2de bach Rechten. Economie. Samenvatting Boek. uickprinter Koningstraat 13 2000 Antwerpen www.quickprinter.be R20 7.00 EUR

Vergelijkbare documenten
1ste bach PSW. Economie. 1ste semester. uickprinter Koningstraat Antwerpen B EUR

Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie november /7

Samenvatting Economie Module 2

Hoofdstuk 4: Elasticiteiten en Schokken

Inleiding tot de economie (HIR(b)) VERBETERING Test 14 november

Dit is het overzicht van de studiestof van het vak Grondslagen Micro-Economie. Het betreft hier een overzicht van de verplichte literatuur.

1 Volledige of volkomen competitieve markten Om te spreken van volkomen concurrentie moeten er 4 voorwaarden vervuld zijn:

1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden?

Hoofdstuk 3: Vraag en Aanbod

Samenvatting Economie Hoofdstuk 3/7 samenvatting

Samenvatting Economie Lesbrief Vervoer

Domein D: markt (module 3) havo 5

2. wat nog belangrijker is welke wensen je bovenaan je lijstje zet. Je moet je wensen op volgorde zetten: wat het meest belangrijk is bovenaan.

Samenvatting Economie Vervoer

Remediëringstaak: Vraag en aanbod

Hoofdstuk 2: Consumenten

Domein D: markt. 1) Nee, de prijs wordt op de markt bepaald door het geheel van vraag en aanbod.

Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod

1 De bepaling van de optimale productiegrootte

Een overzicht van de factoren die de omvang van de gevraagde hoeveelheid van een artikel bepalen.

7,1. Samenvatting door een scholier 818 woorden 19 september keer beoordeeld. MODULE 1: HOOFDSTUK 1 Waarover gaat economie?

Hoofdstuk 8: Volmaakte mededinging

Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M)

I. Vraag en aanbod. Grafisch denken over micro-economische onderwerpen 1 / 6. fig. 1a. fig. 1c. fig. 1b P 4 P 1 P 2 P 3. Q a Q 1 Q 2.

1 Aanbodfunctie. 2 Afschrijvingskosten Asymmetrische 3 informatie

Domein D: markt (module 3) vwo 4

Oefeningen: Soorten marktvormen + Vraag en Aanbod + Marktevenwicht bij volkomen concurrentie

Herhalingsoefeningen Thema 1: Perfect competitieve markten

Eco samenvatting; hs 2 + 5

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1

Constante kosten - Kosten die niet afhangen van de productieomvang. Bv. Verzekeringskosten & afschrijvingskosten.

Hoofdstuk 2: Wat produceert een onderneming?

Domein D: markt. 1) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 2) Groepeer de micro-economische productiefactoren bij de macroeconomische

Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod

1ste bach PSW. Economie. 1ste semester (H1 - H6) uickprinter Koningstraat Antwerpen B13 6,00

Lesbrief Vraag en Aanbod 1 e druk

Een keuze maken uit het grote aanbod van consumptiegoederen is steeds moeilijker.

Hoofdstuk 2: Prijsvorming door vraag en aanbod

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE 22 JUNI UUR UUR

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II

Antwoorden Economie H1; Productie en Productiefactoren (Present)

Hoofdstuk 7: Productie en Kosten

LESBRIEF VERVOER. havo 4 blok 3

Extra opgaven hoofdstuk 19

Domein Markt. Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit. vwo Frans Etman

Samenvatting Economie Module 2, 3, 4

2.1 De vraag naar spijkerbroeken

Eindexamen economie 1 havo 2000-I

Hoofdstuk 5: De Consument

Economie Module 2 & Module 3 H1

Eindexamen economie havo I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2006-I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-I

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten?

Katern 2 Markten en welvaart

Samenvatting Economie Consument en Producent

samenvatting micro economie. Onderdeel perfect werkende markt

Economie en ontwikkeling

Domein markt: volkomen concurrentie

Extra opgaven hoofdstuk 1

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN Hoofdstuk 11

A ; B ; C ; D Géén van de alternatieven A, B en C is CORRECT.

Domein Markt. Uitwerking. Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit. Frans Etman

ALGEMENE ECONOMIE /03

Multiplicatoren: handleiding

EXAMENVRAGEN Bedrijfseconomie Januari 2018

Hoofdstuk 1 Wat is economie en hoe denken economen? 15

Vraag 11. q 1 MK, MO MK ECONOMIE, EEN INLEIDING WAAROVER EN HOE SPREKEN ECONOMEN? S. COSAERT, A. DECOSTER & T. PROOST

Oefeningen vraag en aanbod

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4.1 t/m 4.6

Eindexamen vwo economie I

Vijf oefenopgaven bij de voorbereiding op toets 1, h5 ec12. 1 van 5

Samenvatting Economie Module1, H2 en H3

PW EXTRA: Remediëringstaak

De (prijs)vraaglijn geeft het verband weer tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid.

Grafieken Economie Hoofdstuk 7

Samenvatting Economie Module 1: hoofdstuk 1 t/m 3

Statische markttheorie. College 4, spm 1212

Eindexamen economie 1-2 vwo I

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN Hoofdstuk 14

Eindexamen economie vwo I

1 Markt en marktvormen

UIT elasticiteiten

Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Woensdag 26 mei uur

2de bach TEW / HI. Micro Economie. Samenvatting boek. uickprinter Koningstraat Antwerpen ,00

Economie module 1. Hoofdstuk 1: Voor niks gaat de zon op.

Samenvatting Economie Module 1 + 2

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115

UIT groei en conjunctuur

Samenvatting Economie Consument & Producent

1. Lees de vragen goed door; soms geeft een enkel woordje al aan welke richting je op moet.

HOOFDSTUK 2: OEFENINGEN

Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3

Extra opgaven hoofdstuk 11

HOOFDSTUK 4: DE CONSUMENT 1. BEPALENDE FACTOREN VAN DE INDIVIDUELE VRAAG

Samenvatting Economie Consument en producent

Transcriptie:

2de bach Rechten Economie Samenvatting Boek Q uickprinter Koningstraat 13 2000 Antwerpen www.quickprinter.be R20 1 7.00 EUR

Nieuw!!! Online samenvattingen kopen via www.quickprintershop.be 2

ALGEMENE ECONOMIE: MICRO-ECONOMIE 3

Hoofdstuk 1: Wat is economie? Object, doel en methode van de economische wetenschap 1. Inleiding Waarom studeren we economie? Het is een grote hulp bij het nemen van beslissingen in bedrijven, organisaties en gezinsverband. vb. studiebeslissingen, beslissingen tot aanwerving, investeringen, vaststellen van prijzen We krijgen een beter begrip van actuele problemen, zowel lokaal, regionaal, nationaal, Europees en mondiaal vlak. We begrijpen de problemen in de wereld beter. vb. de economie probeert inzicht te geven in hoe onze maatschappij zich organiseert. Aan de hand van economie kunnen we toekomstige problemen beter voorkomen zoals financiële crisissen, milieuproblemen etc. Opmerking: Economie heeft niets te maken met de kunst om rijk te worden. Men probeert op een welbepaalde manier inzicht te geven in hoe onze maatschappij zich organiseert. In het Grieks CHREMASTIEK = de kunst om rijk te worden. OIKOS NEMEIN = orde in het huishouden. Business (,) as usual George Stigler (1911-1991) Wie herstelt het snelst in de VS van een recessie? 95% van het economisch herstel gaat naar de top 1% van de inkomens en 60% van het economisch herstel gaat naar de top 0,1% van de inkomens. Vb. De top 10% van de bevolking van de VS verdient samen 50% van het inkomen in 2008. Figuur 1: VS top 10% inkomensaandeel (Picketty) 4

Waarom moet men investeren in kennis en mensen? Men investeert in kinderen/studenten zodat zij meer kennis opdoen en hierdoor een betere toekomst tegemoet gaan. De studies zijn zeer duur. Ook investeren in de gezondheid, zoals de verplichte Obama Care gezondheidsverzekering in de VS. Door deze investeringen is er meer kans op een verdere economische ontwikkeling. Vb. - De lagere school in de 19 de eeuw was enkel voor blanke kinderen. - Harvard kost 50 000 dollar per jaar dat men studeert t.o.v. het inschrijvingsgeld in Vlaanderen dat slechts 600 euro. Opmerking: De Europese Centrale Bank leent geld aan andere banken aan een intrest van 0% = de geldkraan openen om de euro te redden. 2. Het economisch probleem: behoeften versus schaarse middelen Wat is het nut van de economische analyse? Het is het gevolg van de spanning die ontstaat tussen de individuele en collectieve behoeften alsook door de schaarse middelen. Men kan niet alle behoeften voorzien dus moet men keuzes maken. Dit is de keuzepolitiek die de economische analyse bestudeert. Door deze keuzes ontstaan er opportuniteitskosten. OPPORTUNITEITSKOSTEN = de werkelijke kosten van de gemaakte keuze zijn de waarde van het beste alternatief dat men opgeeft door deze keuze te maken. PRODUCTIEFACTOREN = middelen die gebruikt worden door mensen om iets te produceren. Deze zijn: Arbeid Kapitaal Natuur Ondernemersinitiatief 2.1. Menselijke en maatschappelijke behoeften BEHOEFTE = het aanvoelen van een tekort en het verlangen om dit tekort aan te vullen. Ze zijn talrijk en de rangorde van de behoeften zijn verschillend van persoon tot persoon. Ook veranderen ze in tijd en naargelang de omstandigheden. vb. voeding, kleding, huisvesting, muziekstijl INDIVIDUELE BEHOEFTEN = een behoefte van een individu. COLLECTIEVE BEHOEFTEN = behoeften van een gemeenschap zoals orde en nationale veiligheid. De economie spreekt zich niet uit over de morele waarde van de behoeften. Economen keuren niet noodzakelijk de morele aspecten goed. 2.2. Schaarse middelen en de noodzaak te kiezen ECONOMISCHE GOEDEREN = schaarse middelen die zowel materiële als immateriële diensten inhouden. Ze hebben een nut en ze zijn aanwendbaar op verschillende wijzen. Wat typisch is aan schaarse goederen, is dat er en prijskaartje aan vasthangt. MATERIËLE GOEDEREN = dingen die we kunnen gebruiken/vasthouden zoals een stuk fruit etc. 5

IMMATERIËLE GOEDEREN = diensten zoals geneeskundige verzorging, cultuur, onderwijs etc. VRIJE GOEDEREN = niet-schaarse goederen zoals lucht, MAAR zuivere lucht is wel schaars. KEUZEPROBLEEM = elke euro kan maar één keer uitgegeven worden. Wanneer één euro besteed is aan een goed, kan het niet meer gebruikt worden voor het andere goed. vb. - Robinson Crusoë-economie: ontstaat wanneer deze bekende schipbreukeling op zijn eiland belandt. Hij moet kiezen om zijn schaarse middelen te gebruiken voor een hut te bouwen of voor een constructie van een primitieve boot. - In het bedrijfsleven: meer de focus leggen op export of de lokale markten meer verruimen? - Overheid: meer middelen voor onderwijs, is minder beschikbaar voor veiligheid. De overheid moet een keuze maken tussen efficiëntie en gelijkheid. EFFICIËNTIE = het maximum proberen te halen uit de beschikbare middelen GELIJKHEID = heeft te maken met de verdeling van de voordelen van de gebruikte middelen.! Een hogere efficiëntie kan ten koste gaan van een mindere gelijke verdeling! 2.3. Het maken van keuzes en opportuniteitskosten OPPORTUNITEITSKOSTEN = de werkelijke kosten van een gemaakte keuze zijn niets anders dan de waarde van het beste alternatief dat men opgeeft door deze keuze te maken. Vb. een afgestudeerde student moet beslissen of hij onmiddellijk een voltijdse baan aanneemt, of zich nog verder specialiseert tijdens een aanvullend jaar. Als de student kiest voor het extra studiejaar, dan omvatten de kosten van die keuze niet alleen de uitgaven voor boeken en studiemateriaal maar ook het loon dat hij had kunnen verdienen. 2.4. Economie: een definitie volgens Scitovsky (1910-2002) ECONOMISCHE ANALYSE = gaat na hoe beslissingsmakers keuzes maken en wat daarvan de private en de maatschappelijke gevolgen zijn. ECONOMIE = een sociale wetenschap die tot voorwerp heeft het beheer van schaarse middelen. De schaarste vormt de essentie van het economische keuzeprobleem. Het beheer van de beschikbare middelen omvat drie typische problemen. PROBLEEM VAN ALLOCATIE = hoe moet de toewijzing van de schaarse middelen aan de diverse aanwendingen gebeuren. VERDELINGS-OF DISTRIBUTIEPROBLEEM = hoe moeten de voordelen van de geproduceerde goederen en diensten worden verdeeld over de bevolking. STABILISATIEPROBLEEM = het nastreven van de beschikbare middelen is vereist. Hoe beïnvloedt de schaarste de productie van goederen en diensten? Wat en hoeveel: welke goederen en diensten moeten aangeboden worden en in welke hoeveelheden moeten ze geproduceerd worden. vb. Waarom zijn de woningen die nu worden gebouwd veel comfortabeler dan pakweg vijftig jaar geleden? Waar: door de toegenomen globalisering is belangrijker dan ooit. Door de recente technologische ontwikkelingen zijn de flexibiliteit en de aanpassingsmogelijkheden drastisch toegenomen. Men besteedt de productie vaak uit naar Azië. vb. Wanneer heeft een bedrijf er voordeel bij activiteiten over te brengen naar een land gekenmerkt door lage lonen? 6

Hoe: er zijn verschillende combinaties mogelijk van schaarse productiefactoren. vb. graan kan men oogsten met weinig inzet van machines maar met veel handenarbeid. Voor wie: wie een hogere vergoeding krijgt voor zijn geleverde arbeid, zal uiteindelijk meer geproduceerde goederen en diensten in handen krijgen. De prijs die de consument betaalt, wordt gebruikt om de ingezette productiefactoren te vergoeden. vb. welke factoren bepalen de hoogte van iemands loon? 2.5. Micro- en macro-economie MICRO-ECONOMIE = heeft te maken met allocatie- en distributieproblemen. Micro-economie bestudeert het gedrag van economische agenten (producenten en consumenten). vb. tansportbeleid, controle van huur- en energieprijzen, effecten van minimumprijzen en lonen, milieubeleid etc. MACRO-ECONOMIE = heeft te maken met het stabilisatieprobleem. De invloed van het menselijk gedrag op de globale of aggregatieve economische grootheden, zoals het nationaal product en saldo van de betalingsbalans, komt aan bod. vb. lage inflatie, werkloosheid, aanvaardbare economische groei etc. Waarom zijn micro- en macro-economie twee zijden van dezelfde medaille? De maatschappelijk-economische problemen zijn niet noodzakelijk ingedeeld als micro-economisch of macro-economisch. vb. de problematiek van de werkloosheid is een macro-economisch probleem, maar de micro-economische inzichten spelen een essentiële rol (hoe bepalen bedrijven de vraag naar arbeiders die ze willen werven?). 3. Het productieproces 3.1. De productiefactoren PRODUCTIEFACTOREN = de schaarse middelen waarover het gaat op macro-economisch vlak. ARBEID = alle mogelijke arbeidsprestaties, zowel van fysieke als intellectuele aard. De omvang van de beschikbare arbeid met de aangepaste kwalificaties is echter relatief beperkt. De effectieve bovengrens wordt bepaald door de actieve bevolking. ACTIVITEITSGRAAD = % aan van de totale bevolking dat voor arbeid in aanmerking komt.! Moeilijk om een eenheid te vinden voor de omvang uit te drukken! vb. 1 uur van een handarbeider is niet gelijk aan 1 uur van een directeur NATUUR = grond of land; de natuurlijke rijkdommen. Ze zijn ongelijk verdeeld over de diverse landen zoals grond, lucht, ruimte en klimaat.! Moeilijk om een eenheid te vinden voor de omvang uit te drukken! KAPITAAL = alle reële kapitaalgoederen wat het geheel van de door mensen geproduceerde productiemiddelen inhoudt. vb. gebouwen, machines, infrastructuur ONDERNEMERSINITIATIEF = het menselijk kapitaal. 7

3.2. Het productieproces PRODUCTIEPROCES = elke fase waarbij de waarde van de geproduceerde goederen toeneemt. Arbeid en machines worden ingezet om grondstoffen te verwerken tot intermediaire producten. Andere vormen van arbeid en kapitaal werken de producten af tot eindproducten. Vervoer en handel zijn ook productieve activiteiten omdat de goederen op een bepaalde plaats en tijdstip geleverd moeten worden. Waarom zijn arbeid en natuur primaire productiefactoren en kapitaal een afgeleide productiefactor? Kapitaalgoederen dragen indirect bij tot de uiteindelijke bevrediging van behoeften. Men spreekt van de omwegproductie. vb. schaarse middelen aanwenden zorgt ervoor dat de consumptie uitgesteld wordt. De bedoeling hiervan is om later meer economische goederen te produceren. Op korte termijn zijn consumptie en investeringen alternatieven. Het ene gaat ten koste van het andere, maar op lange termijn zorgt investeren wel voor meer consumptie. GEAGGREGEERDE ECONOMIE = bestaat uit consumptiegoederen en kapitaalgoederen. CONSUMPTIE = de aankoop van economische goederen door de gezinnen met het oog op het verbruik of gebruik ervan. DUURZAME CONSUMPTIE = consumptiegoederen die langdurig een behoefte kunnen bevredigen. 3.3. De productiefunctie PRODUCTIEFUNCTIE = de technische relatie tussen de hoeveelheid productiefactoren (inputs) en de maximale output (de hoeveelheid economische goederen) die men daarmee kan produceren. De geaggregeerde productiefunctie = X = f(l,n,k) waarbij X =de output L = de hoeveelheid ingezette arbeid N = de hoeveelheid van de productiefactor natuur K = de hoeveelheid kapitaal. De verhoging van elke productiefactor geeft aanleiding tot een verhoging van de output. MARGINAAL PRODUCT = de toename in de productie ten gevolge van een kleine verhoging van de ingezette hoeveelheid arbeid. Wat houdt de economie in volgens de 19 de - eeuwse econoom David Ricardo? De economie produceert slechts 2 goederen volgens een verschillende productiefunctie. Er wordt bij beide producties zowel gebruikt gemaakt van arbeid, natuur als kapitaal. We gaan ervan uit dat de hoeveelheden kapitaal en natuur constant zijn en dat de hoeveelheid arbeid varieert. 8

AFNEMEND MARGINAAL PRODUCT = afnemend fysieke meeropbrengsten; bij de toename van de hoeveelheid arbeid, neemt ook de voortgebrachte hoeveelheid product toe, hoewel die toename steeds kleiner wordt. 4. De productiemogelijkhedencurve van een land Opmerking: Er zijn 3 beheerproblemen die men moet oplossen. Om deze problemen op te lossen moet men keuzes maken: Allocatie Distributie Volledige aanwending van middelen (stabilisatie) CURVE VAN DE PRODUCTIEMOGELIJKHEDEN = alle mogelijke combinaties van de productie van economische goederen die tot stand komen bij volledige aanwending van de beschikbare productiefactoren. vb. als het aantal beschikbare eenheden arbeid 5 is, moeten de 5 eenheden verdeeld worden over de twee producten. Zo kunnen de 5 eenheden ingezet worden voor het eerste product en blijven er 0 eenheden over voor het tweede product te produceren. ECONOMISCH INEFFICIËNT = de beschikbare productie-factoren worden niet volledig benut. Een gedeelte van de arbeid blijft ongebruikt. ONBEREIKBAAR = de huidige hoeveelheden beschikbare productiefactoren zijn niet voldoende om deze mogelijkheid te kiezen. Nemen de opportuniteitskosten toe of af bij deze functie? De opportuniteitskosten nemen toe! (zie pijl met stippellijn) Welke twee van de beheerproblemen kunnen grafisch geïnterpreteerd worden? Volledige aanwending van middelen: de economie moet een productiecombinatie selecteren De allocatie van middelen: in welk punt zal er geproduceerd worden. Elk punt komt overeen met een andere allocatie of aanwending van de productiefactoren. vb. er is een duidelijk verschil te zien tussen: De keuze tussen consumptiegoederen en kapitaalgoederen. Zo neigt de keuze van de VS eerder naar consumptiegoederen. Een economie waar de productiecapaciteit voornamelijk wordt aangewend om levensnoodzakelijke middelen of luxegoederen te produceren. Het verschil tussen een economie in oorlogstijd en in vredestijd. Een economie waarbij vooral private goederen geproduceerd worden of een economie waar de nadruk ligt op de productie van publieke goederen. Bij dit laatste is de omvang van de publieke sector, het overheidsbeslag, groot. 9

5. Het verruimen van de productiemogelijkheden van een land Waarom zijn de productiemogelijkheden niet constant in de tijd? De productiemogelijkheden kunnen toenemen bij een toenemende arbeidsverdeling en specialisatie, vooruitgang in de technologische kennis en de verbeteringen in de economische ordering. De curve van de productiemogelijkheden verschuift naar rechts. ARBEIDSVERDELING = specialisatie in het productieproces. De mens vervult maar een kleine deeltaak in het productieproces. De arbeidsproductiviteit is toegenomen doordat: Er een aangepaste opleiding en scholing kan gegeven worden; De routine de vakbekwaamheid verhoogt. De deeltaak beter kan gebracht worden in overeenstemming met de aangeboren talenten; Adam Smith (1776): het productieproces in een speldenfabriek waar 18 deeloperaties worden onderscheiden. Een nadelig gevolg van sterke arbeidsverdeling is wel dat vervreemding kan ontstaan t.o.v. de productie. Karl Marx en andere marxisten gebruikten deze term om de mentale toestand van de arbeiders te beschrijven. De arbeider is vervreemd van het eindproduct waarin hij nauwelijks zijn persoonlijke bijdrage kan herkennen. VOORUITGANG IN DE TECHNOLOGISCHE KENNIS = geeft aanleiding tot nieuwe en meer geperfectioneerde kapitaalgoederen. vb. pc, internet, stoommachine WIJZIGINGEN IN DE ECONOMISCHE ORDENING = het gehele institutionele kader houdt alle reglementen, wetten, instellingen in. vb. verlening van de schoolplicht, afschaffing van beroepsprivileges, afschaffing van protectionistische maatregelen etc. Opmerking: De productiefunctie kan algemeen herschreven worden als X = f(l, N, K, T) waarbij T de technologie weergeeft. De curve van de productiemogelijkheden maakt het dus mogelijk productiecombinaties op diverse tijdstippen weer te geven. 6. Centrale planning versus het marktmechanisme 6.1. Centrale planning CENTRAAL GELEIDE ECONOMIE = centrale planning; alle relevante beslissingen worden genomen door een centraal orgaan. Het centraal overheidsorgaan stelt een plan op voor de hoeveelheid inputs en outputs. Dit kan zowel de voorkeur van de consumenten weerspiegelen als voor een snelle expansie zorgen van bepaalde sectoren. Er moet een productiequota bereikt worden. Men gaat de productie van kapitaalgoederen stimuleren ten koste van de productie van consumptiegoederen. Deze organisatievorm is aangewezen voor weinig ontwikkelde economieën. Afnemend belang op wereldvlak door: moeilijkheden van informatiedoorstroming, een rantsoeneringsprobleem afwezigheid van kwaliteitsnormen en reglementering, gebrekkige motivatie vb. Noord-Korea, Cuba en andere dictaturen. 10

6.2. Het marktmechanisme MARKTECONOMIE = de markt werkt op basis van de beslissingen van individuele consumenten en producenten. Prijsvorming staat centraal in dit mechanisme. De markt is een medium waar vraag met aanbod wordt geconfronteerd en ruilvoorwaarden worden vastgelegd. De markt wordt gekenmerkt door een sterk gedecentraliseerde organisatie. Er is geen enkel centraal organisme. Welke drie rollen vervult het prijsmechanisme in een goed werkende markteconomie? Het verschaffen van informatie over de relatieve schaarste en het relatieve nut. Het geeft signalen of prikkels aan consumenten en producenten waar zij hun beslissingen op baseren. Het bepaalt de inkomensvorming. Wat de vrager betaalt, is het inkomen van de producent. Wat houdt de geïdealiseerde markteconomie in volgens vele economen met o.a. Adam Smith met zijn vriend David Hume en zijn verwantschap met Voltaire? An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations (1776) houdt een stevige pleidooi voor de doctrine van de economische vrijheid. Het economische liberalisme vormt de beste waarborg voor de grootst mogelijke maatschappelijke rijkdom. Doordat ondernemers een zo groot mogelijke persoonlijke winst nastreven, wordt de maatschappelijke welvaart automatisch vergroot. De onzichtbare hand, het prijsmechanisme, speelt een coördinerende rol. Het prijsmechanisme kan zo optimaal mogelijk functioneren als er overal vrije economie heersen. De ondernemingen, regio s en landen moeten zich specialiseren om de welvaart op te voeren Elke handelsbelemmering verstoort het evenwicht. Smith is sterk tegen een: INTERVENTIONISTISCHE STAAT = vervalst concurrentie (belastingstelsel) creëert monopolies. MERCANTILISTISCHE STAAT = belemmert de invoer en stimuleert de uitvoer kunstmatig. Op welke vier punten schiet de efficiëntie van het prijsmechanisme tekort? De markten blijken niet goed te werken wanneer de te sterke economische macht van de bedrijven de signaalfunctie van het prijsmechanisme aantast. De productie gaat gepaard met vele ongeprijsde en ongewenste neveneffecten of de externe effecten zoals geluidshinder, waterverontreiniging Zonder overheidsinterventie wordt er te veel geproduceerd van goederen die externe effecten veroorzaken. De inkomensverdeling is niet noodzakelijk sociaal aanvaardbaar. De overheid kan deze primaire inkomensverdeling bijstellen door het stelsel van belastingen en sociale zekerheid. Dit wordt de secundaire inkomensverdeling genoemd. Publieke of collectieve goederen kunnen moeilijk aan de markt overgelaten worden door hun specifieke kenmerken. Een bepaalde prijs per eenheid kan onmogelijk vastgesteld worden. Vraagzijde: VRIJBUITERSPROBLEEM = consumenten laten hun werkelijke betalingsbereidheid niet blijken omdat niemand uitgesloten kan worden van het genot van deze goederen. Aanbodzijde: De wettelijke basis om van alle consumenten betaling te eisen ontbreekt. Daarom zal de overheid de productie van publieke goederen in veel gevallen zelf organiseren. De efficiëntie van de markt is pas gegarandeerd in zeer specifieke en onrealistische omstandigheden. 11

Wat zijn de problemen bij een markteconomie? Stabilisatieprobleem: HOOGCONJUNCTUUR = komt voor wanneer er weinig werkloosheid voorkomt omdat de economie op volle toeren draait. De prijzen en de lonen zullen stijgen (inflatie). LAAGCONJUNCTUUR = komt voor wanneer er veel werkloosheid voorkomt omdat er een geringe economische bedrijvigheid is. Dit kan leiden tot een depressie. Distributieprobleem: er ontstaat een inkomensongelijkheid. Allocatieprobleem: marktfalingen o.a. monopoliemacht, publieke goederen 6.3. De moderne gemende economie Welke economen namen deel aan het debat over het marktmechanisme en de centrale planning? Oscar Lange (1904-1965): in een centraal geleide economie kan ook een efficiënte allocatie & distributie realiseren. De correcte prijzen kunnen bepaald worden door de rationele planner. Von Mises (1881-1973): het prijsmechanisme tast de grondslag van een socialistische economie zelf aan. Von Hayek (1899-1992): een rationale planner kan een probleem van informatieverzameling oplossen. Het gedecentraliseerd mechanisme reageert met een grote flexibiliteit op tijdelijke omstandigheden. GEMENGDE ECONOMIE = het marktmechanisme wordt aangevuld met overheidsinterventie. Vooral na de crisis in de jaren dertig nam de overheidsinterventie sterk toe. vb. In de publieke sector is het budgetmechanisme een ordeningssysteem. De collectieve goederen worden verdeeld en gefinancierd via politieke besluitvorming. Het marktmechanisme is volledig uitgeschakeld omdat de goederen geen marktprijs hebben. Dit geldt voor zogenaamde verdienstegoederen (MERIT GOODS). vb. een efficiënte werking van de markt wordt gecreëerd door concurrentiebevorderende maatregelen. 7. Methodologische aspecten van de economische analyse ECONOMISCHE WETENSCHAP = bestudeert het menselijke keuzegedrag vanuit de gezichtshoek van de spanning tussen schaarse middelen en veelvuldige behoeften. Het bestudeert economische problemen. Uiteraard zijn er overlappingen met andere humane wetenschappen. 7.1. Hypothesen EERSTE BASISHYPOTHESE = homo economicus; mensen reageren op prikkels m.a.w. mensen gaan hun gedrag aanpassen aan de hand van prikkels die ze ervaren. Het menselijke gedrag kan tot op een zekere hoogte gestuurd worden door het geven van juiste prikkels of incentives. vb. een sterke verhoging van het leefloon zorgt ervoor dat werkloze mensen minder moeite doen om werk te vinden omdat de compensatie voor niet-werken toeneemt. TWEEDE HYPOTHESE = men kan het geobserveerd gedrag verklaren en voorspellen door ervan uit te gaan dat dit gedrag het gevolg is van optimaliserend gedrag. vb. men voorspelt dat bedrijven bij hoge rentevoeten minder zullen investeren. Als dit zo is, komt de uitkomst van deze assumptie overeen met het geobserveerd gedrag. 12

DERDE HYPOTHESE = ceteris paribus-assumptie; men is geïnteresseerd in de samenhang tussen economische verschijnselen. Deze samenhang wordt uitgesloten van andere invloeden waarvan hun effect beperkt is. Dit zijn partiële analyses. 7.2. Het belang van marginaal denken MARGINAAL = verwijst naar de invloed van een kleine verandering in een bepaalde variabele op een anderen. Deze benadering is niet verwonderlijk omdat vele beslissingen die genomen moeten worden geen alles of niets -beslissingen zijn, maar beslissingen over relatief kleine aanpassingen. vb. de marginale kosten zijn de toename in de kosten wanneer een bedrijf een kleine productietoename doorvoert. Wat zijn de gevolgen hiervan? Het marginaal denken toont aan dat het zeer winstgevend kan zijn een product te verkopen tegen een prijs die lager ligt dan de gemiddelde kosten. Gemiddelde kosten spelen geen rechtstreekse rol. vb. s Nachts is het telefoongebruik minder waardoor de marginale kosten zeer laag zijn. Moet de telefooncentrale een prijs vragen zodat de gemiddelde kosten gedekt worden? Uiteraard niet, zolang de extra opbrengst van een gesprek de marginale kosten dekt. 7.3. Positieve en normatieve economische analyse POSITIEVE ANALYSE = bestaat erin alle gevolgen en implicaties voor de werking van de arbeidsmarkt beschrijft en analyseert. NORMATIEVE ANALYSE = stelt de vraag of de maatregel wenselijk is vanuit een maatschappelijk oogpunt 7.4. Statisch versus dynamische analyse STATISCHE ANALYSE = bestudeert economische verschijnselen met als uitgangspunt dat de relevante verklarende factoren onmiddellijk op het fenomeen inwerken en zelf gedurende de analyse ongewijzigd blijven. ENDOGENE VARIABELEN = economische verschijnselen EXOGENE VARIABELEN = verklarende factoren COMPARATIEVE STATICA = wanneer er een verandering in de exogene variabelen wordt aangebracht, wordt een nieuwe evenwichtstoestand afgeleid en vergeleken met de vorige toestand. DYNAMISCHE METHODE = onderzoekt het tijdspad en het aanpassingsproces bij de overgang van de ene economische situatie naar de andere. 7.5. Deductieve en inductieve methoden DEDUCTIE = er wordt uitgegaan van bepaalde axioma s waaruit nieuwe besluiten worden afgeleid. Men kan nagaan of die conclusies realistisch zijn. vb. consumenten streven naar maximale behoeftebevrediging. Door de budgetbeperking moeten er keuzes gemaakt worden. Wanneer de prijs van een product daalt, stijgt de vraag. INDUCTIEVE METHODE = er wordt uitgegaan van feitelijke observaties. vb. er kan tot uiting komen op welke tijdstippen de prijs steeg en waar dus de vraag verminderde. BESCHRIJVENDE STATISTIEK = een nuttig hulpmiddel om de gegevens te ordenen. 13

7.6. Econometrie, speltheorie en experimentele economie ECONOMETRIE = combineert elementen uit de economische theorie, de wiskunde en de statistiek en is erg geschikt om economische theorieën empirisch te verifiëren. Opmerking: De eerste Nobelprijs Economie (1969) werd toegekend aan de grondleggers van de econometrie: Ragnar Frisch en Jan Tinbergen. SPELTHEORIE = een nieuw onderdeel van de toegepaste wiskunde die het mogelijk maakt de verwachte rationele reacties van de opponenten op bepaalde strategische acties van een agent in zijn beslissingsproces te incorporeren. EXPERIMENTELE ECONOMIE = deskundig opgezette experimenten om de validiteit van bestaande economische theorieën te verifiëren. 7.7. Formeel en materiaal object van de economie als wetenschap ECONOMISCHE ANALYSE = veronderstelt dat economische agenten rekening houden met beperkingen zoals inkomen, tijd en de technologische mogelijkheden van de omgeving om hun welvaart te maximaliseren. REGRESSIE-ANALYSE = kwantificeren van verband tussen (afhankelijke) variabele en een/meerdere variabelen die geacht worden deze te beïnvloeden (onafhankelijke variabelen). Y = a + b.x + c.z vb. effect van onderwijsniveau op inkomen w = a + b. OND = 5,40 + 1,13. OND Opmerking: Economie verschilt van andere wetenschappen omdat haar methode specifiek is. Gary Becker is een prominente onderzoeker die de economische methode heeft toegepast op allerlei soorten gedrag die ver buiten het traditionele voorwerp van economie liggen. 8. Kritische kanttekeningen Wat zijn de kritieken op de hypothesen waarop economen hun conclusies bouwen? Neoklassieke economen veronderstellen dat economische agenten rationeel denken. Dit is echter niet altijd zo door de complexiteit van de beslissingen, tijdgebrek, emoties etc. Hierdoor ontstaat er een kloof tussen de voorspellingen van economische modellen en wat er zich afspeelt in de werkelijkheid. GEDRAGSECONOMIE = behavioral economics; bestudeert modellen die rekening houden met de beperkte rationaliteit van economische agenten. Vb. prospect theory = houden rekening met het psychologisch proces dat economische agenten ondergaat bij het nemen van beslissingen. Opmerking: Bij economische modellen die zich baseren op irrationeel gedrag ontstaat er een grote moeilijkheid tegenoverstaande van het rationeel gedrag dat maar 1 vorm bezit. 14

Hoofdstuk 2: Het marktmechanisme 1. Inleiding MARKT = een geografische plaats waar vragers en aanbieders ruiltransacties afsloten (historisch); een theoretisch concept voor de confrontatie van belangstellende vragers met potentiële aanbieders. vb. - goederenmarkt: auto s, huizen, kleding - dienstenmarkten: cinema, wellness - financiële markten: wisselmarkt, aandelenmarkt, obligatiemarkt Wat is de verklaring voor de prijzen van de goederen volgens Alfred Marshall? Het marktevenwicht ontstaat uit de confrontatie van een negatief hellende vraagcurve en een positief hellende aanbodcurve. De vraagcurve reflecteert het marginale nut van het goed en de prijs waartegen kopers bereid zijn om het te kopen. De aanbodcurve weerspiegelt de marginale kosten en de prijs waartegen producenten bereid zijn om het goed te produceren. Wat zijn de vier voorwaarden om een zuivere mededinging of perfecte concurrentie te bekomen? Het moet gaan om homogene goederen of perfecte substituten. Het aantal potentiële kopers en aanbieders is zeer groot. Er is vrije toe- en uittreding. Er zijn geen belemmeringen. Er is sprake van markttransparantie. De marktdeelnemers krijgen perfecte informatie. 2. De marktvraag MARKTVRAAG NAAR EEN GOED/DIENST = refereert aan de totale hoeveelheid die alle consumenten samen bereid zijn te kopen afhankelijk van determinanten zoals prijs en inkomen. Het is een stroombegrip: het gaat om een hoeveelheid per tijdseenheid. Er is een negatief verband tussen de gevraagde hoeveelheid en de prijs van het goed. Het hangt af van een groot aantal factoren. Invloed van inkomen: als het inkomen stijgt, is er een grotere vraag naar een groot gamma goederen en diensten. Invloed van smaak en preferenties: COMPLEMENTAIRE GOEDEREN = een prijsverhoging van het ene goed zal de gevraagde hoeveelheid van het andere goed doen afnemen. vb. prijs van auto s verhoogd gevraagde hoeveelheid benzine daalt. SUBSTITUTEN = de prijs an het ene goed heeft een positieve invloed op de vraag van het andere goed. vb. koffie en thee, aardgas en elektriciteit ALGEMENE FORMULERING: x v = x v (p x, y, u, p z, p w,, n, a) waarbij: X v = de gevraagde hoeveelheid (afhankelijke variabele) P x = de prijs van het goed Y = het inkomen U = de smaak of voorkeur P z, p w = prijzen van andere goederen N = het aantal consumenten A = andere factoren, waaronder verwachte toekomstige prijzen 15

2.1. Analyse van de vraagcurve PARTIËLE ANALYSE = beschouwt enkel het effect van de prijs van het goed op de vraag van het goed. De invloed van de overige variabelen wordt niet ontkend, maar wordt tijdelijk constant gehouden. Voordelen: Men heeft maar twee dimensies (prijs en gevraagde hoeveelheid). Eenvoudige grafische voorstellingen zijn mogelijk. Nadelen: Er is een verwaarlozing van sommige effecten. BETALINGSBEREIDHEID VAN CONSUMENTEN = de waarde die consumenten hechten aan bijkomende eenheden. Wanneer consumenten bereid zijn een bepaalde hoeveelheid te kopen tegen een gegeven prijs, dan zijn ze bereid minimaal deze prijs te betalen voor de betreffende hoeveelheid. Preferentiewijzigingen: wanneer de interesse van consumenten afneemt, dan verschuift de hele vraagcurve naar links. X v = a - bp Wanneer is er een verschuiving langs de vraagcurve en wanneer een verschuiving van de curve? Verschuiving langs de vraagcurve: veranderingen in de prijs. Verschuiving van de vraagcurve: veranderingen van een andere determinant van de vraag. Verschuiving langs de curve Verschuiving van de curve 3. Het marktaanbod MARKTAANBOD VAN EEN GOED = verwijst naar de totale hoeveelheid die alle producenten samen bereid zijn te produceren afhankelijk van een aantal economische determinanten zoals de prijs van het product, de technologie en de verwachte toekomstige prijzen. Er is een positief verband tussen de aangeboden hoeveelheid en de prijs. Het hangt af van andere factoren. Prijzen van de inputfactoren: wanneer deze prijzen stijgen, zal dit een negatieve invloed hebben op de hoeveelheid die de onderneming aanbiedt. Stand van de technologie: door de verbetering van technologie kan de onderneming tegen lagere kosten de producten voortbrengen. 16

ALGEMENE FORMULERING: x a = a x (p x, r, w,, p z, p w,, t, n, a) waarbij: X a = de aangeboden hoeveelheid (afhankelijke variabele) P x = de prijs van het goed R, w, = de prijzen va de productiefactoren P z, p w = de prijzen van andere goederen T = een indicator voor de stand van de technologie N = het aantal producten A = andere factoren waaronder verwachte toekomstige prijzen. 3.1. Analyse van het aanbod Wat illustreert de aanbodscurve? Het positief verband tussen prijs en aangeboden hoeveelheid wordt geïllustreerd. Hogere prijzen zetten producenten aan om meer op de markt te brengen. Ze reflecteert bij verschillende hoeveelheden de minimale prijs die producenten willen ontvangen om meer eenheden aan te bieden vb. bij een grote productie daarentegen vragen producenten hogere prijzen om een toename in het aanbod te realiseren. X a = c + dp Wanneer is er een verschuiving langs de aanbodcurve en wanneer een verschuiving van de curve? Verschuiving langs de aanbodscurve: veranderingen in prijs. Verschuiving van de aanbodscurve: veranderingen van andere determinanten. 4. Het marktevenwicht MARKTEVENWICHT = wanneer tegen de geldende prijs de hoeveelheid die gebruikers willen kopen precies gelijk is aan de hoeveelheid die de bedrijven wensen aan te bieden. Bij afwijkingen van deze toestand treden er automatische krachten in werking die de markt uitkomsten opnieuw naar het evenwicht dringen. Er is een maximale behoeftebevrediging. 4.1. Analyse van het marktevenwicht AANBODOVERSCHOT = vraagtekort; de aangeboden hoeveelheid is groter dan de vragers naar dit product. Er blijft een deel van het aanbod over. Om dit onevenwicht weg te werken, bieden de aanbieders hun product aan tegen een lagere prijs. De vraag zal stijgen waardoor de overschot weggewerkt wordt en er een nieuw evenwicht ontstaat. VRAAGOVERSCHOT = aanbodtekort; er zijn teveel vragers voor de aangeboden hoeveelheid. De vragers zijn bereid een hogere prijs te betalen voor het product waardoor de producenten meer gaan aanbieden. Door deze reactie wordt er opnieuw een evenwicht bereikt. 17

EVENWICHTSPRIJS = de prijs in het evenwicht waarbij de producenten bereid zijn om te produceren en de consumenten bereid zijn om te betalen. EVENWICHTSHOEVEELHEID = de verhandelde hoeveelheid. Hoe berekenen we de evenwichtsprijs en hoeveelheid? De vraagfunctie en de aanbodsfunctie moeten gelijkgesteld worden aan elkaar. Vervolgens moet p afgezonderd worden. Hierdoor vinden we de evenwichtsprijs. Door deze prijs in te vullen in één van de twee functies, bekomen we de evenwichtshoeveelheid. vb. x v = 60 2p en x a = -15 + 3p 60 2p = -15 + 3p 75 = 5p P = 15 Q = 30 4.2. Verschuivingen in het marktevenwicht COMPARATIEVE STATICA = nagaan hoe het marktevenwicht wijzigt wanneer een of meer van de overige factoren veranderen. Men bekijkt de initiële situatie en de finale uitkomst en vergelijkt deze. Hoe berekenen we deze nieuwe evenwichtsprijs en hoeveelheid? Er is een nieuwe functie gegeven. We gaan deze weer gelijkstellen aan elkaar en verder uitwerken. We bekomen een nieuwe p en als we deze terug invullen in een functie, bekomen we de evenwichtsprijs. vb. x v = 80 2p en x a = -15 + 3p 80 2p = -15 + 3p 95 = 5p P = 19 Q = 42 X v = 80 2p X v = 60 2p Welke vier veranderingen in het marktevenwicht kunnen zich voordoen? Een stijging van de vraag: door een inkomenstoename, verschuift de vraagcurve naar rechts. Er is een toename van zowel de evenwichtsprijs als de hoeveelheid. Stijging van het aanbod: door een betere technologie, is er een prijsdaling en een toename van de verhandelde hoeveelheid. Stijging van de vraag en het aanbod: de verhandelde hoeveelheid neemt toe, maar de invloed op de evenwichtsprijs is niet zeker. Deze hangt af van de ligging van de curven en de grootte van de verschuivingen. Daling van de vraag en stijging van het aanbod: de evenwichtsprijs daalt, maar de invloed op de evenwichtshoeveelheid is onzeker. Deze hangt af van de ligging van de curven en de grootte van de verschuivingen. 18

4.3. Het marktmechanisme in werking: toepassingen Voorbeelden van prijsstijgingen: Bloemen die duurder zijn met Valentijn Reizen die duurder zijn tijdens schoolvakanties. Mislukte oogst Voorbeeld prijsdaling en toename van de verhandelde hoeveelheid: De reële prijzen zijn gedaald en de verhandelde hoeveelheid is toegenomen doorheen de tijd 1. Door de toename van inkomens, bevolking en industriële productie. 2. Door de grote technologische vooruitgang in de landbouw. Voorbeelden van prijsdalingen: Vis die goedkoper werd nadat men van de Kerk op vrijdag vlees mocht eten. Minder vraag naar rundsvlees door de gekkekoeienziekte. De vraag naar varkensvlees stijgt! Flatscreens en beeldbuistelevisies: door de introductie van de plasmaschermen, stapten er mensen over van beeldbuistelevisies naar deze schermen. De vraag en het aanbod naar beeldbuistelevisies daalt. De vraag naar plasmaschermen stijgt waardoor het aanbod ook moet stijgen. Dit kan door de verbetering van de kwaliteit en de productietechnieken. Beeldbuistelevisie Flatscreentelevisies e 1 e 1 e 2 e 3 4.4. Empirisch bepalen van vraag en aanbod Methode 1: verzameling van statische data. Gegevens verzamelen over marktprijzen, verkochte hoeveelheden, determinanten etc. Statische schattingstechnieken om zo de parameters van de vraag- en aanbodsfunctie te bepalen. Methode 2: interview en surveytechnieken. De reactie van consumenten op bepaalde veranderingen in prijzen te achterhalen. Methode 3: directe experimenten. Potentiële consumenten in een gecontroleerde winkelomgeving observeren om informatie over prijs- en budgetgevoeligheid af te leiden. 19

5. De prijselasticiteit van vraag en aanbod PRIJSELASTICITEIT = het meten van de gevoeligheid waarmee vraag en aanbod reageren op een prijsverandering. Deze hangt nauw samen met de helling van de curven. vb. Wanneer de aanbodcurve vlakker is dan neemt de verhandelde hoeveelheid sterk toe en blijft de prijsstijging op de markt eerder beperkt. Prijsgevoelig Niet-prijsgevoelig 5.1. Prijselasticiteit van de vraag PRIJSELASTICITEIT VAN DE VRAAG = een indicator voor de gevoeligheid waarmee consumenten reageren op een prijsverandering, bij gelijkblijvende waarden van alle andere determinanten van de vraag. Het geeft weer met hoeveel procent de gevraagde hoeveelheid wijzigt wanneer de prijs stijgt met 1%. PRIJSINELASTISCHE VRAAG = indien de elasticiteit kleiner is dan 1 in absolute waarde. De gevraagde hoeveelheid reageert weinig op een prijswijziging. PRIJSELASTISCHE VRAAG = indien de elasticiteit groter is dan 1 in absolute waarde. De gevraagde hoeveelheid reageert sterk op een prijswijziging. x v ε v ppppppppppp vppvvvppvvv ii vpvpvvvvp hppvppphpvv x p = = v = x v ppppppppppp vvrvpvppvpv ii ppppp p p p x v p = het verschil tussen de gevraagde hoeveelheid of prijs met de oorspronkelijke gevraagde hoeveelheid of prijs van het product. Opmerking: We werken met de absolute waarden omdat de prijselasticiteit van de vraag steeds negatief is. Dit komt door het negatief verband tussen prijs en hoeveelheid. Wanneer de prijs toeneemt, is er een daling van de gevraagde hoeveelheid. Hoe berekenen we de prijselasticiteit? Methode 1: de definitie gebruiken op basis van twee observaties over prijzen en hoeveelheden. vb. p 0 = 30 euro/eenheid q 0 = 30 eenheden P 1 = 25 euro/eenheid q 1 = 40 eenheden Prijselasticiteit in punt (30,30) Prijselasticiteit in punt (40,25) 30 40 ε v p = 30 = 10 30 25 30 30 40 30 5 = 2 ε p v = 40 = 10 25 30 40 25 5 = 5 4 30 25 20

De elasticiteit hangt af van het uitgangspunt waar men de elasticiteit evalueert. Methode 2: BOOGELASTICITEIT OF SEGMENTELASTICITEIT = wordt gebruikt men voor grote wijzigingen. Men evalueert de prijselasticiteit in het gemiddelde van de twee gegeven prijs-hoeveelheidscombinaties. x2 x1 BBBB ε v (x1 + x2)/2 p = = x v p2 p1 p p = x v ggg. ppppp x v p ggg. hppv. (p1 + p2)/2 vb. p 0 = 30 euro/eenheid q 0 = 30 eenheden P 1 = 25 euro/eenheid q 1 = 40 eenheden ε p v = 25 + 30 30 40 30 25 2 30 + 40 = 10 5 27,5 35 = 1,57 2 Methode 3: PUNTELASTICITEIT = geldt voor (zeer) kleine veranderingen van de prijs. De prijsverandering is oneindig klein en hierdoor gebruiken we de letter d in de plaats van. pppp ε v x v p = lim p 0 p p = dx v e v dd p x v Lineaire vraagcurve varieert van punt tot punt langs de vraagcurve: x v = a bp pppp ε v p = b p x v vb. x v = 60 2p p = 20 q= 60 2 x 20 = 20 pppp ε v p = 2 p = 2 20 x v 20 = 2 Loglineaire vraagcurve heeft een constante prijselasticiteit = iso-elastische vraagcurve: x v = αp β pppp ε v p = dx v dd p = βαp β 1 p = ββp β x v x v αp β = β vb. α = 100 vvp ii x v = 100 p ε p v = vx dd p x = 100 p 2 p 100/2 = 1 X v = 60 2p PERFECT ELASTISCH = bij de geringste wijziging in de prijs wordt de gevraagde hoeveelheid nul. Bij de minste prijsdaling wordt de vraag oneindig groot. PERFECT INELASTISCH = de gevraagde hoeveelheid reageert niet op prijsveranderingen. De consumenten kopen steeds dezelfde hoeveelheid. vb. levensreddende geneesmiddelen Perfect elastisch Perfect inelastisch 21

Hoe kunnen we de prijselasticiteit van de vraag grafisch interpreteren? Als de prijs zeer hoog is, kunnen slechts een beperkt aantal consumenten dit product kopen en zal de prijselasticiteit erg hoog zijn. De prijsgevoeligheid is groot bij hoge prijzen. De prijselasticiteit neemt toe naarmate de vraagcurve door het punt vlakker wordt getekend. De prijselasticiteit is precies halfweg de lineaire vraagcurve gelijk aan 1. Wat is het verband tussen de prijselasticiteit van de vraag en de uitgaven? De totale uitgaven die consumenten besteedt, aan een goed wijzigt wanneer de prijs van het goed verandert. Als de prijs toeneemt, betaalt de gebruiker meer per gekochte eenheid, maar anderzijds kopen consumenten minder door de hogere prijs. Twee mogelijkheden: Een hogere prijs leidt tot een daling van de uitgaven (in het elastische deel). Een hogere prijs leidt tot hogere uitgaven (in het inelastische deel). De uitgaven blijven ongewijzigd wanneer de vraag unitair elastisch is. Prijselastische deel Prijsinelastische deel vb. uitgaven: 4 x 200 = 800 vb. uitgaven: 1 x 500 = 500 5 x 100 = 500 2 x 400 = 800 PRIJSINELASTISCH UNITAIR ELASTISCH PRIJSELASTISCH AFNAME PRIJS uitgaven dalen uitgaven constant uitgaven stijgen TOENAME PRIJS uitgaven stijgen uitgaven constant uitgaven dalen vb. Door een mislukte oogst worden alle producenten getroffen. De vraag naar het getroffen type is prijsinelastisch. De producenten zullen meer inkomsten hebben dan bij een gelukte oogst. De prijzen zijn hoger waardoor de totale uitgaven toenemen. Wanneer de vraag elastisch is, dalen de inkomsten van de producenten. Fallacy of composition = wat correct is voor het geheel, is niet noodzakelijk correct op individueel vlak. Een mislukte oogst voor alle producenten is minder erg dan een mislukte oogst voor één producent. vb. een persoon die minder gezond is, vindt de medische zorg belangrijk = kleine prijselasticiteit. 22

Welke vier determinanten worden gebruikt als vuistregels bij de prijselasticiteit van de vraag? De beschikbaarheid van de substituten: hoe talrijker het aantal substituten voor goed x en hoe beter deze ter vervanging van x in aanmerking komen, des te groter de prijselasticiteit van de vraag van x zal zijn. vb. de prijselasticiteit van voedingswaren is kleiner dan de prijselasticiteit van vlees. De noodzakelijke goederen of luxegoederen: de prijselasticiteit van de vraag van een luxegoed is groter dan die van een noodzakelijk goed. vb. de elasticiteit van de vraag van artsbezoeken is kleiner dan de elasticiteit van de vraag van sauna s. Het belang van het budget: bij grotere aankopen zal de prijselasticiteit van de vraag groter zijn dan bij kleine aankopen. vb. de prijselasticiteit van auto s is groter dan de prijselasticiteit van lucifers. De bekeken tijdshorizon: de elasticiteit van de vraag is kleiner op korte termijn en groter op lange termijn. vb. door gewoonten of psychologische redenen zal de consument niet onmiddellijk overschakelen op een alternatief. Wanneer deze prijsstijging aanhoudt, zullen de consumenten massaal overschakelen. 5.2. De prijselasticiteit van het aanbod PRIJSELASTICITEIT VAN HET AANBOD = de invloed van een kleine procentuele toename in de prijs op de aangeboden hoeveelheid. De aangeboden hoeveelheid verandert met procent indien de prijs stijgt met 1 procent. PRIJSELASTISCH AANBOD = wanneer de prijselasticiteit groter is dan 1. De aangeboden hoeveelheid neemt proportioneel meer toe dan de prijstoename. PRIJSINELASTISCH AANBOD = wanneer de prijselasticiteit kleiner is dan 1. De aangeboden hoeveelheid neemt proportioneel minder toe dan de prijstoename. x a ε a ppppppppppp vppvvvppvvv ii vvpvpbpvpp hppvppphpvv x p = = a = x a ppppppppppp vppvpvppvpv ii ppppp p p p x a p PUNTELASTICITEIT = bij infinitesimale prijsveranderingen gebruikt men deze formule. ε a x a p = lim p 0 p p = vx a x a dd p x a Opmerking: De prijselasticiteit van het aanbod is steeds positief omdat de aanbodsfunctie een positieve helling heeft. Bij een aanbodscurve door de oorsprong is de elasticiteit steeds gelijk aan 1. Hoe vlakker de aanbodcurve, hoe meer de prijselasticiteit toeneemt. PERFECT INELASTISCH = de aangeboden hoeveelheid reageert niet op de prijsveranderingen. vb. een landbouwproduct op zeer korte termijn. Men moet wachten tot men kan oogsten. PERFECT ELASTISCH = de aangeboden hoeveelheid reageert fel op de prijsverandering. Bij de kleinste daling in de prijs, wordt het aanbod nul. Perfect elastisch Perfect inelastisch 23

Welke twee determinanten worden gebruikt als vuistregels bij de prijselasticiteit van het aanbod? Flexibiliteit en mobiliteit van de productiefactoren: hoe eenvoudiger het is om de nodige extra productiefactoren aan te trekken, hoe elastischer het aanbod zal reageren. Het is gemakkelijker om de productie op te drijven als er nog overschot aan productiecapaciteit is. vb. de prijselasticiteit van de productie van frisdranken, waar laaggeschoolde arbeid wordt ingezet, ligt aanmerkelijk hoger dan die van het aan bod van hooggespecialiseerde chirurgische ingrepen. Beschouwde tijdshorizon: de prijselasticiteit van het aanbod voor alle goederen is groter op lange termijn dan op korte termijn. vb. op korte termijn is de beschikbare productiecapaciteit beperkt bij de productieverhoging. Op lange termijn kan deze verhoging gebeuren door investeringen. 5.3. Prijselasticiteiten in actie: enkele toepassingen Voorbeeld 1: door de productiebeperking door de OPEC-landen, werden de olieprijzen op enkele maanden tijd verdrievoudigd. Op korte termijn zijn zowel de vraag als het aanbod inelastisch. Het aanbod is inelastisch omdat men de productie op korte termijn niet gemakkelijk kan opvoeren. De vraag is niet prijsgevoelig omdat er weinig beschikbare alternatieven zijn. Op lange termijn zijn de elasticiteiten groter. De consumenten en de producenten gaan hun gedrag aanpassen. De productiebeperking wordt deels ongedaan gemaakt door de toename van het aanbod vanuit landen die niet tot de OPEC behoren. Op lange termijn zou de maatregel minder drastisch zijn. De prijsstijging zal dan veel beperkter zijn. Voorbeeld 2: wijzigingen op de woningmarkt. Op korte termijn is het aanbod van woningen zo goed als totaal inelastisch. Een toename van de vraag naar woningen leidt tot een sterke stijging van de woningprijzen. Op lange termijn is de prijselasticiteit van het aanbod is vrij groot. De bouwondernemingen gaan meer woningen aanbieden. Hierdoor zullen de prijsstijgingen op de woningmarkt veel beperkter zijn dan op korte termijn. 6. Andere elasticiteiten van vraag en aanbod KRUISELINGSE ELASTICITEIT = geeft weer met welke percentage de vraag naar goed i wijzigt ten gevolge van een procentuele verandering in de prijs van goed j. ε v ii = x v i p j p i j x v Wat betekent de uitkomst van de kruiselingse elasticiteit? Bij een positieve uitkomst zijn de goederen substituten van elkaar. vb. Nissan en Ford, Coca Cola en Pepsi Cola (door de verhoging van de reclame bij het ene product en minder bestedingen aan reclame bij het andere product, zal de vraag van het ene product stijgen. Bij een negatieve uitkomst zijn de goederen complementen. vb. inkt en vulpen, benzine en auto s Bij een uitkomst die gelijk is aan nul, zijn de goederen onafhankelijke van elkaar. 24