Enige opmerkingen over de Visie buitengebied gemeente Woensdrecht 4.12.14 Inleiding Onlangs is door de gemeente Woensdrecht een nieuwe versie van het beleidsplan voor het buitengebied voorgelegd, in vervolg op de inspraakronde van de versie die in juni van dit jaar voorlag. Het belangrijkste verschil betreft de onderkenning van het gegeven van Natura 2000 regime. Voor het overige kent de thans voorliggende tekst in feite dezelfde beperkingen als de eerder uitgebrachte versie. Het rapport, dat is opgesteld door een extern adviesbureau, volgt keurig de hoofdlijnen die de Provincie Brabant heeft neergelegd in de Structuurvisie en in de Verordening Ruimte. Maar juist waar de stap moet worden gemaakt naar de eigen afwegingen van de gemeente schiet het rapport op het punt van de analyse te kort. En dat is des te betreurenswaardiger omdat zoals verderop uiteengezet er daardoor nadelige financiële gevolgen voor de gemeente kunnen ontstaan, met politieke implicaties. De aanpak Het rapport bedoelt bouwstenen aan te reiken voor de invulling die de gemeente dient te geven aan het door de Provincie geschapen kader. Het rapport volgt zoals gezegd de lijn van de Provincie met daarbij, in de volgorde van de tekst, het benoemen 1 van het belang van natuur en milieu 2 van recreatie 3 en van economie, onder het motto : het versterken van de Gouden Rand van Brabant. Per aspect worden vervolgens een aantal punten opgenoemd. Daarbij valt op dat er weinig tot geen moeite wordt gedaan om de relaties tussen de drie aspecten te bezien. Wat ook opvalt is dat de afweging van de verschillende belangen onevenwichtig is. Met name in de uitwerking van het aspect economie wordt duidelijk dat er vooral rekening wordt gehouden met de belangen van slechts een paar partijen. De visie ten aanzien van het aspect economie Het rapport noemt voor wat betreft het aspect economie een aantal ambities - duurzame agrarische bedrijfsontwikkeling: ontwikkeling tot duurzame agrofoodregio
- ontwikkelen van een brede plattelandseconomie gericht op zorg, recreatie en toerisme - agrarische activiteiten die natuur/ natuurontwikkeling stimuleren. Daarnaast is er de intentie een stimulerend en faciliterend beleid te voeren om nieuwe niet-agrarische ontwikkelingen mogelijk te maken op vrijkomende bedrijven. Verderop wordt ook nog gesproken over de ambitie tot - behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van ons buitengebied. Daarbij draagt de tekst uit dat er veel mogelijk is. En dat lijkt niet erg goed doordacht. Want het is misschien goed om in herinnering te brengen dat het formuleren van de nieuwe beleidsvisie naast het gegeven van de Structuurvisie en de Verordening Ruimte, nog een andere reden kent, te weten het oordeel van de Raad van State over het bestaande bestemmingsplan. Zoals bekend is de tekst van dat bestemmingsplan tot stand gekomen na een bijzonder overleg met de ZLTO, waarna de aanvankelijk voorliggende tekst op voorstel van de ZLTO op een aantal punten werd gewijzigd. Waarna de Raad van State werkelijk al die gewijzigde visies afwees. De boodschap die hieruit valt te leren is dat het niet verstandig is om met name naar één groep belanghebbenden te luisteren. Omdat daar in de praktijk niemand mee gediend is. Er zijn namelijk veel meer belanghebbenden in de gemeente zijn en als met hun belangen in het normale proces geen rekening wordt gehouden, zoeken die daarvoor een andere manier. En dat zorgt voor problemen. Niet alleen extra werk en verlies aan publieke steun, maar ook onduidelijkheid en onzekerheid, wat voor alle belanghebbenden nadelig is. Maar ook nu weer valt op dat de beleidsvisie op een merkwaardige wijze ruimte beoogt te bieden aan een deel van de agrarische sector. Iets dat aanmerkelijke financiële, en bijgevolg ook verkiezingspolitieke, gevolgen kan hebben voor de gemeente zelf. De benadering ten aanzien van de agrarische sector Voor wat betreft het economische aspect is de analyse in het rapport nogal formeel-analytisch. Iets specifieker wordt de tekst waar het gaat om de agrarische sector, maar ook daar is de analyse beperkt. En dat wreekt zich bij de vertaalslag naar concreet beleid omdat daarom onvoldoende basis voorhanden is om tot een goede afweging te komen tussen de verschillende belangen die aan de orde zijn. Voor wat betreft de betekenis van de agrarische sector noemt het rapport : Met circa 112 agrarische vestigingen die samen 400 agrarische arbeidsplaatsen (primaire sector) en 270 arbeidsplaatsen in de afgeleide sectoren hebben, is de sector een economische motor van betekenis. Er zijn 70 bedrijven met akkerbouw, 49 bedrijven met tuinbouw (waarvan 45 met open grond en 4 onder glas), 93 bedrijven met de activiteit grasland en groenvoedergewassen, 52 bedrijven met graasdieren en 7 bedrijven met hokdieren (totaal groter dan 112 omdat sommige bedrijven meerdere activiteiten hebben) (bron: LEI Agrocomplex Noord-Brabant, LISA, CBS). Meer informatie wordt niet verstrekt, zodat niet te bepalen valt wat de economische betekenis is op het niveau van de verschillende groepen bedrijven. En het zou juist, om tot een goede afweging te komen, nuttig zijn in het bijzonder de economische betekenis van de groep bedrijven met hokdieren nader te kunnen bepalen omdat met name die categorie veelal het onderwerp is van de maatschappelijke discussie. Het rapport werkt die onduidelijkheid zelfs nog verder in de hand omdat verderop in de tekst de groep graasdieren en hokdieren op een hoop worden gegooid, door te spreken over
- veehouderij: agrarisch bedrijf gericht op fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en/of pelsdieren; Nog verder verdwijnt de groep bedrijven met hokdieren nog verder achter de coulissen door te spreken over intensieve vs grondgebonden bedrijven. Toch is oordelend op basis van de wel verstrekte cijfers is de economische betekenis van die groep beperkt, want het gaat om 7 van de 112 bedrijven, waarbij de indruk bestaat dat het om een zeer beperkt aantal arbeidsplaatsen gaat. Bij de bedrijven gaat het overigens in 2 gevallen om kippen en in 5 gevallen om varkens, waarvan er twee gevestigd zijn op een plek die, los van de milieueffecten, niet snel tot overlast van omwonenden zal leiden. Het rapport geeft geen cijfers over de situatie van de niet agrarische sector, maar het is misschien goed om even te noemen dat de gemeente beschikt over ongeveer 9000 arbeidsplaatsen op een inwonertotaal van ruim 21500 (bron: de website van de gemeente Woensdrecht.) Dus zeker in termen van arbeidsplaatsen lijkt de betekenis van de groep bedrijven met hokdieren zacht gezegd niet erg interessant. Des te merkwaardiger is dan dat in de tekst heel veel woorden worden besteed aan juist deze groep. En niet alleen in termen van woorden, maar ook in termen van afweging krijgt deze groep wel een bijzondere aandacht. Het rapport stelt: Onderscheid tussen intensieve en grondgebonden veehouderij In het provinciale beleid is het onderscheid tussen grondgebonden veehouderij en intensieve veehouderij vervallen. Voor beide categorieën gelden dezelfde ontwikkelingsmogelijkheden en regels voor uitbreiding, vestiging en omschakeling. In het vigerende bestemmingsplan Buitengebied wordt het onderscheid tussen grondgebonden en intensieve veehouderij wel gemaakt. Omschakeling is alleen naar grondgebonden bedrijven mogelijk gemaakt; nieuwe intensieve veehouderijbedrijven worden dus niet mogelijk gemaakt. Voorgesteld wordt dit onderscheid in het bestemmingsplan te handhaven, zodat vestiging van nieuwe intensieve veehouderijbedrijven en omschakeling van grondgebonden naar intensieve veehouderijen niet mogelijk wordt gemaakt. Voor de bestaande bedrijven wordt voorgesteld om de ontwikkelingsmogelijkheden voor de grondgebonden bedrijven ook te bieden aan intensieve bedrijven (vormverandering en vergroting van het bouwvlak). De bestaande intensieve veehouderijbedrijven krijgen daarmee in beginsel dezelfde ontwikkelingsmogelijkheden als grondgebonden veehouderijbedrijven, mits daarbij wordt voldaan aan de provinciale duurzaamheidsvoorwaarden.. En dan komt er een wel heel bijzondere redenering; Het belangrijkste argument om de ontwikkelruimte voor bestaande intensieve en grondgebonden veehouderijbedrijven gelijk te schakelen ( dit houdt kennelijk in : wel uitbreiding) is dat door bedrijfsontwikkeling en de daaraan gestelde voorwaarden in het provinciale beleid (verdere) verduurzaming van de intensieve veehouderij wordt gerealiseerd, waarbij de geurbelasting en de uitstoot van fijn stof afnemen. Dit lijkt toch wel de omgekeerde wereld: om ervoor te zorgen dat er minder geurbelasting en fijnstof wordt gerealiseerd is het nuttig om meer dieren te hebben. Lust u nog peultjes? En dan te bedenken dat dat kennelijk het belangrijkste argument is, De opstellers van het rapport zijn blijkbaar vergeten dat ook nu al voor die bedrijven normen voor de uitstoot van stank en andere stoffen gelden. Waarbij
dit even terzijde een aantal andere gemeenten al strengere normen hanteren dan de gemeente Woensdrecht. En om het belang van strenge normen nog eens duidelijk te maken, is het misschien nuttig om nog een paar regels uit de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV) te citeren: Het houden van vee dient zo min mogelijk risico's voor de gezondheid van mensen en dieren met zich mee te brengen. Fijn stof is een drager van ziekteverwekkende organismen en endotoxinen. Maatregelen die bijdragen aan een lagere emissie van fijn stof dragen dus ook bij aan het verminderen van de gezondheidsrisico's van een veehouderijbedrijf. De geurbelasting van een bedrijf beïnvloedt de gezondheid van mensen op en rond het bedrijf. Het is wenselijk dat een veehouderij zo min mogelijk geur uit stoot en op deze manier de mensen in zijn omgeving het minste hindert. Het is wenselijk dat een veehouderij zo min mogelijk fijnstof uit stoot en op deze manier de gezondheid mensen op en in de omgeving van het bedrijf zo min mogelijk bloot stelt aan gezondheidsrisico's. Fijn stof kan tot aandoeningen leiden. Daarnaast kan het ook ziektekiemen over brengen op mensen. Voor alle duidelijkheid: zelfs de BZV-tekst, die toch bekend staat als nogal veehoudervriendelijk, maakt duidelijk dat er sprake is van serieuze belangen van alle burgers. Waarbij het misschien nuttig is om zonder veronderstellingen te uiten ten aanzien van concrete personen in herinnering te brengen dat het algemeen gesproken in de praktijk nog wel eens voorkomt dat varkensboeren al dan niet om kosten te besparen de filterapparatuur tijdelijk bewust uitschakelen. Op zich is het niet verbazingwekkend dat het in het rapport tot dergelijke redeneringen komt, want eerder gaat de redenering ook al scheef: Binnen de landbouw is het onderscheid tussen grootschalige bulkproductie en de productie van hoogwaardige kwaliteitsproducten van belang. In het algemeen is de kostprijs, en daarmee efficiëntie, een belangrijk sturingsmechanisme. Dat mechanisme leidt tot een steeds verdergaande schaalvergroting. Daarnaast komen in onze gemeente belangrijke teelten voor, die juist gebaseerd zijn op het leveren van hoogwaardige kwaliteitsproducten. De fruitteelt en de vollegrondsgroenteteelt zijn daarvan voorbeelden. Vanuit deze productierichtingen is sprake van een sterke ontwikkeling in de richting van specialisatie en intensivering. Schaalvergroting heeft betrekking op 2 aspecten: het vergroten van de bedrijfsoppervlakte en het uitbreiden van de bedrijfsbebouwing en bouwvlakken. Het vergroten van de bedrijfsoppervlakte, doordat gronden van stoppende agrarische bedrijven worden overgenomen door collegabedrijven, is een autonoom proces, dat verder geen planologische regeling behoeft. In combinatie daarmee is sprake van functieverandering van agrarische bedrijfscentra en mogelijk van uitbreiding van de omvang van de bedrijfsbebouwing en bouwvlakken. Specialisatie heeft verschillende ruimtelijke effecten. Voor de teelten spelen teelt ondersteunende voorzieningen een belangrijke rol. Daarvoor gaan wij uit van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied, tot en met de 3e herziening. Op de agrarische bouwvlakken is de omvang van de
bebouwing een belangrijk aspect. Specialisatie en intensivering kan bijvoorbeeld leiden tot ontwikkelingen als het verwerken van producten op de bedrijfscentra, met extra bebouwing en uitbreiding van bouwvlakken als gevolg. Met name in de vollegrondsgroenteteelt speelt dat een rol. Ten slotte speelt op een aantal (met name intensieve) veehouderijbedrijven het sluiten van kringlopen op bedrijfsniveau een rol. Door de vergisting van mest kan in (een deel van) de energiebehoefte van het bedrijf worden voorzien. En hier komt een essentieel punt boven tafel. Het eerste punt schaalvergroting en specialisatie heeft betrekking op normale ontwikkelingen van bedrijfsprocessen onder invloed van met name technologie. Belangrijk is daarbij dat de kosten daarvoor worden betaald door de eigenaar/producent zelf. In het tweede geval sluiten van de kringlopen speelt namelijk een heel ander punt en wel dat productie van goederen hier gepaard gaat met negatieve externe effecten ofwel met nadelige gevolgen voor anderen, zonder dat de producent daarvoor opdraait. De kosten en nadelen worden gewoon op anderen afgewend. En dat is ook hier aan de orde. Het sluiten van de kringlopen leidt in feite tot extra milieukosten, terwijl de normale manier is om gewoon minder mest te produceren door minder dieren te houden. Het zou netjes zijn om dat gewoon te benoemen zodat iedereen ook weet waarvoor gekozen wordt. Er is nog een derde punt met betrekking tot de groep bedrijven met hokdieren dat verbazing wekt en dat is dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen bedrijven die zich daar nu al primair op richten en bedrijven die dat als nevenactiviteit hebben. Door dat onderscheid niet te maken laat het rapport onbesproken of het wenselijk is dat de bedrijven die dat als nevenactiviteit hebben het recht zouden hebben om dat naar eigen keuze om te zetten in een primaire activiteit. En dat is extra raar omdat de basistoon van het rapport en van de visie van de Provincie toch is dat verruiming van intensieve veehouderijactiviteiten au fond niet wenselijk is. Weliswaar zouden die bedrijven toestemming nodig hebben van de gemeente, maar het lijkt toch op zijn minst een punt van discussie binnen het bepalen van een beleidsvisie of een dergelijke optie überhaupt moet blijven bestaan, hetgeen dan ook vraagt om een expliciete benoeming van deze optie. (In feite draagt ook hier het rapport nog bij aan verdere onduidelijkheid door zonder nadere toelichting op pag. 30 te formuleren dat een aantal uitbreidingen niet valt onder de BZV, waaronder uitbreidingen van nevenfuncties, terwijl dat in het geval van intensieve veehouderij gewoon niet waar is.) Andere belanghebbenden waaronder met name ook de gemeente Wat het rapport hier zoals genoemd merkwaardig genoeg ook niet biedt is een analyse van de economische belangen van andere belanghebbende partijen, te weten al diegenen die geen intensieve veehouderij bedrijven, zoals burgers, al dan niet in de hoedanigheid van huiseigenaar, en de ( met name financiële belangen van de ) gemeente zelf. Zoals genoemd brengt intensieve veehouderij in twee opzichten kosten voor andere partijen of - om bij de economische terminologie te blijven - negatieve externe effecten met zich mee. In de eerste plaats is er de stankoverlast, die ook, zij het in verminderde mate, aan de orde is wanneer er stank reducerende voorzieningen zijn getroffen. En in de tweede plaats zijn er de effecten op het milieu in termen van uitstoot van fijnstof, stikstof en ammoniak, kortweg de milieukosten Het berekenen van de milieukosten is, om theoretische redenen, een complexe kwestie, ook al omdat die kosten voor een belangrijk deel bij de toekomstige generaties terechtkomen. Om die reden is de bescherming van de milieueffecten
ook primair ondergebracht in regelgeving, waarbij dan voorts controle nodig is of de regels ook daadwerkelijk worden opgevolgd Maar de kosten wegens stankoverlast zijn veel eenvoudiger te berekenen. Die komen primair neer op de kosten wegens waardevermindering voor de eigenaren van de huizen, die vallen binnen het stankbereik van de betreffende intensieve veehouderij. zien. In het algemeen gaat het daarbij om waardedalingen van, afhankelijk van de waarde van de woning, tussen de 20000 en 50000 euro, met voor huizen boven de 500000 een substantieel nog hoger verlies. ( Hierbij is nog niet meegenomen dat dergelijke huizen, ondanks de lagere prijs, ook langer te koop staan en het punt dat in sommige gevallen ook binnen de gemeente Woensdrecht dergelijke huizen in feite niet verkoopbaar zijn) Maar daarbij stopt het niet. Ook voor de gemeente zelf zijn er namelijk verliezen. In de eerste plaats in de zin van verminderde opbrengsten uit de WOZ-belasting. Het lijkt redelijk, zoals door een aantal gemeenten ook al is geaccepteerd, dat de getroffen eigenaren in ieder geval, over de verlaagde waarde WOZ-belasting moeten betalen. En bovendien resulteren voor de gemeente beduidende administratieve kosten voor de afhandeling van de claims, ook al omdat het stankbereik groot is.) Daarbij is het politiek gezien ook een gevoelig punt, omdat er ook gevolgen zijn voor de overige huiseigenaren. De relatief lagere bijdrage van de eerste groep eigenaren resulteren namelijk direct of indirect in hogere lasten voor de overige eigenaren. Hier is een versimpeld - voorbeeld mogelijk nuttig. Stel dat er in een gemeente 1000 huiseigenaren zijn en dat de gemeente 1 miljoen aan opbrengst beoogt te verkrijgen uit de WOZ-belasting. Daartoe is van de 1000 huizen de WOZ-waarde bepaald, resulterend in een WOZ-waarde voor het totaal, waarna afgerekend tegen het gekozen belastingpercentage de beoogde 1 miljoen zou moeten resulteren. Stel vervolgens dat er 100 mensen zijn die vragen om verlagen van de WOZ-waarde vanwege stankoverlast en dat daarvan voor 50 mensen een verlaging wordt geaccepteerd van gemiddeld 50000 euro. Over een WOZ-taxatiebedrag van 2,5 miljoen wordt dan minder belasting betaald en om dan toch aan de 1 miljoen opbrengst te komen zal de gemeente het WOZbelastingpercentage moeten verhogen. Als gevolg daarvan zullen de geselecteerde 50 mensen dat nieuwe percentage moeten betalen over de lagere taxatiewaarde, maar ook voor de andere 950 mensen zullen de lasten hoger zijn, omdat ook voor hen het hogere percentage zal gelden, En dat - het is belangrijk om dat punt te benadrukken - met name ten gunste van particuliere belangen van een zeer beperkte deelsector van de agrarische gemeenschap, waarvan het gewogen maatschappelijke belang naar het zich, ook op basis van het voorliggende rapport laat aanzien, uitermate beperkt is. In feite zal het belastingpercentage nog hoger moeten zijn of zullen andere lasten stijgen omdat de gemeente ook de kosten zal moeten betalen die gepaard gaan met de afhandeling van de 100 verzoeken om verlaging van de WOZ-waarde, waarbij ook nog aan te nemen valt dat een aantal van de afgewezenen in een volgend jaar weer om een verlaging zal verzoeken. Maar daarmee stopt het niet voor de gemeente. De rechtspraak laat namelijk zien dat het ook bepaald niet zeker is dat de gemeente zich altijd contractueel kan vrijwaren voor aanspraken wegens planschade. Met als gevolg dat de gemeente in sommige gevallen ook kan worden aangesproken op vergoeding van de verliezen die huiseigenaren hebben geleden als gevolg van de waardevermindering van hun bezit. Een mooi voorbeeld heeft betrekking op de geplande huizenbouw op de voormalige Boudewijngroeve. De geplande groep huizen ligt binnen het
stankbereik van een eigenaar die momenteel varkens houdt als nevenactiviteit. Vooral ook omdat in de voorliggende tekst als het ware verborgen blijft of die eigenaar het recht heeft om over te gaan tot grootschaliger varkenshouderij, dient zich voor de gemeente de vraag aan of toekomstige huizenkopers op de hoogte moeten worden gesteld van die mogelijkheid, omdat in alle redelijkheid niet verwacht mag worden dat aspirant-kopers die mogelijkheid kunnen onderkennen. En ze zich, wanneer het toch tot uitbreiding van de varkensstapel mocht komen, tot de gemeente (of de aannemer/verkoper) zullen wenden om de bruto schade voor wat betreft de waardedaling van de woning te vergoeden. Conclusie Het is dan ook belangrijk om te komen tot een serieuze economische analyse van de belangen van de verschillende partijen, teneinde op die basis tot een goede bepaling van het gewogen maatschappelijke belang te kunnen komen. Niet alleen omdat goed bestuur dat verlangt, maar ook omdat de burgers in deze internettijden eenvoudig zelf de mogelijkheden zullen vinden om hun recht te halen. En voor alle duidelijkheid: zeker waar het gaat om het buitengebied vormen de agrariërs een belangrijke partij. Maar terugkijkend naar de geschiedenis van het gemeentelijke beleid ten aanzien van het vestigen van de intensieve veehouderij op daarvoor ongeschikte plaatsen is duidelijk dat daarbij regelmatig geen adequate afweging heeft plaats gevonden van de economische belangen van de verschillende partijen. En terugkoppelend naar het onderscheid tussen de aspecten natuur en milieu, recreatie en economie is het zoals bekend in de recente geschiedenis van de gemeente op dit punt ook voorgekomen dat er tussen het aspect recreatie en het aspect economie de afweging juist op economische punten in feite niet aan de orde is geweest en het bestaande beleidsproces in feite onvoldoende ingericht was om aan het belang van het recreatieaspect het juiste gewicht toe te kennen. In feite zou de gemeente(raad) zelf moet komen met een visie op de belangen van alle betrokken partijen, die dan vervolgens de basis kan vormen voor de verdere invullingen van beleidsvisies. Zo n visie kan niet van belanghebbenden zelf komen, al was het maar omdat de regelgeving daarin niet voorziet. Een mooi voorbeeld vormt de regelgeving rond de uitbreiding van veehouderijbedrijven. Voorgenomen plannen dienen namelijk te worden getoetst aan de Brabantse Zogvuldigheidsscore Veehouderij. Naast een aantal harde criteria is er ook het punt van de weging van de visie van de omwonenden cq de omwonende belanghebbenden. En dat punt laat mooi zien waar de beperkingen liggen wanneer een particuliere belanghebbende zelf het belang van andere belanghebbenden moet wegen. Nog los van het punt dat de initiatief nemende veehouder zelf bepaalt wie er als een belanghebbende omwonende geldt (wat met name bij hokdieren op zijn minst een punt van discussie is) zijn er ook geen normen voor de weging. In de praktijk resulteert de weging dan in een, veelal door de ZLTO, opgesteld verslag van wat een paar mensen hebben gezegd. Duidelijk zal zijn dat zoiets niet de plaats in kan nemen van een fatsoenlijke weging van de belangen van de verschillende belanghebbenden, zoals die passen binnen de verantwoordelijkheid die de gemeenteraadsleden op dit punt hebben. Woensdrecht, 4 12. 2014 Natuur- en milieuvereniging Namiro