Beleidsregel omgekeerde werking: woon- en leefklimaat

Transcriptie

1 Beleidsregel omgekeerde werking: woon- en leefklimaat

2 Kenmerk: BELEIDSREGEL OMGEKEERDE WERKING: WOON- EN LEEFKLIMAAT. Aanleiding. Er zijn meerdere redenen aanwezig om een beleidsregel omgekeerde werking op te stellen. 1. Plan van aanpak Gebiedsgerichte aanpak fijn stof veehouderijen Op 26 maart 2013 heeft de gemeenteraad van Nederweert ingestemd met het plan van aanpak Gebiedsgerichte aanpak fijn stof veehouderijen. Een van de actiepunten uit dit plan van aanpak is het opstellen van een beleidsregel om het woon- en leefklimaat te toetsen bij ruimtelijke ontwikkelingen. 2.Wet plattelandswoningen Deze wet is per 1 januari 2013 in werking getreden. Deze wet wijzigt onder meer de bescherming voor (voormalig) agrarische bedrijfswoningen en de definitie van geurgevoelig object. 3. Bestemmingsplan Buitengebied Nederweert In het bestemmingsplan Buitengebied Nederweert en de beide partiële wijzigingen is bij diverse ruimtelijke ontwikkelingen als voorwaarde opgenomen dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is, mits er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Deze beleidsregel is bedoeld als een uitwerking van deze voorwaarde in het bestemmingsplan. 4. Jurisprudentie Er zijn meerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de raad van State zich uitspreekt met betrekking tot een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (o.a /1/R1 d.d. 19 december 2012 of /1/R3 d.d. 24 oktober 2012). Voormelde heeft ertoe geleid dat dit beleidsdocument is samengesteld waarin wordt aangegeven aan welke wet- en regelgeving er voldaan dient te worden bij toetsing van de omgekeerde werking en meer specifiek het toetsen aan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Deze beleidsregel bevat geen nieuw beleid. Indien vanuit het Majeur Programma Buitengebied in balans of gewijzigde wet- en regelgeving hiertoe aanleiding is zal deze beleidsregel aangepast worden. Speciale status Wet plattelandswoning. Bij de omgekeerde werking neemt de plattelandswoning een speciale status in. In de praktijk komt het regelmatig voor dat (voormalige) agrarische bedrijfswoningen bewoond worden door burgers/derden. Dit bracht twee problemen met zich mee. Planologisch is dit een knelpunt omdat er burgerbewoning plaatsvindt hetgeen in strijd is met de bestemming. De rechter heeft in een aantal gevallen bepaald dat hierop gehandhaafd moet worden. Wanneer een (voormalige) bedrijfswoning door een burger (een niet-agrariër) wordt bewoond, leidde dit feitelijk gebruik tot een hoger beschermingsniveau tegen nadelige milieueffecten (als zijnde een burgerwoning). Dit is voor het nabijgelegen (agrarische) bedrijf ongunstig omdat het de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden kan beperken. De Wet plattelandswoningen biedt een eenvoudige oplossing voor deze onwenselijke situatie. Ingevolge het nieuwe artikel 1.1a Wabo kan het bevoegd gezag bepalen dat een (voormalige) agrarische bedrijfswoning (ook) door een niet-agrariër mag worden bewoond. Dat dit is toegestaan moet duidelijk blijken uit de bestemmingsplanregels waarmee van het bestemmingsplan wordt afgeweken. Deze plattelandswoningen worden vervolgens op grond van artikel 1.1a Wabo van rechtswege beschouwd als een onderdeel van de nabijgelegen inrichting, zodat de woning niet wordt beschermd tegen milieugevolgen van de inrichting waarbij deze is gelegen. Plattelandswoningen krijgen een lagere bescherming ten opzicht van een burgerwoning. De woningen kunnen via een afwijking in het bestemmingsplan worden aangewezen als plattelandswoning maar worden bij vergunningverlening behandeld en beoordeeld als bedrijfswoning. Deze woning wordt dan beschouwd als onderdeel van de veehouderij, maar mag door derden worden bewoond en krijgt geen bescherming tegen de veehouderij die in het zelfde bouwblok gelegen is.

3 De bewoners van de plattelandwoning hebben geen binding met de bijgelegen veehouderij, echter deze hebben wel in hun overweging om in een plattelandswoning te gaan wonen de situatie kunnen betrekken. Het wordt derhalve aanvaardbaar geacht dat deze personen meer overlast ondervinden dan de bewoners van een burgerwoning. Vanwege de bijzondere positie van de plattelandswoning, wordt in deze beleidsregel een onderscheidt gemaakt tussen het toetsen van het woon- en leefklimaat van de plattelandswoning en overige functies. Arbeidsmigranten Onder voorwaarden is het mogelijk dat er huisvesting wordt gecreëerd bij bedrijven voor arbeidsmigranten. De voorwaarde hierbij is wel dat arbeidsmigranten werkzaam dienen te zijn op het bedrijf waarbij ze gehuisvest zijn. Daarnaast dient er ook sprake te zijn van een aanvaardbaar woonen leefklimaat. Doel Het doel van deze beleidsnota is de borging van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de plattelandswoning, de woongelegenheden voor arbeidsmigranten en de overig te realiseren objecten, nu en in de toekomst. Door te toetsen aan deze nota wordt inzicht gekregen in het woon- en leefklimaat dat er heerst. Wanneer toe te passen. Deze beleidsregel is van toepassing op: - Verzoeken om ontheffing of wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied Nederweert, Buitengebied Nederweert en op dit bestemmingsplan gebaseerde partiële herzieningen en wijzigingsplannen waar als voorwaarde is opgenomen dat er sprake dient te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het gaat hierbij met name om omschakeling functies waar mensen verblijven die geen binding hebben met het agrarisch bedrijf zoals plattelandswoning en arbeidsmigranten. - Uitbreiding van veehouderijen c.q. nieuwvestiging van een intensieve veehouderijen in een landbouwontwikkelingsgebied, waarbij getoetst dient te worden of het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast. - Buitenplanse afwijkingen in het buitengebied voor ofwel gevoelige functies (wonen, recreatie) ofwel agrarische bedrijven. - Ruimte voor Ruimte woningen en woningen die op basis van de aanvullende Structuurvisie nieuwe bebouwing in het buitengebied gebouwd mogen worden (zogenaamde LKMwoningen). Te toetsen aspecten Bij het toetsen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, dienen de volgende aspecten te worden meegenomen: 1. geluid, 2. geur, 3. fijn stof, 4. bodem, 5. externe veiligheid, en 6. gezondheid. Voormelde volgorde is enkel en alleen bedoeld ter uitwerking, er wordt hiermee geen mate van belangrijkheid mee aangegeven. Ad. 1 Geluid In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen met betrekking tot geluid. Alleen in specifieke gevallen is het mogelijk een maatwerkvoorschrift op te nemen. Daarnaast geldt voor type-cinrichtingen dat er afzonderlijke geluidsnormen worden verbonden aan de Wabo-vergunning onderdeel milieu.

4 Plattelandswoning en arbeidsmigranten arbeidsmigranten dient er ter plaatse van deze woning voldaan te worden aan de normen zoals opgenomen in het activiteitenbesluit zoals dat van toepassing is voor de omliggende bedrijven. Daar waar er bedrijven zijn gelegen met geluidsnormen in de Wabo-vergunning, en deze normen strenger zijn dat de normen zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit, dient er aan de normen uit de Wabovergunning voldaan te worden. De geluidsbelasting van de veehouderij waartoe de plattelandswoning behoort wordt in de akoestische beoordeling niet meegenomen. Daar waar er sprake is van een geluidgevoelig object dient er ter plaatse van het object voldaan te worden aan de normen zoals opgenomen in het activiteitenbesluit. Daar waar er bedrijven zijn gelegen met geluidsnormen in de Wabo-vergunning, en deze normen strenger zijn dat de normen zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit, dient er aan de normen uit de Wabo-vergunning voldaan te worden. Ad. 2 Geur De regelgeving met betrekking tot geurhinder is opgenomen in de Wet geurhinder en veehouderij. In deze wet is ook opgenomen dat er gebiedsgericht geurbeleid gevoerd mag worden door gemeenten. De bandbreedten, met betrekking tot de voorgrondbelasting, zijn opgenomen in deze wet. Daarnaast geeft deze wet specifieke voorschriften met betrekking tot bedrijfswoningen welke sinds 19 maart 2000 zijn afgesplitst van het bedrijf. Bij de beoordeling of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat dient een onderscheidt gemaakt te worden tussen omliggende bedrijven waarbinnen dieren worden gehouden waarvoor een geurnorm is vastgesteld en omliggende bedrijven waarbinnen dieren worden gehouden waarvoor een vaste afstandsnorm geldt. De gemeenteraad van Nederweert heeft op 7 mei 2013 de Evaluatie gebiedsvisie en bijbehorende verordening Wet geurhinder en veehouderij 2013 vastgesteld. De verordening is op 17 mei 2013 in werking getreden. In een toets naar het woon- en leefklimaat dient aandacht besteedt te worden aan vaste afstanden, voorgrondbelasting en achtergrondbelasting. Plattelandswoning en arbeidsmigranten arbeidsmigranten dient er ter plaatse van deze woning voldaan te worden aan het gestelde in de Wet geurhinder en veehouderij en de daarop gebaseerde geurverordening. Hierbij wordt de geuremissie van het bedrijf dat in hetzelfde bouwblok als de plattelandswoning is gelegen achterwege gelaten. De woongelegenheid van arbeidsmigranten wordt hierbij gelijkgesteld aan een bedrijfswoning, omdat de arbeidsmigranten werkzaam zijn binnen het bedrijf. Hiermee hebben ze dezelfde bescherming als een eventuele knecht die in de bedrijfswoning woont. Bedrijfswoningen welke sinds 19 maart 2000 zijn afgesplitst of ontstaan a. In artikel 14 Wet geurhinder en veehouderij is expliciet regelgeving opgenomen voor een woning die op of na 19 maart 2000 is gebouwd en welke: - op een kavel die op dat tijdstip in gebruik was als veehouderij, - in samenhang met het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van die veehouderij, en - in samenhang met de sloop van de bedrijfsgebouwen die onderdeel hebben uitgemaakt van de veehouderij. Voor deze woningen gelden conform art. 14 Wet geurhinder en veehouderij vaste afstandseisen. Het betreft hier de Ruimte voor Ruimte woningen, de LKM woningen en woningen waarvan het bedrijf na 19 maart 2000 gesloopt is. Indien deze geplande woningen voldoen aan voormelde 3 voorwaarden dient getoetst te worden aan de in de Wet geurhinder en veehouderij vermeld vaste afstandseisen. Indien de geplande woningen

5 niet voldoen aan de voormelde 3 voorwaarden dient getoetst te worden aan de normen zoals opgenomen in de Wet geurhinder en veehouderij en de daarop gebaseerde geurverordening. b. In artikel 3 lid 2 Wet geurhinder en veehouderij is expliciet regelgeving opgenomen voor een woning die op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een veehouderij. Het beschermingsniveau van deze woning is beperkt omdat de aanwezigheid van de veehouderij is gekoppeld aan deze woning. Deze situaties kunnen zich o.a. voordoen wanneer de veehouderij en de woning niet dezelfde eigenaar hebben of wanneer de bewoner van de woning geen binding heeft met de aanwezige veehouderij. Indien er wordt voldaan aan onderhavig artikel gelden er afstandsnormen. Daar waar er sprake is van een geurgevoelig object dient er ter plaatse van het object voldaan te worden aan de normen zoals opgenomen in de Wet geurhinder en veehouderij en de daarop gebaseerde geurverordening. Ad. 3 Fijn stof Het toetsingskader met betrekking tot fijn stof wordt gevormd door de Wabo, de Wet milieubeheer en de Regeling beoordeling luchtkwaliteit Binnen dit toetsingskader zijn de normen en berekeningsmethoden vastgelegd. Plattelandswoning en arbeidsmigranten arbeidsmigranten dient er ter plaatse van deze woning voldaan te worden aan het gestelde in de Wabo, de Wet milieubeheer en de Regeling beoordeling luchtkwaliteit Hierbij wordt de fijnstofemissie van het bedrijf dat in hetzelfde bouwblok als de plattelandswoning is gelegen achterwege gelaten. Daar waar er sprake is van een overig object waarvoor getoetst dient te worden met betrekking tot fijn stof dient er ter plaatse van het object voldaan te worden aan het gestelde in de Wabo, de Wet milieubeheer en de Regeling beoordeling luchtkwaliteit Ad. 4 Bodem Het kader voor bodem wordt gevormd door de Wet ruimtelijke ordening. Er moet beoordeeld worden of de bodem geschikt is voor de gevraagde bestemming. Plattelandswoning en arbeidsmigranten arbeidsmigranten dient beoordeeld te worden of er sprake is van een gewijzigde functie. Indien er al sprake is van een woonfunctie is het niet noodzakelijk om de bodemkwaliteit te beoordelen. Indien er een wijziging plaatsvindt in de gebruiksfunctie dient de bodemkwaliteit te worden beoordeeld. De mate waarin dit onderzoek moet plaatsvinden, kan van situatie tot situatie verschillend zijn. Dit is afhankelijk van welke functiewijziging er plaatsvindt. Daar waar er sprake is van een (te realiseren) overig object dient beoordeeld te worden of er sprake is van een gewijzigde functie. Indien de functie niet wijzigt is het waarschijnlijk niet noodzakelijk om de bodemkwaliteit te beoordelen. Indien er een wijziging plaatsvindt in de gebruiksfunctie of een nieuwe gebruiksfunctie ontstaat dient de bodemkwaliteit te worden beoordeeld. De mate waarin dit onderzoek moet plaatsvinden, kan van situatie tot situatie verschillend zijn. Dit is afhankelijk van welke functiewijziging er plaatsvindt. Ad. 5 Externe veiligheid Voor bedrijven is de regelgeving vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en voor het vervoer in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRVG). Daarnaast is ter invulling van de beleidsruimte die er is met betrekking tot het groepsrisico een Beleidsvisie externe veiligheid Nederweert opgesteld.

6 Plattelandswoning en arbeidsmigranten arbeidsmigranten dient er ter plaatse van deze woning onderzocht te zijn of er geen strijd ontstaat met de regelgeving betreffende externe veiligheid. Bij deze toetsing wordt wel rekening gehouden met het aanwezige bedrijf en de daarvoor aanwezige installaties (o.a. propaantank) binnen hetzelfde bouwblok. Daar waar er sprake is van een te realiseren overige functie dient er ter plaatse onderzocht te zijn of er geen strijd ontstaat met de regelgeving betreffende externe veiligheid. Ad. 6 Gezondheid Het aspect gezondheid is volop in ontwikkeling. Landelijk vinden er diverse onderzoeken plaats. Op dit moment is er echter nog geen wettelijk kader met betrekking tot het toetsen van plannen op het aspect gezondheid. Vanuit de gemeenteraad ligt er de onderzoeksopdracht om ten aanzien van het aspect volksgezondheid samen met de GGD een verkenning te doen naar een toetsingskader dat kan worden gebruikt bij vergunningverlening aan agrarische bedrijven. Zodra er een toetsingskader komt met betrekking tot gezondheid zal deze beleidsregel hierop worden aangepast.

7