REVEAL XT 9529. Implanteerbare hartmonitor. Artsenhandleiding



Vergelijkbare documenten
Implanteerbare hartritme monitor Reveal DX

Handleiding Icespy MR software

Gebruikershandleiding voor gegevensoverdracht van camera naar camera

REVEAL LINQ LNQ11. Implanteerbare hartmonitor Informatie over MRI-procedures. Technische MRI-handleiding

Hanwell temperatuur / vocht logger handleiding

Een kopie maken. Xerox WorkCentre 5845/5855/5865/5875/5890. Bedieningspaneel AOD. Glasplaat

De widget Mijn toegewezen items toont de items waarvoor u verantwoordelijk bent voor de afsluiting.

Dossier Instellingen. Inhoudsopgave. Inleiding

Overzicht van opties voor service en ondersteuning

Welch Allyn Connex Spot Monitor - Snelzoekkaart

OVERZICHT APPARAAT. Knop Type patiënt. Pacemaker. Sync. Knop Rapporten Knop Afdrukken. Navigatieknoppen. Therapiepoort. ECG-poort.

Hulp krijgen. Systeemberichten. Aanmelden/Afmelden. Pictogrammen op het bedieningspaneel

Handleiding Nero InfoTool

Met een mailing of massaverzending kunt u een groot aantal documenten verzenden naar gebruikelijke adressen, die in een gegevensbestand staan.

Gebruikershandleiding voor Mac

Handleiding. Maart Versie 1.2. Handleiding NCDR Pacemaker & ICD Registratie Maart 2016, versie 1.2.

Implanteerbare hartritmemonitor Reveal DX

Programma Eco stand 8-SYMBOOL DISPLAY

WERKEN MET ELEKTRONISCHE POST

MyDiagnostick 1001R - Apparaat Handleiding DSF FINAL Revision 1. MyDiagnostick 1001R. Apparaat Handleiding. Page 1 of 11

Badge it. Inhoudsopgave. 1. Installatie... 3

Handleiding Pacemaker/ ICD

Software Netwerkmonitor Wi Safe 2 GEBRUIKERSHANDLEIDING

Elbo Technology BV Versie 1.1 Juni Gebruikershandleiding PassanSoft

HANDLEIDING Q1600 Fashion

Programmeerhandleiding Nelson Turf EZ Pro Jr. voor de types 8304, 8306, 8309, 8312, 8374, 8376, 8379, 8382

Bedieningshandleiding Bijvoegsel

Sorteren, groeperen en totaliseren

Bedieningspaneel. Afdrukken. Papierverwerking. Onderhoud. Problemen oplossen. Beheer. Index

Bedieningshandleiding. ExaControl E7R S

Doe het zelf installatiehandleiding

Xerox WorkCentre 6655 multifunctionele kleurenprinter Bedieningspaneel

Het menu Mise en place

CycloAgent v2 Handleiding

Handleiding. Mei Versie 1.1. Handleiding NCDR Pacemaker & ICD Registratie - Mei 2015, versie 1.1.

Afdrukmateriaal plaatsen in de standaardlade voor 250 vel

De inhoud van de verpakking controleren

Een kopie maken. Multifunctionele printer Xerox WorkCentre 5945/5955. Startpagina Functies. Opdrachtstatus. Aanraakscherm. Start

Handmatige invoer NHR datasets 2018 Pacemaker- en ICD registratie. Definitief / 16 augustus 2018 / versie

Magic Remote GEBRUIKERSHANDLEIDING

EDUscope Dossier Werken met Journalen

Gebruiksaanwijzing Website met toepassingen

13. Symbool-, Lijnstijlbibliotheek (Resource Editor)... 1

Inhoud Inkopen Status... 2 Snel inkopen registreren... 3 Leverancier toevoegen... 3 Inkopen aanpassen of verwijderen... 4 Rapport: Inzoomen...

Opladen Opmerkingen Vragen?... 11

H A N D L E I D I N G D A Z A T O O L S - O N T V A N G E R

RS Digidown. Digitale Tachograaf Download Tool. Handleiding

Handleiding VBus. 1. Ga naar

Nero DriveSpeed Handleiding

Nero DriveSpeed Handleiding

Afdrukken in Calc Module 7

HANDLEIDING VBUS. 1. Ga naar

Algemene basis instructies

H Implantatie hartmonitor (Reveal LINQ )

Mobiel Internet Veiligheidspakket

Welkom bij de Picture Package Producer 2. Picture Package Producer 2 starten en afsluiten. Stap 1: Beelden selecteren

Inhoud KAS-WEB: HANDLEIDING IDG OPERATOR

Etiketten printen met OpenOffice

Media Settings (Media-instellingen)

Nederlandse versie. Inleiding. Hardware installatie. LC201 Sweex Powerline Ethernet Adapter 200 Mbps

Boot Camp Installatie- en configuratiegids

TV DE SCHAKEL CROP ONLINE - PERCEELREGISTRATIE VIA INTERNET

Welkom bij de Picture Package Producer 2

Quick reference Smartflow App

G. Schottert Handleiding Freekie 1. Nederlandse handleiding. Freekie DMX ADRES INSTELLINGEN 1

SenseAir psense-ii: Gebruikshandleiding

Werken met Winzip. Auteur: Pierre Gorissen Kenmerk: Gor00-WinzipV01

Handleiding Pétanque Competitie Beheer. (versie 1.1) April 2014

Handleiding administrator

Mapsource. handleiding Mapsource vs

Onderhoud. Onderhoud

Google Drive: uw bestanden openen en ordenen

Nero AG Nero DiscCopy

Afdrukken vanaf Macintosh OSwerkstations

SNELLE HANDLEIDING CONFIGURATIE VAN Wi-Fi Module. EVO Remote. MAN_000012_nl(EVO_Remote) Versie: 12.0 van Januari,

De externe USB harde schijf slaat uw gegevens op en helpt u bij in noodsituaties en bij gegevensverlies

Voor alle printers moeten de volgende voorbereidende stappen worden genomen: Stappen voor snelle installatie vanaf cd-rom

Setupprogramma. Gebruikershandleiding

Bediening van de Memory Stick-speler

Kopiëren via de glasplaat. 1 Plaats het originele document met de bedrukte zijde naar beneden in de linkerbovenhoek van de glasplaat.

Voeler ingang van de ilog recorder. Stop de temperatuurvoeler

Printerproblemen oplossen

Telefoon: +31(0) Fax: +31(0)

Op basis van klanten-,product-,barcodegegevens wordt automatisch een barcode document aangemaakt

Naslaggids ZT210/ZT220/ZT230

SmartHome Huiscentrale

Fiery Driver Configurator

HRM-Reviews Reviews Handleiding voor PZ

Instructie RFM modules

Switch. Handleiding

MR-TEMPERATUURLOGGER HANDLEIDING VERSIE

Version überholt. Nicht verwenden. Version obsolète. Ne pas utiliser. Versione obsoleta. Non utilizzare. Verouderde versie. Niet gebruiken.

Handleiding WebHome Mediamanager Brochure module

Verwarming en ventilatie

BEKNOPTE HANDLEIDING INHOUD. voor Windows Vista

Patient Data Management (Patiëntgegevensbeheer)

Internet Explorer 7 (IE7)

Taxis Pitane Link. (gebruikershandleiding) Censys BV - Eindhoven

Landelijk Indicatie Protocol (LIP)

Transcriptie:

REVEAL XT 9529 Implanteerbare hartmonitor Artsenhandleiding 0123 2007

In de onderstaande lijst staan de gedeponeerde of geregistreerde handelsmerken van Medtronic in de Verenigde Staten en mogelijk in andere landen. Alle andere handelsmerken zijn het eigendom van de desbetreffende eigenaar. Cardiac Compass, CareLink, FullView, Marker Channel, Medtronic, Medtronic CareLink, Quick Look, Reveal

Inhoud 1 Overzicht van het systeem... 5 1.1 Beschrijving van het systeem... 5 1.2 Indicaties en contra-indicaties... 6 1.3 Mogelijke complicaties... 7 2 Implantatie van de Reveal XT... 8 2.1 Hanteren en verwijderen... 8 2.2 Voorbereiding, positionering en implantatie... 9 2.3 De implantatieprocedure voltooien... 12 3 Het programmeerapparaat gebruiken... 15 3.1 Een follow-up-sessie van de patiënt beginnen... 15 3.2 Parameters programmeren... 17 3.3 Patiëntgegevens invoeren... 21 3.4 Sessiegegevens opslaan en opvragen... 23 3.5 Rapporten afdrukken... 25 3.6 Werken met het ECG-venster... 30 4 Bewaking van de toestand van de patiënt... 37 4.1 Het Reveal XT-systeem gebruiken... 37 4.2 Een follow-up-sessie van de patiënt uitvoeren... 39 5 Waarneming en aritmiedetectie instellen... 42 5.1 Inleiding... 42 5.2 R-top-waarneming aanpassen... 42 5.3 Automatische episodedetectie instellen... 46 5.4 De controlefunctie van de Patient Assistant instellen... 57 6 De geregistreerde gegevens bekijken... 62 6.1 Inleiding... 62 6.2 Een overzicht van de onlangs opgeslagen gegevens bekijken... 63 6.3 Aritmie-episodegegevens bekijken... 65 6.4 Klinische langetermijntrends bekijken... 72 Artsenhandleiding 3

6.5 Frequentiehistogrammen bekijken om hartfrequenties te beoordelen... 75 A Verklaring van de symbolen... 77 B Productspecificaties... 79 B.1 Programmeerbare parameters van de Reveal XT... 79 B.2 Technische specificaties van de Reveal XT... 85 B.3 Prestaties van waarneming en AT/AF-detectie in de Reveal XT... 86 C MRI-procedure... 88 C.1 Uitvoering van een MRI-procedure (Magnetic Resonance Imaging)... 88 D Voorzorgsmaatregelen... 96 D.1 Voorzorgsmaatregelen... 96 D.2 Apparaatreset... 99 Index... 100 4 Artsenhandleiding

1 Overzicht van het systeem 1.1 Beschrijving van het systeem De implanteerbare Reveal XT-hartmonitor van Medtronic is een programmeerbaar apparaat dat het ECG en andere fysiologische parameters van een patiënt constant bewaakt. De Reveal XT registreert hartgegevens als reactie op automatisch gedetecteerde aritmieën en als de patiënt het systeem activeert. De Reveal XT registreert automatisch het optreden van aritmieën bij een patiënt. Aritmieën kunnen worden geclassificeerd als atriale tachycardie/atriale fibrillatie (AT/AF), bradycardie, asystolie of (snelle) ventriculaire tachycardie. Ook de patiënt kan de Reveal XT activeren om zijn/haar hartritme te registreren tijdens symptomatische episodes. Het Reveal XT-systeem bestaat uit drie hoofdonderdelen. Afbeelding 1. Systeemonderdelen Implanteerbare Reveal XT-hartmonitor Model 9529 van Medtronic De Reveal XT is een klein apparaatje zonder geleidingsdraden dat in het algemeen in de borstkas onder de huid wordt geïmplanteerd. Het apparaat maakt gebruik van twee elektroden op het apparaat om constant het subcutane ECG van de patiënt te bewaken. Het apparaatgeheugen kan maximaal 27 min aan ECG-registraties van automatisch gedetecteerde aritmieën en maximaal 22,5 min aan door de patiënt geactiveerde ECG-registraties opslaan. De patiëntgeactiveerde episodes kunnen als volgt worden opgeslagen: Tot maximaal drie registraties van 7,5 min, tot maximaal twee registraties van 10 min, of tot maximaal één registratie van 15 min. Medtronic CareLink-programmeerapparaat Model 2090 met FullView-software Model SW007 Het programmeerapparaat wordt gebruikt om de Reveal XT correct in te Artsenhandleiding 5

stellen voor de detectie van aritmieën. Ook kunnen met het programmeerapparaat opgeslagen gegevens worden weergeven, opgeslagen of afgedrukt. Reveal XT-Patient Assistant Model 9539 De Patient Assistant is een draagbaar telemetrieapparaat dat op batterijen werkt. Als de patiënt last krijgt van symptomen van een mogelijk cardiaal event, kan de patiënt met behulp van dit apparaat de hartgegevens in de Reveal XT registreren. Er is een controlefunctie beschikbaar waarmee de patiënt zijn/haar apparaat kan controleren en een melding kan krijgen wanneer er een aritmie is opgetreden of wanneer de apparaatstatus is veranderd. Opmerking: Als u vermoedt dat het gebruik van de Patient Assistant met twee knoppen te lastig is voor een bepaalde patiënt, kunt u overwegen de Reveal-Patient Assistant Model 9538 te gebruiken. Deze is ook compatibel met de Reveal XT, maar heeft maar één knop en geen controlefunctie. Let op: De Reveal XT kan niet worden gebruikt als alarmsysteem om de patiënt te alarmeren bij noodsituaties. Raadpleeg Sectie C.1 alvorens een MRI-scan te maken, zodat u op de hoogte bent van de procedures, contra-indicaties, waarschuwingen en voorzorgsmaatregelen die bij MRI aan de orde zijn. Opmerking: Het subcutane ECG dat wordt geregistreerd door de Reveal XT kan afwijken van het oppervlakte-ecg door verschillen in de elektrodeafstand, verschillen in plaatsing van het apparaat in het lichaam en verschillen tussen subcutane impedantie en contactimpedantie van het huidoppervlak. 1.2 Indicaties en contra-indicaties 1.2.1 Indicaties De implanteerbare Reveal XT-hartmonitor is een implanteerbaar systeem dat een subcutaan ECG kan registeren en dat zowel door de patiënt als automatisch kan worden geactiveerd. Het apparaat wordt geïndiceerd in de volgende gevallen: patiënten met klinische syndromen of situaties waarbij een verhoogd risico op hartaritmieën bestaat patiënten met voorbijgaande symptomen die kunnen duiden op hartaritmieën 6 Artsenhandleiding

1.2.2 Contra-indicaties Er zijn geen contra-indicaties bekend voor implantatie van de Reveal XT-hartmonitor. De medische toestand van de patiënt kan echter zodanig zijn dat een chronisch subcutaan geïmplanteerd apparaat mogelijk niet wordt getolereerd. 1.3 Mogelijke complicaties Mogelijke complicaties zijn onder andere afstotingsverschijnselen (inclusief lokale weefselreacties), migratie van het apparaat, infectie en erosie door de huid. Artsenhandleiding 7

2 Implantatie van de Reveal XT 2.1 Hanteren en verwijderen Opslag De aanbevolen omgevingstemperatuur voor opslag en hantering van het apparaat is van 5 C tot 40 C. Bewaar de verpakking op een droge plek, uit direct zonlicht. De bedrijfstemperatuur ligt tussen 22 C en 45 C. Hanteren Bij normaal gebruik zal de Reveal XT niet snel beschadigd raken. Implanteer het apparaat echter niet in de volgende gevallen: Het apparaat heeft een val van 30 cm of meer gemaakt op een hard oppervlak. Hierdoor kunnen onderdelen van het apparaat worden beschadigd. De oorspronkelijke verpakking is beschadigd of niet meer intact. Hierdoor is de steriliteit van het apparaat niet langer gegarandeerd. De uiterste gebruiksdatum is verstreken. Hierdoor kan de levensduur van het apparaat negatief worden beïnvloed. Uiterste gebruiksdatum Controleer de uiterste gebruiksdatum die aangegeven staat op de apparaatverpakking, voordat u de steriele verpakking opent. Steriliteit controleren Het apparaat is, zoals op de verpakking wordt aangegeven, gesteriliseerd vóór verzending. Op het afdekpapier van de steriele verpakking staan de openingsinstructies. Controleer voordat u de steriele verpakking opent of er tekenen van beschadiging zijn die de steriliteit van de inhoud aangetast kunnen hebben. Als er onzekerheid bestaat over de steriliteit, mag het apparaat niet worden geïmplanteerd. Stuur een niet-steriel apparaat terug naar Medtronic. Let op: Het apparaat wordt beschermd door middel van één steriele barrière, die pas mag worden geopend als de steriele verpakking zich binnen het steriele veld bevindt. Explantatie en verwijderen Verwijder de Reveal XT als het apparaat niet langer nodig is, wanneer de batterij leeg is of vóór begrafenis of crematie. In sommige landen is explantatie van implanteerbare apparaten die op batterijen werken, om milieutechnische redenen verplicht. Informeer naar de plaatselijke regelgeving. Bovendien kan de batterij bij crematie exploderen. Implanteerbare apparaten van Medtronic zijn uitsluitend bedoeld voor eenmalig gebruik. Een geëxplanteerd apparaat mag niet opnieuw gesteriliseerd en weer geïmplanteerd worden. Verwerk geëxplanteerde apparaten volgens de plaatselijke regelgeving of stuur ze terug naar Medtronic voor analyse en verwerking. 8 Artsenhandleiding

2.2 Voorbereiding, positionering en implantatie 2.2.1 Inhoud van de verpakking Elke Reveal XT-verpakking bevat: Implanteerbare hartmonitor Reveal XT Patient Assistant Geleidende patches Polsband voor de Patient Assistant Draagtas voor de Patient Assistant Productdocumentatie 2.2.2 Een implantatie voorbereiden In de Reveal XT-verpakking wordt het Reveal XT Vector Check-meetinstrument meegeleverd, dit vereenvoudigt de inbrenging en plaatsing van het apparaat. De Vector Check helpt bij het bevestigen van betrouwbare waarneming en bij het bepalen van de beste implantatieplaats en positie van het apparaat. Zelfs kleine wijzigingen in de implantatieplaats of de apparaatpositie kunnen een significant effect hebben op de signaalkwaliteit en de R-top-amplitude. Het Vector Check-instrument is bevestigd aan de blisterverpakking. U kunt hiermee de waarnemingskenmerken testen terwijl het apparaat nog in de steriele verpakking zit. Omdat de Reveal XT niet uit de steriele verpakking hoeft te worden gehaald, kan het Vector Check-instrument worden gebruikt in een niet-steriele omgeving. De Vector Check is voorzien van 2 elektroden die ongeveer 4 cm uit elkaar staan, dezelfde afstand als de elektroden op het apparaat. Deze elektroden maken aan de ene kant contact met de apparaatelektroden, en aan de andere kant met de huid van de patiënt (zie Afbeelding 2). Afbeelding 2. Het Vector Check-instrument Artsenhandleiding 9

U hebt een Medtronic CareLink-programmeerapparaat Model 2090 nodig waarop Reveal XT FullView-software is geïnstalleerd. Het programmeerapparaat is nodig om de gegevensregistratie te activeren en de apparaatwaarneming te bewaken. Voer de volgende stappen uit om de implantatie voor te bereiden: 1. Reinig voordat u begint de implantatiezone grondig (mogelijk worden de ECG-signalen beter als de huid iets wordt opgeschuurd). De aanbevolen implantatieplaats ligt tussen de eerste intercostale ruimte en de vierde rib, van een parasternale lijn tot een midclaviculaire lijn. Ook het V3-gebied aan de onderkant van de borst tussen de vierde en vijfde rib kan goed voor implantatie worden gebruikt (zie Afbeelding 3). 2. Bevestig 2 geleidende patches aan de elektroden (zie Afbeelding 4). U kunt er dan zeker van zijn dat het contact met de huid van de patiënt gehandhaafd blijft tijdens de procedure. Afbeelding 3. Vector Check en implantatieplaats 1 Midclaviculaire lijn 2 Eerste rib 3 Vierde rib 4 V3-implantatieplaats Afbeelding 4. Geleidende patches bevestigen 10 Artsenhandleiding

2.2.3 Implantatieplaats en positie van apparaat bepalen Voer de volgende stappen uit om de optimale implantatieplaats en apparaatpositie te bepalen: 1. Zet het programmeerapparaat aan, plaats de programmeerkop op het label van de blisterverpakking en druk op [Find Patient ] (Patiënt zoeken). De Reveal XT FullView-software wordt dan opgestart en telemetrie wordt tot stand gebracht. 2. Schakel Device Data Collection (Gegevensregistratie apparaat) in. (De Reveal XT wordt geleverd met gegevensregistratie gedeactiveerd. Gegevensregistratie moet ingeschakeld worden, voordat met de Vector Check begonnen wordt.) Wanneer telemetrie met het apparaat tot stand is gebracht, wordt u automatisch gevraagd de gegevensregistratie te activeren. U kunt nu de apparaatdatum en -tijd controleren en zonodig corrigeren. Voor de gegevensregistratie en de berekening van de levensduur moeten de apparaatdatum en -tijd correct worden ingesteld. Druk op [OK] en [PROGRAM] (Programmeren) om de gegevensregistratie te activeren. 3. Bevestig de Vector Check-elektroden met behulp van de geleidende patches op de huid van de patiënt. Geleidende ECG-spray kan het contact met de huid verbeteren. De positie en oriëntatie van de elektroden moeten overeenkomen met de gewenste implantatieplaats en -oriëntatie. Tijdens de meting is het van belang dat de elektroden en de huid goed met elkaar in contact blijven. Houd de elektroden dus stevig tegen de huid aan gedrukt (zie Afbeelding 2). 4. Druk zachtjes op de programmeerkop zodat het contact tussen de elektroden aan de andere zijde van het afdekpapier en het apparaat zelf optimaal is. Controleer de signaalsterkte met behulp van het Reveal XT-ECG dat wordt weergegeven op het programmeerapparaat. U kunt het ECG ook afdrukken met behulp van de strookprinter van het programmeerapparaat en dan de signaalamplitude handmatig meten. 5. Probeer verschillende posities van de programmeerkop om de R-top-amplitude te verifiëren. Gebruik het realtime R-top-amplitude-display in de linkerbovenhoek op het scherm van het programmeerapparaat om de positie met de hoogste en meest stabiele R-top-amplitude te vinden. De R-top-amplitude moet minstens 0,2 mv zijn op het programmeerapparaat (of 0,3 mv op een registratiestrook van het programmeerapparaat). De piek-tot-piek R-top-amplitude moet bovendien minstens tweemaal de piek T-top-amplitude en P-top-amplitude zijn. Als de amplitude van de gemeten signalen voldoende is, kunt u de implantatieplaats markeren en beginnen met de implantatie. Als dat niet het geval is, herhaalt u de procedure net zo lang tot u een geschikte positie (met een optimale piek-tot-piek R-top-amplitude) heeft gevonden en gemarkeerd. Artsenhandleiding 11

Opmerking: Nadat de gegevensregistratie op het apparaat is geactiveerd, kan dit niet meer worden gedeactiveerd. Als het apparaat vervolgens weer wordt opgeborgen, zullen foutieve diagnostische gegevens worden geregistreerd. Sommige van deze gegevens kunnen niet uit het apparaat worden gewist. Als u per ongeluk de gegevensregistratie van een apparaat hebt ingeschakeld dat op dat moment niet geïmplanteerd dient te worden, neemt u contact op met Medtronic voor hulp. 2.2.4 Implantatie van de Reveal XT Let op: De steriele blisterverpakking van het apparaat vormt één enkele barrière. Het binnenste bakje heeft geen extra barrière. U moet het afdekpapier van het buitenste bakje dus pas lostrekken als u gereed bent om het apparaat in het steriele veld te brengen. Implanteer de Reveal XT met behulp van één incisie en gebruikmakend van de normale aseptische technieken. 1. Maak een subcutane pocket die iets kleiner is dan de breedte van het apparaat. 2. Plaats de Reveal XT in de pocket met de elektroden naar buiten. De pocket wordt bij het plaatsen iets opgerekt, zodat het apparaat er net in past. 3. In verband met goede waarneming en episodedetectie is het van belang dat het apparaat zo weinig mogelijk beweegt in de pocket. Gebruik de hechtopeningen op de header om het apparaat vast te zetten aan het onderliggende weefsel, zodat rotatie en migratie van het apparaat na implantatie tot een minimum worden beperkt. Wissen van gegevens die tijdens de implantatie worden geregistreerd Tijdens de positie- en implantatieprocedure kan de Reveal XT aritmische episodes (bijvoorbeeld bradycardie of asystolie) registreren die worden veroorzaakt door het losmaken en opnieuw bevestigen van de elektroden. Het is daarom belangrijk dat na de implantatie alle geregistreerde episodes worden gewist, om te voorkomen dat onjuiste gegevens worden opgeslagen in het apparaatgeheugen. Houd er rekening mee dat hiermee alleen de geregistreerde episodes worden gewist. Het Cardiac Compass-rapport kan daarom voor de dag van de implantatie onjuiste gegevens bevatten. 2.3 De implantatieprocedure voltooien Wanneer de Reveal XT is geïmplanteerd, moet u de apparaatwaarneming en gegevensregistratie instellen en de patiënt uitleggen hoe het Reveal XT-systeem wordt gebruikt. Zet het programmeerapparaat aan en lees de Reveal XT uit (zie Sectie 3.1). 12 Artsenhandleiding

Gegevensregistratie activeren Als u dit nog niet heeft gedaan tijdens de implantatieprocedure, schakelt u de gegevensregistratie op de Reveal XT in. Controleer de apparaatdatum en -tijd en corrigeer deze zonodig. Selecteer het pictogram Params (Parameters) Device Data Collection (Apparaatgegevensregistratie) On (Aan) Device Date/Time (Datum/tijd apparaat) OK Waarneming en gegevensregistratie instellen Voer de volgende stappen uit om het apparaat voor te bereiden op de gegevensregistratie: 1. Voer de patiëntgegevens in het geïmplanteerde apparaat in (zie Sectie 3.3). 2. Stel de waarnemingsparameters in om de waarneming van R-toppen te optimaliseren (zie Sectie 5.2). 3. Pas zonodig de criteria voor de waarneming van aritmie-episodes aan (zie Sectie 5.3). De Patient Assistant gebruiken Overhandig de patiënt de Patient Assistant om symptomen beter te kunnen registreren en om, indien gewenst, gebruik te maken van de controlefunctie. Raadpleeg de artsenhandleiding bij de Reveal-Patient Assistant Model 9538/9539 voor meer informatie over het gebruik en onderhoud van de Patient Assistant. Geef de patiënt instructies hoe de Patient Assistant moet worden gebruikt en leg uit welke symptomen moeten worden geregistreerd. De patiëntenhandleiding van de Reveal XT bevat een sectie waarin u instructies kunt noteren. Programmeer de meldingscriteria in de Reveal XT voor de patiënt (zie Sectie 5.4). Als de controlefunctie geactiveerd is, leg de patiënt dan uit wanneer deze de controleknop moet gebruiken en wat er moet gebeuren wanneer een reactie wordt ontvangen. Patiëntenhandleiding Geef de patiënt een exemplaar van de patiëntenhandleiding van de Reveal XT. Deze bevat instructies voor het gebruik van de Patient Assistant. Identificatiekaart bij de implanteerbare Reveal-hartmonitor Deze kaart is bevestigd aan de beknopte referentiekaart van de Reveal-Patient Assistant. De patiënt kan de beknopte referentiekaart/id-kaart bij zich houden in de draagtas van de Patient Assistant of in een portefeuille of tas, zodat deze altijd beschikbaar is. De ID-kaart is vooral handig als een metaaldetector of beveiligingssysteem wordt geactiveerd door de Reveal XT. Noteer bij het invullen van de apparaatidentificatiekaart alle relevante gegevens met een balpen (bij voorkeur zwart). Gebruik de bijgesloten stickers om het serienummer van het apparaat aan te geven. Artsenhandleiding 13

Apparaatregistratieformulier (alleen Canada) De verpakking bevat een apparaatregistratieformulier. Als dit formulier eenmaal is ingevuld, bevat het alle feiten die betrekking hebben op de geïmplanteerde Reveal XT. Zorg ervoor dat een kopie van het ingevulde formulier aan Medtronic wordt geretourneerd. 14 Artsenhandleiding

3 Het programmeerapparaat gebruiken 3.1 Een follow-up-sessie van de patiënt beginnen U kunt het Medtronic CareLink-programmeerapparaat Model 2090 met Reveal XT FullView-software gebruiken om de apparaatinstellingen te programmeren en de informatie die is geregistreerd door het apparaat, uit te lezen. Raadpleeg de referentiehandleiding bij het Medtronic CareLink-programmeerapparaat voor meer informatie over het programmeerapparaat en de programmeerkop. Opmerkingen: De rode Emergency-knop op het programmeerapparaat is bedoeld voor gebruik met therapeutische apparaten en werkt niet voor het Reveal XT-apparaat. Programmeerapparaten die niet worden weergegeven in de Beschrijving van het systeem (zie Sectie 1.1) zijn niet compatibel met de Reveal XT. 3.1.1 Het apparaat uitlezen Schakel het programmeerapparaat in. Plaats de programmeerkop boven de Reveal XT en druk op [Find Patient ] (Patiënt zoeken). Het programmeerapparaat leest het apparaatgeheugen van de Reveal XT uit. Vervolgens wordt het Reveal XT-scherm weergegeven met de belangrijkste gegevens over de status van het apparaat en de gegevens die zijn geregistreerd sinds de laatste patiëntsessie. Als u informatie wenst over episodes die eerder zijn geregistreerd, leest u het apparaat nogmaals uit. Druk hiervoor op [Interrogate ] (Uitlezen) en selecteer de optie All (Alle). Opmerkingen: Als u een nieuwe Reveal XT voor de eerste keer uitleest, wordt het venster voor het activeren van de apparaatgegevensregistratie weergegeven. Aangezien het programmeerapparaat per sessie gegevens registreert en opslaat, moet u voor iedere patiënt een nieuwe sessie starten. Artsenhandleiding 15

Afbeelding 5. Reveal XT-scherm 1 ECG-venster en -besturingstoetsen 2 Bedieningspaneel 3 Hoofdvenster 4 Toetsenbalk De telemetrie verbeteren Wanneer de programmeerkop boven het apparaat is geplaatst en de telemetrie tot stand is gebracht, gaat het gele lampje op de programmeerkop uit en gaan een of meer groene indicatielampjes op de programmeerkop branden. Zoek de optimale positie voor de programmeerkop door deze boven het geïmplanteerde apparaat te bewegen totdat de meeste groene lampjes gaan branden. Om te zorgen dat de telemetrie optimaal is, plaatst u de programmeerkop zo dat tenminste 2 van de groene lampjes branden. Als de programmeerkop van de patiënt afglijdt, wordt de sessie niet beëindigd. Plaats de programmeerkop weer boven het apparaat en hervat de programmering of uitlezing van het apparaat. 3.1.2 Een follow-up-sessie van de patiënt beëindigen U kunt de wijzigingen die zijn aangebracht tijdens een sessie bekijken of afdrukken voordat u de sessie beëindigt. Selecteer het Session (Sessie)-pictogram en kies Changes This Session (Gewijzigde parameterinstellingen). 16 Artsenhandleiding

1. Om de patiëntsessie te beëindigen, drukt u op [End Session ] (Sessie beëindigen). Afbeelding 6. Sessie beëindigen 2. Als u de sessiegegevens wilt opslaan op diskette of USB-geheugenstick, selecteert u [Save To Disk ] (Opslaan op diskette) (zie Sectie 3.4). 3. Als u de sessie wilt beëindigen, drukt u op [End Now] (Nu afsluiten). Als u wilt doorgaan met de huidige programmeersessie, drukt u op [Cancel] (Annuleren). 3.2 Parameters programmeren Via het venster Parameters kunt u de parameters waardoor het registreren van gegevens wordt geregeld, weergeven en programmeren. Alle parameters die kunnen worden geprogrammeerd, hebben in dit venster actieve velden. Actieve velden, die worden weergegeven als niet-gearceerde vakken naast parameternamen, reageren op de selecteerpen. Sommige velden hebben alleen betrekking op één parameter, terwijl andere velden toegang geven tot groepen parameters. Als een parameter niet kan worden geprogrammeerd, wordt er geen actief veld naast de naam weergegeven. Wanneer u een parameterwaarde wijzigt, wordt de nieuwe waarde ervan aangegeven als voorgeselecteerd. Het veld heeft dan een gearceerde rand. U kunt verschillende parameterwaarden tegelijk wijzigen. De waarden blijven voorgeselecteerd totdat u op [PROGRAM] (Programmeren) drukt. Alle voorgeselecteerde waarden worden dan in het apparaatgeheugen geprogrammeerd. Als u alle voorgeselecteerde waarden in het huidige venster wilt annuleren, drukt u op [Undo Pending] (Voorselectie ongedaan maken). In Tabel 1 worden de symbolen uitgelegd die kunnen verschijnen in de parametervensters. Artsenhandleiding 17

Tabel 1. Symbolen bij het programmeren van parameters Symbool Beschrijving Nominaal Geeft de nominale waarde aan die Medtronic gebruikt voor een parameter. Geprogrammeerd Geeft de huidige geprogrammeerde waarde in het apparaat aan voor een parameter. Informatie Geeft aanvullende informatie in verband met de geselecteerde waarden. U kunt deze waarden wel programmeren, maar als u op het pictogram drukt, geeft het programmeerapparaat ter attentie deze informatie weer. Waarschuwing Geeft een waarschuwing over mogelijke ongewenste interacties met andere parameters aan, of een waarschuwing over het gebruik van een optie. U kunt deze waarde wel programmeren, maar het programmeerapparaat geeft dan de waarschuwing weer. Als u op het pictogram drukt, wordt er een uitleg van de waarschuwing weergegeven. Interlock Verschijnt wanneer een geselecteerde waarde incompatibel is met een andere waarde. U kunt het apparaat pas op deze instelling programmeren als de parameterinterlock is opgelost. 3.2.1 Toegang tot parameters Toegang verkrijgen tot parameters met 2 waarden Als een parameter maar 2 waarden kan hebben (bijvoorbeeld Off [Uit] of On [Aan]) en u het parameterveld aanraakt, wordt de andere waarde voorgeselecteerd. Toegang verkrijgen tot parameters met meer dan 2 waarden Als een parameter meer dan 2 waarden heeft, wordt er een venster geopend wanneer u het parameterveld aanraakt. In het venster wordt een set beschikbare waarden voor de parameter weergegeven. Selecteer in dit venster de gewenste waarde. De nieuwe waarde wordt weergegeven als voorgeselecteerde waarde en het venster met de beschikbare waarden wordt gesloten. Als u op [Close] (Sluiten) drukt, wordt het venster gesloten zonder dat de originele waarde van de parameter wordt gewijzigd. 18 Artsenhandleiding

Afbeelding 7. Toegang tot parameters met meer dan 2 waarden Toegang tot een groep verwante parameters Als de naam van een parameter gevolgd wordt door 3 puntjes ( ) en u dat parameterveld selecteert, wordt een tweede venster geopend met een groep verwante parametervelden. Selecteer nieuwe waarden voor de gewenste secundaire parameters. Nieuwe waarden worden weergegeven als voorgeselecteerde waarden. Druk op [OK] om het venster met secundaire parameters te sluiten. Het hoofdparametervenster wordt weergegeven. U kunt hierin op [PROGRAM] (Programmeren) drukken om de nieuwe waarden op te slaan in het apparaatgeheugen. Afbeelding 8. Toegang tot een groep verwante parameters 3.2.2 Een set parameterwaarden opslaan U kunt sets parameterwaarden opslaan op de vaste schijf van het programmeerapparaat en opvragen tijdens de huidige patiëntsessies of een toekomstige patiëntsessie. U kunt zo een aangepaste set parameterwaarden voor een bepaalde klinische situatie opslaan en snel weer opvragen. U kunt bijvoorbeeld een set parameterwaarden opslaan voor een initiële implantatie-instelling, of voor een bepaalde medische toestand van de patiënt. Artsenhandleiding 19

U kunt een eerder opgeslagen set aangepaste parameters opvragen, een set met nominale parameterwaarden van Medtronic of de parameterwaarden die van kracht waren tijdens de initiële uitlezing. Opmerking: Als u bij de start van de sessie alleen het registreren van apparaatgegevens heeft ingeschakeld, zijn er geen initiële uitlezingsgegevens beschikbaar. Een set parameterwaarden opslaan Als u de gewenste waarden heeft opgeslagen in het venster Parameters, drukt u op [Save ] (Opslaan) om het venster Parameter Set Name (Naam parameterset) weer te geven. Typ een naam voor de parameterset en druk op [OK]. Een opgeslagen set parameters kan zowel geprogrammeerde waarden als voorgeselecteerde waarden bevatten. Een set parameterwaarden opvragen Selecteer de [Get ] (Opvragen)-toets in het Parameters-venster om het venster Get Parameter Set (Parameterset opvragen) te openen. Selecteer de parameterset die u wilt opvragen en druk op [Set Pending] (Set voorgeselecteerd). De parameterwaarden in deze set worden weergegeven in het venster Parameters. U kunt hierin alle gewenste wijzigingen aanbrengen. Druk vervolgens op [PROGRAM] (Programmeren) om de nieuwe waarden op te slaan in het apparaatgeheugen. Als u een parameterset die u niet meer nodig heeft wilt verwijderen, selecteert u deze parameter in het venster Get Parameter Set (Parameterset opvragen). Druk vervolgens op [Delete] (Wissen). U kunt de volgende opties selecteren in het venster Get Parameter Set (Parameterset opvragen): Medtronic Nominals (Nominale waarden van Medtronic): waarden die Medtronic als nominale waarden gekozen heeft voor het apparaat. De set Medtronic Nominals (Nominale waarden van Medtronic) kan niet worden aangepast of verwijderd. Initial Interrogation Values (Initiële-uitlezingswaarden): de permanent geprogrammeerde parameterwaarden die van kracht waren bij de eerste uitlezing van de Reveal XT tijdens de patiëntsessie. Aangepaste sets met waarden: alle aangepaste sets met waarden die eerder zijn opgeslagen. 20 Artsenhandleiding

3.2.3 Programmeerinstructies in deze handleiding Programmeerinstructies in deze handleiding worden vaak aangegeven via een programmeerblok. Hierin wordt aangegeven welk pad door de Reveal XT Fullview-software u kiest voor bepaalde schermen of parameters. In programmeerblokken worden de volgende aanduidingen gebruikt: Het symbool staat vóór de schermtekst die u kunt selecteren om naar een nieuw scherm te navigeren. Het symbool staat vóór de naam van een parameter die u kunt programmeren voor een bepaalde functie. Hieronder ziet u een voorbeeld van een programmeerblok met deze aanduidingen: Selecteer het pictogram Params (Parameters) Asystole (Asystolie) Detection (Detectie) ECG Recording (ECG-registratie) Duration (Duur) 3.3 Patiëntgegevens invoeren In de Reveal XT worden gegevens over de patiënt opgeslagen die u tijdens een patiëntsessie kunt weergeven en afdrukken. Deze gegevens worden in het algemeen tijdens de implantatie in het apparaat geprogrammeerd, maar kunnen altijd worden gewijzigd. De naam en het identificatienummer van de patiënt en het serienummer van het apparaat worden afgedrukt op alle rapporten van de A4-printer of het programmeerapparaat. Selecteer het pictogram Patient (Patiënt) om het venster Patient Information (Patiëntgegevens) weer te geven. Selecteer een tekstveld als u gegevens in dat veld wilt invoeren of wijzigen. Artsenhandleiding 21

Afbeelding 9. Venster Patient Information (Patiëntgegevens) Tabel 2. Beschrijving van de patiëntgegevens Informatieveld Implant Date (Implantatiedatum) Serial Number (Serienummer, niet selecteerbaar) Patient (Patiënt) ID Date of Birth (Geboortedatum) Notes (Opmerkingen) Last Update (Laatst bijgewerkt op, niet selecteerbaar) Physician (Arts) Phone (Telefoon) Hospital (Ziekenhuis) Beschrijving en vereiste actie Voer de datum in waarop het apparaat is geïmplanteerd. Hier wordt het serienummer van het geïmplanteerde apparaat weergegeven. Voer de naam van de patiënt in (max. 30 tekens). Voer het identificatienummer van de patiënt in (max. 15 tekens). Selecteer de geboortedatum van de patiënt. Voer opmerkingen over de patiënt of andere informatie in (max. 80 tekens). Geeft de datum aan waarop de patiëntgegevens voor het laatst zijn bijgewerkt. Selecteer de naam en het telefoonnummer van de arts uit een lijst. Als deze gegevens niet beschikbaar zijn, kunt u ze toevoegen aan de lijst en selecteren. a Selecteer de naam van het ziekenhuis uit een lijst. Als de naam niet beschikbaar is, kunt u deze toevoegen aan de lijst en selecteren. a a Als u nieuwe gegevens wilt toevoegen aan een lijst, drukt u op [Modify List ] (Lijst wijzigen) en op [Add ] (Toevoegen). Typ de gewenste gegevens en druk op [OK]. 22 Artsenhandleiding

3.4 Sessiegegevens opslaan en opvragen U kunt apparaatgegevens van een patiëntsessie opslaan op diskette of een USB-geheugenstick. Later, als er geen patiëntsessie gaande is, kunt u de toepassing Read From Disk (Vanaf diskette lezen) op het programmeerapparaat gebruiken om de opgeslagen gegevens op te vragen en te bekijken. U kunt ook rapporten afdrukken. De sessiegegevens omvatten de apparaatgegevens bij de initiële uitlezing en alle parameterwaarden die van kracht waren toen het sessiegegevensbestand werd opgeslagen. Let op: Wijzig het sessiegegevensbestand niet in andere toepassingen omdat het bestand dan onleesbaar wordt voor de toepassing Read From Disk (Vanaf diskette lezen). Medtronic is niet verantwoordelijk voor onjuist gebruik van gegevens die zijn opgeslagen op een diskette of een USB-geheugenstick. Opmerking: Bij apparaattoepassingen worden vaak nog de termen schijf, diskette en dergelijke gebruikt als het gaat over het opslaan en ophalen van apparaatgegevens. Wanneer een USB-geheugenstick wordt aangesloten op het programmeerapparaat Model 2090 om gegevens op te slaan, hebben de termen schijf, diskette en dergelijke betrekking op de USB-geheugenstick en niet op een diskette. Teneinde de integriteit en veiligheid van de gezondheidsgegevens van patiënten te garanderen is het aan te raden alleen USB-geheugensticks en diskettes te gebruiken die speciaal zijn bedoeld voor gegevens van het programmeerapparaat Model 2090. 3.4.1 Sessiegegevens op diskette of USB-geheugenstick opslaan Selecteer het pictogram Session Save To Disk (Opslaan op diskette) Save (Opslaan) Selecteer End Session (Einde sessie) Save To Disk (Opslaan op diskette) Save (Opslaan) U moet een geformatteerde IBM-compatibele 3,5-inch diskette met een capaciteit van 720 KB (DS, DD) of 1,44 MB (DS, HD) gebruiken. Artsenhandleiding 23

Het programmeerapparaat slaat de gegevens op die zijn uitgelezen aan het begin van de huidige programmeerapparaatsessie. Als u alle gegevens van het apparaat wilt opslaan, inclusief die van voorgaande gegevensregistratieperioden, drukt u op [Interrogate ] (Uitlezen) en selecteert u de optie All (Alle) in het uitleesvenster. Als u de optie All (Alle) gebruikt, beschikt u over meer gegevens voor analyse wanneer er problemen moeten worden opgelost. Het programmeerapparaat genereert automatisch een bestandsnaam, waarin de huidige datum en tijd gebruikt worden. Let op: Let op dat u alleen virusvrije diskettes en USB-geheugensticks gebruikt! Let op dat de diskettes niet in de buurt van de programmeerkop of andere elektromagnetische apparaten worden bewaard. Hierdoor kunnen gegevens van de diskette worden gewist. Als u gegevens opslaat op een beschadigde diskette of USB-geheugenstick, of op een diskette die niet IBM-geformatteerd is, kan het programmeerapparaat vastlopen. Verwijder in dat geval de diskette of de USB-geheugenstick.en zet het programmeerapparaat uit en weer aan. Het programmeerapparaat moet dan weer normaal werken. 3.4.2 Sessiegegevens van een diskette of een USB-geheugenstick opvragen Als u bezig bent met een patiëntsessie, moet u deze beëindigen voordat u gegevens kunt opvragen. Start een Read From Disk-sessie door de optie Reveal XT/Reveal DX Read From Disk in het scherm Select Model (Model selecteren) te selecteren. Selecteer vervolgens [Start]. Wanneer het venster Read From Disk Warning (Vanaf diskette lezen - Waarschuwing) wordt weergegeven, drukt u op [OK]. Ga als volgt te werk om de sessiegegevens op te vragen: Open File (Bestand openen) Selecteer het bestand voor de patiënt en de sessie Open File (Bestand openen) Nadat het programmeerapparaat de gegevens heeft gelezen die tijdens een patiëntsessie zijn opgeslagen, worden deze gegevens gepresenteerd in een read-only-vorm die vergelijkbaar is met de realtime informatie tijdens een patiëntsessie. In deze alleen-lezen-modus kunnen ECG-signalen niet worden weergegeven, omdat het geen realtime sessie is. Het ECG-venster wordt vervangen door de modelnaam van het apparaat en de woorden Read From Disk (Vanaf diskette lezen). 24 Artsenhandleiding

In deze alleen-lezen-modus kunt u via het programmeerapparaat de opgeslagen gegevens bekijken, rapporten afdrukken en alle geprogrammeerde parameterwaarden weergeven. U kunt in deze modus de inhoud van het bestand op de diskette niet wijzigen. Om de Read From Disk (Vanaf diskette lezen)-sessie te beëindigen, drukt u op [End Session ] (Sessie beëindigen). 3.5 Rapporten afdrukken U kunt rapporten afdrukken via de thermische strookprinter van het programmeerapparaat of via een externe A4-printer. Opmerkingen: Als u een rapport afdrukt via de strookprinter, raadt Medtronic u aan hiervan een fotokopie te maken. De kwaliteit van de afdruk van de strookprinter gaat in de loop der tijd achteruit. Raadpleeg de referentiehandleiding bij het Medtronic CareLink-programmeerapparaat voor meer informatie over het instellen van een externe A4-printer. 3.5.1 Afdrukvoorkeuren instellen Selecteer het pictogram Reports (Rapporten) Preferences (Voorkeuren) Index (Printing) Met de afdrukvoorkeuren kunt u o.a. het aantal exemplaren en de standaardprinter selecteren. Ook kunt u aangeven of u nu of later wilt afdrukken. Artsenhandleiding 25

Afbeelding 10. Venster met afdrukvoorkeuren De afdrukvoorkeuren worden automatisch toegepast wanneer u op de toets [Print ] (Afdrukken) drukt. Als u liever de voorkeuren instelt elke keer voordat u een rapport afdrukt, selecteer dan het vakje naast Pop up these options when any Print button is selected (Deze opties tonen wanneer een afdruktoets wordt geselecteerd). 3.5.2 Initieel uitlezingsrapport afdrukken Selecteer het pictogram Reports (Rapporten) Preferences (Voorkeuren) Index (Initial Report) (Initiële rapport) Als u dit bij de initiële rapportvoorkeuren aangeeft, worden bepaalde rapporten automatisch afgedrukt na de eerste uitlezing tijdens een patiëntsessie. De rapporten die automatisch worden afgedrukt na de eerste uitlezing tijdens een patiëntsessie, worden gezamenlijk het initiële uitleesrapport (Initial Interrogation Report) genoemd. Het Quick Look-rapport maakt altijd deel uit van het initiële uitlezingsrapport. U kunt ook aangeven dat andere rapporten moeten worden afgedrukt bij het initiële uitlezingsrapport. 26 Artsenhandleiding

Afbeelding 11. Venster Initial Interrogation Report (Initiële uitleesrapport) Selecteer het vakje naast Print Initial Interrogation Report after first interrogation (Initiële uitleesrapport afdrukken na eerste uitlezing). Als u een initieel uitlezingsrapport wilt afdrukken voor een patiëntsessie die al bezig is, moet u eerst deze patiëntsessie beëindigen en herstarten. Het initiële-uitlezingrapport wordt na het uitlezen automatisch afgedrukt. De voorkeuren voor het initiële rapport worden van kracht bij de start van een nieuwe sessie en blijven van kracht totdat u deze voorkeuren wijzigt en een nieuwe sessie start. 3.5.3 Rapporten afdrukken tijdens een patiëntsessie Selecteer het pictogram Reports (Rapporten) Available Reports (Beschikbare rapporten) In de meeste vensters kunt u op de [Print ] (Afdrukken)-toets drukken om de gegevens af te drukken die nu in het venster worden weergegeven. Via het venster Available Reports (Beschikbare rapporten) kunt u ook een aangepaste set rapporten afdrukken, die u kunt kiezen uit de lijst met beschikbare rapporten. Artsenhandleiding 27

Afbeelding 12. Venster Available Reports (Beschikbare rapporten) Selecteer de rapporten die u wilt afdrukken. Druk op [Print Now] (Nu afdrukken) als u de rapporten nu wilt afdrukken, of druk op [Print Later] (Later afdrukken) als u het afdrukverzoek aan de afdrukwachtrij wilt toevoegen. Rapporten die niet beschikbaar zijn om te worden afgedrukt, worden in lichtere of vervaagde tekst weergegeven. Als u het aantal exemplaren wilt wijzigen of een andere printer wilt selecteren, drukt u op [Print Options ] (Afdrukopties). 3.5.4 Een samenvattingsrapport afdrukken voor een patiëntsessie Selecteer het pictogram Reports (Rapporten) Final Report (Eindrapport) U kunt een samenvattingsrapport afdrukken aan het eind van een patiëntsessie. Het Session Summary (Sessiesamenvatting)-rapport bevat gegevens over de apparaat- en de batterijstatus en een lijst met parameters en hun huidige waarde. In het rapport worden ook de parameterwaarden weergegeven die u tijdens de huidige sessie heeft gewijzigd. 3.5.5 De afdrukwachtrij beheren Selecteer het pictogram Reports (Rapporten) Print Queue (Afdrukwachtrij) In het venster Print Queue (Afdrukwachtrij) wordt de afdrukstatus weergegeven van de rapporten waarvan u tijdens de patiëntsessie heeft aangegeven dat u ze wilt afdrukken. U kunt een afdruktaak afdrukken of uit de wachtrij verwijderen. Een rapport kan niet worden verwijderd als de status van dat rapport printing (Wordt afgedrukt) of waiting (Wacht op afdrukken) is. 28 Artsenhandleiding

Hold-Later (Later) in de statuskolom geeft aan dat een rapport wacht. U kunt het rapport afdrukken vanuit de wachtrij door op [Print] (Afdrukken) te drukken. Deze status kan ook betekenen dat het afdrukken van een rapport onderbroken is door het starten van een registratie of dat de printer niet werkt (bijvoorbeeld omdat het papier op is). Opmerking: Als u het venster Print Queue (Afdrukwachtrij) wilt weergeven terwijl u niet bezig bent met een patiëntsessie, selecteert u het pictogram Print Queue (Afdrukwachtrij) in het scherm Select Model (Modelselectie). In het venster Print Queue (Afdrukwachtrij) worden alle rapporten weergegeven die nog moeten worden afgedrukt voor voorgaande sessies. Segmenten van het geselecteerde ECG afdrukken Van de episode die u nu bekijkt, kunt u ECG-segmenten van 30 s, 60 s of 120 s afdrukken. U kunt zo delen van het ECG die mogelijk van belang zijn, nader bestuderen. Een ECG-segment van de geselecteerde episode afdrukken: ECG Print (Afdrukken) Selected Episode (Geselecteerde episode) Displayed ECG Include Prior (30 s, 60 s, or 120 s) [Weergegeven ECG inclusief voorgaande 30, 60 of 120 seconden] Afbeelding 13. Venster met afdrukopties Artsenhandleiding 29

3.6 Werken met het ECG-venster In het ECG-venster worden de ECG-signalen weergegeven en de Marker Channel met annotaties die betrekking hebben op het programmeerapparaat. Voordat u een patiëntsessie beëindigt, kunt u realtime ECG-signalen weergeven, ECG s bevriezen, realtime ECG-signalen van het registratieapparaat van het programmeerapparaat opnemen en opgenomen ECG-stroken opvragen. Standaard verschijnt het ECG-venster in de gedeeltelijke weergave. U kunt dit venster uitbreiden tot volledige grootte door het vierkante vakje in de rechterbovenhoek van het venster te selecteren. In de uitgebreide weergave kunt u de ECG s anders rangschikken of de Marker Channel-codes over een ECG heenzetten. U hoeft alleen maar het ECG of het Marker Channel-signaal aan te raken met de selecteerpen en naar de gewenste positie te slepen. Opmerking: Als de Marker Channel op een ECG-signaal is geplaatst of als een ECG-signaal over een ander signaal heen is gezet, wordt maar één van de signaalnamen weergegeven. Raak de naam van het weergegeven signaal aan om de verborgen naam zichtbaar te maken. 3.6.1 Realtime ECG s weergeven Het ECG-venster kan maximaal 4 realtime ECG-signalen weergeven tijdens een patiëntsessie. Het Reveal-ECG-signaal toont het subcutane ECG-signaal van het Reveal XT-apparaat. Bij de signalen ECG Lead (ECG-geleidingsdraad) I, II en III kunnen oppervlakte-ecg-signalen worden weergegeven die worden gedetecteerd met behulp van huidelektroden die op de patiënt zijn aangesloten. Het programmeerapparaat moet via de ECG-kabel zijn aangesloten op deze elektroden. De huidige R-top-amplitude wordt in de linkerbovenhoek van het venster weergegeven. Gebruik van de toetsenbalk om ECG-signalen aan te passen U kunt de toetsenbalk gebruiken om de weergave van de ECG-signalen te wijzigen. 30 Artsenhandleiding

Afbeelding 14. Toetsenbalk voor aanpassing ECG-signalen 1 Met de pijl omhoog kunt u het ECG-signaal groter maken. 2 Met de normaliseertoets wordt het formaat van het ECG-signaal automatisch aangepast. 3 Met de pijl omlaag kunt u het ECG-signaal kleiner maken. 4 Met de brontoets kunt u het ECG-signaal kiezen dat u wilt weergeven. 5 Met de afdrukselectietoets kunt u afdrukken in- of uitschakelen voor het ECG. U kunt maximaal 2 ECG s selecteren om af te drukken. Gebruik van het aanpassingsvenster om ECG-signalen te wijzigen Met het aanpassingsvenster kunt u nog meer wijzigingen aanbrengen in de ECG-signalen. Artsenhandleiding 31

Afbeelding 15. Het ECG-aanpassingsvenster 1 Selecteer [Adjust ] (Aanpassen) als u het ECG-venster en het aanpassingsvenster op het volledige scherm wilt weergeven. 2 U kunt hiermee de grootte, de bron en de gewenste afdrukopties voor elk ECG aanpassen. 3 Met de kleuropties wijzigt u de kleur van een signaal. 4 Met de optie Clipping (Afkappen) kunt u de verticale uitslag van signalen beperken tot 22 mm. Met ECG Filter (ECG-filter) wijzigt u de bandbreedte van signalen om de kwaliteit van het weergegeven ECG bij interferentie te verbeteren. Met het selectievakje kunt u deze optie activeren (0,5 tot 40 Hz) of deactiveren (0,05 tot 100 Hz). Met Show Artifacts (Artefacten tonen) projecteert u stimulatieartefacten over ECG s. 5 Sweep Speed (Registratiesnelheid) (12,5; 25; 50; 100 mm/s). 6 Met [Normalize] (Normaliseren) maakt u de afstanden tussen de ECG-signalen gelijk en brengt u het formaat van elk signaal terug tot de standaardinstelling. 7 Gebruik de kalibratietoets om een referentiesignaal aan de analoge output, het scherm en de realtime strook-chart recorder toe te voegen. 8 Als u de gewenste instellingen heeft opgegeven, selecteert u [OK]. Marker Channel-annotaties interpreteren Marker Channel-annotaties verschijnen als 1 of 2 tekens boven of onder de Marker Channel-basislijn. Deze annotaties duiden op events zoals waarneming en detectie. De Marker Channel-annotaties kunnen worden weergegeven als afzonderlijk signaal of kunnen worden geprojecteerd over een van de ECG s heen. 32 Artsenhandleiding

Tabel 3. Marker Channel-annotaties Marker Verklaring Ventriculaire waarneming Asystoliedetectie (markeert het eerste event in een gedetecteerde asystolie-episode) Bradycardiewaarneming Bradycardiedetectie (markeert het eerste event in een gedetecteerde bradycardie-episode) VT-waarneming VT-detectie (markeert het eerste event in een gedetecteerde VT-episode) (onder de basislijn) FVT-waarneming FVT-detectie (markeert het eerste event in een gedetecteerde FVT-episode) (onder de basislijn) AT-detectie (markeert het einde van minimaal 2 min atriale aritmie) (boven de basislijn) AF-detectie (markeert het einde van minimaal 2 min atriale aritmie) (boven de basislijn) Δ Patiëntgeactiveerd symptoom (alleen gemarkeerd in een opgeslagen ECG-registratie) Genegeerd event a Artsenhandleiding 33

Tabel 3. Marker Channel-annotaties (vervolg) Marker Verklaring Asystolie-afwijzing (markeert een pauze waarvan de analyse aantoont dat het geen asystolie betreft) VT-afwijzing (markeert een event dat zou zijn gedetecteerd als VT, maar dat is afgewezen in verband met ruis) a Een event dat een ruisinterval beëindigt. FVT-afwijzing (markeert een event dat zou zijn gedetecteerd als FVT, maar dat is afgewezen in verband met ruis) Opmerkingen: Een onderbreking in de telemetrie met de Reveal XT kan dus leiden tot ontbrekende markercodes op de ECG-weergave. Als u de waarde van een waarnemingsparameter verandert, en u drukt op [PROGRAM] (Programmeren), dan kan er een markercode ontbreken op het ECG-scherm. 3.6.2 Realtime ECG-signalen bevriezen U kunt de laatste 15 s bevriezen van alle realtime ECG-signalen die worden weergegeven in het vergrote ECG-venster. Druk op de toets [Freeze] (Bevriezen) boven aan de pictogrammenkolom om de voorgaande 15 s van de ECG-signalen te registreren en het venster te openen waar u de bevroren strook kunt bekijken. U kunt de bedieningstoetsen in het weergavevenster voor bevroren stroken gebruiken om de volgende functies uit te voeren: Eerdere of latere delen van de strook bekijken door de horizontale schuifbalk te gebruiken. Bevroren stroken die niet zichtbaar zijn in het venster, bekijken door de verticale schuifbalk te gebruiken. Een tijdsinterval meten met behulp van cursorpassers op het scherm. 34 Artsenhandleiding

Afbeelding 16. Interpretatie van het weergavevenster voor bevroren stroken 1 [Freeze] (Bevriezen) bevriest een realtime ECG en geeft dit weer in het venster voor bevroren stroken. 2 [Adjust ] (Aanpassen) opent het aanpassingsvenster met weergaveopties voor de strook-viewer. 3 Met de toetsenbalk kunt u het signaal normaliseren, het formaat ervan wijzigen en de weergegeven bron wijzigen. 4 Met de pijltoetsen verplaatst u de cursorpassers om het begin en einde van een tijdsinterval aan te geven. 5 Calipers measurement (Passermeting): het interval tussen de cursorpassers. 6 [Strips ] (Stroken) opent een lijst met andere bevroren stroken. 7 [Save] (Opslaan) slaat de bevroren strook op het scherm op. 8 [Delete] (Wissen) verwijdert de bevroren strook op het scherm (als deze was opgeslagen). 9 [Print ] (Afdrukken) geeft een afdruk van de bevroren strook. 10 [Close] (Sluiten) sluit het weergavevenster voor bevroren stroken. Opmerking: Opgeslagen ECG-stroken worden niet opgenomen in de sessiegegevens die worden opgeslagen op diskette. Artsenhandleiding 35

3.6.3 Een opgeslagen ECG opvragen Voordat u de patiëntsessie beëindigt, kunt u elke ECG-strook die u heeft geregistreerd en opgeslagen tijdens de sessie opvragen, bekijken, aanpassen en afdrukken. Als u een eerder geregistreerd ECG wilt bekijken, drukt u op de [Strips ] (Stroken)-toets in het ECG-bedieningspaneel of op de [Strips ] (Stroken)-toets in de strook-viewer. Selecteer een strook en druk op [Open] (Openen). De geselecteerde strook wordt weergegeven in de strook-viewer. 36 Artsenhandleiding

4 Bewaking van de toestand van de patiënt 4.1 Het Reveal XT-systeem gebruiken Bij patiënten waarvan bekend is of vermoed wordt dat ze een hartaritmie hebben, is het van belang het hartritme gedurende langere tijd onder ambulante omstandigheden te bewaken. Aan de hand van de informatie over het hartritme kunt u nagaan of de symptomen van de patiënt worden veroorzaakt door aritmieën. Ook kunnen hiermee asymptomatische aritmieën worden gedetecteerd. Continue en langdurige hartbewaking kan u helpen bij de geïnformeerde besluitvorming betreffende de behoefte van de patiënt aan medicatie, cardioversie of andere therapieën om het hartritme te beheren. In de Reveal XT worden gedetailleerde gegevens opgeslagen over het optreden van hartaritmie-episodes. Ook worden hierin andere gegevens over de patiënt opgeslagen, zoals de gemiddelde hartfrequentie, variabiliteit van de hartfrequentie en activiteit gedurende de dag. Aan de hand van deze gegevens kunt u een diagnostisch beeld van de toestand van de patiënt samenstellen. De Reveal XT kan gedurende een aantal maanden of jaren worden geïmplanteerd, zodat u de toestand van de patiënt constant kunt bewaken zonder dat dit zijn of haar dagelijkse activiteiten verstoort. Aan de hand van de gegevens die zijn opgeslagen in de Reveal XT, kunt u de toestand van de patiënt op de volgende manieren bewaken en beoordelen: U kunt de AT/AF-belasting van de patiënt bewaken en controleren of er asymptomatische episodes optreden om te bepalen of een medische behandeling nodig is dan wel moet worden aangepast. U kunt het ventriculaire ritme van de patiënt bewaken tijdens atriale aritmie-episodes om na te gaan of de frequentiereguleringstherapie het gewenste resultaat heeft of moet worden aangepast. U kunt het optreden van symptomatische events registreren teneinde verbanden te leggen tussen de symptomen en het hartritme en te helpen bij de diagnose. U kunt continu andere patiëntgegevens registeren die helpen bij de beoordeling van de toestand van de patiënt, zoals variabiliteit van de hartfrequentie of de patiëntactiviteit. Wanneer u de gegevensregistratie heeft geactiveerd, detecteert het apparaat automatisch aritmie-episodes op basis van de standaarddetectiecriteria (zie Sectie B.1). U kunt de Reveal XT ook samen met de Patient Assistant gebruiken door de patiënt uit te leggen dat deze gegevens moet registreren wanneer hij of zij symptomen ervaart. Artsenhandleiding 37