Meer met energie Rapportage TaskForce Energietransitie (TFE) d.d. 8 mei 2006



Vergelijkbare documenten
De Zon Moeder van alle energie

Feeding the world with solar power.

1.6 Alternatieve aandrijving

Biomassa. Pilaar in de energietransitie. Uitgangspunt voor de biobased economie

Wat zijn voor Nederland de argumenten voor en tegen CO2-afvang en -opslag (CCS*)?

BioWanze De nieuwe generatie

FOSSIELE BRANDSTOFFEN

Prof. Jos Uyttenhove. E21UKort

Energietransitie bij Mobiliteit

H2ECOb/Blm HOE KAN DE ENERGIETRANSITIE WORDEN GEREALISEERD? Probleemstelling

Gas op Maat. Postbus 250, 3190 AG Hoogvliet Rotterdam Telefoon +31(0)

4 keer beoordeeld 4 maart Natuurkunde H6 Samenvatting

Perspectief voor klimaat neutraal en hernieuwbaar gas

waterstof waarmee de elektromotor van de auto wordt aangedreven - auto's voorzien van een brandstofcel die elektrische energie produceert uit

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wat vraagt de energietransitie in Nederland?

Op weg naar. Doetinchem, 8 maart 2018

Lucas Reijnders. Hoogleraar Milieukunde Universiteit van Amsterdam

Goeree-Overflakkee geeft energie. Managementsamenvatting van de route naar een energieleverend eiland

Mondiale perspectieven voor energie, technologie en klimaatbeleid voor 2030 KERNPUNTEN

Biomassa: brood of brandstof?

Logistieke toepassingen van waterstof binnen Colruyt Group

Alternatieve energiebronnen

HeeCon Business Development

Project Transumo A15 Van Maasvlakte naar Achterland Innovatie input TU Delft

NEW BUSINESS. Guy Konings

Duurzame energie in balans

LBW Copyright. De route naar betrouwbare, betaalbare en schone energie

Markstudie naar kleine windturbines in Vlaanderen

Wilt u warmte en elektriciteit. res-fc market

STARTDOCUMENT. 1. De kracht van samenwerking. 2. Waarom een NWP

Gemeente Ede energieneutraal 2050

Presentatiegehoudenop 11 april2017 tijdensde bijpraatsessiemet de burenvan Aardgasbuffer Zuidwending

Praktische opdracht ANW Biobased economy keuzekaart

Introductie. ir. Frank Rieck

Insights Energiebranche

Amsterdam 9 mei 2017 Guy Konings, Joulz

De ontwikkeling van Smart grids. Our common future. Prof.dr.ir. Han Slootweg. 30 september 2016

Biobased economy in het Groene Hart

EnergyNL2050, een serie van 4 bijeenkomsten, Korte uitleg over de bijeenkomsten. KIVI-E/USI energynl2050 UvU 13 /10/16

Provinciaal klimaat- en energiebeleid: doelen, emissies, maatregelen. Robert Koelemeijer - PBL

100% groene energie. uit eigen land

CO 2 Reductie doelstellingen

Kernenergie. kernenergie01 (1 min, 22 sec)

Fotoverslag Gesprek 1 Stadsgesprek Duurzame energie Rijnenburg

Energievoorziening Rotterdam 2025

Transitie naar een duurzame elektriciteitsvoorziening en de rol van biomassa. Ir. Harry A. Droog

Stichting Springtij Ophelialaan 69-A 1431 HA, Aalsmeer

Bioethanol in den Niëderlanden

Overzicht lessenserie Energietransitie. Lessen Energietransitie - Thema s en onderwerpen per les.

Waterstof als transportbrandstof

Hoe kan innovatie helpen?

Change. Hoe moet het morgen met de energievoorziening? Document. magazine

Waterstof. Hoe het kleinste element in het periodiek systeem een grote drijvende kracht vormt voor de energie- en chemische industrie transitie

Fleetclub van 100. Welkom

Zonder Energieopslag geen Energietransitie. Teun Bokhoven Duurzame Energie Koepel WKO-Manifestatie / 30 Oktober 2013

Parkstad Limburg EnergieTransitie (PALET)

ELW. Dé compacte oplossing in uw energievraagstuk. Productinformatie Remeha ELW

Transitie naar een. CO -neutrale toekomst

Rijden op H2 is meer dan een andere bus Op weg naar een schone toekomst. Kivi Niria congres Sustainable Mobility

Goedkoopste alternatief op dit moment De grond onder de molens is gewoon te gebruiken Eigen coöperatie mogelijk (zelfvoorziening)

Beheer van energie en broeikasgas

ENERGIE-INFRASTRUCTUUR IN HET ROTTERDAMSE HAVENGEBIED. Maart 2019

Energie, technologie en milieuproblemen: Europees onderzoek schetst somber wereldbeeld in 2030

Voortgang CO 2 Reductie doelstellingen

WORLD ENERGY TECHNOLOGY OUTLOOK 2050 (WETO-H2) KERNPUNTEN

Klimaatverandering en onze voedselzekerheid

(autogas en propaan)

6,3. Werkstuk door een scholier 1843 woorden 2 december keer beoordeeld. Inleiding

Traject naar een lange termijnvisie voor het energiebeleid

en uitdagingen voor de toekomst Pieter Boot, maart 2018

ENERGIEPRIORITEITEN VOOR EUROPA

Net voor de Toekomst. Frans Rooijers

Samenvatting NaSk 1 Hoofdstuk 5

Planning 2019 tot 2022

Biomassa WKK in de glastuinbouw

Schooljaar: TRANSPORT 3.3. Veiliger, groter en sneller KLAS 2A 2B 2C 2D 2G. Algemene Techniek Mnr. Baromeo

STRATEGIE DUURZAME ENERGIETRANSITIE GEMEENTE BREDA

Power to gas onderdeel van de energietransitie

Kwantitatieve verkenning van het potentieel voor LNG in de binnenvaart. Martin Quispel, DCMR Schiedam 28 maart 2017

Factsheet: Dong Energy

Milieuvriendelijke voertuigtechnologieën

Activiteiten van leveranciers van biobrandstoffen, ontwikkelingen en toekomstverwachtingen

Vloeibaar aardgas - Liquid Natural Gas (LNG) Voordelen en uitdagingen. Jan Van Houwenhove 3 December 2015

Waterstof: de energiedrager van de toekomst. Frank de Bruijn. Waterstof. Een Gas Kleurloos;Geurloos;Niet Giftig; Brandbaar

Jan Schouten. Volvo Truck Nederland

EEN «CARBON CREDIT CARD» OM BELGEN WAKKER TE MAKEN

MIRT - Verkenning Antwerpen Rotterdam VISIE

Wie zijn wij? Esso brandstoffen. Eigen tankstations. Brandstoffen. Strategische voorraad tot 23 miljoen liter. Levering binnen uur

Vertaling strategische Visie Biomassa 2030 naar Klimaattafels

Waterstofmobiliteit: status en uitdagingen

Energietransitie en schaalvoordelen

MANAGEMENT SAMENVATTING ENERGIERAPPORT 2008

FedEC-Industrie en de industriële energietransitie

3.3 Straddle Carriers

Nut en noodzaak van schaliegas in Nederland

Alternatieve energieopwekking

Transcriptie:

Meer met energie Rapportage TaskForce Energietransitie (TFE) d.d. 8 mei 2006 Kanttekeningen Ir Jan C.G. Heetebrij, managing partner HeeCon Business Development BV A Algemeen De TFE rapportage biedt op vele fronten interessante aanknopingspunten. Met name de algemene druk op hogere prioriteit wordt ten volle ondersteund hoewel daar in de uitwerking van de rapportage onvoldoende consequenties aan worden verbonden. Tegelijkertijd zien we in de rapportage een denkrichting die neigt naar bescherming van gevestigde belangen, waardoor wezenlijke doorbraken onvoldoende ruimte krijgen. Dat levert een spanningsveld op, waar aanwezige goede kansen door gefrustreerd dreigen te worden en echte versnelling achterwege blijft. De samenstelling van de TaskForce, het voorzitterschap en de bemanning van de platforms achten we daaraan mede debet. Conflict of interests met bestaande belangen blijken onvermijdelijk en beïnvloeden aanbevelingen op ongewenste wijze. Er is sprake van een veelheid aan transitiepaden en thema s, waarbij heldere doelen en beheerste/beheersbare trajecten in de komende periode duidelijker in beeld moeten komen. Het rapport spreekt die intentie uit. We achten de implementatie daarvan een hoogst belangrijke voorwaarde voor succes. Veel parallele prioriteiten kunnen leiden tot een onvoldoende duidelijk beeld, waardoor echte prioriteiten onvoldoende aandacht krijgen en moeilijk beheersbaar worden. Een suggestie is misschien gebruik te maken van de systematiek, die aansluit op de inzet van Critical SuccesFactors (CSF s). Binnen een dergelijke systematiek is het mogelijk op een beperkt aantal hoofd CSF s te sturen. Die hoofd CSF s kunnen vervolgens worden vertaald in afgeleide CSF s voor deelgebieden en thema s. Binnen de programmaontwikkeling kan dan gebruik worden gemaakt van op CSF s afgestemde Critical Performance Indicators (CPI s). Op de voorgestelde manier is het mogelijk complexe programma s te sturen op resultaat. Gebieden die goed presteren krijgen minimum aandacht, gebieden die slecht presteren komen snel en helder in beeld. Daarop kan dan geconcentreerd worden. Via de heldere definitie van een via de linking pin methode, geïntegreerde CSF/CPI opzet kunnen doelstellingen aan tijdspaden worden gekoppeld. De systematiek heeft z n bruikbaarheid in de praktijk bewezen en lijkt goed te kunnen passen bij adeqate inrichting en besturing van het het energietransitietraject. Tevens is het mogelijk in een dergelijk programma op constructieve wijze aan te zetten tot competitie. Voor een programma als het onderhavige zou dat heilzaam kunnen werken. In de gebouwde omgeving zou de EPC norm als hoofd-csf zich bijvoorbeeld prima lenen. Het zelfde geldt het uitstootniveau van voertuigen en daaraan verbonden luchtverontreiniging. Tenslotte is in de TFE rapportage sprake van een aantal omissies, onvoldoende onderbouwde, of naar onze mening onjuiste aannames. We stellen het op prijs onze visie daarop duidelijk te maken en vragen daarvoor aandacht. 1

B De internationale dimensie In de rapportage zouden we graag meer nadruk gelegd zien op de internationale dimensie. Dat betreft: 1. De Europese dimensie. De Nederlandse energievoorzieningszekerheid zou meer in Europees verband geplaatst moeten worden. In het algemeen wordt er wel naar gerefereerd, zonder echter specifiek te worden. Daar worden kansen gemist, waarop we later terugkomen en die o.a. aansluiten op het rapport van de Algemene EnergieRaad (AER) d.d. januari jl. genaamd Energiek Buitenlands Beleid ; 2. De dimensie OntwikkelingsSamenwerking (OS). Duurzame Energievoorziening en OS leiden tot uitstekende combinatiemogelijkheden en 1+1=4 effecten. Die worden in de TFE rapportage onvoldoende geadresseerd. Wij bevelen aan op die combinatie sterker in te zetten. Dat kan geopolitieke spanningen doen afnemen, door het verhogen van bedrijvigheid en het scheppen van waarde op de plaats waar dat het hardste nodig is, terwijl toch tegelijkertijd ook bedrijvigheid in Nederland daarmee in hoge mate wordt gediend; 3. Geopolitieke overwegingen, die richting kunnen geven aan internationale samenwerking, gebaseerd op strategisch goed onderbouwde uitgangspunten. Het is duidelijk hoezeer energie in de geopolitiek een drijvende kracht aan het worden is. Ook op dat gebied doet het rapport van de AER Energiek Buitenlands Beleid waardevolle aanbevelingen. We vinden daar in de TFE rapportage onvoldoende van terug. C - Onvoldoende onderbouwde of discutabele aannames, suggesties tot aanpassing In de rapportage worden onvoldoende onderbouwde, of discutabele aannames gedaan. In geval die aannames worden aangepast heeft dat soms verregaande consequenties. Wij zullen die adresseren: 1. De aanname dat een waterstofmaatschappij de ultieme uitdaging is. Wij twijfelen aan de juistheid daarvan. Waterstof bestaat in vrije staat nauwelijks en moet gemaakt worden. Dat vergt veel energie en kosten. Tegelijkertijd is sprake van een lichtontvlambare tijdens transport en distributie onder hoge druk staande stof. Bij de toepassing zal dus op velerlei wijze met vergunningsproblemen en gevaarlijke situaties rekening gehouden moeten worden. De vluchtigheid en ontvlambaarheid van waterstof is tevens aanleiding tot logistieke problemen/kosten, die voorlopig nog lang niet opgelost zijn. De consequenties daarvan zijn, technisch noch economisch, voldoende onderbouwd. Er zijn bovendien alternatieven die serieuze afweging behoeven. Die zijn met name te vinden in de toepassing van biomethanol. We komen daar separaat op terug; 2. De prijsstelling van olie en daarmee gas. In meerdere scenario s, waaronder de miljoenennota 2005, wordt uitgegaan van een olieprijs van $ 50/bl. In de TFE rapportage wordt uitgegaan van $ 40/bl voor 2015. Wij zetten daar grote vraagtekens bij. De prioriteit tot actie en daarmee de lat lijkt qua economische ambitie en rekenbasis te laag. We achten dat mede aanleiding tot het te lage ambitieniveau; 3. De sense of urgency. De sense of urgency wordt in het begin van het rapport onderstreept. Tegelijkertijd wordt gerefereerd naar realisatietermijnen en uitstoottargetniveau s die daar niet mee in overeenstemming zijn. De signalen inzake milieu en klimaat en geopolitieke overwegingen zijn te alarmerend om een tempo als in het TFE rapport wordt gesuggereerd toe te staan. Dat kan en moet veel sneller; 4. Het transitiethema groene grondstoffen. De aaname dat grootschalige biomassa verwerking in Nederland zou moeten plaats vinden. Duurzaamheid streeft naar 2

het voorkomen van onnodig transport. Er zou dus voorkeur moeten zijn voor het transporteren van hoogwaardige, geconcentreerde eindproducten. Het transporteren van de basisgrondstoffen, dus biomassa, past daar slecht bij en veroorzaakt ongewenste negatieve milieu- en kosteneffecten in transport en overslag. De mogelijkheden biomassa wereldwijd on the spot te verwerken zijn er en verdienen veel meer aandacht. Waardetoevoeging kan dan worden neergelegd op de plek waar dat thuishoort. Welvaart kan daardoor veel beter worden gespreid en kan op die wijze bijdragen aan geopolitieke stabiliteit. Bio methanol, reeds voorgesteld als alternatief voor de waterstofeconomie, zou daarbij een belangrijke rol kunnen spelen. We komen daar separaat op terug. Het beperkte oppervlak van Nederland in aanmerking nemend kan Nederland zich wat biomassa betreft beter concentreren op ontwikkeling, pilotoperatie en replicatie van infrastructurele oplossingen (landbouw/bosbouw) en technische installaties dan op het in Nederland grootschalig verwerken van biomassa. De voor onze suggesties noodzakelijke kennisbasis is aanwezig, maar wordt in de TFE rapportage onvoldoende geadresseerd. In geval de door ons gesuggereerde weg wordt gekozen kan een andere, hoogwaardiger vorm van brede waardetoevoeging worden gegenereerd dan via de huidige gesuggereerde weg. De concurrentiekracht van onze suggestie achten we veel groter. De hier aangehaalde mogelijkheden behoren deel uit te gaan maken van het op pagina 30 van de TFE rapportage aangehaalde acceleratiepakket. De ingredienten ervoor zijn er. Wij komen op dit onderwerp separaat terug. 5. Het transitiethema duurzame mobiliteit. Oplossing van met name het probleem overvolle wegen en luchtvervuiling in de randstad met alle daaraan verbonden consequenties voor klimaat en milieu achten we onvoldoende geadressseerd. De grote en toenemende problematiek vraagt om ingrijpender maatregelen dan voorgesteld. Via andere inrichting van voertuigen is een snellere dan voorgestelde weg mogelijk. Nederland beschikt over unieke mogelijkheden, die onvoldoende worden geadresseerd. Het betreft de zgn. direct drive technologie als een volgende en bepaald niet onbelangrijke stap aansluitend op het hybride voertuig. Het ware goed geweest wanneer daar in de TFE rapportage explicieter aandacht aan was geschonken. Dit te meer rekening houdend met de reeds aangehaalde in Nederland aanwezige kennis. De daarbij aanwezige transitiemogelijkheden zouden gecombineerd kunnen worden met het oplossen van de werkgelegenheidsproblematiek bij NedCar. De daar en bij Mitsubishi (MMC) aanwezige kennis en competentie zou op een unieke wijze bij elkaar gebracht kunnen worden. Ook die ontwikkeling hoort thuis in het acceleratiepakket als gerefereerd op pagina 30 van de TFE rapportage. Wij komen daar separaat op terug. Wat betreft inrichting van infrastructuur vestigen we gaarne de aandacht op het Transrapid Nederland Consortium bestaande uit Siemens Nederland, ABN-AMRO, Koninklijke BAM Groep, Ballast NEDAM en Fluor. Het Randstad Rapid project uitgaand van MagneetZweefTreintechnologie (MZT, zie www.randstadrapid.nl ) zou de kern kunnen vormen van een echte oplossing van het file- en milieu/verkeersprobleem binnen de Randstad. Het laten aansluiten van het Randstad Rapid traject op bestaande verkeerstracees zou het effect op landschap en omgeving tot een minimum moeten en kunnen beperken. Nog vele andere problemen moeten tevens opgelost worden alvorens sprake kan zijn van een sluitend totaalplan. Met name geldt dat de aansluiting op automobiliteit en ander vormen van openbaar vervoer. Een totaaloplossing lijkt echter aantrekkelijk, de 3

moeite van serieuze afweging waard en bij voldoende prioriteitsstelling op overzienbare termijn haalbaar. Ook dit onderwerp hoort thuis in het acceleratiepakket. 6. Zonne-energie. De zon is de grootste energiebron waarover we beschikken. We achten dat onderwerp in de TFE rapportage onvoldoende en eenzijdig belicht. Wij vinden het vreemd dat de energiebron met de allergrootste potentie zo'n lage status heeft in het transitiebeleid, nl. slechts de status van project binnen het transitiepad Hernieuwbare bronnen dat weer een onderdeel is van het thema Duurzame Electriciteitsvoorziening. Waar wordt ingegaan op zonne energie heeft dat bovendien uitsluitend betrekking op de inzet van Photo Voltaic (PV, zonnecellen). Dat bevreemdt ons opnieuw. Er zijn twee basis benaderingen om zonne energie om te zetten in electrische energie: a. Via halfgeleidertechnologie, waarbij licht, niet noodzakelijkerwijs zonlicht, wordt gebruikt om een spanningsverschil te realiseren tussen halfgeleiderlagen. Dat is de PV techniek. De techniek is kostbaar en het zal veel moeite kosten het kostenniveau aanvaardbaar te maken. Toepassing op afgelegen lokaties waarbij de kosten van de aanvoer van electriciteit hoog zijn maakt PV in met met name die situaties economisch aantrekkelijker. Daarvan is echter slechts beperkt sprake; b. Meer directe omzetting van zonnewarmte in electriciteit. Verschillende technieken zijn daarbij beschikbaar. CSP (Concentrating Solar Power) is daarbij de meest in het oogspringende. De stichting GEZEN ( Grootschalige Exploitatie Zonne Energie, www.gezen.nl ) te Groningen beijvert zich al geruime tijd voor de inzet van CSP en mag zich in toenemende belangstelling verheugen. Voor grootschalige inzet van zonne energie leent CSP zich uitstekend en is daarin veel effectiever dan PV. Bovendien zijn er grote voordelen op het gebied van energievoorzieningszekerheid op korte termijn aan te ontlenen. Wij komen daarop separaat terug. De AER onderkende recentelijk de aantrekkelijkheid van CSP en zond per 3 maart jl. een adviesbrief aan Minister Brinkhorst om zijn aandacht daarvoor te vragen en CSP hoger op de politieke agenda te plaatsen. In de TFE rapportage is daarvan echter niets terug te vinden. Dat bevreemdt ons. Het CSP traject blijkt bovendien gekoppeld aan andere belangrijke strategische overwegingen die aanleiding zijn CSP een plaats te geven in het acceleratiepakket. We komen daar later in dit stuk separaat op terug. 7. Het transitiepad schoon fossiel. De vanzelfsprekendheid, waarmee schoon fossiel als aantrekkelijk alternatief wordt gepropageerd. De opslag van CO 2 wordt aangenomen aantrekkelijk te zijn om met name de inrichting van kolencentrales te rechtvaardigen. Wij hebben daar ernstige twijfels over. Het onderstreept het gebrek aan prioriteit voor echte duurzame oplossingen. Wij hebben kritiek op het feit dat het TFE rapport zwijgt over de grote hoeveelheid energie die nodig is om CO 2 af te vangen, te transporteren en te injecteren. Afhankelijk van aard en lokatie bedraagt dat 10 tot 40% van de primaire opbrengst aan electriciteit. Deze optie brengt bovendien een aanzienlijk risico met zich mee. Immers bij ingrijpende maatschappelijke veranderingen en crisissituaties kan worden besloten van opslag af te zien. In geval wordt ingezet op echte duurzame oplossingen wordt Kurieren am Symptom, hetgeen de CO 2 is, voorkomen en is dat risico niet aanwe- 4

zig. Wij vragen ons daarom des te meer af in hoeverre de CO 2 opslagoptie voldoende is onderbouwd. Het rendement op de oplossing is tevens in belangrijke mate afhankelijk van de verhandelbaarheid van CO 2 rechten. Compensatie voor die rechten wordt uiteindelijk afgewenteld op de gemeenschap. Het aanwenden van middelen op investeringen die direct gericht zijn op het inrichten van echt duurzame technologie met aardgas als hoofd fossiele en meest schone en effectieve transitiebrandstof lijkt ons verstandiger. In de behandeling van schoon fossiel missen we in de TFE rapportage ook het ZEPP/EGR/CES project met als pilotlokatie Drachten, waar CO 2 niet alleen zou worden geïnjecteerd, maar ook zou worden gebruikt om nog aanwezig restgas in gasputten onder druk te brengen en uit te drijven. Omtrent die aanpak zijn eerder hoge verwachtingen uitgesproken, die we kunnen delen. Niet winbare gasvoorraden kunnen op die manier alsnog worden gewonnen. Ook dit onderwerp bevelen we aan deel van het acceleratiepakket te maken. 8. Het transitiethema gebouwde omgeving. Naar onze overtuiging heeft dit onderwerp in de TFE rapportage onvoldoende aandacht gekregen. Het achterblijven van de oprichting van een daarop betrekking hebbend platform zal daar ongetwijfeld debet aan zijn. In grote lijnen ontbreekt ook daar echter opnieuw het aanleggen van prioriteiten die tot aanzienlijke versnelling zouden kunnen leiden. Daar liggen meerdere kansen die goed zouden kunnen passen binnen het acceleratiepakket. De EPC (Energie Prestatie Coëfficient) norm is het ijkpunt voor de prestaties op energiegebied binnen de gebouwde omgeving. Een EPC van 0 vertegenwoordigt energieneutrale bouw en is dus 100% duurzaam. De EPC waarde is de graadmeter, de Critical SuccesFactor (CSF), in het bereiken van op energetische gronden duurzame bouw. De vanuit de overheid geëiste EPC bedraagt nu 0,8. Een EPC van 0 blijkt echter op basis van huidige inzichten al mogelijk en praktisch haalbaar. Een veelheid van technische deeloplossingen, maar ook herinrichting van structuren sluit daar op aan. Daar wordt in de TFE rapportage in uitgebreide zin naar gerefereerd zonder daar sluitende, op CSF basis gerelateerde doelstellingen en Critical Performance Indicators (CPI s) aan te verbinden. We hopen dat dat alsnog gebeurt. Wij stellen in het kader van scherpe focus en het definiëren van doelen voor stapsgewijs, binnen een periode van 20-25% jaar, de EPC norm tot 0 terug te brengen en daaraan een via duidelijk CSF/CPI/milestone gestuurd programma te verbinden. Daarop afgestemd zullen alle technische oplossingen vanzelf op hun plek vallen. 9. De kernenergieoptie. Met alle respect voor de toename van de veiligheid rond kerncentrales zijn we niet overtuigd van de noodzaak van die optie in Nederland gebruik te moeten maken. Al die maatregelen hebben het kostenniveau van een kerncentrale behoorlijk opgestuwd. We vragen ons af in hoeverre de investeringskosten nu nog opwegen tegen die van andere alternatieven. Graag verwijzen we daarbij naar een artikel in de New Scientist, 22 april 2006, en naar de rapportage van het Massachusets Institute of Technology (MIT, zie web.mit.edu) die zich ook in die zin kritisch uitlaten. Wij bevelen dan ook aan de inzet van andere opties nogmaals zorgvuldig te toetsen aan de kernenergieoptie. Eventuele inzet van kernenergie zou ook overgelaten kunnen worden aan andere landen, zoals bijv. Frankrijk, die maatschappelijk wat die technologie betreft op 5

grotere acceptatie kunnen rekenen en ook qua techniek beter toegerust zijn. Cofinanciering vanuit Nederland is daarbij een optie. Via die weg zou het in Europees verband ook gemakkelijker moeten worden steun te krijgen voor meer bij Nederland passende energie opties. Versterking van de Europese transportinfrastructuur zou dan moeten voorzien in transport en distributie van electriciteit op Europese schaal. Daarop zwaarder inzetten in combinatie met de kernenergie- en eventueel windenergie optie lijkt ons verstandiger. We kunnen ons in Nederland waarschijnlijk de polemiek op kernenergie beter besparen en andere prioriteiten aanleggen. E Aanpassing van transitiethema s, opname van veelbelovende mogelijkheden in het acceleratiepakket Aansluitend op het voorgaande hebben we een drietal concrete en redelijk vergaande suggesties tot aanpassing van transitiethema s. Opname in het acceleratiepakket bevelen we sterk aan. De veelbelovende mogelijkheden geven daar alle aanleiding toe. We zullen ze achtereenvolgens behandelen. E I Het transitiethema groene grondstoffen In de huidige rapportage wordt veel nadruk gelegd op grootschalige verwerking van biomassa in Nederland en de bio ethanol route. Wij achten dat een gedeeltelijk principieel onjuiste, maar ook incomplete benadering. Hoe wij denken over het voortbrengen van bio massa op centrale of decentrale basis hebben we in hoofdstuk C paragraaf 4 reeds aan de orde gesteld. Wij achten decentrale, bij voorkeur kleinschalige, fijnvertakte voortbrenging, mits economisch haalbaar, en dat blijkt mogelijk, verre te verkiezen boven grootschalige, centrale voortbrenging. Dat is dan ook de hoofdroute die we in onze benadering zullen volgen. Het maken van dat soort installaties en inzet van in Nederland ontwikkelde techniek kan via het uitgeven van licenties tot een hefboom effect op wereldschaal leiden. Het maken van bio ethanol is tot nu toe via vergisting en destillatie verbonden aan suiker- en zetmeel houdende stoffen. De effectiviteit en op te brengen concurrentiekracht via die weg is twijfelachtig en vergt grote investeringen. De zgn. tweede generatie bio brandstoffen, waarbij gras, stro, houtafval, stengels van maïs of tarwe als grondstof worden gebruikt zou uitkomst moeten en kunnen bieden. In dat proces wordt dat materiaal eerst omgebouwd tot suikers om vervolgens omgezet te worden in bioethanol. Het zal nog een aantal jaren duren voordat die weg voor praktische toepassing bruikbaar is. E- I a Een nieuw transitiepad: biomethanol Er is een korte, logische en goedkope weg om op grote schaal en op korte termijn biobrandstoffen te maken. Dat zou kunnen via de bio methanol- in plaats van de bio ethanol route. Bio methanol is qua inzet als bio brandstof gelijkwaardig te stellen aan bio ethanol. Bio methanol is als vloeistof op kamertemperatuur in te zetten, is bij normaal gebruik niet giftiger dan benzine en zou, tegen aanzienlijk aantrekkelijker voorwaarden, een volwaardig alternatief voor waterstof als energiedrager kunnen worden. De in de wereld reeds aanwezige biomassa en een daarop in te zetten op grote schaal in te richten voortbrengingsprogramma maakt een dergelijk soort benadering praktisch tevens mogelijk. Bovendien heeft methanol, nu voornamelijk geproduceerd uit aardgas, een veel breder toepassingsgebied als grondstof in de chemische industrie dan ethanol. De wereldmarkt voor 6

methanol en dus bio methanol bedraagt al vele miljoenen tonnen op jaarbasis en is sterk groeiend. Wereldwijde inzet van bio methanol kan grote hoeveelheden aardgas besparen. De toepassingen van (bio) methanol kunnen als volgt worden samengevat; 1. Een uitstekende bio brandstof; 2. Een breed toegepaste grondstof voor de chemische industrie; 3. Een toenemende toepassing in brandstofcellen. Met name deze laatste toepassing mag zich in sterk toenemende belangstelling verheugen en sluit aan op het functioneren als alternatief voor waterstof. De meest voor de hand liggende route om bio methanol te maken is via de vergassingsroute. Via een vergassingsmodule, die past in een 9 meter zeecontainer, is het mogelijk synthese gas te maken. Het synthese gas kan via een daaraan gekoppelde methanolmodule, ook weer passend in een 9 meter zeecontainer, worden omgezet in methanol. Om het omzettingsproces te completeren is zuurstofvoorziening nodig. Een derde container van 9 meter is nodig om de zuurstofvoorziening te herbergen. Een volledig zelfstandig draaiende, mobiele, milieuvriendelijke installatie, bestaande uit drie standaard 9 meter zeecontainers, is van die opzet het resultaat. Met de voorgestelde opzet blijkt het mogelijk op jaarbasis 30.000 ton droge biomassa om te zetten in 15.000 ton biomethanol. Het droogproces maakt deel uit van de vergassermodule. Op economische gronden is tevens sprake van een aantrekkelijke investeringsmogelijkheid, die zichzelf na een initiële fase en het doorlopen van een leercurve binnen een periode van 2 jaar zou moeten kunnen terug verdienen. Tevens bestaat de mogelijkheid de methanolmodule te vervangen door een kunstmest- of een electriciteit genererende module. Deze opzet maakt het mogelijk zich ontwikkelende landen een grote mate van autonome ontwikkelingsmogelijkheden en lokale waardetoevoeging te verschaffen. Aan de hier voorgestelde installatie kan de kwalificatie Machines that can change the world toegekend worden. Er is sprake van een potentiële wereldmarkt van duizenden stuks. De technologische basis voor het ontwerp is gelegen in Nederland. Uitsluitend concentreren op Nederland zou kortzichtig zijn. Het vroegtijdig in het proces uitgeven van licenties en kennisoverdracht ligt voor de hand. Naast het ontwerp en de inzet van de installaties is sprake van een aantal aanpalende, hoogst interessante ondersteunende gebieden: 1. Herinrichting van land- en bosbouw in de Westerse wereld. Gebleken is dat ook in de Westerse kosten/opbrengstomgeving het mogelijk is op economisch aantrekkelijke basis met de voorgestelde opzet tot economisch aantrekkelijke exploitatie van land- en bosbouw te komen. De ombouw van het Westerse agrarische/bos areaal naar een evenwichtige samenstelling van een op voedsel en energie gebaseerde mix zou goed kunnen passen. Wij vragen daarvoor uitdrukkelijk veel meer aandacht; 2. Ontwikkelingssamenwerking (OS), bosbouw/beheer, agrarische inrichting. OS wordt pas effectief bij maximale waardetoevoeging op de plek waar dat nodig is. Dat schiet nog ernstig tekort. Lokale verwerking van biomassa moet in evenwicht verkeren met de inrichting van de lokale infrastructuur en niet op gespannen voet verkeren met het voortbrengen van voedingsmiddelen. De Nederlandse kennis en inzichten op het gebied van zowel bosbouw/beheer en agrarische inrichting mogen zich verheugen in een goede internationale reputatie. Wij vragen daarvoor uitdrukkelijk meer aandacht; 7

3. De logistiek van bio methanol. Onze opzet gaat uit van kleinschalige, mobiele, en op decentrale basis fijnvertakte inrichting. De lokaal geproduceerde grondstoffen kunnen in de eerste plaats lokaal worden aangewend, maar zullen leiden tot grote lokale surplussen, die in wereldwijde stromen ingepast moeten worden. In de Rotterdamse omgeving wordt op grote schaal methanol reeds als grondstof gebruikt. In de nieuwe opzet ligt het voor de hand die methanolstroom zo snel mogelijk om te zetten in bio methanol. Kennis en inzichten in Nederland op het gebied van logistiek lenen zich uitstekend voor toepassing bij het wereldwijd aangaan van de uitdaging de te verwachten bio methanolstromen in goede banen te leiden. Rotterdam zou zich in Europees verband kunnen profileren als het bio methanol centrum binnen Europa. Wij vragen daarvoor uitdrukkelijk aandacht. Wij zullen een formele aanmelding indienen voor een nieuw transitiepad binnen het transietiethema Groene Grondstoffen: het transitiepad Bio Methanol. E II Het transitiethema duurzame mobiliteit, de stap van het hybride voertuig naar het op direct drive gebaseerde all electric vehicle. In hoofdstuk C paragraaf 5 gingen wij reeds in op duurzame mobiliteit. Daarbij refereerden we naar mogelijkheden tot ingrijpende infrastructurele inrichting. Wij bevelen sterk aan dat op te nemen op het acceleratiepakket, maar gaan daarop in dit verband niet verder in. Wel willen we ingaan op voertuiginrichting en daarmee op korte termijn te bereiken resultaten, waarmee aanzienlijk sneller is te scoren dan in de TFE rapportage wordt gesuggereerd. Het gaat daarbij in principe om het versneld bereiken van het all electric vehicle in combinatie met een op milieuvriendelijke basis ingerichte brandstofcelaandrijving. In de huidige generatie hybride voertuigen wordt nog steeds uitgegaan van de conventionele opzet van centrale aandrijving. Via versnelling, koppeling en differentieel wordt het aandrijvend vermogen op de wielen gebracht. Afhankelijk van de situatie wordt het voertuig electrisch of via een verbrandingsmotor aangedreven. Het vermogensverlies blijkt veel groter dan verondersteld en leidt tot ongewenst complexiteit. Voor meer informatie verwijzen we naar de site www.e-traction.nl. E II a Een nieuw transitiepad: Direct Drive technologie Een conceptueel veel betere opzet is de zogenaamde Direct Drive technologie. Bij het direct drive voertuig wordt het vermogen direct aan een willekeurig te kiezen aantal wielen ( 2, 4 of meer) toegevoerd. Het wiel functioneert enerzijds als electromotor, anderzijds, door ompoling, als generator bij afremmen. Het bij afremmen gegenereerde vermogen wordt gebruikt om een accu op te laden. Deze ontwikkeling gaat een belangrijke stap verder dan het hybride voertuig en opent veelbelovende perspectieven. De hier gerefereerde opzet is qua basisconcept al meer dan honderd jaar bekend. De huidige doorbraak is een afgeleide van de grote versnelling die de accumulator- en electronische besturingstechnieken over de afgelopen jaren hebben gezien en die nodig waren om het direct drive concept praktisch bruikbaar te maken. De vermogensopwekking kan in het direct drive concept op verschillende manieren plaats vinden. De volgende alternatieven zijn aanwezig: 8

1. De in het voertuig aanwezige accu functioneert als de enige energiedrager. De accu wordt regelmatig opgeladen, of verwisseld. Dat kunnen aan lokale, vaste infrastructuur gebonden oplaadpunten zijn, maar kan ook worden gebaseerd op accu-uitwisselstations, vergelijkbaar met tankstations; 2. Het voertuig wordt uitgerust met een kleine verbrandingsmotor. De verbrandingsmotor kan willekeurig worden gekozen, is weinig kritisch, kan continue draaien op het meest efficiente werkpunt met de laagst mogelijke uitstoot en drijft een generator aan. De generator houdt de accu continue op niveau en levert surplus vermogen bij acceleratie. Een motor draaiend op bio methanol zou perfect kunnen aansluiten op de onder hoofdstuk E I aangegeven bio energie route; 3. Het voertuig wordt in plaats van met een verbrandingsmotor uitgerust met een brandstofcel. De generator vervalt in die opzet, de brandstofcel levert direct electrisch vermogen aan de accu. Uitwisselbaarheid van de set verbrandingsmotor/generator met brandstofcel zou in principe mogelijk moeten zijn. Ook de brandstofcel zou qua voeding op bio methanol kunnen draaien. Bio methanol blijkt ook wat deze toepassing betreft dus een sleutelrol te vervullen. Wij vragen daarvoor uitdrukkelijk aandacht en dringen aan op opname in het acceleratiepakket. De in Nederland aanwezige combinatiemogelijkheden zijn uniek te noemen. We kunnen dat als volgt schetsen: 1. De combinatie ontwikkeling bio methanol route en voertuigaandrijving. Binnen voorgaande tekst is dat intussen voldoende toegelicht; 2. De in Nederland aanwezige, combineerbare technische mogelijkheden. De direct drive technologie heeft een sterke Nederlandse basis. Bij de technische inrichting van windmolens ten behoeve van energieopwekking speelt voor toekomstige generaties die techniek o.a. ook een belangrijke rol. Op voertuiggebied is sprake van een speerpunt ontwikkeling en doorbraak bij e- Traction te Apeldoorn (www.e-traction.nl ). De volgende resultaten zijn daarbij op prototype bussen, door TNO getest, intussen bereikt: a. Een brandstofbesparing van 65%; b. Een vermindering in uitstoot van schadelijke stoffen met 80-90%; c. Een vermindering van geluidsnieau van 80 naar 60 Db. We zijn verbaasd over het ontbreken van referentie naar deze ontwikkelingen en mogelijkheden binnen de TFE rapportage, vragen daarvoor dringend aandacht en bevelen opname in het acceleratiepakket aan. Wij zullen een formele aanvraag indienen om de direct drive technologie de status project te geven binnen het transitiethema duurzame mobiliteit. 3. De situatie bij NedCar/Mitsubishi (MMC). Deze situatie is enerzijds een bedreiging, anderzijds een geweldige kans. MMC houdt zich parallel aan e-traction bezig met de ontwikkeling van direct drive technologie binnen het kader van hun MIEV (Mitsubishi In-wheel Electric Vehicle) concept. Dit MIEV concept start juist op kleinere voertuigen. Het Japanse testvoertuig heeft het Colt model als basis. Juist de combinatie van de toch wel veronderstelde superieure technische positie van e-traction, uitgaand van grotere voertuigen, met de MMC ontwikkeling, uitgaand van kleinere voertuigen, zou tot een geweldige combinatie, die de kwalificatie Machines that can change the world opnieuw verdient, kunnen leiden. Wij verzoeken daarvoor dringend aandacht. 9

E III Het transitiepad zonne-energie E III a Nieuw transitiepad: Concentrating Solar Power, CSP. In hoofdstuk C II paragraaf 6 haalden we reeds het ontbreken van de CSP route in de het transitiepad Hernieuwbare energiebronnen van het transitiethema Duurzame Electriciteitsvoorziening aan. De conclusies van de Algemene EnergieRaad (AER) in hun rapportage Energiek buitenlands beleid en de aanbevelingen in hun adviesbrief d.d. 3 maart jl. inzake CSP aan de Minister van Economisch Zaken doen iets geheel anders verwachten. Dat bevreemdt ons. Ondanks de mogelijke veronderstelling dat Nederland bij gebrek aan zonnestraling met voldoende intensiteit niet op CSP zou moeten inzetten zijn er strategische overwegingen die tot geheel andere conclusies aanleiding zouden moeten geven. Er ligt namelijk een verrassende link tussen de korte termijn aardgasvoorzieningszekerheid met Nederland Gasland als drijver, de ontwikkeling van Europese duurzame electriciteitsvoorziening en Europese samenwerking. We zullen dat nader toelichten. Europa is voor de korte en middellange termijn energievoorzieningszekerheid in hoge mate afhankelijk van landen buiten Europa. Dat zijn lang niet altijd politiek stabiele landen. Rusland speelt daarbij een sleutelrol. Dat houdt een groot risico in. De recente gebeurtenissen rond de gasvoorziening van Rusland aan de Oekraïne/West Europa zijn o.a. een voorbeeld van dat risico. De afhankelijkheid van Rusland als leverancier van energie is echter vrijwel onontkoombaar. De ontwikkeling van alternatieven is daarom des te belangrijker. De CSP transitieroute biedt die mogelijkheid. Aardgas is de schoonste en meest effectieve fossiele brandstof en verdient als transitiebrandstof in het bijzonder aandacht. Nederland bevindt zich inzake aardgas in Europees op een sleutelpositie. Dat kan als volgt worden samengevat: 1. Ongeveer 1/3 van alle binnen Europa aanwezige gasvoorraden ligt op Nederlands grondgebied; 2. Nederland speelde in de ontwikkeling van het Europese aardgas transport- en distributienetwerk een sleutelrol en beschikt over strategische kennis. In de opbouw van het aardgasnetwerk is de Nederlandse strategische positie belangrijk; 3. De Nederlandse gasvelden lenen zich uitstekend voor tijdelijke opslag van aardgas en kunnen in geval van onzekere situaties een belangrijke bufferfunctie vervullen. Nederland heeft dan ook de ambitie en de pretentie in Europees verband naar de toekomst de al bestaande strategische positie op het gebied van aardgas verder uit te breiden. Binnen Europa zou voor die positie brede steun verworven moeten worden. Een optie is misschien het kernenergieprogramma in co-operatie met en in Frankrijk te realiseren in ruil voor hun steun voor Nederland Gasland en CSP ontwikkeling. De Nederland Gasland ambitie baseren op uitsluitend aanvoer van aardgas vanuit Rusland zou onverstandig zijn. De dichstbijzijnde alternatieve bronnen bevinden zich in Noord Afrika, met aardgasreserves groter dan geheel West Europa en een gebied bovendien dat zich bij uitstek leent voor het op grootschalige basis inrichten van CSP. De politieke invloed van Frankrijk in dat gebied kan bovendien positief werken in relatie tot de in vorige alinea aangehaalde kruisbestuiving met kernenergie. Onze gedachtengang is nu als volgt samen te vatten: 10

1. Ontwikkel naast een zo goed mogelijke relatie met Rusland een nauwe relatie met Noord Afrikaanse landen. Dat betreft dan met name Algerije, Tunesië en Libië. Koppel die relatie aan lange termijn levering van aardgas naar Europa via Nederland en de gezamenlijke ontwikkeling van grootschalige omzetting van zonne energie in electrische energie; 2. Koppel aan de lange termijn levering van aardgas uit Noord Afrika de gezamenlijke ontwikkeling van grootschalige zonne energie op basis van CSP. Die grootschalige ontwikkeling kan enerzijds worden aangewend voor lokale toepassing, maar anderzijds bij voldoende groei een belangrijke bijdrage leveren aan de verduurzaming van de Europese energievoorziening. Ter illustratie: een gebied kleiner dan de Benelux in de Sahara gebruiken om voor CSP noodzakelijke zonnespiegels te plaatsen zou reeds geheel Europa van electrische energie kunnen voorzien. Zelfs bij inrichting van alle transportvoorzieningen nodig om CSP stroom vanuit Noord Afrika naar Europa te brengen blijkt dat op economisch goede gronden op overzienbare termijn aantrekkelijk. Verbeterd inzicht in electriciteitstransport via High Voltage DC en vermogenselectronica faciliteert het transport en maakt kostenverlaging ook daarop mogelijk. 3. Draag zorg voor een logistieke infrastructuur, noodzakelijk om inpassing van Noord Afrikaans en Russisch aardgas op een soepele wijze mogelijk te maken. Daarvoor zijn meerdere alternatieven aanwezig. Vanuit Rusland ligt transport op basis van hoge druk transportleidingen voor de hand. Vanuit Noord Afrika lijkt transport op basis van LNG (Liquified Natural Gas) een redelijk alternatief. De capaciteit van LNG terminals en transportcapaciteit schiet op dit moment aan de aanbod-, zowel als de vraagzijde tekort. Uitbreiding van die capaciteiten ligt dan ook voor de hand. In Nederland is nu sprake van twee in principe geplande LNG terminals, één op de Maasvlakte, één aan de Eemsmond. De bezetting van beide terminals is uiteraard een voorwaarde om tot economisch aantrekkelijke exploitatie aanleiding te kunnen geven. De strategische alliantie met Noord Afrika zou in combinatie met gezamenlijke CSP ontwikkeling daarvoor de basis kunnen leggen. De geschetste aanpak inzake de combinatie aardgas/csp is complex en eist de betrokkenheid van vele partijen. Binnen de rapportage van de TFE had dit onderwerp daarom bijzondere aandacht moeten krijgen. We hopen van harte dat dat alsnog gebeurt en bevelen opname in het acceleratiepakket sterk aan. Overigens vestigen we tenslotte graag uw aandacht op bijgaande strategische analyse die in meer detail een overzicht geeft van de overwegingen die bij inrichting van de combinatie aardgas/csp/noord Afrika een belangrijke rol zouden moeten en kunnen spelen. Van de kant van de Stichting ter bevordering van Grootschalige Exploitatie van Zonne- ENergie (GEZEN) hebben wij vernomen dat zij op korte termijn een nieuw transitiepad Concentrating Solar Power (CSP) gaan indienen bij het transitieplatform Duurzame Electriciteit. Wij ondersteunen die indiening van harte. Heecon Business Development BV, Ir Jan C.G. Heetebrij, Managing Partner Hurwenen, 17 mei 2006 tel. 0418-663 206, mobile 0653 253 913, e-mail jan.heetebrij@xs4all.nl 11