I. SAMENVATTING ONTWERP BESLUIT

Transcriptie

1 Afdeling Vergunningverlening Pythagoraslaan 101 Postbus TH Utrecht ONTWERP-BESLUIT van GS van Utrecht Tel Datum 14 december 2010 Team Milieubeheer Nummer C1 Referentie Mw. D. de Wagter Uw brief van 29 juni 2010 Doorkiesnummer Uw nummer EP/ProvUt/26/10 Faxnummer Bijlage Onderwerp Wet Milieubeheer ontwerp-besluit Op verzoek van de inrichtinghouder I. SAMENVATTING ONTWERP BESLUIT I.A. Samenvatting besluit Wij hebben op 14 december 2010 besloten de aan de B.V. Edense Betoncentrale EBC voor de locatie verleende Wet milieubeheervergunning op verzoek van vergunninghouder te wijzigen. De wijziging betreft voorschrift van de revisievergunning van 13 mei 2008 met betrekking tot de bodemrisico categorie van de bodembeschermende voorziening van de opslag van spoelwater van de betonmixers en betonmengers de spoelputten. II. HET VERZOEK II.A. Beschrijving van het verzoek en de inrichting Op 12 augustus 2010, aangevuld bij brief van 1 december 2010, hebben wij een verzoek van B.V. Edense Betoncentrale EBC voor de locatie EBC Veenendaal (hierna EBC) ontvangen voor het wijzigen van voorschrift verbonden aan de revisievergunning 13 mei 2008 (art van de Wm). De inrichting is gelegen aan de Dynamostraat 9 op industrieterrein II, Nijverkamp te Veenendaal, kadastraal bekend gemeente Veenendaal, sectie E, nummers 386, 718 en 926. De inrichting is bestemd voor het produceren van betonmortel met een productiecapaciteit van m 3 (circa ton) per jaar, de opslag van zand/grind/cement en hulpstoffen ten behoeve van de productie van betonmortel en het stallen van vrachtauto s. Het verzoek betreft het wijzigen van het voorschrift inzake de bodembeschermende voorziening van de spoelputten van bodemrisicocategorie A (vloeistofdicht) naar bodemrisicocategorie A* (vloeistofkerend) en het daarmee samenhangend voorschrift van de revisievergunning. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 1 ontwerpbesluit d.d. 14 december 2010/ nr C1

2 Volgens het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: Ivb) behorende bij Wm, valt de inrichting onder meer onder de categorieën categorie 11.1, onder b, en categorie 11.3, onder c, sub 2 uit het Ivb. Op grond hiervan zijn wij bevoegd gezag. II.B. Aanleiding voor het indienen van het verzoek De aanleiding voor het indienen van het verzoek, is dat uit de door Certicon uitgevoerde beoordeling op vloeistofdichtheid op grond van de CUR/PBV-44 dat de spoelputten niet als vloeistofdicht te beoordelen zijn. Dit komt doordat de wanden en vloeren van de spoelputten zodanig zijn vervuild met betonslib dat visuele inspectie niet mogelijk is. Daarnaast is aangegeven dat het schoonmaken van de wanden en vloeren zodanig dat ze visueel inspecteerbaar zijn is niet mogelijk, doordat de betonslib is uitgehard en deze moeilijk te verwijderen is zonder de spoelputten te beschadigen. De spoelputten zijn continue in gebruik voor het spoelen van de betonmixers en betonmengers. Hierdoor is het niet mogelijk om de spoelputten voldoende schoon te maken. Tevens moeten in de spoelputten een hoeveelheid betonslib aanwezig blijven ter voorkoming van drijven van de spoelputten door het grondwater. II.C. Huidige vergunningsituatie De inrichting is eerder een revisievergunning verleend op 13 mei 2008 met het kenmerk 2008INT Het verzoek van de inrichtinghouder is voor 1 oktober 2010 bij ons binnengekomen hierdoor handelen wij deze aanvraag onder de Wm af. III. PROCEDURE VAN HET VERZOEK TOT WIJZIGING III.A. Het verzoek Ontvangst van het verzoek Met betrekking tot het verzoek is de procedure ingevolge afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Het verzoek is door ons op 12 augustus 2010 ontvangen is en is door ons ter informatie toegezonden aan betrokken bestuursorganen te weten: a. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal; b. de Regionale inspecteur VROM-inspectie Regio Noord-West te Haarlem. III.B. Coördinatie Wm-vergunning en Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvovergunning) Voor de inrichting is geen Wvo-vergunning verleend. Coördinatie van de Wm-vergunning met de Wvovergunning is in dit geval niet aan de orde. III.C. Aanvullende gegevens In verband met het ontbreken van een aantal gegevens hebben wij de aanvrager op 19 oktober 2010 in de gelegenheid gesteld om tot 30 november 2010 de aanvraag aan te vullen. Het betreft hier onder andere gegevens met betrekking tot de verklaring van Certicon, de onderbouwing van EBC met betrekking tot onderhoud van de spoelputten en product informatiebladen van de stoffen die in de spoelput terecht kunnen komen. Deze gegevens hebben wij op 30 november 2010 per mail per post op 1 december 2010 ontvangen. De termijn voor het nemen van het besluit wordt opgeschort tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de door ons gestelde termijn voor aanvulling ongebruikt is verstreken (artikel 4:15 van de Awb). In dit geval is de termijn voor het nemen van het besluit opgeschort met 42 dagen. III.D. Terinzagelegging Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 2 ontwerpbeschikking d.d. 14 december 2010/ nr C1

3 III.E. Inwerkingtreding IV. BEOORDELING VAN HET VERZOEK IV.A. Algemeen Bij het wijzigen, aanvullen of intrekken van de beperkingen die zijn verbonden aan een Wm-vergunning wegen wij de verschillende milieugevolgen tegen elkaar af. Wij hebben aan alle relevante milieuaspecten getoetst. Verder houden wij rekening met de geldende milieubeleidsplannen. IV.B. Inhoudelijke beoordeling - Bodem Het kader voor de bescherming van de bodem Het (nationale) preventieve bodembeschermingsbeleid is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) bedrijfsmatige activiteiten. Het ministerie van VROM heeft de NRB in overleg met vergunningverleners, onderzoeksinstellingen en bedrijfsleven opgesteld. Deze richtlijn is ontwikkeld om vergunningvoorschriften te uniformeren en harmoniseren. Met de NRB kunnen (voorgenomen) bodembeschermende maatregelen en voorzieningen binnen inrichtingen worden beoordeeld en kan de besluitvorming met betrekking tot een optimale bodembeschermingstrategie worden gestuurd. De NRB beperkt zich tot de normale bedrijfsvoering en voorzienbare incidenten. Bodembescherming in situaties van calamiteiten wordt in NRB-kader niet behandeld. Een eventuele calamiteitenopvang echter wel. Het uitgangspunt van de als BBT-document aangewezen NRB is dat door een doelmatige combinatie van maatregelen en vloeistofdichte voorzieningen een verwaarloosbaar risico wordt gerealiseerd. Alleen in een aantal bestaande situaties kan conform de NRB onder voorwaarden volstaan worden met een aanvaardbaar bodemrisico. De potentieel bodembedreigende activiteiten De aanvraag heeft alleen betrekking op de volgende potentieel bodembedreigende activiteit: de opslag van spoelwater van betonmixers en betonmengers in de spoelputten. In de aanvraag is een beschrijving gegeven met betrekking tot welke maatregelen zijn getroffen en welke eindemissiescore behaald word met het doorvoeren van de wijziging. De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming van de bodem In de aanvraag zijn de volgende maatregelen en voorzieningen opgenomen om bodemverontreiniging te voorkomen. De spoelputten vallen onder paragraaf tabel 4.2 (half) open proces en bewerking van de Bodemrisicochecklist. In de tabel is aangegeven dat in de volgende situaties een verwaarloosbaar bodemrisico of aanvaardbaar bodemrisico wordt bereikt. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 3 ontwerpbeschikking d.d. 14 december 2010/ nr C1

4 (half) open proces en bewerking Systeemontwerp Beheermaatregelen Incidentenmanagement Eindemissiescore Kerende voorziening Faciliteiten en personeel 3 Kerende voorziening Visueel Faciliteiten en personeel 2 Vloeistofdichte Schrob- en hemelwater CUR/PBV-44 2 opvangvoorziening ( + PBV-VVV) Vloeistofdichte opvangvoorziening ( + PBV-VVV) Schrob- en hemelwater CUR/PBV-44 / visueel Faciliteiten en personeel 1 De spoelputten zijn als vloeistofdicht aangelegd. Door Certicon is een onderzoek uitgevoerd naar de mate van vloeistofdichtheid van de spoelputten van EBC. Uit dit onderzoek is gebleken dat de spoelputten niet visueel inspecteerbaar zijn op vloeistofdichtheid, in verband met ernstige vervuiling van de wanden en vloeren. Door EBC zijn in het bij het verzoek gevoegde rapport de volgende argumenten aangevoerd om de spoelputten niet als vloeistofdicht aan te merken maar als vloeistofkerend: De spoelputten zijn constant in gebruik, dit doordat het productieproces het hele jaar door gaat. Hierdoor kunnen de putten niet schoongemaakt worden; De spoelputten kunnen door de druk van het grondwater, gaan opdrijven als deze geledigd zijn. Dit is niet wenselijk en om voldoende tegendruk te gegeven tegen het grondwater moet in de spoelputten altijd slibwater aanwezig zijn; De wanden en vloeren van de spoelputten zijn onmogelijk schoon te maken tot het niveau waarbij een keuringsinstantie een visuele inspectie kan uitvoeren. Dit door het jaren lange gebruik van de spoelputten zijn de wanden en vloeren voorzien van een laag slibresidu welke dermate is uitgehard dat deze niet te verwijderen is zonder de spoelputten te beschadigen. Door EBC is aangegeven dat zij van plan zijn het grondwater ter plaatse van de spoelputten te gaan monitoren, naar stoffen die in het spoelwater zitten en bodembedreigend zijn. De voorgestelde wijziging heeft op grond van de NRB een eindemissiescore van 2, door het uitvoeren van grondwatermonitoring zijn de getroffen voorzieningen te beoordelen als aanvaardbaar. IV.C. Beoordeling en conclusie Wij hebben het bij het verzoek tot het aanpassen van het voorschrift van de revisievergunning gevoegde onderbouwing beoordeeld en stemmen in met de opzet, de uitgangspunten en de resultaten. Uit het document blijkt, dat niet voor alle bodembedreigende locaties het verwaarloosbaar bodemrisico wordt behaald. Gelet op het bij het verzoek tot het aanpassen van het voorschrift gevoegde onderbouwing en de daarin opgenomen overwegingen zijn volgens de NRB voor het bewerkstelligen van een verwaarloosbaar bodemrisico noodzakelijke voorzieningen en maatregelen bij de spoelputten niet redelijkerwijs haalbaar. Voor deze bedrijfsactiviteiten mag daarom het bodemrisico aanvaardbaar (A*) worden gemaakt door middel van risicobeperkend bodemonderzoek, vooropgesteld dat in het "Monitor Plan" en "Plan van Aanpak Bodemherstel" afdoende is aangetoond dat signalering van onverhoopte bodembelasting in een vroeg stadium mogelijk is en herstel van de bodemkwaliteit kan worden gewaarborgd. In het Monitor Plan zijn de monitor locaties en monitor frequentie in overeenstemming met de in de NRB gegeven aanwijzingen uitgewerkt en vastgelegd. In het Plan van Aanpak Bodemherstel is de mogelijkheid tot herstel van de nulsituatie bodemkwaliteit uitgewerkt. Bij het verzoek tot wijzigen van het voorschrift van de vergunning van 13 mei 2008 zijn zowel het Monitor Plan en het Plan van Aanpak Bodemherstel niet bijgevoegd. Bij het stellen van de voorschriften hebben wij hiermee rekening gehouden. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 4 ontwerpbeschikking d.d. 14 december 2010/ nr C1

5 Het voorschrift van de vergunning van 13 mei 2008 wordt ingetrokken en in gewijzigde vorm opnieuw verbonden aan de vergunning. Daarnaast worden er in verband met het verzoek extra voorschriften tot en met opgenomen voor het opstellen van een Monitor Plan en Plan van Aanpak Bodemherstel. - Overige milieuaspecten Het verzoek tot wijzigen van de milieuvergunning heeft geen invloed op de aspecten lucht, geluid, externe veiligheid, afvalwater, afvalstoffen, energieverbruik en water. Daarom zijn deze overige aspecten verder buiten beschouwing gelaten en geldt ter zake de onderliggende vergunning. V. INGEKOMEN REACTIES V.A. Adviezen V.B. Zienswijzen V.C. Gedachtewisseling V.D. Wijzigingen ten opzichte van de ontwerpbeschikking VI. BESLUIT VI.A. Algemeen Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer en de Algemene wet bestuursrecht en op hetgeen hiervoor is overwogen, besluiten wij: op verzoek van B.V. Edense Betoncentrale EBC tot wijziging van de voorschrift (art van de Wm). Genoemde voorschrift behoren bij de Wm-vergunning van 13 mei 2008 (kenmerk 2008INT222128). De wijziging omvat het veranderen van de bodembeschermende voorziening van de spoelputten van vloeistofdicht naar vloeistofkerend. de wijziging omvat het intrekken van voorschrift van de vergunning van 13 mei 2008 en het vervangen van deze voorschriften door nieuwe voorschriften 2.4.5, tot en met Gedeputeerde Staten van Utrecht, namens hen, mr. J.L. Rosch Teamleider Milieubeheer Afdeling Vergunningverlening Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 5 ontwerpbeschikking d.d. 14 december 2010/ nr C1

6 VI.B. Afschriften Het origineel van deze beschikking te zenden aan B.V. Edense Betoncentrale EBC en een afschrift te zenden aan: - burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal, Postbus 1100, 3900 BC Veenendaal; - VROM-Inspectie Regio Noord-West (Noord-Holland, Utrecht en Flevoland), Postbus 1006, 2001 BA Haarlem. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 6 ontwerpbeschikking d.d. 14 december 2010/ nr C1

7 INHOUDSOPGAVE VOORSCHRIFTEN MILIEUASPECTEN EN COMPONENTEN BODEM...2 ALGEMEEN...2 MONITOR PLAN...2 PLAN VAN AANPAK BODEMHERSTEL...3 Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 1 ontwerpbeschikking d.d. 14 december 2010/ nr C1

8 VOORSCHRIFTEN 2. MILIEUASPECTEN EN COMPONENTEN 2.4. BODEM Algemeen Het bodemrisico van bijlage IX van de aanvraag behorend bij de vergunning van 13 mei 2010 moet door het treffen van doelmatige maatregelen en voorzieningen voldoen aan bodemrisicocategorie A zoals gedefinieerd in de NRB (overeenkomstig Barim). Dit geldt behalve voor de spoelputten deze moeten voldoen aan bodemrisicocategorie A* zoals gedefinieerd in de NRB (overeenkomstig Barim). Monitor Plan Uiterlijk 6 maanden nadat de vergunning in werking is getreden moet bij de spoelputten een toereikend monitoringssysteem zijn gerealiseerd en moet zijn begonnen met monitoren. Uiterlijk 3 maanden voor realisatie moeten het ontwerp van dit systeem en het monitoringprogramma zijn voorgelegd aan het bevoegd gezag Het monitoringssysteem en het monitoringprogramma moeten ten minste voldoen aan de eisen die zijn vastgelegd in hoofdstuk 4 van de "Richtlijn monitoring bodemkwaliteit bedrijfsmatige activiteiten" zoals bedoeld in paragraaf 1.5 van onderdeel B1 van de NRB Beheer en exploitatie van het monitoringssysteem moeten plaatsvinden overeenkomstig hoofdstuk 6 van de "Richtlijn monitoring bodemkwaliteit bedrijfsmatige activiteiten" zoals bedoeld in paragraaf 1.5 van onderdeel B1 van de NRB Monitoringsresultaten moeten na elke monitoringsronde binnen 2 maanden worden gerapporteerd aan het bevoegd gezag Indien de meetresultaten daar aanleiding toe geven kan het bevoegd gezag eisen dat het monitoringssysteem of het monitoringprogramma wordt aangepast. Binnen 3 maanden na een schriftelijke aanwijzing moet het monitoringssysteem zijn gewijzigd respectievelijk moet monitoring plaatsvinden overeenkomstig de aanwijzing. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 2 ontwerpbeschikking d.d. 14 december 2010/ nr C1

9 Plan van Aanpak Bodemherstel Indien uit eindonderzoek, bedoeld in voorschrift van de vergunning van 13 mei 2008 blijkt dat de bodem als gevolg van de activiteiten in de inrichting is aangetast of verontreinigd, draagt degene die de inrichting drijft er zorg voor dat binnen zes maanden na toezending van dat rapport aan het bevoegd gezag de bodemkwaliteit is hersteld tot de nulsituatie zoals vastgelegd in het onderzoek als bedoeld in a. voorschrift van de vergunning van 13 mei 2008 (aanvullend bodemonderzoek voor de nulstituatie); b. rapport behorend bij de aanvraag van de vergunning van 13 mei Het herstel van de bodemkwaliteit geschiedt door een persoon of een instelling die beschikt over een erkenning op grond van het Besluit bodemkwaliteit Indien de Wet bodembescherming niet van toepassing is op de wijze van saneren moet sanering plaats vinden overeenkomstig door het bevoegd gezag te stellen nadere eisen. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 3 ontwerpbeschikking d.d. 14 december 2010/ nr C1