met een intermediaire as groter dan 104 mm. In 2012 waren partikels met perilithon echter nog talrijker dan in Dit kan verklaard worden door het grotere aantal partikels met afmetingen kleiner dan 2 mm dat werd opgeraapt in Slechts weinig substraatpartikels kleiner dan 2 mm bevatten perilithon. Vermoedelijk zijn kleine partikels meer onderhevig aan verstoring of verplaatsing. Hierdoor wordt niet altijd dezelfde kant blootgesteld aan de waterkolom en zonlicht, zodat perilithon minder snel vat krijgt. Op enkele plaatsen langs de oevers werden wel dichte pakketten draadalgen aangetroffen die bovenop slib groeiden. Het beperkt aantal meetpunten waarin de afmetingen van het dominante substraat binnen de klassen liggen waarvoor de ingebedheid volgens het protocol van Eastman (2004) bepaald moet worden, geeft aan dat ideaal voortplantingssubstraat slechts verspreid aanwezig is op de riffle en slechts een klein deel van de totale oppervlakte beslaat. Deze vaststelling is in overeenstemming met de resultaten van de pebble count. Een mengsel van slib, zand en hoekige steentjes, zorgt meestal voor een matige tot sterke ingebedheid. Ondanks de aanwezigheid van vrij grote korrels in dit mengsel, laat het dominante substraat toch een indruk achter nadat het uit de bodem werd verwijderd, zodat de compactie als licht geconsolideerd moest beoordeeld worden. De ingebedheid van de grote breukstenen 64 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

67 varieert. Sommige grote stenen liggen los bovenop andere grote stenen. Andere grote stenen liggen door hun hoekige vorm wellicht in een stabiele configuratie tussen naburige grote stenen, waarin de spleten bovendien zijn opgevuld met het genoemde mengsel van slib, zand en steentjes, waardoor ze moeilijk of helemaal niet te verplaatsen zijn. Bijna een derde van het oppervlak van de kunstmatige riffle is bedekt met waterplanten. Dit is niet optimaal, omdat de oppervlakte beschikbaar stenig substraat hierdoor beperkt wordt. De waterplanten kunnen bovendien dienst doen als sedimentvang, waardoor fijn substraat wordt vastgehouden. De laag grote breuksteen en de ideale waterdiepte en stroomsnelheid, maakt de kunstmatige riffle geschikt om te experimenteren met het aanbrengen van een grindlaag met geschikte korrelgrootte voor de voortplanting van kopvoorn en serpeling, zoals al werd aangegeven door Van den Neucker et al. (2013). Hierbij moeten wel de nodige afwegingen gemaakt worden betreffende de wenselijkheid van reproducerende populaties kopvoorn en serpeling in de IJse, conform de IUCN-richtlijnen (1998; 2012). Rekening houdend met de afstanden waarover een bodemprofiel kon gemeten worden, wordt aanbevolen om een nieuwe grindlaag te beperken tot stroken van 10 meter stroomopwaarts en -afwaarts van de Beekstraat. Op die manier kan het afspoelen van grindsubstraat stroomafwaarts van de aangebrachte stroken nauwkeurig worden opgevolgd Kunstmatige riffle in de IJse stroomafwaarts van de Elsenstraat (Neerijse) Afmetingen riffle De opgemeten riffle strekt zich uit vanaf de Elsenstraat tot 30 m stroomafwaarts ervan (Figuur 69). De breedte bedraagt 5,2 m. Omdat de geringe waterdiepte het toeliet, kon ook in de pool (stroomkom) net stroomafwaarts van de riffle een pebble count worden uitgevoerd en de ingebedheid worden bepaald. De pool is 20 m lang en 5,2 m breed. Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 65

68 Figuur 69. De kunstmatige riffle in de IJse stroomafwaarts van de Elsenstraat (Neerijse) Waterdiepte, stroomsnelheid en debiet De waterdiepte boven de riffle was gemiddeld 19 ± 6 cm, met een minimum van 0 cm en een maximum van 32 cm. De stroomsnelheid was gemiddeld 49,2 ± 28,8 cm/s, met een minimum van 1 cm/s en een maximum van 108 cm/s. De waterdiepte ter hoogte van de pool bedroeg gemiddeld 41,1 ± 11,9 cm, met een minimum van 23 cm en een maximum van 62 cm. De gemiddelde stroomsnelheid was 21,0 ± 12,0 cm/s, met een minimum van 7 cm/s en een maximum van 58 cm/s. De waterdiepte en stroomsnelheid werden gemeten bij een debiet van 0,43 m³/s Korrelgrootteverdeling De substraatpartikels waaruit de riffle is opgebouwd variëren van slib en zand tot grote breukstenen (Figuur 70). Het substraat van de riffle stroomafwaarts van de Elsenstraat is vergelijkbaar met dat ter hoogte van de Beekstraat, maar de breukstenen zijn doorgaans wel kleiner. In 2012 had 54 % en in 2013 had 53 % van de substraatpartikels een intermediaire as tussen 41 en 140 mm. 50 % van de substraatpartikels ter hoogte van de riffle heeft een intermediaire as van 5 tot 80 mm, wat als ideaal paaisubstraat kan worden beschouwd (Van den Neucker et al., 2013). In 2013 was de korrelgrootteverdeling van de riffle sterk vergelijkbaar met die in 2012 (Figuur 71). In de pool zijn de afmetingen van het substraat doorgaans kleiner dan die op de riffle. Meer dan 60 % van de substraatpartikels in de pool heeft afmetingen kleiner dan 20 mm (Figuur 72) en 41 % was kleiner dan 2 mm (slib en zand). 47 % van de partikels in de pool had afmetingen van 5 tot 80 mm Perilithon In 2013 bevatte 84 % van de substraatpartikels op de riffle perilithon. In 2012 werd op 61 % van de substraatpartikels perilithon aangetroffen (Figuren 70 en 71). Het perilithon 66 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

69 stroomafwaarts van de Elsenstraat bestaat uit draadalgen met lange filamenten en beekmos (L. riparium). In 2012 had de grootste steen zonder perilithon een intermediaire as van 94 mm en in mm. In de pool bevatte 33 % van het substraat perilithon (Figuur 72) en mat de grootste steen zonder perilithon 88 mm Substraatfractie (%) met perilithon zonder perilithon Lengte intermediaire as (mm) 2013 Substraatfractie (%) met perilithon zonder perilithon Lengte intermediaire as (mm) Figuur 70. Korrelgrootteverdeling van de riffle in de IJse stroomafwaarts van de Elsenstraat (Neerijse) in 2012, met onderscheid tussen substraatpartikels met en zonder perilithon. Figuur 71. Korrelgrootteverdeling van de riffle in de IJse stroomafwaarts van de Elsenstraat (Neerijse) in 2013, met onderscheid tussen substraatpartikels met en zonder perilithon Substraatfractie (%) met perilithon zonder perilithon Lengte intermediaire as (mm) Figuur 72. Korrelgrootteverdeling van de pool in de IJse stroomafwaarts van de Elsenstraat (Neerijse) in 2013, met onderscheid tussen substraatpartikels met en zonder perilithon Ingebedheid In 16 van de 29 meetpunten op de riffle (55 %) lag de korrelgrootte van het dominant substraat binnen het bereik (6 tot 120 mm) dat volgens het protocol van Eastman (2004) verder in beschouwing moet genomen worden voor de bepaling van de ingebedheid. In drie meetpunten was het dominant substraat te klein en in tien meetpunten te groot (Figuur 73). Het dominant substraat in de 16 weerhouden meetpunten was in de meeste gevallen licht geconsolideerd en de porieruimte lag overal in de klasse grof tot fijn. Toch was het dominante substraat meestal matig ingebed (Figuur 74). Zowel het dominante als het subdominante substraat was ingebed in een mengsel van slib, zand en hoekige steentjes (< 5 mm) (Figuur 77). De ingebedheid van de grote (120 tot 200 mm) en zeer grote (> 200 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 67

70 mm) stenen, die volgens het protocol van Eastman (2004) eigenlijk niet verder onderzocht moest worden, varieerde van weinig tot zeer sterk ingebed. Net als in de Beekstraat, konden sommige grote stenen zonder moeite worden opgeraapt en waren andere muurvast ingebed tussen naburige stenen. In negen van de 20 meetpunten in de pool lag de korrelgrootte van het dominant substraat binnen het bereik (6 tot 120 mm) dat volgens het protocol van Eastman (2004) verder in beschouwing moet genomen worden voor de bepaling van de ingebedheid. In 10 meetpunten was het substraat te klein en in één meetpunt was het dominant substraat te groot (Figuur 75). In de 10 meetpunten met te klein substraat was geen subdominant substraat te herkennen en bestond het uit homogeen slib of zand. In het enige meetpunt waarin grote stenen (120 tot 200 mm) domineerden, waren ze volledig ingebed. In de negen weerhouden meetpunten, was de compactie gelijkmatig verdeeld tussen los, licht en sterk geconsolideerd. Overal werd de porieruimte als grof tot fijn beoordeeld, omdat het genoemde mengsel van slib, zand en hoekige steentjes (< 5 mm) overal voor de beperkte tot volledige ingebedheid zorgde (Figuur 76). dominant substraat subdominant substraat Aantal Aantal los licht geconsolideerd sterk geconsolideerd grof tot fijn weinig ingebed 4 matig ingebed 2 sterk ingebed Klassenindeling Eastman (2004) 0 Compactie Porieruimte Ingebedheid Figuur 73. Korrelgrootteverdeling van het substraat op de riffle volgens de klassenindeling van Eastman (2004) in 29 meetpunten. Figuur 74. Compactie, porieruimte en ingebedheid in 16 meetpunten op de riffle waar de dominante substraatpartikels een intermediaire as van 6 tot 120 mm hadden. Aantal dominant substraat subdominant substraat Aantal los licht geconsolideerd sterk geconsolideerd grof tot fijn weinig ingebed matig ingebed sterk ingebed 1 volledig ingebed Klassenindeling Eastman (2004) 0 Compactie Porieruimte Ingebedheid Figuur 75. Korrelgrootteverdeling van het substraat in de pool volgens de klassenindeling van Eastman (2004) in 20 meetpunten. Figuur 76. Compactie, porieruimte en ingebedheid in 16 meetpunten in de pool waar de dominante substraatpartikels een intermediaire as van 6 tot 120 mm hadden. 68 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

71 Figuur 77. Mengsel van slib, zand en steentjes (< 5 mm) waarin het dominante en subdominante substraat van de riffle stroomafwaarts van de Elsenstraat (Neerijse) is ingebed. Het baksteenfragmentje centraal op de foto heeft een diameter van ongeveer 2 cm Waterplantenbedekking en beschaduwing De waterplantenbedekking stroomafwaarts van de Elsenstraat (Neerijse) bedroeg 11 % van het totale oppervlak van de riffle. De aquatische vegetatie bestond uitsluitend uit sterrekroos (Callitriche sp.). In totaal werd 13 % van het oppervlak van de riffle beschaduwd door de kruin van bomen die langs de rechter oever staan Bodemprofiel Stroomafwaarts van de Elsenstraat kon geen bodemprofiel worden gemeten, omdat het Trimble totaalstation niet optimaal functioneerde in de bosrijke omgeving Bespreking De gemiddelde waterdiepte en stroomsnelheid boven de kunstmatige riffle stroomafwaarts van de Elsenstraat liggen binnen het optimale bereik voor de voortplanting van kopvoorn en serpeling. De afmetingen van de riffle komen overeen met die van riffles die beschreven worden in de literatuur (Van den Neucker et al., 2013). De korrelgrootteverdeling van de substraatpartikels waaruit de kunstmatige riffle is opgebouwd was in 2013 sterk vergelijkbaar met die in 2012, ondanks het feit dat de pebble counts door verschillende personen werden uitgevoerd. De korrelgrootte van het aanwezige substraat varieert sterk, maar de aangebrachte breuksteen is kleiner dan die ter hoogte van de Beekstraat. De helft van de substraatpatrikels heeft optimale afmetingen voor de voortplanting van kopvoorn en serpeling, maar ligt verspreid tussen de grotere breuksteen. Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 69

72 Veruit de meeste substraatpartikels waren bedekt met perilithon. De vaststelling dat in 2013 veel meer substraatpartikels perilithon bevatten dan in 2012 valt moeilijk te verklaren. De toevoer van huishoudelijk afvalwater dat aan het stroomopwaartse uiteinde van de kunstmatige riffle via een aangetakte gracht wordt aangevoerd (Figuur 78) kan de groei van draadalgen alleszins in de hand werken. Deze vervuilingsbron kan best zo snel mogelijk worden aangepakt. Net als ter hoogte van de Beekstraat, waren voornamelijk de kleine substraatfracties vrij van perilithon. In iets meer dan de helft van de meetpunten op de riffle lag de korrelgrootte van het dominant substraat binnen het bereik dat volgens het protocol van Eastman (2004) verder in beschouwing moet genomen worden voor de bepaling van de ingebedheid. In de meeste andere meetpunten was het dominant substraat te groot. Dit bevestigt de vaststellingen gemaakt aan de hand van de pebble count, namelijk dat substraat met optimale afmetingen voor de voortplanting van kopvoorn en serpeling verspreid voorkomt tussen de grotere breuksteen. Ondanks de meestal beperkte compactie en vrij grote poriën tussen de stenen, was het dominante substraat toch overwegend matig ingebed in hetzelfde mengsel van slib, zand en hoekige steentjes dat ook ter hoogte van de Beekstraat werd vastgesteld. Ook de ingebedheid van de grotere breukstenen was vergelijkbaar met de situatie ter hoogte van de Beekstraat. Sommige breukstenen liggen los en andere liggen muurvast ingebed tussen naburige breukstenen. De bedekking met waterplanten is klein, ondanks de beperkte beschaduwing, zodat deze wellicht niet nadelig is voor de voortplanting van de lithofiele doelsoorten. Ook de kunstmatige riffle stroomafwaarts van de Elsenstraat leent zich uitstekend om te experimenteren met het aanbrengen van grind met optimale korrelgrootte voor de voortplanting van kopvoorn en serpeling, omdat de aanwezige stenen kunnen dienen als basislaag en omdat de waterdiepte en stroomsnelheid binnen optimale grenzen liggen (Van den Neucker et al., 2013). Weerom moet echter eerst de afweging gemaakt worden of reproducerende populaties kopvoorn en serpeling wenselijk zijn in de IJse, in overeenstemming met de IUCN-richtlijnen (1998; 2012). Omdat de geringe waterdiepte toeliet om ook in de pool een pebble count uit te voeren en Schälchli-klassen te bepalen, kunnen verplaatsingen van aangebracht grindsubstraat nauwkeurig opgevolgd worden, zowel kwalitatief als kwantitatief. De vaststellingen in de pool liggen in de lijn van de verwachtingen. Fijne substraatfracties domineren doordat de kleinere stroomsnelheden sedimentatie van slib en zand toelaten. 70 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

73 Figuur 78. Buis waarlangs huishoudelijk afvalwater via een aangetakte gracht in de IJse wordt geloosd, aan het stroomopwaartse uiteinde van de kunstmatige riffle stroomafwaarts van de Elsenstraat (Neerijse) Kunstmatige riffle in de Laan stroomafwaarts van de Molenstraat (Terlanen) Afmetingen riffle De lengte van de kunstmatige riffle bedraagt 22 meter. Het stroomopwaartse uiteinde bevindt zich ter hoogte van de buis van de debietmeter en het stroomafwaartse uiteinde ter hoogte van de aangetakte gracht op de rechter oever. De breedte van de riffle is gemiddeld 6,2 meter (Figuur 79). Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 71

74 Figuur 79. De kunstmatige riffle in de Laan stroomafwaarts van de Molenstraat (Terlanen) Waterdiepte, stroomsnelheid en debiet De waterdiepte bedroeg gemiddeld 34 ± 10 cm, met een minimum van 19 cm en een maximum van 55 cm. De gemiddelde stroomsnelheid was 35,5 ± 21,1 cm/s, met een minimum van 0,7 cm/s en een maximum van 67,2 cm/s. De waterdiepte en stroomsnelheid werden gemeten bij een debiet van 0,94 m³/s Korrelgrootteverdeling 92 % van de opgeraapte substraatpartikels had een intermediaire as van minder dan 20 mm (Figuur 80) en 89 % van de partikels was kleiner dan 2 mm (zand) (Figuur 81). Grotere breukstenen kwamen slechts verspreid voor, voornamelijk langs de oevers. Er werd één heel grote steen aangetroffen, waarvan de kortste zijde die boven het zand uitstak 625 mm mat. Vermoedelijk maakt hij deel uit van een bodemplaat. In totaal had slechts 7 % van de substraatpartikels afmetingen binnen wat volgens de literatuur (Van den Neucker et al., 2013) de optimale grenzen (5 tot 80 mm) zijn voor de voortplanting van kopvoorn en serpeling Perilithon In totaal werd op 15 % van de substraatpartikels perilithon aangetroffen. Tijdens de pebble count werden slechts 11 substraatpartikels opgeraapt met afmetingen groter dan 2 mm, waarvan vijf perilithon bevatten. De grootste steen zonder perilithon had een intermediaire as van 155 mm (Figuur 80). 72 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

75 met perilithon zonder perilithon Substraatfractie (%) Lengte intermediaire as (mm) Figuur 80. Korrelgrootteverdeling van de riffle in de Laan stroomafwaarts van de Molenstraat (Terlanen), met onderscheid tussen substraatpartikels met en zonder perilithon. Figuur 81. Het substraat op de kunstmatige riffle in de Laan stroomafwaarts van de Molenstraat (Terlanen) bestaat bijna uitsluitend uit zand Ingebedheid In geen enkel meetpunt behoorde het dominante substraat tot een klasse waarvoor de ingebedheid verder moest bepaald worden volgens het protocol van Eastman (2004). In 17 van de 20 meetpunten bestond het dominant substraat uit zand en in drie meetpunten was het dominante substraat een grote breuksteen (> 200 mm) (Figuur 82). In vijf van de zeven meetpunten waar stenen als dominant of subdominant substraat werden aangetroffen, werden ze als diep ingebed genoteerd. Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 73

76 dominant substraat subdominant substraat Aantal Klassenindeling Eastman (2004) Figuur 82. Korrelgrootteverdeling van het substraat op de riffle in de Laan stroomafwaarts van de Molenstraat (Terlanen) volgens de klassenindeling van Eastman (2004) in 20 meetpunten Waterplantenbedekking en beschaduwing In totaal was 47 % van de oppervlakte van de riffle bezet met ondergedoken waterplanten. Er werden drie soorten waterplanten aangetroffen: schedefonteinkruid (Potamogeton pectinatus), aarvederkruid (Myriophyllum spicatum) en grof hoornblad (Ceratophyllum demersum). 5 % van de oppervlakte van de riffle was beschaduwd door een boom op de linker oever Bodemprofiel Het bodemprofiel van de kunstmatige riffle in de Laan, stroomafwaarts van de Molenstraat (Terlanen), wordt weergegeven in Figuur 83. De grootste oneffenheden zijn zandbulten die gevormd worden door dichte groepen waterplanten die fijn sediment tegenhouden. 74 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

77 Figuur 83. Bodemprofiel van de kunstmatige riffle in de Laan, stroomafwaarts van de Molenstraat (Terlanen) Bespreking Enkel de turbulente stroming en de geringe waterdiepte laten toe om de opgemeten locatie stroomafwaarts van de Molenstraat (Terlanen) als een kunstmatige riffle te bestempelen. De riffle lijkt te bestaan uit een bodemplaat waarop waterplanten zich konden vestigen. De waterplanten houden duidelijk zand vast, waardoor oneffenheden zijn ontstaan in het bodemprofiel. De waterplanten bewegen als lange slierten mee met de stroming, waardoor ze ook voor beschaduwing zorgen. Hun talrijke aanwezigheid moet als ongunstig worden beschouwd, want bijna de helft van de oppervlakte van de riffle wordt hierdoor onbeschikbaar voor lithofiele vissen. Aangezien de waterplanten bovendien fungeren als sedimentvang, raakt stenig substraat snel bedekt onder een laag fijn sediment. Deze locatie lijkt daarom niet geschikt voor het aanbrengen van grind met optimale afmetingen voor de voortplanting van kopvoorn en serpeling, ondanks de optimale waterdiepte en stroomsnelheid boven de bodemplaat. Zowel stroomopwaarts als stroomafwaarts van de onderzochte locatie zijn waterplanten zeer talrijk, zodat vers aangebracht substraat vermoedelijk snel gekoloniseerd wordt en vervolgens bedekt raakt met zand. Mogelijk kan de hoeveelheid waterplanten wel beperkt worden door bomen te planten langs de rechter oever, die de beschikbaarheid van direct zonlicht moeten beperken voor de aquatische vegetatie. Een bijkomende reden om op deze locatie (voorlopig) geen verse grindlaag aan te brengen, is de bedenkelijke waterkwaliteit. Tijdens eerder onderzoek werd op de waterplanten een slijmige laag aangetroffen, die werd toegeschreven aan een ondermaatse waterkwaliteit (Van den Neucker et al, 2010). Het lijkt daarom aangewezen om eerst de waterkwaliteit te verbeteren, want fosfaten- en stikstofrijk huishoudelijk afvalwater werkt mogelijk de groei van perilithon in de hand (Vadeboncoeur et al., 2008). Net als in de IJse, moet de afweging gemaakt worden of reproducerende populaties kopvoorn en serpeling wenselijk zijn in de Laan, in overeenstemming met de IUCN-richtlijnen (1998; 2012). Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 75

78 6.3.4 Kunstmatige riffle in de Zwalm stroomafwaarts van het Molenpad (Munkzwalm) Afmetingen riffle De lengte van de kunstmatige riffle (Figuur 84), die uit schanskorven bestaat, is 10,5 m en de breedte 3,4 m. De riffle bevindt zich in een flauwe meander, net stroomafwaarts van waar het Molenpad de Zwalm kruist. Figuur 84. De kunstmatige riffle, opgebouwd uit schanskorven, stroomafwaarts van het Molenpad in de Zwalm (Munkzwalm) Waterdiepte, stroomsnelheid en debiet De waterdiepte boven de schanskorven was gemiddeld 16 ± 3 cm, met een minimum van 11 cm en een maximum van 21 cm. De gemiddelde stroomsnelheid bedroeg 58,1 ± 17,5 cm/s, met een minimum van 25,4 cm/s en een maximum van 90,5 cm/s. De waterdiepte en stroomsnelheid werden gemeten bij een debiet van 0,22 m³/s Korrelgrootteverdeling In de schanskorf zijn voornamelijk kleine stenen aanwezig. De grootste steen die tijdens de pebble count in 2013 werd opgeraapt had een intermediaire as van 106 mm en in 2012 mat de grootste steen 150 mm. Meer dan 50 % van de substraatpartikels heeft een intermediaire as kleiner dan 20 mm (Figuren 85 en 86). In 2012 had 89 % en in 2013 had 79 % van de opgeraapte substraatpartikels een intermediaire as van 5 tot 80 mm, wat op basis van de beschikbare literatuur als ideaal wordt beschouwd voor de voortplanting van kopvoorn en serpeling (Van den Neucker et al., 2013). 76 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

79 Perilithon In 2013 was 50 % van de substraatpartikels vrij van perilithon. In 2012 werd op 95 % van de substraatpartikels perilithon aangetroffen. Het perilithon bestaat uit korte algen en watervalmos (Rhynchostegium riparioides) (Figuur 87). Vooral partikels met een intermediaire as kleiner dan 20 mm waren vrij van perilithon (Figuren 85 en 86). In 2013 had de grootste steen zonder perilithon een intermediaire as van 34 mm en in mm. Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 77

80 2012 met perilithon zonder perilithon 2013 met perilithon zonder perilithon Substraatfractie (%) Substraatfractie (%) Lengte intermediaire as (mm) Lengte intermediaire as (mm) Figuur 85. Korrelgrootteverdeling van de stenen in de schanskorf in de Zwalm stroomafwaarts van het Molenpad (Munkzwalm) in 2012, met onderscheid tussen substraatpartikels met en zonder perilithon. Figuur 86. Korrelgrootteverdeling van de stenen in de schanskorf in de Zwalm stroomafwaarts van het Molenpad (Munkzwalm) in 2013, met onderscheid tussen substraatpartikels met en zonder perilithon. Figuur 87. Steen uit de schanskorven in de Zwalm die de kunstmatige riffle vormen stroomafwaarts van het Molenpad (Munkzwalm). Het perilithon bestaat uit korte algen en watervalmos (Rhynchostegium riparioides). 78 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

81 Ingebedheid In 18 van de 20 meetpunten op de riffle (90 %) lag de korrelgrootte van het dominant substraat binnen het bereik (6 tot 120 mm) dat volgens het protocol van Eastman (2004) verder in beschouwing moet genomen worden voor de bepaling van de ingebedheid. In één meetpunt was het dominant substraat te klein en in één te groot (Figuur 88). In de meeste meetpunten lag het dominante substraat zeer los en kon het zonder moeite worden opgeraapt. De porieruimte werd dan ook meestal als grof beoordeeld. Hierdoor was het dominante substraat meestal niet of slechts licht ingebed (Figuur 89). Aantal dominant substraat subdominant substraat Klassenindeling Eastman (2004) Aantal Compactie Porieruimte Ingebedheid zeer los los sterk geconsolideerd grof grof tot fijn plaatselijk geblokkeerd niet ingebed licht ingebed sterk ingebed Figuur 88. Korrelgrootteverdeling van het substraat in de schanskorven volgens de klassenindeling van Eastman (2004) in 20 meetpunten. Figuur 89. Compactie, porieruimte en ingebedheid in 18 meetpunten op de riffle waar de dominante substraatpartikels een intermediaire as van 6 tot 120 mm hadden Waterplantenbedekking en beschaduwing Er waren geen waterplanten aanwezig op de schanskorven. De kunstmatige riffle was voor 88 % beschaduwd door de bomen (o.a. wilg en Robinia) die op de oevers staan. In 2012 was slechts 45 % van de riffle beschaduwd Bodemprofiel Het bodemprofiel van de de kunstmatige riffle (die opgebouwd is uit schanskorven), stroomafwaarts van het Molenpad (Munkzwalm), is weergegeven in Figuur 90. Aan de linker (stroomafwaartse) zijde werd het profiel ook over enige afstand voorbij de abrupte einde van de rij schanskorven bepaald, zodat goed kan worden ingeschat of stenig substraat na verloop van tijd afspoelt. In Figuur 90 is de overgang naar de diepere (blauwe) zone stroomafwaarts van de schanskorven (geel, oranje en rood) duidelijk te zien. Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 79

82 Figuur 90. Bodemprofiel van de kunstmatige riffle in de Zwalm stroomafwaarts van het Molenpad (Munkzwalm) Bespreking De kunstmatige riffle in de Zwalm, die volledig uit schanskorven bestaat, moet op basis van de beoordelingscriteria (Van den Neucker et al., 2013) als optimaal beschouwd worden voor de voortplanting van kopvoorn en serpeling. Vrijwel alle variabelen liggen binnen optimale grenzen. Enkel de gemiddelde stroomsnelheid ligt iets te hoog, maar wel nog ver onder de bovengrens (Van den Neucker et al., 2013). Verder was de helft van het substraat nog begroeid met perilithon, hoewel dit een sterke afname betekende ten opzichte van de hoeveelheid substraatpartikels met perilithon in Mogelijk heeft de toegenomen beschaduwing, door de uitbreiding van de boomkruinen boven de waterloop, gezorgd voor minder gunstige groeiomstandigheden voor algen en watervalmos. De hoeveelheid perilithon kan mogelijk nog verder beperkt worden door de vervuilingsbronnen die fosfaat- en stikstofrijk water aanvoeren aan te pakken. Vlakbij het brugje van het Molenpad, op de linkeroever, mondt een betonnen afvoerbuis uit, waaruit grauw afvalwater in de Zwalm stroomt. De optimale korrelgrootteverdeling kan wellicht verklaard worden doordat het substraat gevangen zit in de schanskorven. Kleine steenfracties worden bovendien vastgehouden door kunststof doeken die voor en achter de schanskorven loodrecht op de oevers werden aangebracht. De korrelgrootteverdeling lijkt stabiel, want was sterk vergelijkbaar met die van 2012, ondanks het feit dat de pebble counts door verschillende personen werden uitgevoerd. Het is daarom niet nodig om de kunstmatige riffle aan te passen of om vers grind aan te brengen. Wel kan worden nagegaan of elders in de Zwalm een bijkomende kunstmatige riffle kan worden aangelegd, omdat de afmetingen van de schanskorven vrij beperkt zijn. 80 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

83 6.3.5 Kunstmatige riffle in de Vleterbeek stroomafwaarts van de Boescheepseweg (Poperinge) Afmetingen riffle De kunstmatige riffle in de Vleterbeek (Figuur 91) heeft een lengte van 21 m. Het stroomopwaartse uiteinde ligt ter hoogte van de rand van de gladde betonnen bodemplaat net stroomafwaarts van de brug. De overgang tussen de gestorte breuksteen en slibrijk substraat vormt het stroomafwaartse uiteinde van de riffle. De breedte van de kunstmatige riffle bedraagt gemiddeld 6,6 m. Figuur 91. De kunstmatige riffle in de Vleterbeek stroomafwaarts van de Boescheepseweg (Poperinge) Waterdiepte, stroomsnelheid en debiet De waterdiepte bedroeg gemiddeld 9 ± 6 cm, met een minimum van 0 cm en een maximum van 20 cm. De gemiddelde stroomsnelheid was 8,3 ± 8,7 cm/s, met een minimum van 0 en een maximum van 29,4 cm/s. De waterdiepte en stroomsnelheid werden gemeten bij een debiet van 0,02 m³/s Korrelgrootteverdeling De lengte van de intermediaire as van de breukstenen varieerde sterk (Figuur 92). De kleinste steen die opgeraapt werd tijdens de pebble count had een intermediaire as van 100 mm en de grootste steen mat 540 mm. Geen enkele steen had de ideale afmetingen (5 tot 80 mm) voor de voortplanting van kopvoorn en serpeling (Van den Neucker et al., 2013) Perilithon Op 76 % van de breukstenen was perilithon aanwezig. Het perilithon bestond uit draadalgen met lange filamenten, waarop een bruine, slijmerige laag was afgezet (Figuur 93). Ook de Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 81

84 stenen zelf voelden slijmerig aan, vermoedelijk door de aanwezigheid van een bacteriële biofilm. De stenen zonder algen hadden uiteenlopende afmetingen (Figuur 92) en staken allemaal vrijwel volledig boven het water uit. met perilithon zonder perilithon Substraatfractie (%) Lengte intermediaire as (mm) Figuur 92. Korrelgrootteverdeling van de kunstmatige riffle in de Vleterbeek stroomafwaarts van de Boescheepseweg (Poperinge), met onderscheid tussen substraatpartikels met en zonder perilithon. Figuur 93. Slijmerige draadalgen met bruine aanslag op een grote breuksteen in de Vleterbeek stroomafwaarts van de Boescheepseweg (Poperinge) Ingebedheid Het dominante substraat bestond in elk van de 20 meetpunten uit zeer grote (> 200 mm) breukstenen, zodat de ingebedheid niet verder onderzocht moest worden volgens het protocol van Eastman (2004). Het subdominante substraat bestond overal uit grote (120 tot 82 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

85 200 mm) tot zeer grote (> 200 mm) breuksteen. De meeste stenen waren te zwaar om op te tillen. Sommige lagen los en andere waren vast ingebed tussen naburige stenen of in de betonnen bodem Bodemprofiel Het bodemprofiel van de kunstmatige riffle in de Vleterbeek stroomafwaarts van de Boescheepseweg is weergegeven in Figuur 94. De riffle helt duidelijk af in stroomafwaartse zin. De oneffenheden in het profiel worden veroorzaakt door de zeer grote breukstenen waaruit de riffle is opgebouwd. Figuur 94. Bodemprofiel van de kunstmatige riffle in de Vleterbeek stroomafwaarts van de Boescheepseweg (Poperinge) Waterplantenbedekking en beschaduwing Er was geen aquatische vegetatie aanwezig op de riffle. Op enkele plaatsen (minder dan 1 % van het totale oppervlakte) groeiden tussen of op de boven het water uitstekende stenen terrestrische planten: bitterzoet (Solanum dulcamara), greppelrus (Juncus bufonius) en gras (Figuur 95). De riffle werd niet beschaduwd, want de kruinen van de bomen die langs de oevers staan reikten niet tot over de waterloop. Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 83

86 Figuur 95. Gras tussen en bovenop de grote breuksteen van de kunstmatige riffle in de Vleterbeek stroomafwaarts van de Boescheepseweg (Poperinge) Bespreking De kunstmatige riffle stroomafwaarts van de Boescheepseweg (Poperinge) bestaat uit een betonnen bodem waarop zeer grote breukstenen werden gestort (mededeling Klaar Meulebrouck). De betonnen bodem van de kunstmatige riffle verklaart ongetwijfeld waarom de grote breuksteen niet wegzakt. Investeren in aanpassingen van deze riffle houdt waarschijnlijk een groot risico op mislukken in. Het ontbreken van waterplanten kan nog als gunstig worden beschouwd, maar alle andere variabelen hebben waarden die buiten het optimale bereik liggen voor de voortplanting van kopvoorn (de enige lithofiele doelsoort in de Vleterbeek) (Van den Neucker et al, 2013). De waterdiepte en stroomsnelheid tussen de spleten van de grote breukstenen zijn te gering om goed te zijn voor de voortplanting van kopvoorn. Eventueel kan onderzocht worden of een vernauwing net stroomopwaarts van de riffle de gemiddelde waterdiepte en stroomsnelheid kan doen toenemen tot binnen het optimale bereik, maar dan moet tevens worden nagegaan in hoeverre een hiermee samengaande opstuwing het stroomopwaarts gelegen waterlooptraject beïnvloedt. Vermoedelijk heeft een vernauwing echter weinig effect op de waterdiepte, wegens de grote afmetingen van de riffle (4 meter breed ter hoogte van het stroomopwaartse uiteinde en 9 meter breed aan het stroomafwaartse uiteinde). Een toegenomen stroomsnelheid in combinatie met de gladde betonplaat onder de brug van de Boescheepseweg kan bovendien een migratieknelpunt vormen voor zwakke zwemmers. Als er toch geëxperimenteerd wordt met het aanbrengen van grind met optimale afmetingen tussen en bovenop de grote breukstenen, dan moet de stabiliteit van de grindlaag nauwgezet opgevolgd worden. Piekdebieten en een vrij sterke helling in stroomafwaartse zin kunnen er namelijk voor zorgen dat aangebracht grind snel afspoelt naar het slibrijke substraat stroomafwaarts van de kunstmatige riffle (Figuur 96), zodat het snel onbruikbaar wordt voor de voortplanting van kopvoorn. Het grootste probleem is echter de begroeiing met perilithon, dat bestaat uit 84 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

87 een draadalgen en een slijmerige bacterielaag. De groei van perilithon op het paaisubstraat verhindert een stevige aanhechting van de eieren. Als de eieren zich niet kunnen hechten, dan vallen ze tussen de interstitiële ruimten, waar er een verhoogde kans is op schimmelinfecties en zuurstofgebrek (Gafny et al., 1992; Probst et al., 2009). Een ondermaatse waterkwaliteit is wellicht de grootste verantwoordelijke voor de ontwikkeling van perilithon. De aanvoer van nutriënten door lozing van afvalwater via de buizen bij de brug net stroomopwaarts van de riffle kunnen de groei van perilithon nog in de hand werken (Vadeboncoeur et al., 2008). De ontwikkeling van perilithon lijkt in ieder geval zeer snel te gebeuren in de Vleterbeek. De riffle werd eind oktober 2012 opgeleverd en is op die tijd volledig gekoloniseerd door draadalgen en bacteriën. Enkel de boven het water uitstekende stenen waren vrij van perilithon. Boven het water uitstekende stenen waren talrijk op het moment dat de metingen plaatsvonden (Figuur 91). De aanwezigheid van terrestrische planten geeft aan dat deze situatie zich over langere perioden voordoet. Tijdelijk (gedeeltelijk) droogliggende riffles zijn niet noodzakelijk ongeschikt voor lithofiele vissen. Verschillende lithofiele vissoorten paaien bij hogere waterstanden, op substraat dat eerst droog stond en daardoor vrij is van perilithon (Stoll, 2013). Een noodzakelijke voorwaarde is dan natuurlijk wel dat het waterpeil terug optimaal moet zijn tijdens de voortplantingsperiode. De breukstenen die momenteel (deels) droog liggen bij basisafvoer zijn echter te groot om te kunnen dienen als paaisubstraat voor kopvoorn en worden wellicht zeer snel gekoloniseerd door algen en bacteriën. Gezien het grote aantal onzekerheden, lijkt het zinvoller om elders in de Vleterbeek op zoek te gaan naar een meer geschikte locatie voor de aanleg van een kunstmatige paairiffle voor kopvoorn. Figuur 96. Slibrijk substraat net stroomafwaarts van de kunstmatige riffle in de Vleterbeek stroomafwaarts van de Boescheepseweg (Poperinge). Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 85

88 6.3.6 Nulmetingen kunstmatige grindbedden in de Daelemansloop (Tenaard, Geel) Afmetingen toekomstige grindbedden Er werden nulmetingen uitgevoerd op drie locaties waar kunstmatige grindbedden worden aangelegd in de Daelemansloop, stroomopwaarts van de Beekhoek (Tenaard, Geel). Voor de exacte locaties werden de aanlegplannen geraadpleegd die bezorgd werden door Bianca Veraart (provincie Antwerpen). Op de meest stroomafwaarts gelegen aanleglocatie (Figuur 97) werden metingen uitgevoerd in een traject van 18 m lang en 4,2 m breed. Ter hoogte van de tweede aanleglocatie (Figuur 98) was het onderzochte traject 21 m lang en 5 m breed. Op de meest stroomopwaartse aanleglocatie (Figuur 99) was het onderzochte traject 16 m lang en 4,6 m breed. Figuur 97. De meest stroomafwaarts gelegen locatie waar een kunstmatige grindbed zal worden aangelegd in de Daelemansloop, stroomopwaarts van de Beekhoek (Tenaard, Geel). 86 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

89 Figuur 98. De middelste locatie waar een kunstmatige grindbed zal worden aangelegd in de Daelemansloop, stroomopwaarts van de Beekhoek (Tenaard, Geel). Figuur 99. De meest stroomopwaarts gelegen locatie waar een kunstmatige grindbed zal worden aangelegd in de Daelemansloop, stroomopwaarts van de Beekhoek (Tenaard, Geel). Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 87

90 Waterdiepte, stroomsnelheid en debiet De gemiddelde waterdiepte ter hoogte van de meest stroomafwaarts gelegen locatie bedroeg 46 ± 6 cm, met een minimum van 31 cm en een maximum van 54 cm. De stroomsnelheid was er gemiddeld 4,3 ± 3,4 cm/s, met een minimum van 0 cm/s en een maximum van 11,8 cm/s. Op de middelste locatie was de waterdiepte gemiddeld 39 ± 8 cm, met een minimum van 20 cm en een maximum van 53 cm. De gemiddelde stroomsnelheid was er 7,3 ± 7,3 cm/s, met een minimum van 0,1 cm/s en een maximum van 26,2 cm/s. De meest stroomopwaarts gelegen locatie waar een kunstmatig grindbed gepland wordt, had een gemiddelde waterdiepte van 35 ± 15 cm, met een minimum van 10 cm en een maximum van 64 cm. De stroomsnelheid bedroeg er gemiddeld 5,1 ± 4,7 cm/s, met een minimum van 0,1 cm/s en een maximum van 13,2 cm/s. Waterdiepte en stroomsnelheid werden gemeten bij een debiet van 0,12 m³/s Korrelgrootteverdeling Alle substraatpartikels hadden afmetingen kleiner dan 2 mm. Het substraat bestond bijna uitsluitend uit zand (Figuur 100). Enkel tussen het liesgras (Glyceria maxima) op de middelste en meest stroomopwaartse locatie waar grindbedden gepland zijn, werd behalve zand ook slib aangetroffen. Op geen enkele van de drie onderzochte locaties werden stenen gevonden. Figuur 100. Het substraat op de drie onderzochte locaties in de Daelemansloop bestaat bijna uitsluitend uit zand. 88 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

91 Perilithon Op het zandige substraat werd nergens perilithon aangetroffen Ingebedheid Er was geen stenig substraat aanwezig op de drie onderzochte locaties Bodemprofiel De bodemprofielen van de drie locaties waar kunstmatige grindbedden worden aangelegd in de Daelemansloop, stroomopwaarts van de Beekhoek (Tenaard, Geel), worden weergegeven in Figuren 101 tot 103. De meest stroomafwaarts gelegen locatie vertoonde weinig reliëf. Op de middelste en op de meest stroomopwaartse locatie zorgden vooral de geulen langs de liesgrasbegroeiing voor oneffenheden in het bodemprofiel. De profielmetingen laten toe om verschilkaarten te maken van de situatie voor en na de aanleg van de kunstmatige grindbedden en om de dikte van de aangebrachte grindlaag op te volgen in de tijd. Figuur 101. Bodemprofiel van de meest stroomafwaartse locatie in de Daelemansloop waar een kunstmatig grindbed zal worden aangelegd. Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, 89

92 Figuur 102. Bodemprofiel van de middelste locatie in de Daelemansloop waar een kunstmatig grindbed zal worden aangelegd. Figuur 103. Bodemprofiel van de meest stroomopwaartse locatie in de Daelemansloop waar een kunstmatig grindbed zal worden aangelegd. 90 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn,

Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, serpeling, kwabaal en beekforel in 2009

Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, serpeling, kwabaal en beekforel in 2009 Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek - Kliniekstraat 25-1070 Brussel - T.: +32 (0)2 525 02 00 - F.: +32 (0)2 525 03 00 - info@inbo.be - Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, serpeling,

Nadere informatie

Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s. kwabaal en beekforel in 2008

Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s. kwabaal en beekforel in 2008 Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek - Kliniekstraat 25-1070 Brussel - T.: +32 (0)2 558 18 11 - F.: +32 (0)2 558 18 05 - info@inbo.be - Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma s kopvoorn, serpeling,

Nadere informatie

Zeldzame vissoorten krijgen een plek in Vlaams-Brabant

Zeldzame vissoorten krijgen een plek in Vlaams-Brabant 68 Brakona jaarboek 2008 krijgen een plek in Vlaams-Brabant Tom Van den Neucker Chris Van Liefferinge Johan Coeck Door het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) werden, in samenwerking met het

Nadere informatie

Wetenschappelijke onderbouwing en ondersteuning van het visserijbeleid en het visstandbeheer

Wetenschappelijke onderbouwing en ondersteuning van het visserijbeleid en het visstandbeheer Wetenschappelijke onderbouwing en ondersteuning van het visserijbeleid en het visstandbeheer Onderzoeksprogramma visserij 2014 Aanvangsverslag Inne Vught, David Buysse, Daniel De Charleroy, Ans Mouton,

Nadere informatie

Recente inzichten kwabaal herintroductieproject in Vlaanderen. Lore Vandamme, Inne Vught, Johan Auwerx, Ine Pauwels & Johan Coeck

Recente inzichten kwabaal herintroductieproject in Vlaanderen. Lore Vandamme, Inne Vught, Johan Auwerx, Ine Pauwels & Johan Coeck Recente inzichten kwabaal herintroductieproject in Vlaanderen Lore Vandamme, Inne Vught, Johan Auwerx, Ine Pauwels & Johan Coeck Vissennetwerk 7 september 2017 Indeling Levenscyclus Situatie in Vlaanderen

Nadere informatie

Provinciaal Centrum voor Milieuonderzoek. Visstandsonderzoek van de monding van de Terkleppebeek te Geraardsbergen

Provinciaal Centrum voor Milieuonderzoek. Visstandsonderzoek van de monding van de Terkleppebeek te Geraardsbergen Provinciaal Centrum voor Milieuonderzoek Visstandsonderzoek van de monding van de Terkleppebeek te Geraardsbergen 1 Wijze van citeren: Boets P., Dillen A., Malfroid D., Poelman E. (2017). Visstandsonderzoek

Nadere informatie

Visschade door vijzel- en schroefpompgemalen:

Visschade door vijzel- en schroefpompgemalen: Visschade door vijzel- en schroefpompgemalen: Focus op schieraal David Buysse, Raf Baeyens, Maarten Stevens, Ans Mouton, Emilie Gelaude, Yves Jacobs, Seth Martens, Tom Van den Neucker & Johan Coeck Pompgemalen

Nadere informatie

Rapportage meldingen everzwijn Limburg Thomas Scheppers & Jim Casaer

Rapportage meldingen everzwijn Limburg Thomas Scheppers & Jim Casaer INBO.R.2012.16 INBO.R.2012.26 Wetenschappelijke instelling van de Vlaamse overheid Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek INBO Geraardsbergen Gaverstraat 4 9500 Geraardsbergen T: +32 54 43 71 11 F: +32

Nadere informatie

Prioritering van drempels in de Grote Nete in functie van hun geschiktheid als vispaaiplaats

Prioritering van drempels in de Grote Nete in functie van hun geschiktheid als vispaaiplaats Prioritering van drempels in de Grote Nete in functie van hun geschiktheid als vispaaiplaats Nummer: INBO.A.2013 13.28 Datum advisering: 28 mei 2013 Auteur: Contact: Kenmerk aanvraag: Tom Van den Neucker

Nadere informatie

Provinciaal Centrum voor Milieuonderzoek. Visstandsonderzoek van enkele beken gelegen in het stroomgebied van de Maarkebeek

Provinciaal Centrum voor Milieuonderzoek. Visstandsonderzoek van enkele beken gelegen in het stroomgebied van de Maarkebeek Provinciaal Centrum voor Milieuonderzoek Visstandsonderzoek van enkele beken gelegen in het stroomgebied van de Maarkebeek 1 Wijze van citeren: Boets P., Dillen A., Poelman E. (217). Visstandsonderzoek

Nadere informatie

Lichamelijke factoren als voorspeller voor psychisch. en lichamelijk herstel bij anorexia nervosa. Physical factors as predictors of psychological and

Lichamelijke factoren als voorspeller voor psychisch. en lichamelijk herstel bij anorexia nervosa. Physical factors as predictors of psychological and Lichamelijke factoren als voorspeller voor psychisch en lichamelijk herstel bij anorexia nervosa Physical factors as predictors of psychological and physical recovery of anorexia nervosa Liesbeth Libbers

Nadere informatie

Advies betreffende de werking van de vistrap 'Dalemse molen' op de Velpe te Tienen

Advies betreffende de werking van de vistrap 'Dalemse molen' op de Velpe te Tienen Advies betreffende de werking van de vistrap 'Dalemse molen' op de Velpe te Tienen Nummer: INBO.A.2011.119 Datum advisering: 16 november 2011 Auteur: Contact: David Buysse Marijke Thoonen (marijke.thoonen@inbo.be)

Nadere informatie

Evaluatie ecologische herinrichting oeverzones Tappelbeek en Klein Beek

Evaluatie ecologische herinrichting oeverzones Tappelbeek en Klein Beek Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek - Kliniekstraat 25-1070 Brussel - T.: +32 (0)2 525 02 00 - F.: +32 (0)2 525 03 00 - info@inbo.be - www.inbo.be Evaluatie ecologische herinrichting oeverzones Tappelbeek

Nadere informatie

Vissen krijgen weer kansen in de provincie Antwerpen

Vissen krijgen weer kansen in de provincie Antwerpen ANTenne OKTOBER - DECEMBER 2010 JAARGANG 4 NR. 4 23 Anselin A., Devos K. & Vermeersch G., 2007: Handleiding Project Bijzondere Broedvogels Vlaanderen (BBV), aangepaste versie, maart 2007. Instituut voor

Nadere informatie

Provinciaal Centrum voor Milieuonderzoek. Visstandsonderzoek van de Molenbeek- Graadbeek te Aalst

Provinciaal Centrum voor Milieuonderzoek. Visstandsonderzoek van de Molenbeek- Graadbeek te Aalst Provinciaal Centrum voor Milieuonderzoek Visstandsonderzoek van de Molenbeek- Graadbeek te Aalst 1 Wijze van citeren: Boets P., Dillen A., Poelman E. (2017). Visstandsonderzoek van de Molenbeek-Graadbeek

Nadere informatie

Rode Lijst Zoetwatervissen 2010: veranderingen ten opzichte van Frank Spikmans 42 ste bijeenkomst vissennetwerk Zwolle, 5 juni 2014

Rode Lijst Zoetwatervissen 2010: veranderingen ten opzichte van Frank Spikmans 42 ste bijeenkomst vissennetwerk Zwolle, 5 juni 2014 Rode Lijst Zoetwatervissen 2010: veranderingen ten opzichte van 1998 Frank Spikmans 42 ste bijeenkomst vissennetwerk Zwolle, 5 juni 2014 Inhoud Historie Rode Lijst Zoetwatervissen Aanpak Rode Lijst analyses

Nadere informatie

Wetenschappelijke onderbouwing en ondersteuning van het visserijbeleid en het visstandbeheer - onderzoeksprogramma visserij 2014

Wetenschappelijke onderbouwing en ondersteuning van het visserijbeleid en het visstandbeheer - onderzoeksprogramma visserij 2014 Wetenschappelijke onderbouwing en ondersteuning van het visserijbeleid en het visstandbeheer - onderzoeksprogramma visserij 2014 Vught Inne, David Buysse, Daniel De Charleroy, Ivy Jansen, Ans Mouton, Isabelle

Nadere informatie

REACTIENOTA. Ontwerp projectplan Waterwet Herinrichting Boven Slinge Burloseweg

REACTIENOTA. Ontwerp projectplan Waterwet Herinrichting Boven Slinge Burloseweg REACTIENOTA Ontwerp projectplan Waterwet Herinrichting Boven Slinge Burloseweg Juni 2015 INHOUD REACTIENOTA 1. INLEIDING 3 2. GEVOLGDE PROCEDURE 3 3. INGEKOMEN REACTIES 3 4. BEHANDELING REACTIES 4 2 1.

Nadere informatie

Ecologisch herstel van twee nieuwe beektrajecten in de bovenlopen van de Kleine Nete

Ecologisch herstel van twee nieuwe beektrajecten in de bovenlopen van de Kleine Nete Ecologisch herstel van twee nieuwe beektrajecten in de bovenlopen van de Kleine Nete Alain De Vocht Centrum voor Milieukunde, Universiteit Hasselt, Agoralaan, Geb. D, 3590 Diepenbeek, Belgium alain.devocht@uhasselt.be

Nadere informatie

Herintroductie vissen : van plannen naar uitvoering Vissennetwerk 25 november J. Quak

Herintroductie vissen : van plannen naar uitvoering Vissennetwerk 25 november J. Quak Herintroductie vissen : van plannen naar uitvoering Vissennetwerk 25 november 2010 J. Quak Inhoud Historie, korte terugblik: herintroductie op agenda (beken, riviertjes) Kaders: beleid, ecologie en beheer

Nadere informatie

Visbestandopnames op de Noordede en de Blankenbergsevaart (2009)

Visbestandopnames op de Noordede en de Blankenbergsevaart (2009) Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek-Duboislaan 14 B-1560 Groenendaal-www.inbo.be Visbestandopnames op de Noordede en de Blankenbergsevaart (2009) Linde Galle en Gerlinde Van Thuyne Blankenbergse vaart,

Nadere informatie

Winde. Willie van Emmerik Jochem Koopmans

Winde. Willie van Emmerik Jochem Koopmans Winde Willie van Emmerik Jochem Koopmans Vis van het jaar 2006 Belangrijke vissoort Sportvisserij Waterbeheer Visstandbeheer Visserij Zeer gewilde vis voor de sportvisserij Vroeger ook voor de beroepsvisserij

Nadere informatie

Berekening van het ontsnappingspercentage van zilverpaling in Vlaanderen

Berekening van het ontsnappingspercentage van zilverpaling in Vlaanderen INBO.R.2013.18 Wetenschappelijke instelling van de Vlaamse overheid Berekening van het ontsnappingspercentage van zilverpaling in Vlaanderen Wetenschappelijke ondersteuning voor de eerste rapportering

Nadere informatie

4.5 Riviervis. Erwin Winter en Joep de Leeuw, RIVO

4.5 Riviervis. Erwin Winter en Joep de Leeuw, RIVO 4.5 Erwin Winter en Joep de Leeuw, RIVO (erwin.winter@wur.nl) De toestand van veel riviervissen is verbeterd sinds het dieptepunt in de jaren zeventig, maar de visstand is nog ver verwijderd van de situatie

Nadere informatie

2. Hoeveel keer komen zij gemiddeld samen per jaar? Waar zijn de verslagen van deze vergaderingen raadpleegbaar?

2. Hoeveel keer komen zij gemiddeld samen per jaar? Waar zijn de verslagen van deze vergaderingen raadpleegbaar? SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 623 van SABINE VERMEULEN datum: 30 maart 2015 aan JOKE SCHAUVLIEGE VLAAMS MINISTER VAN OMGEVING, NATUUR EN LANDBOUW Provinciale visserijcommissies - Werking De wet op de riviervisserij

Nadere informatie

Soortherstelproject kwabaal nieuwe kansen voor een verdwenen vissoort in Vlaanderen

Soortherstelproject kwabaal nieuwe kansen voor een verdwenen vissoort in Vlaanderen 31 Soortherstelproject kwabaal nieuwe kansen voor een verdwenen vissoort in Vlaanderen Johan Coeck, Alain Dillen, Daniel De Charleroy, Inne Vught & Koen De Gelas Rond 1970 verdwenen de laatste kwabalen

Nadere informatie

Advies over een voorstel tot monitoring en beoordelingskader voor de bouw en exploitatie van vier windturbines in Zonhoven

Advies over een voorstel tot monitoring en beoordelingskader voor de bouw en exploitatie van vier windturbines in Zonhoven Advies over een voorstel tot monitoring en beoordelingskader voor de bouw en exploitatie van vier windturbines in Zonhoven Nummer: INBO.A.2013.87 Datum advisering: 2 oktober 2013 Auteur: Contact: Kenmerk

Nadere informatie

Optimalisatie van glasaalmigratie vanuit de Noordzee naar de IJzer in de Ganzepoot te Nieuwpoort

Optimalisatie van glasaalmigratie vanuit de Noordzee naar de IJzer in de Ganzepoot te Nieuwpoort Optimalisatie van glasaalmigratie vanuit de Noordzee naar de IJzer in de Ganzepoot te Nieuwpoort Film Ijzer Situering Situering Vroeger? Vroeger? Slag bij Nieuwpoort (2 juli 1600) Vroeger? Slag bij Nieuwpoort

Nadere informatie

Maandag 17 juli Bemonstering Balengracht en Grote Nete.

Maandag 17 juli Bemonstering Balengracht en Grote Nete. Maandag 17 juli Bemonstering Balengracht en Grote Nete. Na de oproep van Jos meldden op de druilerige maandagmorgen om 9.00u 6 medewerkers zich op de plaats van afspraak. Hetzelfde onderzoek werd op 21

Nadere informatie

Visonderzoek Mangelbeek: 12 en 19 september

Visonderzoek Mangelbeek: 12 en 19 september Visonderzoek Mangelbeek: 12 en 19 september Locatie 1 1.A 1.B 2 3 4 5 6 7 Het heeft lang geduurd. Maar zaterdag 12 september was het zover. De eerste bemonstering van de LIKONA-Vissenwerkgroep was een

Nadere informatie

Het habitatgebruik en de habitatpreferentie van volwassen snoek in de IJzer. Ine Pauwels, Peter Goethals, Johan Coeck, Ans Mouton.

Het habitatgebruik en de habitatpreferentie van volwassen snoek in de IJzer. Ine Pauwels, Peter Goethals, Johan Coeck, Ans Mouton. Het habitatgebruik en de habitatpreferentie van volwassen snoek in de IJzer Ine Pauwels, Peter Goethals, Johan Coeck, Ans Mouton Ine.Pauwels@INBO.be Doel Ontwikkeling van een ecologisch model voor snoekpopulaties

Nadere informatie

Rapport vissterfte op de Boezingegracht augustus 2013

Rapport vissterfte op de Boezingegracht augustus 2013 Rapport vissterfte op de Boezingegracht augustus 2013 Kristof Vlietinck Beleidsthemabeheerder Visserij Agentschap voor Natuur en Bos Centrale Diensten Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 bus 8 te 1000

Nadere informatie

Provinciaal Centrum voor Milieuonderzoek. Onderzoek naar de visstand in de polders van Kruibeke

Provinciaal Centrum voor Milieuonderzoek. Onderzoek naar de visstand in de polders van Kruibeke Provinciaal Centrum voor Milieuonderzoek Onderzoek naar de visstand in de polders van Kruibeke 1 Wijze van citeren: Boets P., Dillen A., Poelman E. (2017). Onderzoek naar de visstand in de polders van

Nadere informatie

Nevengeulen als kraamkamer voor vis Onderzoeksresultaten

Nevengeulen als kraamkamer voor vis Onderzoeksresultaten Nevengeulen als kraamkamer voor vis Onderzoeksresultaten 2000-2010 Martijn Schiphouwer (i.p.v. Jan Kranenbarg) Vreugderijkerwaard, 18-10-2012 Opbouw presentatie 1. ON-onderzoek 2009: nevengeulen & uiterwaardwateren

Nadere informatie

De vroedmeesterpad in Vlaanderen. 28 november 2018 Dries Desloover Agentschap voor Natur en Bos

De vroedmeesterpad in Vlaanderen. 28 november 2018 Dries Desloover Agentschap voor Natur en Bos De vroedmeesterpad in Vlaanderen 28 november 2018 Dries Desloover Agentschap voor Natur en Bos Inhoud Beleidsmatige kader Situatie van de vroedmeesterpad in Vlaanderen Soortenbeschermingsprogramma Ex-situ

Nadere informatie

Meetstrategie en methodiek macrofyten 1 METHODIEK

Meetstrategie en methodiek macrofyten 1 METHODIEK ////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// Meetstrategie en methodiek macrofyten //////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

Nadere informatie

MONITORING VAN VISMIGRATIEVOORZIENINGEN VOORJAAR 2012

MONITORING VAN VISMIGRATIEVOORZIENINGEN VOORJAAR 2012 MONITORING VAN VISMIGRATIEVOORZIENINGEN VOORJAAR 2012 WATERSCHAP AA EN MAAS 20 september 2012 076534150:0.7 - Definitief C01012.100177.0100 5 Waterschap Aa en Maas Hevelpassage Kaweise Loop 5.1 KAWEISE

Nadere informatie

Visbestandopnames in het Netebekken 2011-Bemonsteringsverslag

Visbestandopnames in het Netebekken 2011-Bemonsteringsverslag Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek-Duboislaan 14 B-1560 Groenendaal-www.inbo.be Visbestandopnames in het Netebekken 2011-Bemonsteringsverslag Rode Loop Gerlinde Van Thuyne en Yves Maes INBO.IR.2012.24

Nadere informatie

Onderwerp: Voorlopige resultaten doortrekmetingen vislift H&Z polder Datum: 24-6-2013 Kenmerk: 20121066/not02 Status: Definitief Opsteller: J.

Onderwerp: Voorlopige resultaten doortrekmetingen vislift H&Z polder Datum: 24-6-2013 Kenmerk: 20121066/not02 Status: Definitief Opsteller: J. Aan: P.C. Jol Onderwerp: Voorlopige resultaten doortrekmetingen vislift H&Z polder Datum: 24-6-2013 Kenmerk: 20121066/not02 Status: Definitief Opsteller: J. Hop Inleiding Omstreeks begin mei 2013 is de

Nadere informatie

Advies betreffende vrije vismigratie in de Abeek

Advies betreffende vrije vismigratie in de Abeek Advies betreffende vrije vismigratie in de Abeek Nummer: INBO.A.2010.86 Datum: 18 mei 2010 Auteur(s): Contact: Tom Van den Neucker, David Buysse & Marijke Thoonen Marijke Thoonen marijke.thoonen@inbo.be

Nadere informatie

Alain Dillen Klaar Meulebrouck Agentschap voor Natuur en Bos

Alain Dillen Klaar Meulebrouck Agentschap voor Natuur en Bos Voorstel tot herstelplan voor de visstand in de Boven-Schelde naar aanleiding van de vissterfte in september 2012 AGENTSCHAP VOOR NATUUR EN BOS Alain Dillen Klaar Meulebrouck Agentschap voor Natuur en

Nadere informatie

Wetenschappelijke onderbouwing en ondersteuning van het visserijbeleid en het visstandbeheer - onderzoeksprogramma visserij 2015 Eindrapport

Wetenschappelijke onderbouwing en ondersteuning van het visserijbeleid en het visstandbeheer - onderzoeksprogramma visserij 2015 Eindrapport Wetenschappelijke onderbouwing en ondersteuning van het visserijbeleid en het visstandbeheer - onderzoeksprogramma visserij 2015 Eindrapport Ine Pauwels, Jeroen Van Wichelen, Lore Vandamme, Inne Vught,

Nadere informatie

Advies betreffende vrije vismigratie op de Kasteelbeek, West-Vlaanderen

Advies betreffende vrije vismigratie op de Kasteelbeek, West-Vlaanderen Advies betreffende vrije vismigratie op de Kasteelbeek, West-Vlaanderen Nummer: INBO.A.2010.133 Datum: 27 april 2010 Auteur(s): Contact: David Buysse Marijke Thoonen - marijke.thoonen@inbo.be Kenmerk aanvraag:

Nadere informatie

Karen J. Rosier - Brattinga. Eerste begeleider: dr. Arjan Bos Tweede begeleider: dr. Ellin Simon

Karen J. Rosier - Brattinga. Eerste begeleider: dr. Arjan Bos Tweede begeleider: dr. Ellin Simon Zelfwaardering en Angst bij Kinderen: Zijn Globale en Contingente Zelfwaardering Aanvullende Voorspellers van Angst bovenop Extraversie, Neuroticisme en Gedragsinhibitie? Self-Esteem and Fear or Anxiety

Nadere informatie

JUNIOR ONDERZOEKER AQUATISCH BEHEER

JUNIOR ONDERZOEKER AQUATISCH BEHEER Het Eigen Vermogen van Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (EVINBO) werft aan met een voltijds contract voor bepaalde duur (1 jaar, met optie tot verlenging), voor onmiddellijke indiensttreding: JUNIOR

Nadere informatie

Visbestandopnames op de Zwalm en zijbeken 2012-Bemonsteringsverslag

Visbestandopnames op de Zwalm en zijbeken 2012-Bemonsteringsverslag Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek-Duboislaan 14 B-1560 Groenendaal- Visbestandopnames op de Zwalm en zijbeken 2012- De Zwalm Gerlinde Van Thuyne en Isabel Lambeens INBO.IR.2013.19 De Zwalm en zijbeken

Nadere informatie

Met DNA visstand monitoren op de grote rivieren

Met DNA visstand monitoren op de grote rivieren Met DNA visstand monitoren op de grote rivieren Wouter Patberg (Koeman en Bijkerk), Jan Warmink (Sylphium molecular ecology), Hans Ruiter (Rijkswaterstaat), Bart Wullings, Edwin Kardinaal (KWR Watercycle

Nadere informatie

Soortherstel in Vlaanderen. Herintroductie van de rivierdonderpad in het Demerbekken

Soortherstel in Vlaanderen. Herintroductie van de rivierdonderpad in het Demerbekken Soortherstel in Vlaanderen Herintroductie van de rivierdonderpad in het Demerbekken Outline Soortherstel in Vlaanderen status zoetwatervis in Vlaanderen herstelmaatregelen soortherstel Case-study soortherstel

Nadere informatie

Controleonderzoek van de visstand van een aantal beken gelegen in de Vlaamse Ardennen

Controleonderzoek van de visstand van een aantal beken gelegen in de Vlaamse Ardennen Provinciaal Centrum voor Milieuonderzoek Controleonderzoek van de visstand van een aantal beken gelegen in de Vlaamse Ardennen 5 juni 2015 Pieter Boets en Alain Dillen Contacpersonen: Pieter Boets Provinciaal

Nadere informatie

De Relatie Tussen de Gehanteerde Copingstijl en Pesten op het Werk. The Relation Between the Used Coping Style and Bullying at Work.

De Relatie Tussen de Gehanteerde Copingstijl en Pesten op het Werk. The Relation Between the Used Coping Style and Bullying at Work. De Relatie Tussen de Gehanteerde Copingstijl en Pesten op het Werk The Relation Between the Used Coping Style and Bullying at Work Merijn Daerden Studentnummer: 850225144 Werkstuk: Empirisch afstudeeronderzoek:

Nadere informatie

Running head: MINDFULNESS, CONTINGENTE ZELFWAARDERING EN DEPRESSIE 1. De Invloed van een Gecombineerde Mindfulnessbehandeling op

Running head: MINDFULNESS, CONTINGENTE ZELFWAARDERING EN DEPRESSIE 1. De Invloed van een Gecombineerde Mindfulnessbehandeling op Running head: MINDFULNESS, CONTINGENTE ZELFWAARDERING EN DEPRESSIE 1 De Invloed van een Gecombineerde Mindfulnessbehandeling op Contingente Zelfwaardering en Depressieve Klachten. Tammasine Netteb Open

Nadere informatie

5 Relatie tussen het voorkomen van de bosmuis en de rosse woelmuis en de structuur en breedte van de verbinding

5 Relatie tussen het voorkomen van de bosmuis en de rosse woelmuis en de structuur en breedte van de verbinding 5 Relatie tussen het voorkomen van de bosmuis en de rosse woelmuis en de structuur en breedte van de verbinding 5.1 Inleiding Vanuit de praktijk komen veel vragen over de optimale breedte en structuur

Nadere informatie

Visbestandsopnames op het spaarbekken Kluizen I ( 2001).

Visbestandsopnames op het spaarbekken Kluizen I ( 2001). Visbestandsopnames op het spaarbekken Kluizen I ( 00). Gerlinde Van Thuyne Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer Duboislaan 4 B-50 Hoeilaart-Groenendaal Werkdocument juni 00 IBW.Wb.V.IR.00.4 . Inleiding

Nadere informatie

Evaluatie van rivierherstelmaatregelen in de Marke (Denderbekken)

Evaluatie van rivierherstelmaatregelen in de Marke (Denderbekken) Evaluatie van rivierherstelmaatregelen in de Marke (Denderbekken) David Buysse, Ine Pauwels, Ans Mouton, Karen Robberechts, Sebastien Pieters, Emilie Gelaude, Nico De Maerteleire, Raf Baeyens & Johan Coeck

Nadere informatie

Advies betreffende de inplanting van 10 windturbines in de haven van Antwerpen

Advies betreffende de inplanting van 10 windturbines in de haven van Antwerpen Advies betreffende de inplanting van 10 windturbines in de haven van Antwerpen Nummer: INBO.A.2014.24 Datum advisering: 26 februari 2014 Auteur(s): Contact: Kenmerk aanvraag: Joris Everaert Niko Boone

Nadere informatie

titel Opbouw Vis, exoten en KRW Visexoten en achtergrond MWTL 2008 Visexoten in Nederland Oorzaken

titel Opbouw Vis, exoten en KRW Visexoten en achtergrond MWTL 2008 Visexoten in Nederland Oorzaken Opbouw Vis, exoten en KRW visexoten- achtergrond en ecologie KRW-maatlatten en visexoten andere exoten (rivierkreeften) en vis signalering nieuwe visexoten Themadag exoten en de KRW 10 dec 09 Willie van

Nadere informatie

Natuur.focus. Mannetjesorchis en hakhoutbeheer. Visdoorgangen in Vlaanderen. Libellen: nieuwe kennis. Studie

Natuur.focus. Mannetjesorchis en hakhoutbeheer. Visdoorgangen in Vlaanderen. Libellen: nieuwe kennis. Studie VLAAMS DRIEMAANDELIJKS TIJDSCHRIFT OVER NATUURSTUDIE & -BEHEER DECEMBER 2006 JAARGANG 5 NUMMER 4 Natuur.focus Mannetjesorchis en hakhoutbeheer Visdoorgangen in Vlaanderen Libellen: nieuwe kennis Studie

Nadere informatie

Kunstmatige structuren als habitat voor vis in stilstaande wateren. Martin Kroes Vissennetwerk 27 september 2012

Kunstmatige structuren als habitat voor vis in stilstaande wateren. Martin Kroes Vissennetwerk 27 september 2012 Kunstmatige structuren als habitat voor vis in stilstaande wateren Martin Kroes (martin.kroes@tauw.nl) Vissennetwerk 27 september 2012 Inhoud Achtergrond herstel van habitatstructuren? Veldstudie kunstmatige

Nadere informatie

Ecologische monitoring

Ecologische monitoring Ecologische monitoring Op dit deel van de website staan de monitoringsgegevens die Eco-Niche heeft verzameld voor de jaarlijkse ecologische monitoring van de Meeslouwerplas. Gegevens over vissen, vogels,

Nadere informatie

De Samenhang tussen Dagelijkse Stress, Emotionele Intimiteit en Affect bij Partners met een. Vaste Relatie

De Samenhang tussen Dagelijkse Stress, Emotionele Intimiteit en Affect bij Partners met een. Vaste Relatie De Samenhang tussen Dagelijkse Stress, Emotionele Intimiteit en Affect bij Partners met een Vaste Relatie The Association between Daily Stress, Emotional Intimacy and Affect with Partners in a Commited

Nadere informatie

VISPASSAGES IN HET BEHEERSGEBIED VAN WATERSCHAP REGGE EN DINKEL

VISPASSAGES IN HET BEHEERSGEBIED VAN WATERSCHAP REGGE EN DINKEL VISPASSAGES IN HET BEHEERSGEBIED VAN WATERSCHAP REGGE EN DINKEL TYPEN, LOCATIES EN MONITORING VAN DE VISOPTREK VISPASSAGE OVERWATER Gertie Schmidt Waterschap Regge en Dinkel, afd. BOA oktober VISPASSAGES

Nadere informatie

Vismigratie onder het kanaal

Vismigratie onder het kanaal Vismigratie onder het kanaal Is de langste en diepste onderleider van Nederland vispasseerbaar? Door Hendry Vis VisAdvies B.V. Monitoring vispassages in Nederland Compilatie monitoringsresultaten door

Nadere informatie

Provinciaal Centrum voor Milieuonderzoek. Visstandsonderzoek van de Leigracht te Asper

Provinciaal Centrum voor Milieuonderzoek. Visstandsonderzoek van de Leigracht te Asper Provinciaal Centrum voor Milieuonderzoek Visstandsonderzoek van de Leigracht te Asper 1 Wijze van citeren: Boets P., Dillen A., Poelman E. (2017). Visstandsonderzoek van de Leigracht te Asper. 9p. Contactgegevens:

Nadere informatie

STIGMATISERING VAN PATIENTEN MET LONGKANKER 1. Stigmatisering van Patiënten met Longkanker: De Rol van Persoonlijke Relevantie voor de Waarnemer

STIGMATISERING VAN PATIENTEN MET LONGKANKER 1. Stigmatisering van Patiënten met Longkanker: De Rol van Persoonlijke Relevantie voor de Waarnemer STIGMATISERING VAN PATIENTEN MET LONGKANKER 1 Stigmatisering van Patiënten met Longkanker: De Rol van Persoonlijke Relevantie voor de Waarnemer Stigmatization of Patients with Lung Cancer: The Role of

Nadere informatie

Geschiedenis van de Drentsche Aa

Geschiedenis van de Drentsche Aa Geschiedenis van de Drentsche Aa Ontwikkeling van een beeksysteem gedurende de laatste 500 jaar Marije Langstraat Ronald Leeraar Methodiek Afbakening Gebiedsbeschrijving Ontwikkeling Systeem Stroming Structuur

Nadere informatie

Verslag vissterfte vastgesteld in de Kleine Nete te Kasterlee op 17/07/2015 en berekening van de kostprijs van een compenserende herbepoting

Verslag vissterfte vastgesteld in de Kleine Nete te Kasterlee op 17/07/2015 en berekening van de kostprijs van een compenserende herbepoting Verslag vissterfte vastgesteld in de Kleine Nete te Kasterlee op 17/07/2015 en berekening van de kostprijs van een compenserende herbepoting 1. Omstandigheden De eerste melding van vissterfte bereikt het

Nadere informatie

Advies betreffende de jacht op houtduiven in het Vlaamse gewest

Advies betreffende de jacht op houtduiven in het Vlaamse gewest Advies betreffende de jacht op houtduiven in het Vlaamse gewest Nummer: INBO.A.2010.197 Datum: 20/07/2010 Auteur(s): Contact: Frank Huysentruyt, Jim Casaer lon.lommaert@inbo.be Kenmerk aanvraag: e-mail

Nadere informatie

Zaal KLEINE POST 3.2. Adaptatie: droogte en wateroverlast in West-Vlaanderen

Zaal KLEINE POST 3.2. Adaptatie: droogte en wateroverlast in West-Vlaanderen Zaal KLEINE POST 3.2. Adaptatie: droogte en wateroverlast in West-Vlaanderen Adaptatie: Droogte en wateroverlastbestrijding in en door de Provincie West-Vlaanderen 2 Exacte ligging waterlopen, per adres

Nadere informatie

Trekvissen in het Scheldeestuarium: een natuurlijke zoet-zout gradient

Trekvissen in het Scheldeestuarium: een natuurlijke zoet-zout gradient Trekvissen in het Scheldeestuarium: migratie langsheen een natuurlijke zoet-zout gradient Maarten Stevens Tom Van den Neucker, Johan Coeck David Buysse, Raf Baeyens, Seth Martens, Emilie Gelaude, Yves

Nadere informatie

Visbestandopnames op de Grote Nete 2012-Bemonsteringsverslag

Visbestandopnames op de Grote Nete 2012-Bemonsteringsverslag Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek-Duboislaan 14 B-1560 Groenendaal-www.inbo.be Visbestandopnames op de Grote Nete 2012-Bemonsteringsverslag Linde Galle en Gerlinde Van Thuyne INBO.IR.2013.27 1 De

Nadere informatie

Afbakenen van potentiële leefgebiedenkaarten voor Europese en Vlaamse prioritaire soorten in het kader van de voortoets Versie 2.0

Afbakenen van potentiële leefgebiedenkaarten voor Europese en Vlaamse prioritaire soorten in het kader van de voortoets Versie 2.0 Afbakenen van potentiële leefgebiedenkaarten voor Europese en Vlaamse prioritaire soorten in het kader van de voortoets Versie 2.0 Dirk Maes, Dries Adriaens, Maarten van der Meulen, Lien Poelmans, Wouter

Nadere informatie

Provinciaal Centrum voor Milieuonderzoek. Visstandsonderzoek van de Melsenbeek te Merelbeke

Provinciaal Centrum voor Milieuonderzoek. Visstandsonderzoek van de Melsenbeek te Merelbeke Provinciaal Centrum voor Milieuonderzoek Visstandsonderzoek van de Melsenbeek te Merelbeke 1 Wijze van citeren: Boets P., Dillen A., Poelman E. (2017). Visstandsonderzoek van de Melsenbeek te Merelbeke.

Nadere informatie

Trendbarometer campings 2010

Trendbarometer campings 2010 Trendbarometer campings 2010 Trendbarometer campings 2010 Verantwoordelijke uitgever: Steunpunt Buitenlands Beleid, Toerisme en Recreatie Spoor Toerisme en Recreatie K.U. Leuven Celestijnenlaan 200 E,

Nadere informatie

VISSTANDSONDERZOEK OP DE LEIEMEANDER TE WEVELGEM, 2003. West-Vlaanderen Burg 2B B-8000 Brugge. Duboislaan 14 B-1560 Hoeilaart-Groenendaal

VISSTANDSONDERZOEK OP DE LEIEMEANDER TE WEVELGEM, 2003. West-Vlaanderen Burg 2B B-8000 Brugge. Duboislaan 14 B-1560 Hoeilaart-Groenendaal VISSTANDSONDERZOEK OP DE LEIEMEANDER TE WEVELGEM, 2003 Sven Vrielynck (1) en Gerlinde Van Thuyne (2) (1) Provinciale Visserijcommissie West-Vlaanderen Burg 2B B-8000 Brugge (2) Instituut voor Bosbouw en

Nadere informatie

Kwabaal Gelderland Kansen voor herstel

Kwabaal Gelderland Kansen voor herstel Kwabaal Gelderland Kansen voor herstel Frank Spikmans Zaltbommel, 7 september 2017 Kwabaal Gelderland Ecologie & verspreiding Oorzaken achteruitgang Actuele toestand leefgebieden Kansen herstel Leefgebied

Nadere informatie

Trendbarometer campings 2011

Trendbarometer campings 2011 Trendbarometer campings 2011 Trendbarometer campings 2011 Verantwoordelijke uitgever: Steunpunt Buitenlands Beleid, Toerisme en Recreatie Spoor Toerisme en Recreatie K.U. Leuven Celestijnenlaan 200 E,

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project:

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Vlaamse Overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Ontheffing tot het opstellen van een

Nadere informatie

Nationaal natuurbeleid voor vissen: signalering, stimulerend beleid en wettelijke bescherming

Nationaal natuurbeleid voor vissen: signalering, stimulerend beleid en wettelijke bescherming Nationaal natuurbeleid voor vissen: signalering, stimulerend beleid en wettelijke bescherming Dick Bal, Ministerie van LNV (senior beleidsmedewerker Natuur, Directie Kennis) 1 Nationaal natuurbeleid voor

Nadere informatie

De otter is terug! Alterra, Centrum Ecosystemen Hugh Jansman Dennis Lammertsma Loek Kuiters i.s.m. Freek Niewold Vilmar Dijkstra

De otter is terug! Alterra, Centrum Ecosystemen Hugh Jansman Dennis Lammertsma Loek Kuiters i.s.m. Freek Niewold Vilmar Dijkstra De otter is terug! Alterra, Centrum Ecosystemen Hugh Jansman Dennis Lammertsma Loek Kuiters i.s.m. Freek Niewold Vilmar Dijkstra Alterra april 2013 Otters (vooralsnog) grootste roofdier van Nederland!

Nadere informatie

Invloed van het aantal kinderen op de seksdrive en relatievoorkeur

Invloed van het aantal kinderen op de seksdrive en relatievoorkeur Invloed van het aantal kinderen op de seksdrive en relatievoorkeur M. Zander MSc. Eerste begeleider: Tweede begeleider: dr. W. Waterink drs. J. Eshuis Oktober 2014 Faculteit Psychologie en Onderwijswetenschappen

Nadere informatie

Bijlage 3: Notitie Aanvullend onderzoek vissen wijzigingsplannen N359, knooppunten Winsum, Húns-Leons en Hilaard

Bijlage 3: Notitie Aanvullend onderzoek vissen wijzigingsplannen N359, knooppunten Winsum, Húns-Leons en Hilaard Bijlage 3: Notitie Aanvullend onderzoek vissen wijzigingsplannen N359, knooppunten Winsum, Húns-Leons en Hilaard Notitie aanvullend onderzoek vissen - aanpassingen kruisingen N359 De provincie Fryslân

Nadere informatie

Schieraalmigratie vanuit de Zwarte Sluispolder naar de Westerschelde. Johan Coeck, David Buysse, Ans Mouton

Schieraalmigratie vanuit de Zwarte Sluispolder naar de Westerschelde. Johan Coeck, David Buysse, Ans Mouton Schieraalmigratie vanuit de Zwarte Sluispolder naar de Westerschelde Johan Coeck, David Buysse, Ans Mouton 30 april 2015 Inleiding Inleiding Intrek glasaal: sinds jaren 80 sterke achteruitgang Europese

Nadere informatie

Vismigratie waterschap Brabantse Delta. Reinier van Nispen

Vismigratie waterschap Brabantse Delta. Reinier van Nispen Vismigratie waterschap Brabantse Delta Reinier van Nispen Opbouw presentatie: Vismigratie waterschap Brabantse Delta: - West-Brabant - Vismigratiebeleid Type vispassages waterschap Brabantse Delta Vistrappen

Nadere informatie

Running head: OPVOEDSTIJL, EXTERNALISEREND PROLEEMGEDRAG EN ZELFBEELD

Running head: OPVOEDSTIJL, EXTERNALISEREND PROLEEMGEDRAG EN ZELFBEELD 1 Opvoedstijl en Externaliserend Probleemgedrag en de Mediërende Rol van het Zelfbeeld bij Dak- en Thuisloze Jongeren in Utrecht Parenting Style and Externalizing Problem Behaviour and the Mediational

Nadere informatie

Donderdag 25 november 2010, in het Gildenhuis, Meerhout (Vlaanderen) Thema: Herintroductie en herstel vissoorten in stromende wateren

Donderdag 25 november 2010, in het Gildenhuis, Meerhout (Vlaanderen) Thema: Herintroductie en herstel vissoorten in stromende wateren 28 e Bijeenkomst Vissennetwerk (in samenwerking met INBO) Donderdag 25 november 2010, in het Gildenhuis, Meerhout (Vlaanderen) Thema: Herintroductie en herstel vissoorten in stromende wateren Dagvoorzitters:

Nadere informatie

Vismonitoring Grote Kreek Ouwerkerk. Terugvangproef bot en tarbot 2018

Vismonitoring Grote Kreek Ouwerkerk. Terugvangproef bot en tarbot 2018 Vismonitoring Grote Kreek Ouwerkerk Terugvangproef bot en tarbot 2018 Vismonitoring Grote Kreek Ouwerkerk Terugvangproef bot en tarbot 2018 In opdracht van: Sportvisserij Zuidwest Nederland Uitgevoerd

Nadere informatie

Monitoring Ecocorridor Zwaluwenberg

Monitoring Ecocorridor Zwaluwenberg Monitoring Ecocorridor Zwaluwenberg Nieuwsbrief Versie: januari 2015 Ringslang bij het Wasmeer Inhoud 1. Inleiding 2. Zoogdieren 3. Herpetofauna 4. Erosie 5. Internationaal 6. Colofon Wat dragen de ecoducten

Nadere informatie

Integrale projecten in het Demerbekken. Jan Vanvelk Bekkencoördinator Demerbekken

Integrale projecten in het Demerbekken. Jan Vanvelk Bekkencoördinator Demerbekken Integrale projecten in het Demerbekken Jan Vanvelk Bekkencoördinator Demerbekken 1 Kaderrichtlijn Water Goede toestand waterlichamen Nood aan Puntlozingen Diffuse instroom Structuurkwaliteit Overstromingsrichtlijn

Nadere informatie

Notitie resultaten Aanvullend onderzoek kleine modderkruiper Plangebied: Wetenschappersbuurt, Schiedam

Notitie resultaten Aanvullend onderzoek kleine modderkruiper Plangebied: Wetenschappersbuurt, Schiedam Notitie resultaten Aanvullend onderzoek kleine modderkruiper Plangebied: Wetenschappersbuurt, Schiedam Aan: Van: Kopie: M. de Visser (Kubiek Ruimtelijke Plannen) F.A. van Meurs (Ecoresult) L. Boon (Ecoresult)

Nadere informatie

Kwaliteit oppervlaktewater, 2009

Kwaliteit oppervlaktewater, 2009 Indicator 6 maart 2012 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. De meeste waterlichamen voldoen

Nadere informatie

Pesten onder Leerlingen met Autisme Spectrum Stoornissen op de Middelbare School: de Participantrollen en het Verband met de Theory of Mind.

Pesten onder Leerlingen met Autisme Spectrum Stoornissen op de Middelbare School: de Participantrollen en het Verband met de Theory of Mind. Pesten onder Leerlingen met Autisme Spectrum Stoornissen op de Middelbare School: de Participantrollen en het Verband met de Theory of Mind. Bullying among Students with Autism Spectrum Disorders in Secondary

Nadere informatie

4.7 Exoten. Bram bij de Vaate, RIZA en Erwin Winter, RIVO

4.7 Exoten. Bram bij de Vaate, RIZA en Erwin Winter, RIVO .7 Bram bij de Vaate, RIZA (b.bdvaate@riza.rws.minvenw.nl) en Erwin Winter, RIVO (erwin.winter@wur.nl) Een aanzienlijk deel van de macrofauna op harde substraten bestaat uit exoten. Dat kan problemen opleveren

Nadere informatie

Advies over het ontwerp plan-mer voor het GRUP Hoogspanningslijn Zandvliet - Lillo Liefkenshoek

Advies over het ontwerp plan-mer voor het GRUP Hoogspanningslijn Zandvliet - Lillo Liefkenshoek Advies over het ontwerp plan-mer voor het GRUP Hoogspanningslijn Zandvliet - Lillo Liefkenshoek Adviesnummer: Datum advisering: Auteur: Contact: INBO.A.3168 23 juli 2014 Joris Everaert Lon Lommaert (lon.lommaert@inbo.be)

Nadere informatie

MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP

MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP 8 DECEMBER 1998. - Besluit van de Vlaamse regering tot aanduiding van de oppervlaktewateren bestemd voor de productie van drinkwater categorie A1, A2 en A3, zwemwater,

Nadere informatie

De Invloed van Dagelijkse Stress op Burn-Out Klachten, Gemodereerd door Mentale. Veerkracht en Demografische Variabelen

De Invloed van Dagelijkse Stress op Burn-Out Klachten, Gemodereerd door Mentale. Veerkracht en Demografische Variabelen Running head: INVLOED VAN DAGELIJKSE STRESS OP BURN-OUT KLACHTEN De Invloed van Dagelijkse Stress op Burn-Out Klachten, Gemodereerd door Mentale Veerkracht en Demografische Variabelen The Influence of

Nadere informatie

MIRA-T Kwaliteit oppervlaktewater. Belasting van het oppervlaktewater met zuurstofbindende stoffen en nutriënten DPSIR

MIRA-T Kwaliteit oppervlaktewater. Belasting van het oppervlaktewater met zuurstofbindende stoffen en nutriënten DPSIR Belasting van het oppervlaktewater met zuurstofbindende stoffen en nutriënten belasting oppervlaktewater (1995=100) 120 100 80 60 40 P landbouw N landbouw N huishoudens P huishoudens CZV huishoudens N

Nadere informatie

De causale Relatie tussen Intimiteit en Seksueel verlangen en de. modererende invloed van Sekse en Relatietevredenheid op deze relatie

De causale Relatie tussen Intimiteit en Seksueel verlangen en de. modererende invloed van Sekse en Relatietevredenheid op deze relatie Causale Relatie tussen intimiteit en seksueel verlangen 1 De causale Relatie tussen Intimiteit en Seksueel verlangen en de modererende invloed van Sekse en Relatietevredenheid op deze relatie The causal

Nadere informatie

Running Head: INVLOED VAN ASE-DETERMINANTEN OP INTENTIE CONTACT 1

Running Head: INVLOED VAN ASE-DETERMINANTEN OP INTENTIE CONTACT 1 Running Head: INVLOED VAN ASE-DETERMINANTEN OP INTENTIE CONTACT 1 Relatie tussen Attitude, Sociale Invloed en Self-efficacy en Intentie tot Contact tussen Ouders en Leerkrachten bij Signalen van Pesten

Nadere informatie

v a n b r o n t o t m o n d i n g

v a n b r o n t o t m o n d i n g V i s m i g r a t i e... v a n b r o n t o t m o n d i n g vrije vismigratie van bron tot monding De Noordzee werd ooit geroemd vanwege zijn rijke visstand. Steden werden gesticht en de visserij floreerde.

Nadere informatie